direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Distelberg 5-7, Helvoirt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Distelberg 5-7, Helvoirt" van de gemeente Haaren.

In het kader van het voornemen van de initiatiefnemer zijn twee principeverzoeken bij de gemeente Haaren ingediend. De verzoeken behelsden legalisatie van de verplaatsing van een bestaande traditionele schuur (hierna karschob) en het gebruik van het bestaande bijgebouw als woning voortzetten als permanente burgerwoning.

De karschob was onveilig en kon daarom niet meer functioneren als opslag/bijgebouw. Vanwege de cultuurhistorische waarde is de schuur op dezelfde manier herbouwd ten oosten van de oorspronkelijke locatie, alleen is dit echter deels buiten het vigerende woonbestemming gebeurd. De gemeente heeft in haar brief van 2 december 2015 onder voorwaarden haar principe medewerking aan de verplaatsing uitgesproken.

Het bestaande bijgebouw ten westen van het woonhuis was reeds als tijdelijke woning in gebruik. De gemeente heeft in haar brief van 14 september 2017 besloten onder voorwaarden ook principe medewerking te verlenen aan de legalisatie van de definitieve omzetting van het voormalige bijgebouw naar een permanente burgerwoning door inzet van een Ruimte voor Ruimte-titel. Over de verplaatsing van de karschob met bijbehorende functies, functieomzetting van het voormalige bijgebouw naar een permanente Ruimte voor Ruimte - woning en de wijze van inrichten van het plangebied is veelvuldig overleg gevoerd tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Dit heeft geleid tot een zorgvuldig afgewogen plan waarin de landschappelijke inpassing een belangrijke rol speelt.

De gewenste ontwikkelingen passen echter niet rechtstreeks binnen het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Haaren, correctieve herziening" van de gemeente Haaren. Om de ontwikkeling doorgang te kunnen laten vinden, is een herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de rand van het gehucht Distelberg in het buitengebied van de gemeente Haaren. Het gebied wordt gekenmerkt door het agrarische landschap met een afwisseling van agrarische bedrijven en woningen. Het plangebied ligt tegen het begin van de Loonse- en Drunense Duinen aan. Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Helvoirt, sectie B, nummer 1486.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 21.580 m².

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ''Buitengebied Haaren, correctieve herziening'', vastgesteld op 11 september 2014 en onherroepelijk geworden op 16 februari 2015. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Binnen het plangebied liggen de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2''. De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op de woning en het bebouwde erf aan de Distelberg 5-7. Er mag één woning met bijbehorende bijgebouwen gebouwd worden binnen het bestemmingsvlak.

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2' is gericht op agrarisch grondgebruik en behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden. Hierbinnen zijn geen bouwwerken ten behoeve van de functie wonen toegestaan. Voorts geldt ter plaatse van de agrarische bestemming tevens de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassenleefgebied' (saw-ds). Tot slot geldt voor het hele plangebied de aanduiding 'Reconstructiewetzone – extensiveringsgebied'.

Tevens bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 4.11.

Conclusie

Voor de gewenste ontwikkeling, die bij de aanleiding van dit bestemmingsplan is uitgeschreven, is een herziening van het bestemmingsplan vereist.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plan

Ter plaatse van Distelberg 5-7 zijn in de huidige situatie drie gebouwen aanwezig: de woonboerderij en twee bijgebouwen behorend bij de woonboerderij (zie onderstaande afbeelding). Vooruitlopend op dit bestemmingsplan is de karschob, met gemeentelijke toestemming, onder voorwaarden dat er een bestemmingsplan aanpassing zou komen, verplaatst in oostelijke richting. Daarnaast is op basis van een (verlopen) tijdelijke vergunning het tweede bijgebouw in gebruik genomen als woning.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de nieuwe ligging van de karschob en het gebruik van het tweede gebouw als Ruimte voor Ruimte-woning planologisch vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0005.jpg"

LUCHTFOTO'S BESTAANDE SITUATIE

Naast het vastleggen van de plaats en functies van de gebouwen behelst het initiatief ook enkele aanvullingen en aanpassingen met betrekking tot de inrichting van het plangebied.

Op onderstaande afbeelding en op bijgevoegde inrichtingsschets van het plangebied (Bijlage 1) is zichtbaar gemaakt hoe de gewenste inrichting van het plangebied met aanliggende gronden er uit ziet. Het inrichtingsplan voor Distelberg 5-7 bestaat uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen vormen samen het totaalplan, maar kennen wel elk een eigen onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0006.png"

INRICHTINGSSCHETS

In dit hoofdstuk worden de onderdelen van het inrichtingsplan en de daarvoor vereiste compensatie in het kader van de kwaliteitsverbetering van het landschap beschreven.

2.1 Beschrijving onderdelen

2.1.1 Gebouw A - woonboerderij

De bestaande woonboerderij aan Distelberg 7 is een aantal jaar geleden helemaal vernieuwd en opgeknapt met eenzelfde landschappelijk karakter. Deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen de bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Er zijn geen nieuwe plannen met betrekking tot de bestaande boerderij. De woonboerderij en de bijbehorende gronden krijgen een separate woonbestemming.

De bouwmogelijkheid van de woonboerderij is reeds opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. In voorliggend bestemmingsplan zijn ten aanzien van de woonboerderij de bepalingen uit het huidige bestemmingsplan ongewijzigd overgenomen.

2.1.2 Gebouw B - karschob

De karschob is enkele jaren geleden herbouwd en verplaatst, omdat deze niet meer voldeed aan de kwaliteitseisen en een onveilige situatie was ontstaan.

Gezien de ingewikkelde structuur en constructies was er geen andere mogelijkheid dan het bouwwerk deel voor deel te herbouwen. Herbouw op de oorspronkelijke locatie was daardoor niet mogelijk. Vanwege praktische redenen en gelet op de ruimtelijke kwaliteit en de omvang van de gebouwen is de nieuwe schuur op circa 15 meter ten oosten van de oorspronkelijke locatie herbouwd. De relatie met het historische ensemble van gebouwen komt hiermee nog steeds tot uitdrukking. De gebouwen staan in goede verhouding met elkaar en het landschap. De nieuwe schuur is ingericht als paardenstal met ruimte voor vier paardenboxen.

De verplaatsing van de karschob heeft er toe geleid dat de schuur deels buiten de vigerende woonbestemming is komen te liggen binnen de bestemming 'Agrarisch'. De benodigde compensatie en landschappelijke inpassing die hiervoor dient plaats te vinden wordt in één totaalplan opgenomen. De beschrijving hiervan is in de paragrafen 2.4 en 3.3.2 opgenomen.

In het nieuwe bestemmingsplan zal, in afwijking van de standaard bijgebouwenregeling, een op de locatie afgestemde bijgebouwenregeling worden opgenomen waarmee de bestaande oppervlakte van 200 m2 wordt geregeld.

2.1.3 Gebouw C - Ruimte voor Ruimte – woning

Gebouw C wordt omgezet naar een Ruimte voor Ruimte woning.

Net als de woonboerderij en de karschob is gebouw C mede vanwege bouwtechnische redenen herbouwd. Het oude gebouw deed voornamelijk dienst als opslag van machines en week daardoor qua uitstraling af van de andere bebouwing binnen het boerenerf-ensemble. Het gebouw is daarom herbouwd in een landelijke stijl die overeenkomt met de uitstraling van het hele boerenerf.

Momenteel wordt gebouw C bewoond op basis van een tijdelijke ontheffing. Om dit gebruik als woning permanent te maken wordt het bijgebouw middels de Ruimte voor Ruimte-regeling omgezet naar een burgerwoning. In het kader van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan is hiervoor reeds op 28 oktober 2018 een Ruimte voor Ruimte - titel verworven (zie Bijlage 3). Met de omzetting van het bijgebouw naar een woning worden ook de gronden behorend bij het bijgebouw omgezet van een agrarische naar een woonbestemming. Op de verbeelding krijgen de gronden van de Ruimte voor Ruimte – woning een aparte woonbestemming, separaat van de boerderij.

Om verdere verstening van het landschap te voorkomen wordt het perceel aan de westkant van de woning als tuin ingericht waarbinnen geen bebouwing is toegestaan. Deze beperking is in de regels vastgelegd.

