direct naar inhoud van Regels
Plan: Paraplubestemmingsplan Zorgvuldige veehouderij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0794.0000BP170159-2000

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Inleidende regels

1.1 Toepasselijke bestemmingsplannen

De artikelen van dit plan hebben uitsluitend betrekking op de volgende bestemmingsplannen:

Plan   Vaststellingsdatum   IMRO-code  
Buitengebied Helmond   26-4-2011    NL.IMRO.0794.0000BP080198-5000  
Buitengebied Helmond - gedeeltelijke herziening   26-6-2012    NL.IMRO.0794.0000BP110145-4000  
Dierdonk I   29-3-2016    NL.IMRO.0794.1900BP140043-2000  
Medevoort Noord   1-10-2013    NL.IMRO.0794.2100BP110194-4000  
Berkendonk I   5-11-2013    NL.IMRO.0794.1800BP120159-2000  
Medevoort Zuid   5-3-2013    NL.IMRO.0794.2100BP110048-4000  

1.2 Toepasselijke regels
1.2.1

De regels van dit plan zijn een herziening van de in artikel 1.1 genoemde bestemmingsplannen met inbegrip van de wijzigingen, uitwerkingen en herzieningen die naar deze bestemmingsplannen verwijzen.

1.2.2

Door de herziening geldt dat de regels van de in artikel 1.1 genoemde bestemmingsplannen:

  • a. worden aangevuld met de regels van dit plan; dan wel
  • b. buiten toepassing blijven, indien sprake is van strijdigheid met de regels van dit plan.
1.2.3

Voor het overige blijven de betreffende bestemmingsplannen, met inbegrip van de wijzigingen, uitwerkingen en herzieningen die naar deze bestemmingsplannen verwijzen, onverminderd van toepassing, met in achtneming van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van dit plan.

Artikel 2 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

2.1 Plan

Het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Zorgvuldige veehouderij met identificatienummer NL.IMRO.0794.0000BP170159-2000 van de gemeente Helmond.

2.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

2.3 Cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting)

De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie.

2.4 Bestaand
2.4.1

Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan:

  • a. bestaat, of;
  • b. wordt gebouwd, of;
  • c. nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend;

mits het bouwwerk in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

2.4.2

Bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

2.4.3

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2.4.1 en 2.4.2 wordt in artikel 3 onder 'bestaand' verstaan:

  • a. datgene wat het ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan geldende bestemmingsplan zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden toestaat met inbegrip van datgene dat is toegestaan op grond van:
    • 1. een uitwerkingsplan, mits niet ouder dan tien jaar als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b van de Wet ruimtelijke ordening;
    • 2. een besluit van het gemeentebestuur als direct gevolg van een onherroepelijk uitspraak van een bestuursrechter;
  • b. datgene waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is;

tenzij in dit plan anders is bepaald.

2.5 Cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting)

De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie.

2.6 Dierenverblijf

Gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen.

2.7 Geurgevoelige objecten

Een gebouw, dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikten waar deze functie juridisch-planologisch is toegestaan.

2.8 Grondgebonden veehouderij
2.8.1

Veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.

2.8.2

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij': een veehouderij die voldoet aan één van de voorwaarden, zoals neergelegd in de 'Nadere regels Verordening Ruimte 2014 - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij' van 15 juli 2015 en haar eventuele rechtsopvolgers.

2.9 Hervestiging

Het verplaatsen van een bestaande veehouderij van het ene agrarisch bestemmingsvlak naar een ander agrarisch bestemmingsvlak.

2.10 Hokdierhouderij

Veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapen-houderij.

2.11 Intensieve veehouderij

Een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer, met uitzondering van bedrijven of delen daarvan:

  • waar melkrundvee, schapen of paarden worden gehouden; onder melkrundvee wordt begrepen melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
  • waar dieren biologisch worden gehouden overeenkomstig de krachtens artikel 2 Landbouwkwaliteitswet gestelde regels;
  • waar dieren uitsluitend of in hoofdzaak worden gehouden ten behoeve van natuurbeheer.
2.12 Mestbewerking

De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

2.13 Nieuwvestiging

De projectie van een agrarisch bestemmingsvlak op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bestemmingsvlak. Nieuwvestiging kan betrekking hebben op het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf, het splitsen van een bestaand agrarisch bedrijf in twee of meer bestemmingsvlakken, dan wel het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf naar een nieuw bestemmingsvlak.

