Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied - Lieshoutseweg 76
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0794.0000BP200186-1000
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
 
het bestemmingsplan "Buitengebied - Lieshoutseweg 76" van de gemeente Helmond;
 
1.2 bestemmingsplan
 
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0794.0000BP200186-1000 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aanbouw
 
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.4 aanduiding
 
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
 
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 agrarisch bedrijf
 
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt hieronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, champignonkwekerij, een witlofkwekerij, een boomkwekerij, een bloembollenteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een viskwekerij en een wormkwekerij;
 
1.7 agrarisch dienstverlenend bedrijf
 
een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten;
 
1.8 bebouwing
 
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
 
1.9 bebouwingspercentage
 
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
 
1.10 bed & breakfast
 
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, waarbij sprake is van maximaal 8 overnachtingsplaatsen. Onder een bed & breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
 
1.11 bedrijf
 
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de
onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
 
1.12 bedrijfsgebouw
 
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.13 bedrijfswoning
 
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.14 beroepsuitoefening aan huis
 
de uitoefening van een beroep, niet zijnde een vrij beroep, in de woning waarin de beroepsuitoefenaar woont, zoals bijvoorbeeld een horlogemaker, een fotograaf, een kleermaker, met uitzondering van een kapper;
 
1.15 bestaand
 
aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
 
1.16 bestemmingsgrens
 
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.17 bestemmingsvlak
 
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.18 Bevi-inrichting
 
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.19 bijgebouw
 
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.20 bouwen
 
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.21 bouwgrens
 
de grens van een bouwvlak;
 
1.22 bouwlaag
 
de begane grond of een verdieping van een gebouw; hieronder niet begrepen een onderbouw, kelder, zolderverdieping of vliering;
 
1.23 bouwperceel
 
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
 
1.24 bouwperceelgrens
 
een grens van een bouwperceel;
 
1.25 bouwvlak
 
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;
 
1.26 bouwwerk
 
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.27 brutovloeroppervlak
 
de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de daartoe behorende magazijnruimte en overige dienstruimten;
 
1.28 cultuurhistorische waarde
 
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.29 dak
 
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.30 detailhandel
 
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop en het bedrijfsmatig te koop aanbieden op internet), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; een en ander voor zover dat niet onder horeca valt;
 
1.31 ecologische waarden
 
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
 
1.32 extensieve recreatie
 
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang;
 
1.33 gebouw
 
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.34 gebruiksgerichte paardenhouderij
 
een bedrijf waar de nadruk ligt op het africhten van paarden dan wel het bieden van verblijf aan paarden (bijvoorbeeld paardenpensions), niet zijnde een manege;
 
1.35 glastuinbouwbedrijf
 
het bedrijfsmatig telen van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen, tunnels of daaraan verwante constructies met een hoogte van 1 m of meer;
 
1.36 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
 
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;
 
1.37 hogere grenswaarde
 
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.38 hoofdgebouw
 
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
1.39 horeca I
 
een bedrijf dat zich uitsluitend of in overwegende mate richt op het verstrekken van consumpties voor gebruik ter plaatse alsmede een bedrijf dat uitsluitend of in overwegende mate gericht is op het verschaffen van logies. Hieronder worden in ieder geval begrepen een restaurant, cafetaria, lunchroom, snackbar en een hotel.
 
1.40 kampeermiddel
 
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.41 kap
 
afdekking van een gebouw met een dakhelling van tenminste 15° en ten hoogste 75°;
 
1.42 kleinschalig kampeerterrein
 
een kampeerterrein voor niet meer dan 10 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
 
1.43 landschappelijke waarde
 
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik;
 
1.44 maaiveld
 
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
 
1.45 manege
 
een bedrijf waar de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructies in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden, al dan niet gecombineerd met het bieden van huisvesting aan die paarden;
 
1.46 nadere eis
 
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.47 natuurlijke waarde
 
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige, ecologische en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
 
1.48 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
 
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
1.49 omgevingsvergunning
 
een vergunning als bedoeld in de wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.50 onderbouw
 
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;
 
1.51 onzelfstandige woonruimte
 
een onzelfstandig gedeelte van het bedrijfsgebouw dat dient voor de huisvesting van één stagiaire/groom en waarvan de voordeur en één of meer wezenlijke voorzieningen (badkamer, toilet en/of keuken) met de andere stagiaire/groom, die niet behoort tot dat huishouden, moeten worden gedeeld;
 
1.52 overkapping
 
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie zonder eigen wanden;
 
1.53 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijke verschil ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.54 plankaart
 
de digitale verbeelding van het bestemmingsplan ;
de verbeelding op papier van het bestemmingsplan , bestaande uit de kaart met ID-plannummer NL.IMRO.0794.0000BP200186-
 
1.55 productiegebonden detailhandel
 
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het
productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
1.56 productgerichte paardenhouderij
 
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;
 
1.57 recreatief medegebruik
 
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.58 recreatieve bewoning
 
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.59 reëel agrarisch bedrijf
 
een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is;
 
1.60 rijhal
 
het gebouw waarin een binnenrijbak – te weten een ruimte met een speciaal aangelegde ondergrond bedoeld en ingericht voor het africhten, opleiden, trainen en rijden van paarden - ligt;  
 
1.61 seksinrichting
 
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.62 Staat van Bedrijfsactiviteiten
 
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
 
1.63 tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers
 
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
 
1.64 tijdelijk woonverblijf
 
verblijf voor het bieden van onderdak aan personeel, stagiaires en/ of grooms die beroepsmatig op het bedrijf verblijven, alsmede voor een kortdurend verblijf van klanten. Er is geen sprake van een zelfstandige woonruimte.
 