2.1.4 Gebouw D - Bijgebouw bij Ruimte voor Ruimte – woning

Gebouw D is het nieuw te bouwen bijgebouw bij de Ruimte voor Ruimte woning (gebouw C). Bij iedere woning in het buitengebied mag een bijgebouw (van maximaal 100 m²) gerealiseerd worden. In het principebesluit van 14 september 2017 heeft het college van B&W ten aanzien van de positie van het bijgebouw op het perceel een aantal ruimtelijke uitgangspunten meegegeven:

  • het bijgebouw moet onderdeel uit blijven maken van het bebouwingsensemble met de woonboerderij, de karschob en de Ruimte voor Ruimte – woning;
  • er mag ten westen van de Ruimte voor Ruimte-woning geen verdere verstening plaatsvinden;
  • het bijgebouw mag niet voor de voorgevels van de bestaande bebouwing worden gebouwd.
  • er dient er sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik ten aanzien van het omliggend gebied.

Op grond van de volgende ruimtelijke afwegingen is de locatie van het bijgebouw achter de woning - zoals op tekening staat aangegeven - ruimtelijke de meest gewenste en aanvaardbare locatie:

  • het ensemble wordt niet onevenredig aangetast door de positie achter de Ruimte voor Ruimte-woning, omdat de bouwmassa van het nieuwe bijgebouw ondergeschikt is aan de bouwmassa's van de Ruimte voor Ruimte-woning, de woonboerderij en de karschob. Daarnaast zou de realisatie van het nieuwe bijgebouw ten oosten van de Ruimte voor Ruimte-woning het erf tussen de drie bestaande gebouwen te veel aantasten.
  • het bijgebouw staat in westelijke lijn met de Ruimte voor Ruimte-woning. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde om niet verder in westelijke richting uit te breiden. Door de clustering van de woning met het bijgebouw oogt de bebouwing als eenheid en is er slechts een kleine uitbreiding van de woonbestemming te noorden van het bijgebouw (er is deels al woonbestemming aanwezig ter plaatse van het nieuwe bijgebouw).
  • door de situering van het bijgebouw achter de Ruimte voor Ruimte-woning wordt het zicht vanaf de openbare weg op het bijgebouw deels ontnomen. Hiermee is er visueel minder verstening van landschap en ensemble en wordt de zichtlijn vanaf de openbare weg tussen de bebouwing door behouden.
  • door de situering van het bijgebouw op korte afstand van de Ruimte voor Ruimte-woning wordt er weinig en ondergeschikte bebouwing opgericht. Hiermee is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
2.1.5 Zone E - Bestemmingsvlak Wonen

De grens van het bestemmingsvlak Wonen van de woonboerderij is in noordelijke richting opgeschoven, zodat alle woonfuncties binnen het bestemmingsvlak passen. Hierdoor ontstaat tevens een logisch beeld, omdat de noordelijke bestemmingsgrenzen van beide woonpercelen op elkaar aansluiten – zonder knik.

De karschob is in gebruik als paardenstal. Om het gebruik van de karschob als paardenstal te optimaliseren is het gewenst om de mestopslag en hooiopslag voor de paarden in de directe nabijheid van de staldeuren aan de noordzijde van de karschob te situeren en daarvoor ten noorden van de karschob een smalle strook extra verharding aan te brengen ten behoeve van de uitloop van de paarden. Er is gekozen voor een smalle strook om de boomgaard ten noorden daarvan zo veel mogelijk ruimte te geven.

Om deze functies te kunnen realiseren, als onderdeel van het gebruik van de karschob, is het gewenst deze gronden ook op te nemen in de woonbestemming.

Daarnaast wil de initiatiefnemer een extra terras bij de woonboerderij aanleggen om een beter zicht te krijgen op de hertenwei en het buitengebied.

De uitbreiding van de woonbestemming is nauwelijks zichtbaar vanaf de openbare weg en veroorzaakt geen verstoring van het zicht naar het buitengebied. De vereiste compensatie voor deze vergroting van de woonbestemming is in paragraaf 3.3.2 opgenomen.

2.2 Verkeer en parkeren

Beide percelen krijgen ieder een eigen inrit - op zo'n groot mogelijke afstand van de T-splitsing. Dit is niet alleen gunstig voor de verkeersveiligheid, maar versterkt ook het feit dat sprake is van twee woonpercelen.

De bestaande inrit tussen de woonboerderij en het bijgebouw vervalt. Deze ruimte wordt landschappelijk ingericht en dient als erfafscheiding tussen beide percelen. De inrit van de woonboerderij is verplaatst naar de oostkant van het gebouw. Mede vanwege de verplaatsing van de karschob en de relatie tot de Ruimte voor Ruimte-woning is het wenselijk om de inrit aan de oostkant te situeren. Aan deze zijde van de woonboerderij en achter bij de karschob is voldoende plek om te parkeren. De Ruimte voor Ruimte-woning heeft een eigen oprit ter plaatse van oude onverharde inrit. Er is ruimte voor parkeren aan de voorzijde van het perceel.

2.3 Groen en water

De omgeving van het plangebied kent boomteelt en ander agrarisch grondgebruik. Ten westen van het plangebied is veel volgroeide beplanting aanwezig als onderdeel van een bosstrook. Langs de Distelberg is gedeeltelijk volgroeide laanbeplanting aanwezig. Ten oosten van het plangebied zijn als afscheiding tussen de percelen diverse struiken aanwezig.

De woonboerderij is aan de voorzijde voorzien van een voortuin met een groep leilindes. Aan de achterzijde van het perceel wordt achter de karschob beplanting (zie bijlage 2) aangebracht. Het erf bestaat deels uit verharding en deels uit gazon. Tussen de woonboerderij en de Ruimte voor Ruimte-woning in komt een groene erfafscheiding ter plaatse van de oude oprit. De Ruimte voor Ruimte-woning wordt zowel aan de voor- als achterzijde voorzien van enkele bomen. Aan de zijde van de Distelberg is er sprake van een doorlopende beukenhaag die wordt onderbroken ter hoogte van de inrit.

In het kader van de landschappelijke inpassing wordt ingezet op het versterken van de huidige landschappelijke kenmerken en zal als geheel een kwaliteitsimpuls zijn voor de plek en het omliggende landschap. Dit alles met als doel het streekeigen karakter van het landschap te behouden en waar nodig te versterken. In bijlage 2 en de volgende paragraaf is nader uitgewerkt hoe de landschappelijke inpassing is vormgegeven.

2.4 Landschappelijke inpassing

In het kader van de bestemmingsplanherziening, die na het principebesluit in 2017, is ingezet, is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarvan een aantal onderdelen inmiddels gerealiseerd is. De meeste compenserende landschapselementen zijn inmiddels onderdeel geworden van het bestaande landschap. De gebruikte boom- en struiksoorten zijn inheems en kenmerkend voor het omliggende landschap. Op onderstaande afbeelding en in bijlage 2 'Landschappelijke inpassing' is de inpassing zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0007.jpg"

LANDSCHAPPELIJKE INPASSING

Hierna is een korte beschrijving opgenomen.

  • Binnen het plangebied is voor de woonboerderij een rij van 6 leilindes geplant die zorgen voor een groene uitstraling van de voortuin. Voor de Ruimte voor Ruimte-woning worden een aantal lindes in een boomgroep geplant waarmee wat hogere beplanting achter de haag aan de straat zichtbaar wordt.