2.14 Omschakeling

Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene type veehouderij naar de andere type veehouderij.

2.15 Stalderingsgebied

Gebied zoals bedoeld en aangeduid in de Verordening ruimte Noord-Brabant waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

2.16 Veehouderij

Agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

2.17 Vestiging

Betreft de hervestiging en nieuwvestiging van een veehouderij.

2.18 Zorgvuldige veehouderij

Veehouderij die door het treffen van maatregelen onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 3 Overige regels

3.1 Bouwregels
3.1.1

De toename van de oppervlakte van dierenverblijven van een veehouderij, zoals legaal aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan dan wel zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende omgevingsvergunning, is niet toegestaan. In dit artikel wordt onder 'toename van de oppervlakte ten behoeve van dierenverblijven' eveneens verstaan: de gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf.

3.1.2

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1.1 geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' dat de toename van de oppervlakte gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), en de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet mag toenemen ten opzichte van de omvang van de bebouwing, die:

  • a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
  • b. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
  • c. die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het op dat moment geldende bestemmingsplan;

met dien verstande dat deze aanvulling van het bepaalde in artikel 3.1.1 niet geldt voor grondgebonden veehouderijen.

3.1.3

In afwijking het bepaalde in de artikelen 3.1.1 en 3.1.2 geldt dat de oppervlakte van dierenverblijven voor geitenhouderijen niet mag toenemen ten opzichte van de omvang van de dierenverblijven, die:

  • a. op 7 juli 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was;
  • b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 7 juli 2017 verleende vergunning.
3.2 Specifieke gebruiksregels
3.2.1

Vestiging van een veehouderij en/of de omschakeling is niet toegestaan.

3.2.2

Uitbreiding van een bestaande veehouderij is niet toegestaan.

3.2.3

Dieren binnen een veehouderij mogen -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

3.2.4

Het bewerken van dierlijke mest is niet toegestaan.

3.3 Afwijkingsbevoegdheden
3.3.1 Vergroten oppervlakte dierenverblijf geitenhouderij

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1.3 ten behoeve van de toename van de oppervlakte dierenverblijf voor de geitenhouderij, mits deze is ingegeven vanuit een dierenwelzijnsconcept zonder toename van het aantal geiten dat het bedrijf op grond van de omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid, onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer, op 7 juli 2017 mag worden gehouden.

3.3.2 Mestbewerking

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.4 ten behoeve van het toestaan van het bewerken van mest, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft het bewerken van ter plaatse geproduceerde mest;
  • b. toevoegen van andere producten of mest van anderen is niet toegestaan;
  • c. bewerking vindt plaats op het bouwvlak;
  • d. de mestbewerking is milieuhygiënisch aanvaardbaar;
  • e. bewerking leidt niet tot een toename van de bestaande stikstofdepositie ten gevolge van de betreffende veehouderij, dan wel, de toename van stikstofdepositie ten gevolge van de betreffende veehouderij leidt niet tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden, zoals van toepassing op het moment van ontvangst van een aanvraag;
  • f. er is geen sprake van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven;
  • g. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig de Beleidsregel kwaliteitsverbetering landschap Helmond 2015 zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
3.4 Wijzigingsbevoegdheden
3.4.1 Toename oppervlakte van dierenverblijven veehouderij inclusief: de gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf.