1.65 uitbouw
 
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.66 verkoopvloeroppervlak
 
de oppervlakte van elke besloten, voor het publiek toegankelijke ruimte, inclusief etalage, bestemd en gebruikt voor het leveren van roerende goederen die niet ter plaatse geconsumeerd en/of gebruikt worden;
 
1.67 voorgevel
 
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
1.68 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
 
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
1.69 Wgh-inrichting
 
een inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
 
1.70 wijziging
 
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.71 woning
 
een gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
 
1.72 woonhuis
 
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
 
1.73 zolder
 
de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:
 
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens van het bouwperceel.
 
2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:
 
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.3 De breedte van een gebouw:
 
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
2.1.4 De dakhelling:
 
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:
 
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.1.6 De hoogte van een windturbine:
 
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.1.7 De inhoud van een bouwwerk:
 
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.8 De oppervlakte van een bouwwerk:
 
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Maatvoering
 
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch - Productiegerichte paardenhouderij
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch – Productiegerichte paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een productiegerichte paardenhouderij, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan één paardenhouderij is toegestaan;
  2. een kleinschalig kampeerterrein;
  3. bed & breakfast ;
  4. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;
  5. landschappelijke inpassing;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden en (kikker)poelen, met dien verstande dat (kikker)poelen zijn toegestaan met een diepte van maximaal 1,5 m;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;i
  3. buitenrijbakken;
  4. tuinen;
  5. erven;
  6. ontsluitingspaden;
  7. voorzieningen;
  8. agrarische gronden.
3.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Agrarisch – Productiegerichte paardenhouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
3.2.1 Gebouwen
 
Voor een gebouw gelden de volgende regels:
  1. een gebouw mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bebouwing’;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  4. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, met dien verstande dat ten behoeve van verbindingsgebouwen voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
  5. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één rijhal aanwezig zijn, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.200 m2.
3.2.2 Bedrijfswoningen
 
Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig zijn;
  2. bij herbouw van de bedrijfswoning mag de afstand tussen de voorgevel van de woning en as van de openbare weg niet worden verkleind;
  3. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  4. de dakhelling mag niet minder dan 35° bedragen.
3.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning
 
Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels: 
  1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
 
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een erfafscheiding, gelegen tussen de weg en het dichtst bij de weg gelegen gebouw, niet meer dan 1 m mag bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
3.2.5 Afwijkende maatvoering
 
In afwijking van het bepaalde in 3.2, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan:
  1. deze hogere goothoogte, hogere bouwhoogte, grotere oppervlakte en/of grotere inhoud als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten en bouwhoogten betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw;
  2. deze geringere dakhelling als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
3.2.6 Parkeereis 
  1. De gronden zoals aangewezen in de bestemming mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein;
  2. Bij omgevingsvergunning om te bouwen wordt aan de hand van de beleidsregel ‘Beleidsregel parkeernormen Helmond 2020’, vastgesteld, op 23 januari 2020, bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
3.3 Nadere eisen
 
3.3.1 Plaats en afmeting van bebouwing
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van: 
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.2 Maatvoering parkeervoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 3.2.6 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. 1onder b ten behoeve van een hogere goothoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 8 m en de hogere goothoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  2. 1onder c ten behoeve van een hogere bouwhoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de bouwhoogte
    niet meer bedraagt dan 12 m en de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  3. 1 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte dakafdekking, mits dit ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is.
3.4.2 Afwegingskader
 
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de bouwregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.
3.4.3 Afwijken van de parkeereis
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.6 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte en/of laad- en losruimte wordt voorzien;
  2. uit de bedrijfsvoering (aantoonbaar) blijkt dat minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  3. geheel of gedeeltelijk wordt voorzien in de aanleg van parkeerplaatsen in het openbaar gebied, mits:
    1. door de aard van de bebouwing fysiek geen ruimte is voor de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein;
    2. ter compensatie kan worden voorzien in een parkeerplaats in de openbare ruimte;
    3. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het aanleggen van verkeers- of publieksaantrekkende voorzieningen;
  2. een manege;
  3. een gebruiksgerichte paardenhouderij;
  4. een veehouderij;
  5. een geitenhouderij;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, alsmede het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor permanente bewoning en direct daarmee verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair en kook- en wasgelegenheid, een en ander anders dan toegestaan als kleinschalig kampeerterrein;
  7. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor tijdelijke bewoning, in het geval dat:
    1. de tijdelijke bewoning niet ten dienste staat van de bedrijfsvoering van de productiegerichte paardenhouderij;
    2. er meer dan 2 tijdelijk woonverblijven worden gebruikt;
    3. de oppervlakte per woonverblijf meer bedraagt dan 25m2;
    4. één persoon langer dan zes maanden per kalenderjaar op het bedrijf gehuisvest worden;
    5. er geen sprake is van een onzelfstandige woonruimte; h. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  8. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.