Tussen het nieuwe terras en de karschob zijn enkele zomereiken geplant en afschermende bomen. Tussen de twee woonpercelen is een laurierhaag gezet als perceelsafscheiding;

  • Buiten het plangebied zijn grotere ingrepen verricht. Achter de karschob is een kleine boomgaard aangeplant met diverse fruitsoorten (12 stuks) en een aantal grotere afschermende bomen (4 stuks). Aansluitend hieraan worden 16 laanbomen geplant ter afscherming naar de paddocks van de achterburen;
  • Aan de straat ten westen van de Ruimte voor Ruimte-woning is een beukenhaag, gecombineerd met een eikenhoutwal, aangeplant die inmiddels een mooie volle haag is geworden. Langs de westzijde van het perceel is aansluitend aan de reeds bestaande beplanting een open meidoornhaag gezet. Aan de randen ten noorden en oosten van het open gebied van zijn op de perceelsgrens zomereiken geplant;
  • Daarnaast zijn er enkele losse boomgroepen zomereiken midden in het gebied opgenomen;
  • Ten noorden van de Ruimte voor Ruimte-woning is een waterpoel gegraven waarmee ook watervogels naar het terrein worden getrokken. Rondom de poel worden 4 moeraseiken geplant.
  • Aan de noordwestzijde van het gebied wordende gronden in aansluiting op het bestaande bosgebied 10 bomen geplant om de groene structuur te versterken.

Alle onderdelen vormen samen een landschappelijke inrichting die passend is in het landschap en die een meerwaarde heeft voor mens en dier.

Deze landschappelijke inpassing maakt deel uit van feitelijke investering in het kader van de regeling 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' die noodzakelijk is voor deze ontwikkelingen. In paragraaf 3.3.2 staat beschreven op welke wijze deze inpassingen deel zijn van de regeling.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

3.1 Nationaal niveau

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is, zodat het Barro niet aan de realisatie van onderhavig project in de weg staat.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het gaat hier enkel om de verplaatsing van een traditionele schuur en de toevoeging van één woning. Er is sprake van gewijzigd ruimtebeslag door de verplaatsing van de karschob, maar de verplaatsing leidt echter niet tot een vergroting van de bebouwingsmogelijkheden.

Daarnaast worden projecten die minder dan twaalf woningen bevatten op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Het project bestaat uit de toevoeging van één woning op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling, dat bijdraagt aan een duurzame omgang met het buitengebied van de provincie Noord-Brabant. Beide ontwikkelingen worden niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.1.4 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

3.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de toevoeging van één woning op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling, dat bijdraagt aan een duurzame omgang met het buitengebied van de provincie Noord-Brabant. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woning binnen het plangebied zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woning. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woning en de inrichting van het woonperceel kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De woning worden gerealiseerd op basis van het ruimte-voor-ruimte-principe, waarbij elders in de provincie reeds een grotere hoeveelheid stallen is gesloopt. Per saldo is er sprake van 'ontstening' van het buitengebied.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woning wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
3.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het landelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.68 IOV uitsluitend bestaande woningen toegestaan, maar er zijn enkele uitzonderingen.

Artikel 3.80 IOV bevat regels voor het bouwen van ruimte-voor-ruimtewoningen. Deze zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

ad a.   De bedoelde winst van de omgevingskwaliteit is verkregen door het verwerven van de ruimte-voor-ruimtetitel. Hiermee is verzekerd dat elders in de provincie ten minste 1.000 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen is gesloopt en ten minste 3.500 kg fosfaatrechten uit de markt zijn genomen.  
ad b.   Het plangebied is onderdeel van een bebouwingsconcentratie. De woonboerderij en het bestaande bijgebouw maken deel uit van buurtschap Achterste Distelberg. Achterste Distelberg is een hoeve-akkernederzetting. Dit type nederzetting ontwikkelde zich op de kruisingen van wegen in de vorm van een concentratie van vrijstaande boerderijen. De Achterste Distelberg is gelegen aan de kruising Distelberg-Nieuwkuikseweg. Het buurtschap grenst aan een open akkergebied. De bebouwing van het buurtschap bestaat uit een concentratie van vrijstaande, hoofdzakelijk evenwijdig aan de weg opgetrokken langgevelboerderijen met bijbehorende bijgebouwen, onverharde erven en erfbeplanting. Het realiseren van een woonbestemming in het bestaande bijgebouw een mooie afronding wordt van dit bebouwingscluster aan de Distelberg. Om te zorgen dat dit bijgebouw/ruimte-voor-ruimtewoning ook echt de afronding van het bebouwingscluster is en blijft is in de regels geregeld dat ten westen van de ruimte-voor-ruimtewoning geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan in het belang van het landschap.  
ad c.   De meeste compenserende landschapselementen zijn inmiddels onderdeel geworden van het bestaande landschap. De voor deze landschappelijke inpassingen te gebruiken boom- en struiksoorten zijn inheems en kenmerkend voor het omliggende landschap. In paragraaf 2.4 is hierop nader ingegaan.  
ad d.   Er is niet de intentie om meerdere woningen toe te voegen aan deze zijde van de bebouwingsconcentratie.  
3.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • stalderingsgebied;
  • beperkingen veehouderij.

Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied
De artikelen 3.51 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

3.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Het plan betreft de verplaatsing van een cultuurhistorisch waardevol gebouw, de omzetting van een bijgebouw naar een permanente burgerwoning (via de Ruimte voor Ruimte-regeling), toevoeging van een bijgebouw aan de Ruimte voor Ruimte-woning en de toevoeging van gronden aan de woonbestemming.

De verplaatsing van de karschob vindt plaats binnen het bestaande bebouwingscluster, maar niet binnen het bestaande bouwperceel zoals artikel 3.6, lid 1 onder c IOV vereist. Echter kan hierop worden afgeweken wanneer dit te rechtvaardigen valt. Binnen dit planvoornemen is dit te rechtvaardigen omdat in het verleden een deel van het boerenerf per abuis niet als woonbestemming is opgenomen dat wel bij de woning in gebruik was. Daardoor is een vreemde hoek grond buiten de woonbestemming gelaten.

Bij het omzetten van een bestaand bijgebouw naar een Ruimte voor Ruimte-woning is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Er wordt geen nieuwe bebouwing in het landschap gebouwd, maar een vervallen schuur is gerenoveerd en met een tijdelijke vergunning is vervolgens bewoning vergund. Met dit bestemmingsplan wordt op basis van een Ruimte-voor-Ruimte titel de tijdelijke woning omgezet naar een permanente woning. Met deze herbestemming wordt verloedering van het landschap tegengegaan.

Zoals beschreven in paragraaf 2.1.4 heeft er een zorgvuldige afweging plaatsgevonden over de locatie van het bijgebouw bij de Ruimte voor Ruimte-woning en is er slechts sprake van een beperkte toename van bebouwing op een specifieke plek. Ten westen van de Ruimte voor Ruimte-woning wordt in dit bestemmingsplan geen mogelijkheid geboden gebouwen en/of bijbehorende bouwwerken te realiseren. Er zal daar dus geen verdere verstening van het landschap plaatsvinden. Het plan neemt een verrommelde situatie weg en leidt tot verbetering van de waterhuishouding in het gebied. Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

Bovenstaande ontwikkelingen betreffen geen stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (ladder voor duurzame verstedelijking) zodat geen nadere verantwoording noodzakelijk is.

Tegelijk met de functionele veranderingen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt wordt de ruimtelijke kwaliteit van de locatie behouden en versterkt door de het realiseren van een inrichtings/beplantingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de zorgplicht voor goede omgevingskwaliteit.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied (zoals toevoeging van een ruimte-voor-ruimtewoning en de verplaatsing van de Karschob) gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. De wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 3.3.2, waarin het plan aan de gemeentelijke Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap wordt getoetst.

3.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk niveau

3.3.1 Structuurvisie Haaren

Op 22 januari 2015 heeft de gemeenteraad van Haaren de Structuurvisie Haaren vastgesteld. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0008.jpg"

UITSNEDE STRUCTUURVISIEKAART STRUCTUURVISIE HAAREN

De structuurvisie gaat over het gehele grondgebied van de gemeente. De visie geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor de komende 10 tot 20 jaar. De structuurvisie beschrijft de mogelijkheden voor woningbouw, bedrijven, recreatie en toerisme. Ook gaat de visie in op de toekomstperspectieven voor agrarische ontwikkeling, milieu, water, cultuurhistorie en verkeer. De locatie is gelegen binnen het gebied 'Agrarisch: Helvoirtsche heide'. Het gebied wordt getypeerd als bijzonder open agrarisch landschap door de sterke ruimtelijke begrenzing van de bossen van de Loonse- en Drunense Duinen. Ondergeschikt aan het open landschap komt incidenteel groen voor in de vorm van kleine bospercelen, houtwallen, solitaire bomen, fragmenten laanbeplanting en erfbeplanting. Bebouwing is geclusterd per erf, erven liggen verspreid aan de wegen met openheid en zichtlijnen tussen de erven. Erfinrichting is functioneel en open met beperkt groen elementen waardoor er direct zicht is op de (agrarische) bebouwing. Daarnaast worden er in het gebied geen, dan wel zeer terughoudend ontwikkelingen toegestaan die een toename van bebouwing en/of opgaande landschapselementen als bomenlanen en houtwallen tot gevolg hebben. Ontwikkelingen zijn enkel mogelijk indien passend binnen de landschapskarakteristiek van open agrarische gebieden.

De nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij de structuurvisie Haaren. Er is maar beperkt sprake van een toename van de bebouwing (bijgebouw bij Ruimte voor Ruimte-woning). Het gaat enkel om het verplaatsen van de karschob en de omzetting van het bijgebouw in een permanente burgerwoning via de Ruimte voor Ruimte-regeling. Deze ontwikkelingen doen geen afbreuk aan de geclusterde bebouwing doordat er ten westen van de Ruimte voor Ruimte woning geen gebouwen en/of bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd. Daarmee blijven de zichtlijnen naar het landschap blijven gehandhaafd. De erfinpassing is transparant en overzichtelijk waardoor het een open agrarisch perceel blijft. Daarnaast voorziet het initiatief door middel van een referentie naar en behoud van de cultuurhistorische bebouwing in versterking van het karakteristieke agrarische landschap. Het plan past binnen de Structuurvisie Haaren.

3.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied eist de Interim Omgevingsverordening in bepaalde gevallen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap. Aan de orde komen:

  • de benodigde investering;
  • de feitelijke tegenprestatie;
  • de zekerstelling van kwaliteitsverbetering.
3.3.2.1 Benodigde investering

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in drie categorieën ingedeeld. Voorliggend initiatief valt in twee categorieën:

  • categorie 1: de realisatie van de ruimte-voor-ruimte woning; Omdat het bewoonde bijgebouw via de Ruimte voor Ruimte-regeling omgezet wordt in een permanente burgerwoning, valt dit perceel buiten de berekening voor de kwaliteitsverbetering van het landschap. De Ruimte voor Ruimte-regeling voorziet namelijk in een geheel eigen compensatieregeling via sloop van stallen elders in het buitengebied.
  • categorie 3: de vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' ten behoeve van de bestaande langgevelboerderij + karschob.

De provincie eist (op basis van IOV artikel 3.80 lid 1 onder c ) bij alle ontwikkelingen (ongeacht de categorie) een goede landschappelijke inpassing van het perceel (basisinspanning).

In aanvulling daarop eist de provincie bij categorie 3 ontwikkelingen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap (extra inspanning).

De basisinspanning plus de extra inspanning moeten samen ten minste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragen. De benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap is berekend conform de gemeentelijke regeling "Afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap incl. bijlage specifieke voorwaarden gemeente Haaren".

Hierna is beschreven op welke wijze wordt voldaan aan bovenstaande vereisten.

Voor de gronden die in gebruik worden genomen in het kader van de verplaatsing van de karschob vindt (gedeeltelijk) een vormverandering plaats van de bestaande woonbestemming.

De gronden nu behorend bij de woonboerderij (363 m2) die straks gaan behoren bij de Ruimte voor Ruimte woning worden namelijk geruild met agrarische gronden ten noordoosten van de woonbestemming. Daarnaast wordt voor de karschob 196 m2 woonbestemming toegevoegd.

De uitbreiding van de woonbestemming ten noorden van de bestaande woonbestemming bedraagt 358 m2. In totaal wordt (196 + 358) 554 m2 extra woonbestemming toegevoegd.

De waardevermeerdering is derhalve (554 m² x €195,00) €108.030,00 waarvan 20% geïnvesteerd moet worden in het landschap: €21.606,00. De gehele berekening, alsmede de kaart waarop de oppervlakten van het voorgestelde grondgebruik staan, zijn respectievelijk als bijlage 5 Berekening Kwaliteitsverbetering landschap' en bijlage 4 Voorstel grondgebruik' opgenomen.

3.3.2.2 Feitelijke tegenprestatie

Geplande (landschappelijke) compensatie

In het kader van de bestemmingsplanherziening, die na het principebesluit in 2017, is ingezet, is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarvan een aantal onderdelen inmiddels gerealiseerd is. De meeste compenserende landschapselementen zijn inmiddels onderdeel geworden van het bestaande landschap.

De waarde van de landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering van het landschap wordt berekend aan de hand van:

  • de feitelijke aanleg van de fysieke prestatie;
  • de onderhoudskosten voor een periode van tien jaar.

De landschappelijke inpassing/fysieke prestatie in en rondom het plangebied bestaat uit verschillende elementen die op de tekening in bijlage 2 'Landschappelijke inpassing' zijn opgenomen. In paragraaf 2.4 'Landschappelijke inpassing' is een korte beschrijving opgenomen van de (geplande en reeds uitgevoerde) landschappelijke compensatie.

In de 'Berekening Kwaliteitsverbetering landschap' (bijlage 5) is op basis van de landschappelijke inpassing berekend dat de geplande investering € 22.188,00 bedraagt. Deze investering is groter dan de benodigde investering (€ 21.606,00). Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van de Interim Omgevingsverordening.

3.3.2.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

De Interim Omgevingsverordening eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. In de planregels (artikel 4.4 lid e) is een voorwaardelijk verplichting opgenomen waarmee de aanleg en het beheer en de duurzame instandhouding geborgd zijn. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van de Interim Omgevingsverordening. De gronden waarop de landschappelijke inpassing/fysieke prestatie gaan plaatsvinden zijn opgenomen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Landschapswaarden 2'.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Bodemkwaliteit

4.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

4.1.2 Analyse

Ten behoeve van de verplaatsing van de karschob wordt de bestemming 'Agrarisch' veranderd in 'Wonen'. Om de geschiktheid van de bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft onderzoeksbureau Bakker Milieuadviezen Waalwijk een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Distelberg 5-7, Helvoirt, BM/24166-2018 (oktober 2018)''. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Verplaatsing karschob

Het deel van het plangebied waar de schuur is herbouwd is altijd in gebruik geweest als grasland. Grootschalige bedrijfsactiviteiten hebben hier niet plaats gevonden. Op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de functie wonen.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

De ontwikkeling omvat geen uitbreiding van bebouwing en betreft geen bestemmingswijziging naar een gevoeliger functie. Het bijgebouw is reeds opgenomen in de woonbestemming. In het kader van het bodemonderzoek is er een boring aan de westkant van het gebouw uitgevoerd. De uitkomsten van deze boring leiden niet tot belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

4.2.2 Analyse
4.2.2.1 Omgevingstype

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht. Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals een manege en veehouderijen.

4.2.2.2 Invloed plan op de omgeving


Verplaatsing karschob

Met de verplaatsing van de bestaande traditionele schuur worden er geen nieuwe functies toegevoegd aan het perceel. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

Het plan betreft de toevoeging van één woning. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Algemeen

Op de locatie zullen hobbymatig paarden worden gehouden. Voor het hobbymatig houden van paarden gelden er vanuit de optiek van bedrijven en milieuzonering geen specifieke afstandsnormen.

4.2.2.3 Invloed omliggende inrichtingen op plan

Verplaatsing karschob

Met de verplaatsing van de bestaande schuur worden er geen nieuwe gevoelige functies toegevoegd aan het perceel.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

Over het plangebied liggen hinderzones van verschillende omliggende bedrijven. Het betreffen een manage die is gevestigd op Distelberg 9 en een intensieve veehouderij op Duinoordseweg 26. Met de woonboerderij is binnen het plangebied reeds een (milieugevoelige functie) woning aanwezig. De nieuwe woning ligt aan de westkant van het woonperceel.

Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot de nieuwe woning.

bedrijf   categorie   richtafstand
gemengd gebied  
werkelijke afstand  
Distelberg 9: manege   3.1   30 m   30 m  
Duinoordseweg 26: veehouderij   4.1   100 m   110 m  

Het gebied kan bestempeld worden als gemend landelijke gebied. De nieuwe woning ligt daarmee buiten de richtafstanden voor geur van de omliggende veehouderij. Er is geen sprake van milieuhinder van omliggende bedrijven op het plan. Ook uit paragraaf 4.4 blijkt dat aan het aspect geur voldaan wordt. Daarnaast voldoet het plan aan de richtafstanden voor geluid, stof en gevaar.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

4.3.2 Wet- en regelgeving

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voorts dient in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) ook getoetst te worden aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit en effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations'.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met bovengenoemde wetgeving omtrent externe veiligheid, moet men onderzoeken of sprake is van de aanwezigheid van risicobronnen binnen en in de nabijheid van het plangebied, welke mogelijk kunnen leiden tot (niet aanvaardbare) risico's voor de aanwezige personen binnen het plangebied.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico
  • Groepsrisico

Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 /jaar (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als kwetsbare objecten (o.a. woningen) zich binnen de PR 10-6 risicocontour van de inrichting, buisleiding en/of transportroute bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde (eveneens PR 10-6), waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat ten minste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het aantal slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen: de fN- curve. Het groepsrisico kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In de eerdergenoemde wetgeving (Bevi, Bevb en Bevt) is de zogenaamde verantwoordingsplicht opgenomen. Dit betekent globaal gezien, dat door het bevoegd gezag verantwoording van het groepsrisico afgelegd moet worden bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico.

De verantwoording van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR, tevens rekening dient te worden gehouden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren met name de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'. Indien van toepassing kan hiermee ook rekening worden gehouden met de kans op gewonden en andere effecten van een eventuele ramp. Bij de verantwoording dient de veiligheidsregio (regionale brandweer) om advies gevraagd te worden.

4.3.2.1 Beleidsvisie externe veiligheid

Sinds de vuurwerkramp in Enschede en de potentiële ramp in Amersfoort als gevolg van een lekkende spoorwagon staat het onderwerp externe veiligheid hoog op de agenda in (bestuurlijk) Nederland. Inmiddels heeft het Rijk de wetten en regels omtrent dit onderwerp flink aangescherpt.

De gemeente Haaren heeft het “Werkdocument verantwoording groepsrisico” opgesteld in 2012. Hierin heeft de gemeente Haaren een drietal zones opgenomen ter verantwoording van het groepsrisico. De planlocatie valt in buiten deze opgenomen zones. Hiervoor heeft de gemeente Haaren een standaardverantwoording opgesteld. Deze standaardverantwoording is in 4.3.3 opgenomen.

4.3.3 Beschouwing risicobronnen

Op basis van een beschouwing van de nationale risicokaart is nagegaan of er risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn welke een invloed kunnen hebben op het plangebied en de hierin voorgenomen ontwikkeling. Zie onderstaande figuur. De planlocatie is blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0009.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART EXTERNE VEILIGHEID

Verplaatsing karschob
De verplaatsing van de traditionele schuur voorziet noch in de introductie van (nieuwe) risicogevoelige bestemmingen noch in risicovolle (bedrijfs)activiteiten. Derhalve bestaan er op het gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor de uitvoer van de betreffende ontwikkeling.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

De nieuwe woning is een nieuw kwetsbaar object. De afstand tot de propaantank op recreatiepark Duinoord is meer dan 300 meter. Omdat de genoemde inrichting op grote afstand van de nieuwe woning zijn gelegen vormen deze geen belemmering.

Op circa 2,9 km afstand van het plangebied ligt Basisnet spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch, spoortrajectnummer 61D.1. Over dit traject worden volgens de regeling Basisnet bijlage II gevaarlijke stoffen vervoerd met een invloedsgebied van > 4000 m. Het invloedsgebied reikt geheel over het plangebied. Volgens het werkdocument verantwoording groepsrisico van de gemeente Haaren dient het groepsrisico verantwoord te worden als het plangebied binnen 1.500 m afstand van de bron ligt. Het groepsrisico hoeft voor dit plan dus niet verantwoord te worden.

4.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.4 Geurhinder veehouderijen

4.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

4.4.2 Analyse

Verplaatsing karschob
Met de verplaatsing van de traditionele schuur is er geen sprake van nieuw geurgevoelig object. Er is derhalve geen sprake van aantasting van vergunde rechten van omliggende gezoneerde bedrijven. In het kader van het vigerende bestemmingsplan is het woon-en leefklimaat voor de woonboerderij reeds aangetoond. De karschob geeft huisvesting aan ten hoogste 5 paarden. Volgens jurisprudentie van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State is dan sprake van een hobbymatige activiteit en is er geen sprake van milieuhinder op de omgeving.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

De omzetting van het bijgebouw naar een Ruimte voor Ruimte-woning betreft wel de toevoeging van een geurgevoelig object. Op het adres Distelberg 9 is een manege aanwezig. Op het adres Duinoordseweg 26 ligt een intensieve veehouderij die relevant is voor de beoordeling van het aspect geurhinder. De overige relevante omliggende agrarische bedrijven liggen op een zodanige afstand dat toetsing aan het aspect geurhinder niet aan de orde is. Het agrarisch bedrijf heeft een milieuvergunning voor zowel rundvee, varkens als paarden. Voor rundvee en paarden zijn geen geuremissiefactor vastgesteld, voor varkens wel.

De Wet geurhinder en veehouderij hanteert voor diercategorieën zonder vastgestelde geuremissiefactor een vaste minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Op 25 april 2019 heeft de gemeente een nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. De locatie Distelberg 5-7 ligt in het C-gebied met een voorgrondbelasting van maximaal 10 ou/m3. Burgemeester en wethouders hebben in aansluiting op de verordening een beleidsregel vastgesteld voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven. Daarbij wordt als criterium gehanteerd dat er sprake moet zijn van 'een aanvaardbaar woon- en leefklimaat' en wordt gekeken of voldaan wordt aan de toetswaarde voor de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting op een nieuwe woning vanuit stallen van veehouderijen. Die waarden zijn voor het C-gebied dat voor een goed woon- en leefklimaat de voorgrondbelasting niet hoger mag zijn dan 6 ou/m3 en de achtergrondbelasting niet hoger dan 10 ou/m3.

Daarnaast is in de verordening opgenomen dat de afstand tussen een veehouderij, waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter bedraagt voor zover

  • a. het uitsluitend betreft dieren van dezelfde categorie(ën) als die, welke overeenkomstig de vergunde situatie op 23-12-2016 mochten worden gehouden, en
  • b. het aantal dierplaatsen en de locatie daarvan tussen 25 en 50 meter tot het geurgevoelig object niet afwijkt van het aantal en de locatie overeenkomstig de onder a. bedoelde vergunde situatie.

De afstand wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt. Voor paarden is geen geuremissiefactor vastgesteld. De afstand is tot de manege bedraagt ca. 30 meter daarmee vormt de manege geen belemmering inzake het aspect geur.

Voor dieren met een vastgestelde geuremissiefactor gelden ook minimale afstanden en moet de geurbelasting beoordeeld worden. Artikel 14, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij stelt dat voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd ten minste 50 meter bedraagt indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen:

  • op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
  • in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en;
  • in samenhang met de sloop van bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.

Voor het nieuwe geurgevoelige object (omzetting bijgebouw naar Ruimte voor Ruimte- woning) wordt niet voldaan aan deze voorwaarden. De voor- en achtergrondbelasting moet daarom worden beoordeeld.

De gemeente Haaren heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij de ''Verordening geurhinder en veehouderij" bij raadsbesluit van 25 april 2019' vastgesteld. Uit de een uitsnede van de onderstaande geurkaart, waarin het plangebied is aangegeven, blijkt dat het planvoornemen geen knelpunten oplevert ten opzichte van de achtergrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0010.jpg"

UITSNEDE GEURKAART GEMEENTE HAAREN

De afstand tussen de veehouderij aan Duinoordseweg 26 en de nieuwe woning bedraagt circa 110 meter. Uit recent uitgevoerd onderzoek voor de locatie Distelberg 9-11 blijkt dat er sprake is van een geurbelasting van 2 Ou/sec en daarmee een goed woon- en leefklimaat voor deze locatie. De afstand tot de Ruimte voor Ruimte woning is twee keer zo groot en daarmee dusdanig groot dat de voorgrondbelasting van deze veehouderij geen belemmeringen veroorzaakt.

