direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Gever 4, Haaren
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0788.WP1300BGGEVER4P101-ON01

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Het plan omvat geen uitbreiding van bebouwing. Gezien het huidige gebruik als paardenhouderij is het niet aannemelijk dat er bodemvervuiling aanwezig is. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet nodig.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan omvat een functieverandering van een agrarische bedrijf naar een burgerwoning. Woningen hebben geen milieutechnische invloed op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot de woning binnen het plangebied. Agrarische bedrijven (veehouderijen) zijn hierin niet opgenomen. Een beoordeling hiervan staat in paragraaf 5.1.4 Geurhinder veehouderijen.

adres en omschrijving   SBI-2008   richt-
afstand (m)  
werkelijke afstand (m)  
Gever 2:
boomkwekerij (bouwvlak)  
011, 012, 013   30     17    
Bosseweg 7:
kantoor  
63 t/m 82   10     140    
diversen:
boomkwekerij (open teelt)1  
n.v.t.   50     30    

1 Open teelten zijn niet in de VNG-handreiking vermeld. Als vuistregel wordt een afstand van 50 meter gehanteerd.

De uit te breiden woning ligt binnen de richtafstand van de boomkwekerij Gever 2 (bouwvlak) en van de open teelten in de directe omgeving.

Het plan vormt geen nadere belemmering voor de bedrijfsvoering binnen het bouwvlak Gever 2. Het vigerende bestemmingsplan staat immers al een (bedrijfs)woning binnen het plangebied toe. Bovendien mag de woning naar elke plek binnen het vigerende bouwvlak worden verplaatst.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens beoordeeld of sprake is van een goed woon- n leefklimaat in de woning en tuin. In geval van boomkwekerijen is het aspect geluid afstandbepalend. Het geluid van het bedrijf wordt voornamelijk veroorzaakt door de motoren van landbouwmachines. De werkzaamheden vinden vooral in de dagperiode plaats.
Binnen het plangebied staan aan de zijde van het perceel Gever 2 twee bijgebouwen. Deze bijgebouwen vormen in voldoende mate afscherming, zodat zowel in de woning als in de aangrenzende tuin een goed woon- en leefklimaat heerst.

De indicatieve afstand van gevoelige objecten tot open teelten volgt uit het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Tijdens het bespuiten van de gewassen komt als gevolg van de wind een deel van het beschermingsmiddel buiten het teeltgebied terecht (drift). De genoemde afstand van 50 meter is indicatief en zeer algemeen. Hieronder volgt een nadere beoordeling van de open teelt in de omgeving van het plangebied.

  • 1. In de omgeving van het plangebied vindt de kweek van siergewassen (bomen en heesters) plaats. Uit onderzoek blijkt dat de impact van gewasbescherming op de luchtkwaliteit bij sierteelt veel kleiner is dan die bij fruitteelt. Gezien de bodemsoort en de benodigde investeringen is het niet aannemelijk dat de gronden in de omgeving gebruikt gaan worden voor intensieve fruitteelt. Er mag vanuit worden gegaan dat de boomkweek wordt voortgezet.
  • 2. De technieken voor gewasbescherming worden steeds beter: enerzijds om het gewas beter te kunnen beschermen, anderzijds om de negatieve effecten op de omgeving (zoals drift) te beperken c.q. te voorkomen. In de toekomst zal het gebruik van zogenaamde best practices toenemen en daarmee de overlast afnemen.
  • 3. Rondom het plangebied liggen drie boomkweekpercelen. Aan de westzijde ligt een groot perceel. De afstand van de woning tot de perceelgrens bedraagt 40 meter. De boomkweek vindt niet tot op de perceelgrens plaats, maar tot op een afstand van circa 5 meter daarvan. De afstand van de woning tot de feitelijke boomkweek aan de westzijde bedraagt circa 45 meter.
    Ten zuiden van de woning ligt een klein perceel (oppervlakte circa 3600 m²) voor de kweek van bomen en een groot perceel voor de kweek van heesters. Vanwege de beplantingshoogte is de drift bij heesterkweek kleiner dan bij boomkweek. De afstand van de woning tot de feitelijke kweek bedraagt 30 meter.
    Aan de noordzijde van het plangebied ligt een boomkweekperceel op een afstand van circa 45 meter tot de woning.
    De indicatieve afstand wordt beperkt overschreden voor wat betreft de kweek van bomen en in grotere mate voor wat betreft de kweek van heesters.