3.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
 
De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlagen 1 en 2.
  
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Omgevingsvergunning landschappelijke inpassing
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.2 en het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 en 2, mits in plaats daarvan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat deze landschapsmaatregelen:
  1. minimaal gelijkwaardig zijn aan de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschapsmaatregelen;
  2. voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschappelijk inpassingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald.
  3. zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.7.1 Wijziging
 
Burgemeester en wethouders kunnen:
  1. de bestemming 'Agrarisch – Productiegerichte paardenhouderij' wijzigen in de bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Helmond’, vastgesteld 26 april 2011, IDNNL.IMRO.0794.0000BP080198-5000, en in de aansluitende gebiedsbestemming, na beëindiging van de paardenhouderij, waarbij geldt dat:
    1. slechts één woning is toegestaan, welke uitsluitend is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte;
  2. de bestemming 'Agrarisch – Productiegerichte paardenhouderij' wijzigen in een andere bestemming ten behoeve van:
    1. recreatieve en toeristische voorzieningen die qua schaal en omvang passen bij de locatie;
    2. natuur- en landschapsbeheer;
    3. natuur- en landschapseducatie;
    4. agrarisch dienstverlenende bedrijven;
    5. statische binnenopslag;
mits:
  • het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2, tenzij het statische binnenopslag betreft, in welk geval de aan te wenden oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • overtollige gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;
  • geen buitenopslag plaatsvindt;
  • de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend inpassingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aangebouwen en/of omgeving;
  • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een ingediend beplantingsplan.
  
3.7.2 Afwegingskader
 
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.
 
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
5.1 Geluidszones langs wegen
 
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
 
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd en vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Toegestaan gebruik
 
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
  1. de uitoefening van een vrij beroep in een woning alsmede beroepsbeoefening aan huis voor zover de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning daartoe wordt benut;
  2. het uitoefenen van detailhandel, voor zover dit een normaal en ondergeschikt onderdeel is van de totale toegestane bedrijfsuitoefening en de verkoop van de goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt in rechtstreeks verband met de uitoefening van het bedrijf;
  3. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, of bij omgevingsvergunning een afwijking is vereist en deze is verleend;
  4. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. hoogspanningsleidingen;
    4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
  5. het aanleggen of laten aanleggen van bergbezinkbassins.
6.2 Strijdig gebruik
 
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
  1. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. bewoning van bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 3.5.3;
  3. het bewonen van aanbouwen door een ander huishouden dan het huishouden dat het hoofdgebouw bewoont, anders dan bedoeld in artikel 3.5.3;
  4. het vestigen van een veehouderij;
  5. het bewerken van dierlijke mest.
6.3 Stikstof
 
Het gebruik van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet leiden tot een (tijdelijke) een toename in stikstofemissie ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan, tenzij:
  1. hiervoor een vergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming; of
  2. is aangetoond dat een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is, daar de toename in stikstofemissie niet resulteert in een toename in stikstofdepositie (mol/ha/jaar) groter dan 0,00 mol/ha/j op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden.
 
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
 
7.1 Omgevingsvergunning
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat communicatiemasten worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 40 m;
  6. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  7. de bestemmingsregels ten aanzien van beroepsuitoefening aan huis, mits:
    1. de woning als zodanig blijft functioneren;
    2. geen sprake is van overlast of hinder voor de woonomgeving;
    3. de beroepsuitoefening niet vergunningplichtig is op basis van de Wet milieubeheer;
    4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de beroepsuitoefening aan huis;
    5. de benodigde parkeerruimte aanwezig is;
  8. het bepaalde in 3.2.2 onder a ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw respectievelijk een aanbouw, mits:
    1. de zorgbehoefte objectief is aangetoond;
    2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 75 m2;
    3. in geval van een bijgebouw: het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    4. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is.
7.2 Afwegingskader
 
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van regels in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond.
  
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
8.1 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de plankaart verwijderen;
  2. de bestemmingsvlakken voorzien van nieuwe nadere aanduidingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het bebouwingsbeeld;
    2. de landschappelijke waarde;
    3. de cultuurhistorische waarde;
    4. de milieusituatie;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. de sociale veiligheid;
    8. de externe veiligheid.
8.2 Afwegingskader
 
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
 
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
10.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2
 
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.
 
10.1.3
 
Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
 
10.2.1
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
10.2.2
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
10.2.3
 
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
10.2.4
 
Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied - Lieshoutseweg 76’.