Daarnaast is het agrarische bedrijf gelegen in een gebied ‘beperkingen veehouderij’ in de groenblauwe mantel. Uitbreiding van het niet-grondgebonden deel van het bedrijf is hierdoor niet mogelijk. Er is dan ook geen sprake van belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bedrijf. Aan de vaste afstanden kan worden voldaan, ook bij uitbreiding van het grondgebonden deel van bedrijf (binnen het vigerende bouwvlak).

4.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.5 Geluid

4.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

4.5.2 Analyse
4.5.2.1 Wegverkeerslawaai

Verplaatsing karschob
Het verplaatsen van de traditionele schuur omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning
De nieuwe Ruimte voor Ruimte-woning is een nieuw geluidgevoelig object en ligt binnen de onderzoekszone van de weg Distelberg. Om de gevelbelasting van een nieuwe woning inzichtelijk te maken is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Om de de geluidsbelasting op de gevels van de Ruimte-voor-ruimte-woning inzichtelijk te maken heeft Akoestisch Buro Tideman een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Plan Distelberg 5-7, Helvoirt, Geluidbelasting wegverkeerslawaai, 18.124.01 versie 01 (10 januari 2019)''. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.

Hierna zijn de conclusies opgenomen:

De geluidbelasting op de grens van het bouwplan bedraagt maximaal 52 dB na aftrek van 5 dB op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Door de gemeente Haaren is een geluidbeleid opgesteld. Er wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in dit geluidbeleid, waardoor voor deze woning een hogere waarde kan worden verleend van 52 dB. Tegelijk met het bestemmingsplan zal ook het verzoek hogere waarde ter visie worden gelegd.

4.5.2.2 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit

In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat de toevoeging van één woning en de verplaatsing van een traditionele schuur en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van vervuilende stoffen in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat onderhavige locatie op ruime afstand ligt van intensieve wegen die in het kader van de Monitoringstool zijn onderzocht (1,3 km). Daarbij voldoen deze wegen aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan. Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.7 Milieueffectrapportage

4.7.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

4.7.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

4.7.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.8 Volksgezondheid

4.8.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor bij de uitbreiding van veehouderijen of een ontwikkeling van milieugevoelige functies in de omgeving van veehouderijen. Het betreft specifiek de aspecten endotoxinen en geitenhouderijen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

4.8.2 Endotoxinen

Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de agrarische bedrijven op een afstand van minder dan 250 meter van het plangebied.

veehouderij   diersoort   fijnstofemissie   adviesafstand
30 EU/m³ *)  
werkelijke afstand  
Duinoordseweg 26   vleesvarkens   18 kg/jr   10 m   110 m  
*) conform afstandsgrafiek in bijlage 2 van de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0"  

De werkelijke afstand tot de relevante intensieve veehouderijen bedraagt meer dan de afstand bijhorende bij de advieswaarde van 30 EU/m³. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.

4.8.3 Geitenhouderijen

Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat een nieuw, milieugevoelig object. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geitenhouderijen.

4.8.4 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.9 Spuitzones

4.9.1 Inleiding

Wanneer gewassen worden bespoten met gewasbeschermingsmiddelen, komen deze middelen vaak niet alleen op het gewas zelf neer, maar ook in de (nabije) omgeving. Dit noemt men drift. Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen gevoelige functies. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Afgewogen moet worden of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zodanig effect heeft op de volksgezondheid van de mensen die verblijven op de percelen met een gevoelige functie, dat het gelet op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is een een spuitvrije zone (kortweg spuitzone) aan te houden.

Vanwege het ontbreken van wetgeving voor woningen en andere gevoelige functies is er een in de praktijk gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat er een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object in acht moet worden genomen (ABRvS 31 maart 2010, zaaknummer 200904633/1/R2). Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden en gebruikers van de gevoelige functie. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geaccepteerd wordt. Het is echter een indicatieve afstand. Dat wil zeggen dat er omstandigheden zijn waarin hiervan kan worden afgeweken, zoals blijkt uit een uitspraak van de Raad van State van 4 mei 2016 (zaaknummer 201506413/1/R2) waarin een spuitzone van 10 meter tussen een fruitboomgaard en twee burgerwoningen werd geaccepteerd.

4.9.2 Analyse

In voorliggende situatie bedraagt de afstand van de boomkwekerij achter Nieuwkuikseweg 4-4a tot aan de gevoelige functie 180 meter. Dit is dus meer dan de richtafstand van 50 meter. Hiermee wordt aangetoond dat voor deze specifieke situatie enerzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat en anderzijds dat de belangen van de agrariër niet worden belemmerd.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is er een aanlegvergunningstelsel op basis waarvan het alleen onder zeer strenge voorwaarden is toegestaan om het huidige grasland om te zetten naar een ander bodemkundig gebruik. Gebruik waarbij bijvoorbeeld wel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt (zoals bij boomteelt/fruitteelt) die invloed kunnen hebben op de gezondheid. Hierdoor zijn er op dit moment geen risico’s ten aanzien van de gezondheidseffecten van drift te verwachten.

4.9.3 Conclusie

Het aspect spuitzones vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.10 Magneetveldzones hoogspanningsverbindingen

4.10.1 Inleiding

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

4.10.2 Analyse

Op een afstand van ongeveer 6,8 kilometer ligt een hoogspanningslijn. Gelet op de afstand tussen het plangebied en deze lijn vormt dit aspect geen belemmering.

4.10.3 Conclusie

Het aspect magneetveldzones hoogspanningsverbindingen vormt planologisch geen belemmering voor het plan.

4.11 Archeologie

4.11.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

4.11.2 Analyse

Op het moment dat er grondwerkzaamheden plaatsvinden (afgraven, bouwen, et cetera), dient hiertoe een archeologisch onderzoek plaats te vinden. Met behulp van een dergelijk onderzoek wordt vastgesteld of de beoogde ontwikkeling een bedreiging vormt voor de mogelijke archeologische waarden van het plangebied. Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voor bouwwerken groter dan 100 m2.

Verplaatsing karschob
De karschob heeft een oppervlak van circa 150 m². Dit houdt in dat er een archeologisch onderzoek vereist is. Het archeologisch onderzoek voor deze locatie is uitgevoerd door BAAC, rapport: Helvoirt, Distelberg Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven BAAC Rapport A-12.0272 (2012). Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 9. Het archeologische onderzoek aan de Distelberg heeft geen bewoningssporen uit welke periode dan ook opgeleverd. Daarnaast zijn er ook geen vondsten gedaan.

Hoewel er in de proefsleuven geen vindplaats is vastgesteld, is aan de hand van het historisch onderzoek aan te nemen dat er op de rest van het onderzoeksterrein wel vindplaatsen aanwezig zullen zijn. Het ontbreken van een vindplaats is waarschijnlijk te wijten aan de relatief grote afstand tot de historische bebouwing. De aangetroffen greppel geeft aan dat op een gegeven moment twee percelen zijn samengevoegd.

Het ontbreken van vondsten is wat moeilijker te verklaren, mogelijk is er sprake van een late ontginning uit de 18de of zelfs het begin van de 19de eeuw.

Vanwege het niet aantreffen van een vindplaats kan gesteld worden dat het in dit rapport behandelde deel van het onderzoeksgebied, de locatie van het voormalige bijgebouw, niet behoudenswaardig is. De rest van het plangebied moet nog nader onderzocht worden. Onderstaande uitsnede laat het onderzoeksgebied zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0011.jpg"

UITSNEDE ONDERZOEKSGEBIED ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

Het bijgebouw betreft een reeds bestaand gebouw waarbij geen nieuwe archeologische waarden worden verstoord. Voor het realiseren van een bijgebouw dient wel rekening gehouden te worden met bovenstaand onderzoek.

Wanner het bijgebouw gesitueerd wordt ter plaatse van een niet onderzocht deel dient dit alsnog te gebeuren.

