Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Buitengebied, Wijzigingsplan Gijzelsestraat 16a Biezenmortel
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0788.WP1203BZMGYZSTP105-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. en tevens voor:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij’: een 'intensieve veehouderij’;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw’: een glastuinbouwbedrijf;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij’: een paardenhouderijbedrijf;
  3. bestaande nevenfuncties conform de lijst 'Bestaande nevenfuncties’ (Bijlage 1);
  4. een groencentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-groencentrum’;
  5. kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  6. behoud en herstel van de aangeduide cultuurhistorische waarden;
  7. behoud en herstel van de bestaande landschapselementen;
  8. instandhouding als zodanig van de aldaar voorkomende zandwegen;
  9. watergangen en waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
  11. evenementen.

3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken, niet zijnde rijhallen, gelden de volgende bepalingen:
  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan; indien tussen bouwvlakken de aanduiding 'relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.
  2. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reële agrarische bedrijven worden gebouwd.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van veldschuren die tevens toegestaan zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur’.
  2. De hoogte van veldschuren mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte.
  3. De goothoogte van overige bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 m.
  4. De bouwhoogte van overige bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. Binnen het bouwvlak mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan één.
  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen.
  3. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m.
  4. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.
  5. De gezamenlijke oppervlakte van bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 100 m2 bedragen.
  6. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
  7. De bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. Bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van recreatieve voorzieningen.
  2. De hoogte van silo’s mag niet meer bedragen dan 12 m.
  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak’ waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.
  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

 
3.3.1 Afwijken rijhallen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, ten behoeve van het binnen een bouwvlak bouwen van een rijhal tot een oppervlakte van 1.200 m2, een goothoogte van 8 m en een bouwhoogte van 12 m, met inachtneming van de volgende regels:
  1. Per geval is de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, bestaande uit paardenfokkerij of, indien als zodanig aangeduid, paardenhouderij, aangetoond aan de hand van een deugdelijk bedrijfsplan en een AAB-advies.
  2. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.3.2 Afwijken bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 9 en bouwhoogte van 14 m, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.
  2. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.3.3 Afwijken bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4, ten behoeve van het bouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De hoogte van schoorstenen en silo's mag niet meer bedragen dan 15 m.
  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

 
3.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Als verboden gebruik artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval aangemerkt:
    1. het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – teeltondersteunende voorzieningen’ ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn;
    2. het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak als paardenbakken;
    3. opslag van hooirollen buiten het bouwvlak.
  2. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte van nevenfuncties als bedoeld in lid 3.1, uitgezonderd standplaatsen voor kampeermiddelen mag niet meer bedragen dan 25% van de bebouwing tot een maximum van 1.000 m2. Verkoop van streekeigen producten is toegestaan tot maximaal 100 m2;
  3. Het gebruik van gronden voor kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, viskwekerijen en wormkwekerijen is niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
3.5.1 Afwijken nevenfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a en b voor nevenfuncties, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De agrarische functie blijft op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.
  2. Nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing, met dien verstande dat herbouw – onder de voorwaarde dat de uitwendige verschijningsvorm overeenkomt met die van het oorspronkelijke gebouw – op dezelfde plaats mag plaatsvinden indien en voor zover redelijkerwijs niet verlangd mag worden dat de bestaande bebouwing - gezien de staat waarin deze verkeert – moet worden gehandhaafd.
  3. Voor nevenfuncties geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    1. agrarisch technisch hulpbedrijven, agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlak van 25% van het brutovloeroppervlak tot maximaal 1.000 m2;
    2. verbrede landbouw in de vorm van zorgboerderijen, kinderboerderijen, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlak van 25% van het brutovloeroppervlak tot maximaal 1.000 m2; en Kleinschalig kamperen met maximaal 25 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, waarbij geldt dat een afstand van ten minste 100 m in acht wordt genomen ten opzichte van gevoelige functies en/of andere kleinschalige kampeergelegenheden en het terrein landschappelijk wordt ingepast;
    3. recreatieve doeleinden tot een tot een maximum gezamenlijke oppervlak van 25% van het brutovloeroppervlak tot maximaal 1.000 m2;
    4. mestverwerking tot een maximum van 25.000 ton;
    5. statische opslag tot een maximum van 1.000 m2;
    6. verbrede landbouw in de vorm van verkoop in streekeigen producten tot een maximum van 100 m2;
    7. kinderdagverblijf en/of buitenschoolse opvang tot een maximum van 300 m2 vloeroppervlak, vooral gericht op opvang van kinderen uit het meest nabij gelegen dorp.
  4. Ondersteunende horeca is toegestaan bij nevenfuncties zoals genoemd in onder c sub 2 en 3 waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2.
  5. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfuncties is niet toegestaan.
  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben, waarbij de parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden op eigen terrein.
  8. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  9. De nevenfunctie in de vorm van kleinschalig kamperen mag uitsluitend plaatsvinden op of grenzend aan het bouwvlak, mits landschappelijk ingepast.
  10. Nevenfuncties, met uitzondering van mestverwerking en statische opslag, zijn niet toegestaan in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG). 
3.5.2 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in lid 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het wijzigen en verharden van zandwegen.
  2. Het verwijderen van landschapselementen.
3.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. Binnen een bouwvlak plaatsvinden.
  2. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
  3. Reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3 Toelaatbaarheid
De in lid 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 
3.7.1 Wijziging vergroting bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak te vergroten met inachtneming van de volgende regels:
  1. aVoor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ´intensieve veehouderij´ geldt, naast de regels zoals genoemd onder b, dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ vergroting uitsluitend is toegestaan indien dit noodzakelijk is in verband met de wettelijke eisen van dierenwelzijn;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ vergroting uitsluitend is toegestaan:
      1. indien dit noodzakelijk is in verband met de wettelijke eisen van dierenwelzijn;
      2. indien het een duurzame locatie betreft conform de provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij, zoals opgenomen in de bijlage, is uitbreiding tot 2,5 ha toegestaan;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’ is vergroting tot maximaal 3 ha toegestaan.
  2. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven regels, gelden in het algemeen de volgende regels:
    1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsontwikkeling van een reëel bedrijf.
    2. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
    3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden en aanwezige landschaps- en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    4. Er is sprake van een voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
    5. Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezige of te realiseren Ecologische verbindingszone.
    6. Er dient hydrologisch neutraal te worden gebouwd.
    7. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
    8. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ is vormverandering van het bouwvlak niet toegestaan.
  2. Wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering of voor toepassing van milieuregels en/of andere wettelijke regels.
  3. Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven.
  4. Wijziging leidt niet tot vergroting van het oppervlak van het bouwvlak.
3.7.3 Wijziging naar niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een niet-grondgebonden bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De wijziging naar 'intensieve veehouderij’ mag uitsluitend plaatsvinden op bouwvlakken die zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’ of 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ en het een duurzame locatie betreft conform de provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij, zoals opgenomen in de bijlage 2;
  2. Wijziging ten behoeve van glastuinbouw is niet toegestaan;
  3. Het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  4. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.7.4 Wijziging naar permanente teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak te vergroten ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen met inachtneming van de volgende regels:
  1. De noodzaak is aangetoond middels een AAB-advies, en
  2. De ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden worden niet onevenredig aangetast.
  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 ha.
  4. Wijziging dient plaats te vinden grenzend aan het bestaande bouwvlak.
  5. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.7.5 Wijziging naar 'paardenhouderij’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van eenpaardenhouderij mits de noodzaak daarvan voor de exploitatie van het betreffende agrarisch bedrijf als zodanig redelijkerwijs is aangetoond middels een bedrijfsplan.
 