Burgemeester en wethouders kunnen de in artikel 1.1 genoemde bestemmingsplannen wijzigen ten behoeve van de toename van de oppervlakte van dierenverblijven van een veehouderij, mits:

  • a. het geen geitenhouderij of andere intensieve veehouderij betreft;
  • b. voor de hokdierhouderijen de onder sub h aanvullende regels in acht worden genomen;
  • c. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij conform de ten tijde van het uitoefenen van de wijzigingsbevoegdheid van kracht zijnde 'Nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij', met dien verstande dat deze maatregelen niet getroffen hoeven te worden bij het oprichten van dierenverblijven van ten hoogste 100 m² per periode van tien jaar gerekend vanaf 21 september 2013;
  • d. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving, hetgeen betekent dat:
    • 1. de omvang van de toename van de oppervlakte van dierenverblijven past in de omgeving, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de hervestiging, omschakeling of uitbreiding heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
    • 2. een op de toename van de oppervlakte van de dierenverblijven afgestemde afwikkeling van het vervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;
    • 3. wordt aangetoond dat rekening is gehouden met de gevolgen voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en landschappelijke waarden;
  • e. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • f. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 ug/m3;
  • g. er een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling conform de Beleidsregels Zorgvuldig dialoog;
  • h. hokdierhouderijen, niet zijnde geitenhouderijen of intensieve veehouderijen, een door of namens Gedeputeerde Staten uitgegeven bewijs overleggen dat:
        1.   het bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij gelegen in een stalderingsgebied is gesaneerd door sloop of door herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;  
        2.   de oppervlakte van de sanering als bedoeld in sub h onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die met de hervestiging of omschakeling in gebruik wordt genomen;  
        3.   de sanering als bedoeld in sub h onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de hervestiging of omschakeling naar hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;  
        waarbij onder bestaand dierenverblijf wordt verstaan: een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer, op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.  
3.4.2 Hervestiging van een veehouderij, omschakeling en/of uitbreiding van een bestaande veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de in artikel 1.1 genoemde bestemmingsplannen wijzigen ten behoeve van de hervestiging van een veehouderij of de omschakeling of de uitbreiding van een bestaande veehouderij, mits:

  • a. het geen geitenhouderij betreft, tenzij het een vestiging of omschakeling betreft vanwege de verplaatsing van een bestaande geitenhouderij vanuit het belang van de bescherming van de gezondheid onder gelijkblijvende omvang van deze geitenhouderij;
  • b. voor de hokdierhouderijen de onder sub l aanvullende regels in acht worden genomen;
  • c. de oppervlakte ten behoeve van de intensieve veehouderij niet mag toenemen ten opzichte van de bestaande oppervlakte ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan als opgenomen in artikel 1.1 waarin het bedrijf is gelegen;
  • d. de veehouderij niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', tenzij het een grondgebonden veehouderij betreft;
  • e. is geborgd dat ter plaatse alleen een zorgvuldige veehouderij is toegestaan;
  • f. het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;
  • g. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving, hetgeen betekent dat:
    • 1. wordt aangetoond dat rekening is gehouden met de gevolgen voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en landschappelijke waarden;
    • 2. de omvang van de hervestiging, omschakeling en/of uitbreiding qua bebouwing en functie past in de omgeving, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de hervestiging, omschakeling of uitbreiding heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
    • 3. een op de hervestiging, omschakeling en/of uitbreiding afgestemde afwikkeling van het vervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;
  • h. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • i. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 ug/m3;
  • j. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;
  • k. er een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling conform de Beleidsregels Zorgvuldige dialoog;
  • l. hokdierhouderijen, niet zijnde geitenhouderijen of intensieve veehouderijen, een door of namens Gedeputeerde Staten uitgegeven bewijs overleggen dat:
        1.   het bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;  
        2.   de oppervlakte van de sanering als bedoeld in sub l onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die met de hervestiging of omschakeling in gebruik wordt genomen;  
        3.   de sanering als bedoeld in sub l onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de hervestiging of omschakeling naar hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;  
        waarbij onder bestaand dierenverblijf wordt verstaan: een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer, op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.  

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

4.1 Overgangsrecht bouwwerken
4.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
4.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 4.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 4.1.1 met maximaal 10%.

4.1.3

Artikel 4.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

4.2 Overgangsrecht gebruik
4.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

4.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 4.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

4.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 4.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.2.4

Artikel 4.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Zorgvuldige veehouderij.