In de regels van dit bestemmingsplan is daarom een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Daarmee wordt verplicht middels een nader onderzoek aan te tonen dat ter plaatse van de ontwikkeling geen archeologische waarden aanwezig zijn.

4.11.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan. Bij latere ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met het de bepalingen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

4.12 Cultuurhistorie

4.12.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.12.2 Analyse

Cultuurhistorie

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0012.jpg"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART NOORD-BRABANT

Cultuurhistorie heeft betrekking op de overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloedde leefomgeving. Elk landschap heeft zijn eigen karakteristieke cultuurhistorische elementen. De Cultuurhistorische Waardenkaart (provincie Noord-Brabant 2010, herziening 2016) geeft inzicht in de actuele en potentiële cultuurhistorische en archeologische waarden. De locatie is onderdeel van een groter gebied welke is aangewezen als cultuurhistorisch landschap 'Loonse- en Drunense Duinen' en archeologisch landschap 'Dekzandrug Tilburg-Den Bosch'. De locatie is tevens onderdeel van de historische lintstructuur 'Achterste Distelberg' welke een zeer hoge historische stedenbouwkundige waarde vertegenwoordigd. De langgevelboerderij Distelberg 5-7 is aangeduid als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Als laatste is de straat Distelberg aangeduid als een historisch geografische lijn met een redelijk hoge waarde.

Historisch topografisch

De historische kaart geeft een overzicht van het plangebied omstreeks 1900. Aan de hand van historisch kaartmateriaal kan worden vastgesteld welke ontstaansgeschiedenis het plangebied heeft doorgemaakt en welke authentieke kenmerken daarvan nog zichtbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0013.jpg"

UITSNEDE HISTORISCHE TOPOGRAFISCHE KAART 1956

Landschappen moeten op zichzelf herkenbaar blijven, dat wil zeggen dat hun historisch gegroeide kwaliteiten zichtbaar moeten zijn en waar nodig sterker naar voren gebracht moeten worden. De langgevelboerderij aan de Distelberg 5-7 is gebouwd in 1890. De locatie bestond aanvankelijk uit de langgevelboerderij met daarachter de karschob. De bijgebouwen zijn in de loop der jaren uitgebreid naar een ensemble van hoofdgebouw en twee bijgebouwen.

Verplaatsing karschob

Het behouden van de traditionele schuur zorgt er voor dat de historische gegroeide kwaliteit van de locatie behouden blijft. De noodzakelijke verplaatsing van de karschob vindt plaats binnen het aanwezige bebouwingspatroon. Zowel het bebouwingscluster als het aanzien van de woonboerderij worden hierdoor versterkt. Er vindt derhalve geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaats.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

Met de renovatie en het hergebruik van het bijgebouw bij de cultuurhistorische boerderij als woning wordt het cultuurhistorisch ensemble behouden en versterkt. Uitbreiding van het ensemble in westelijke richting zou een aantasting van het ensemble betekenen. In de regels is daarom een regeling opgenomen waarin wordt geregeld dat bijbehorende bouwwerken alleen binnen het ensemble mogen worden opgericht en niet ten westen van het bijgebouw.

Er vindt derhalve geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaats.

4.12.3 Conclusie

De ontwikkelingen tasten geen waardevolle elementen aan. Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.13 Natuurwaarden

4.13.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
4.13.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn de Loonse- en Drunense Duinen op een afstand van circa 250 meter. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

Op 29 mei j.l. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een aantal uitspraken gedaan in het kader van de PAS (Programma Aanpak Stikstof). In deze uitspraken is door de Afdeling bepaald dat de PAS niet als basis kan dienen om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.

Deze uitspraak heeft gevolgen voor ruimtelijke ontwikkelingen zoals de realisatie van woningbouw.

Stikstof is één van de aspecten waarop een project of plan moet worden getoetst. Complicerende factor hierbij is dat stikstof tot op grote(re) afstand van de bron neerslaat en er 118 Natura 2000-gebieden met overbelaste stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van (dier) soorten verspreid over Nederland liggen.

Nu de PAS niet meer als basis kan worden gebruikt voor ontwikkelingen, is voor veel ruimtelijke ontwikkelingen, ook op grote afstand van Natura 2000-gebieden, nodig dat op een andere manier aangetoond wordt, dat het project of plan op voorhand geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.

Dit betekent dat bij ontwikkelingen in beeld gebracht moet worden of er een toename van stikstof is en of deze toename significante effecten heeft op het Natura 2000-gebied. Deze beoordeling bepaalt of een natuurvergunning is vereist voor het desbetreffende project. Gedeputeerde Staten zijn het bevoegde gezag voor de vergunning.

In het geval van het voorliggend bestemmingsplan gaat het om een woonboerderij, die op grond van het geldend bestemmingsplan reeds was toegestaan. De schuur, die via de 'Ruimte voor Ruimte' regeling en het bestemmingsplan positief wordt bestemd, is al sinds 2016 als woning in gebruik. Op basis van het voorliggend bestemmingsplan wordt er dus geen nieuwbouw gepleegd en is een toename van het aantal verkeersbewegingen niet aannemelijk.

Toename van stikstofdepositie binnen het onderhavig bestemmingsplan is niet aan de orde. De bebouwing is reeds gerealiseerd en de bewoning was een feit, voordat de uitspraak over het PAS aan de orde was. Er is geen sprake van bouwwerkzaamheden, of de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats. Ook de gebruiksfase als gevolg van een nieuwe ontwikkeling is niet aan de orde (als gevolg van het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de nieuwe woningen kan een toename van stikstofdeposities ontstaan).

Wanneer er nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied gaan plaatsvinden zal bij de vergunningsaanvraag een aanvullende stikstofdepositieberekening worden gevoegd.

Conclusie

De discussie rondom de stikstof problematiek is in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.

Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is er ook sprake van soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming. In deze wet is vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast.

Verplaatsing karschob

De locatie van de traditionele schuur was voor de herbouw van de schuur in gebruik als tuin met weide. Door het maaibeheer, gebruik van het plangebied als weide en het intensieve gebruik van de omgeving met wonen zijn geen bijzondere beschermde planten en dieren te verwachten. Ten tijde van de verplaatsing zijn in het kader van de zorgplicht geen beschermde dieren en planten aangetroffen.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

Bij de omzetting van het bijgebouw van tijdelijke naar permanente bewoning zijn geen verstoringen van natuurwaarden aan de orde.

Algemeen

Door de herinrichting middels het landschapsplan is een verbetering van de leefomstandigheden van de aanwezige flora en fauna gegarandeerd. Toevoegingen van bomen, heesters en een poel leveren hier een bijdrage aan.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

4.13.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.14 Waterparagraaf

4.14.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

4.14.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

4.14.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
4.14.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Milieu- en Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
4.14.2.3 Waterschap De Dommel

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Dit waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021.
  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De notitie Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk
    De beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk’ maakt inzichtelijk welke hydrologische consequentie(s) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. Het bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische consequenties te compenseren. Tevens zijn de navolgende toetsaspecten opgenomen:
    • 1. afvoer uit het gebied;
    • 2. oppervlaktewaterstanden;
    • 3. overlast/schade;
    • 4. grondwateraanvulling;
    • 5. grondwaterstanden.
4.14.3 Watersysteem
4.14.3.1 Bodem

Bodemopbouw
De bodem van de locatie bestaat uit een complex van zwarte enkeerdgronden. Enkeerdgronden bevatten weinig klei en hebben over het algemeen een goede waterdoorlaatbaarheid. Dit bevordert de infiltratie op de onverharde delen. De maaiveldhoogte van het terrein ten opzichte van N.A.P ligt tussen de +5,00 en +5,50.