3.7.6 Wijziging ten behoeve van bouw bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De wijziging is uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten’.
  2. Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat.
  3. Er dient voldaan te zijn aan het Rapport Akoestisch onderzoek d.d. mei 2009.
  4. De noodzakelijkheid is aangetoond middels een AAB-advies.
  5. De wijziging onder a is niet toegestaan op de gronden, die met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in lid 3.7.11 zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten’, behoudens in geval middels een AAB-advies is aangetoond dat op het deel van het oorspronkelijke bouwvlak zonder de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten’ een volwaardig agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend.
3.7.7 Wijziging naar 'wonen’ na beëindiging agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De locatie is niet geschikt als hergebruik voor een agrarisch bedrijf.
  2. Alle gebouwen dienen te worden gesloopt, uitgezonderd:
    1. bestaande woningen;
    2. bestaande gebouwen die als bijgebouw worden aangemerkt, met bij elke woning een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 vermeerderd met 25% van de te slopen bebouwing tot een maximum van 200 m2;
    3. bestaande gebouwen met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden’.
  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.500 m2.
  4. De overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming.
  5. Elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak te omvatten.
  6. Het aantal woningen binnen elk voormalig bouwvlak mag niet worden vergroot.
  7. De agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en be-
    bouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast.
  8. Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat.
  9. ijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’.
  10. Per 500 m2 sloop mag de inhoud van de woning als bedoeld onder b worden vergroot met 50 m3 tot een maximum omvang van 850 m3, mits voldaan wordt aan het Rapport Akoestisch onderzoek d.d. mei 2009 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.
3.7.8 Wijziging naar 'Gemengd– 2’ na beëindiging agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming Gemengd-2 met inachtneming van de volgende regels:
  1. De gronden mogen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied’.
  2. De gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen binnen het voormalige bouwvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie.
  3. De bedrijfsactiviteiten mogen:
    1. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
    2. geen naar omvang wezenlijke opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen;
    3. geen opslag ten behoeve van elders gevestigde agrarische bedrijven betreffen;
    4. niet het bestaande bouwvlak overschrijden.
  4. er mag geen sloop van bebouwing hebben plaatsgevonden in het kader van de regeling ruimte voor ruimte.
3.7.9 Wijziging naar bos of- natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bos’ of 'Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, met inachtneming van de volgende regels:
  1. Daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden.
  2. De agrarische activiteiten zijn beëindigd.
  3. De gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden wijziging wensen.
3.7.10 Wijziging aanduiding 'intensieve veehouderij’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming met de aanduiding 'intensieve veehouderij’ te wijzigen in de bestemming Agrarisch zonder aanduiding 'intensieve veehouderij’ wanneer de activiteiten zijn beëindigd.
 
3.7.11 Wijziging splitsing bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen het bouwvlak van deze bestemming een bouwgrens aan te brengen ten behoeve van de splitsing van het bouwvlak in twee afzonderlijke bouwvlakken, met inachtneming van de volgende regels:
  1. De splitsing is uitsluitend toegestaan in situaties waarin blijkens de gegevens van de openbare registers (kadaster) sprake is van twee eigenaren, die elk een gedeelte van het bouwvlak in eigendom hebben.
  2. Beide eigenaren een schriftelijke verklaring hebben overgelegd dat zij de splitsing wensen.
  3. Indien binnen het bouwvlak slechts één bedrijfswoning aanwezig is, wordt bij de splitsing het gedeelte, waarin die woning ontbreekt, voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten’.
  4. De beide bouwvlakken hebben na de splitsing tezamen dezelfde vorm en oppervlakte als het oorspronkelijke bouwvlak.
  5. Indien ter plaatse een bestaande nevenactiviteit is toegestaan, wordt deze toegewezen aan de meest gerede partij en als zodanig vermeld in de Lijst bestaande nevenactiviteiten.