Op basis van het voorgaande (type kweek, best practices en werkelijke afstanden in relatie tot de omvang van de kweek) is een overschrijding van de indicatieve afstand acceptabel om te komen tot een goed woon- en leefklimaat in de uit te breiden woning. Aanvullend wordt opgemerkt dat in het verleden nooit sprake is geweest van overlast.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan. Er wordt voorzien in een goed woon- en leefklimaat.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat een functieverandering waarbij het aantal kwetsbare objecten gelijk blijft. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

Aanvullend wordt gemeld dat het plangebied buiten de risicocontouren van 10-6 per jaar ligt.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

De woning was op de richtdatum 19 maart 2000 (zoals genoemd in artikel 3, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)) een bedrijfswoning van een veehouderij. Dat betekent dat bij de voorgenomen functieverandering de woning geurtechnisch beoordeeld mag blijven worden als bedrijfswoning van een veehouderij, waarbij de afstand van de woning tot een andere veehouderij ten minste 50 meter moet bedragen.

De afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij bedraagt ruim 500 meter. Er wordt derhalve ruimschoots aan de minimale afstand voldaan. De woning wordt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van veehouderijen.

Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat in en om de woning in het kader van het aspect geurhinder veehouderijen wordt gekeken naar zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting.

De voorgrondbelasting wordt bepaald door het agrarische bedrijf dat de grootste geurbelasting heeft op het plangebied. De afstand tot de dichtstbijzijnde intensieve veehouderij bedraagt ruim 750 meter. Op basis daarvan kan zonder nadere berekening worden geconcludeerd dat de voorgrondbelasting geen rol speelt bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat.

Uit bijlage 2 van de Geurverordening die de gemeente Haaren op 21 januari 2010 in het kader van de Wgv heeft vastgesteld volgt dat de achtergrondbelasting binnen het plangebied 0 tot 3 Odeureenheden per m³ bedraagt. Dat komt overeen met een zeer goed woon- en leefklimaat.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

 

5.1.5 Luchtkwaliteit
5.1.5.1 Inleiding

Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.

Om mensen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral de normen voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol te spelen.

Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5.2 Analyse

Het plan betreft de functieverandering van paardenhouderij naar burgerwonen. De effecten van de woning op de luchtkwaliteit zijn uiterst beperkt. Zonder een berekening uit te voeren kan worden gesteld dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.

Het plangebied ligt niet in een omgeving met autosnelwegen of andere wegen met een zeer hoge intensiteit. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Geluid
5.1.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de (gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.6.2 Analyse

Het bouwplan omvat de vergroting van een woning (binnen bestaande bebouwing) en daarmee de toevoeging van geluidgevoelige ruimten.

In het kader van de voorbereiding van het vigerende bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd: "Rapport Akoestisch onderzoek behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied Haaren". Uit het onderzoek volgt dat de Gever (wegdeel ter hoogte van het plangebied) is geclassificeerd als een asfaltweg met minder dan 500 mvt/etmaal en dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) ligt op 9 meter uit de as van de weg. De werkelijke afstand van de uit te breiden woning tot de as van de weg bedraagt 11 meter. Geconcludeerd wordt dat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan.
In het uitgevoerde onderzoek is tevens de ligging van de voorkeursgrenswaarde van de Torenstraat (500 tot 1000 mvt/etmaal) bepaald op 15 meter uit de as van de weg. De uit te breiden woning ligt op ruim 80 meter uit de Torenstraat, waardoor eveneens aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.