Infiltratiecapaciteit
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Onderstaande kwel- en infiltratiekaart geeft aan waar water aan het grondoppervlak de grond binnentreedt (infiltratie) en waar aan het maaiveld of in greppels, sloten en beken grondwater uit de bodem treedt (kwel). Een watersysteem is een samenhangend geheel van grondwater en oppervlaktewater. Een watersysteem kan worden onderverdeeld in drie onderdelen, namelijk infiltratiegebieden, intermediaire gebieden en kwelgebieden. De gebieden hebben elk bepaalde hydrologische eigenschappen. Het plangebied is gelegen binnen een infiltratiegebied. Dit is een gebied waar het regenwater goed in de bodem kan infiltreren (wegzakt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0014.jpg"

KWEL EN INFILTRATIE GEBIEDEN

4.14.3.2 Oppervlaktewater

Binnen de grenzen van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel zijn er enkele droogvallende greppels aanwezig rondom het plangebied. Aan de overzijde van de Distelberg bevindt zich een B-waterloop. De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben hier geen invloed op.

4.14.3.3 Grondwater

De gemiddelde hoogste grondwaterstand in het gebied bevindt zich tussen de 60 en 80 centimeter beneden maaiveld.

4.14.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning. Het plangebied is niet gelegen in een keurbeschermingsgebied of een attentiegebied, blijkend uit de keurkaarten van het waterschap De Dommel. Op basis van de keur gelden derhalve geen beperkingen voor het initiatief.

4.14.4 Hemelwater
4.14.4.1 Verhard oppervlak

Verplaatsing karschob

Na de wijziging van het bestemmingsplan (gewenste situatie) zal de woonbestemming toenemen met een oppervlak van circa 560 m². Dit betekent niet dat het verhard oppervlak in deze mate zal toenemen. De traditionele schuur is enkel verplaatst, wat planologisch gezien geen verhard oppervlak toevoegt. Omdat de tuin kan worden verhard naar inzicht van de bewoners bestaat er een mogelijkheid dat de verharding toeneemt. De maximale toename van het verhard terrein is 560 m². Deze mogelijke toename wordt op voorhand meegenomen in de waterparagraaf.

Omzetting bijgebouw naar permanente burgerwoning

De omzetting leidt tot een extra bijgebouw ten behoeve van de burgerwoning van maximaal 100 m² groot. Door de aanleg van de inrit en paden in de tuin ten westen van de nieuwe woning neemt het verhard oppervlak toe met circa 285 m2.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom.

omschrijving   bestaand   nieuw   toename  
bebouwing   586 m²   646 m²   100 m²  
bestrating   505 m²   1350 m²   845 m²  
totaal   1091 m²   1996 m²   945 m²  

De totale toename van de verharding bedraagt 945 m2.

4.14.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Het waterschap stelt geen verdere eisen voor de verwerking van het hemelwater bij ontwikkelingen met een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2.000 m², hiervoor geldt dan het gemeentelijk beleid. De gemeente Haaren conformeert zich ten aanzien van de omgang met hemelwater in principe aan het beleid van het waterschap maar stelt dat een ontwikkeling te allen tijde hydrologisch neutraal dient plaats te vinden (HNO).

De benodigde bergingscapaciteit is berekend uitgaande van een bui van 60 mm (eis waterschap De Dommel). Onderhavig plan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van 945 m². Voor onderhavig plan betekent dat een watervolume van 905 m² x 0,06 m¹ =57 m³ geborgen/geïnfiltreerd dient te worden.

Omdat het toegenomen verhard oppervlak niet boven de 2.000 m² uitkomt zijn er geen extra voorzieningen nodig.

4.14.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • 1. hergebruik
  • 2. vasthouden / infiltreren
  • 3. bergen en afvoeren
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  • 5. afvoeren naar de riolering

Voor de verwerking van het hemelwater wordt optie 2 toegepast. Het water wordt afgevoerd richting de infiltratiezone waar het de ruimte heeft om te infiltreren. Naar verwachting zullen er geen problemen ontstaan omtrent de waterhuishouding.

Door ruimte te reserveren voor een infiltratie zone bestaat de mogelijkheid, bij overtollig hemelwater, water af te voeren naar deze zone. Het hemelwater wordt via afschot afgevoerd naar deze infiltratiezone (circa 500 m²) ten noorden van de te verplaatsen schuur (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP18BGDistelb5en7-VA01_0015.jpg"

ONTWERP BERGINGSVOORZIENING HEMELWATERAFVOER

Met een gemiddelde hoogste grondwaterstand in het gebied tussen de 60 en 80 centimeter beneden maaiveld en de goede waterdoorlatendheid, wordt er door het aanleggen van een infiltratiezone met een afmeting van circa 500 m² een beperkte diepte voldoende ruimte gecreëerd voor de afvoer van overtollig hemelwater.

4.14.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Distelberg geloosd worden.

4.14.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

5.1 Financieel

Alle kosten die verband houden met het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing, de realisatie van het bouwplan en de daaruit voortvloeiende uitvoeringskosten (zoals planschade) komen voor rekening van de initiatiefnemer. Afspraken over de planherziening worden in een anterieure overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst worden tevens afspraken met betrekking tot het planschade- en kostenverhaal vastgelegd. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan conform Wro te worden opgesteld.

5.2 Maatschappelijk

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog
  • 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad
  • 5. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan
5.2.1 Omgevingsdialoog

In het kader van omgevingsdialoog is het concept ontwerpbestemmingsplan besproken met de direct belanghebbenden. Hierbij is uitgelegd en getoond middels de inrichtingsschets en de landschappelijke inpassing waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. De belanghebbenden hebben geen bezwaren en ondersteunen het bestemmingsplan.

5.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De Provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel en de Gemeente Vught hebben een reactie ingediend.

Waterschap de Dommel heeft ingestemd met het plan. De provincie en de gemeente Vught hebben aangegeven dat de gronden ten behoeven van de Kwaliteitsverbetering van het Landschap in het plangebied dienen te worden opgenomen om de borging van de landschappelijk inpassing te vergoten. Daarnaast wenst de Provincie een nadere motivering van de ligging van de ontwikkeling binnen een bebouwingsconcentratie. In voorliggend ontwerpbestemmingsplan zijn bovengenoemde reacties verwerkt.

5.2.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Op grond van artikel 3.8 Wro wordt het ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn bestaat de mogelijkheid om, (naar eigen keuze) mondeling of schriftelijke een zienswijze bij de gemeente in te dienen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, met de daarbij behorende stukken, met ingang van 25 juli 2020 gedurende 6 weken (tot en met 4 september) ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingekomen.

5.2.4 Vaststelling door gemeenteraad

In verband met enkele technische onvolkomenheden zijn enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Deze aanpassingen hebben geen betrekking op de planologische regeling.

Het bestemmingsplan is op 29 oktober 2020 gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

6.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2 (artikel 3)

De agrarische gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Landschapswaarden 2'. Deze zijn bestemd voor agrarische bodemexploitatie, behoud en herstel van de aangeduide cultuurhistorische waarden, behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor dassenleefgebied, ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassenleefgebied´ en de instandhouding als zodanig van de aldaar voorkomende zandwegen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wonen (artikel 4)

De gebieden met burgerwoningen krijgen de bestemming 'Wonen'. De inhoud van de woningen mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud zoals aangegeven op de verbeelding. Daarbij is afgesproken dat ondergrondse ruimten, zoals kelders, voor zover liggend onder de bestaande fundering, niet meetellen bij bepaling van de maximale inhoudsmaat. Vervangende nieuwbouw is toegestaan op de bestaande fundamenten. Nieuwe burgerwoningen zijn niet toegestaan.

Op de verbeelding is aangegeven waar bijbehorende bouwwerken bij iedere woning zijn toegestaan.

Waarde-archeologie 2, te verwachten archeologische waarden, algemeen (artikel 5)

De gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde volgens de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart krijgen een dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie 2’.

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens een regeling over ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 10)
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Deze wijzigingen betreffen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen.

Overige regels (artikel 11)

In dit artikel is een aantal algemene bepalingen opgenomen met betrekking tot parkeren. Daarin is bepaald dat bij de afgifte van een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld voor bouwen of het in gebruik nemen van gronden/bouwwerken voor een functie in afwijking van het bestemmingsplan, het aantal te realiseren parkeerplaatsen wordt bepaald conform het gemeentelijke parkeerbeleid. Hiermee wordt ondervangen dat nieuwe ontwikkelingen voldoen aan het geldende parkeerbeleid, waardoor parkeeroverlast wordt voorkomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 12)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 13)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.