direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roonsestraat 28, Haaren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" van gemeente Haaren ten behoeve van het omschakelen van een bestaande agrarische intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag.

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Op dit moment is op de planlocatie een intensieve varkenshouderij gevestigd. Wegens gezondheidsredenen kan de initiatiefnemer geen varkens meer houden, waardoor het intensief veehouderijbedrijf ter plaatse dient te worden beëindigd. De initiatiefnemer wil op het voormalig intensief veehouderijbedrijf een bedrijf voor statische opslag exploiteren. Hiervoor is het nodig de bestaande bedrijfsgebouwen aan te passen en te gebruiken voor de statische opslag. Binnen een agrarische bestemming, mede bestemd voor intensieve veehouderij, is statische opslag niet mogelijk. Om deze reden moet de bestemming omgezet worden naar een bedrijfsbestemming met een specifieke aanduiding voor statische opslag.

De voorgenomen ontwikkeling is hiermee strijdig met de regels uit het vigerende bestemmingsplan. Echter, omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, wordt door de gemeente in principe medewerking verleend. Middels voorliggend document wordt op basis van onderzoeken gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend en waarom dat kan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Plangebied

De planlocatie is gelegen aan de noordoostkant van Haaren en wordt begrensd door de Roonsestraat, de Ruysbosscheloop en de omliggende landbouwgronden. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Haaren, sectie B, nummer 2492. In de volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0003.jpg"
Topografische kaart.
Bron: Topografische Dienst Kadaster.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op de planlocatie is het bepaalde in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" van gemeente Haaren, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2009, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie aan de Roonsestraat 28 te Haaren gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Tevens zijn op de planlocatie de aanduidingen 'intensieve veehouderij', 'bouwvlak', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'boomteeltontwikkelingsgebied' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0004.jpg"
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan.
Bron: Gemeente Haaren; www.ruimtelijkeplannen.nl.

In onderhavige situatie is sprake van omschakeling van de agrarische bestemming met intensieve veehouderij naar een bedrijfsbestemming ten behoeve van statische opslag. Om dit mogelijk te maken is een bestemmingswijziging nodig. De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk door toepassing van afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden zoals zijn gesteld in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren". Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk het vigerend bestemmingsplan te herzien met een partiële herziening. Deze toelichting dient ter verantwoording van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • 1. Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • 2. Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin zijn de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap.
  • 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van de plannen van de initiatiefnemer aan de aspecten milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en cultuurhistorie en water. Hierin zijn verschillende bureaustudies beschreven en, waar nodig, aanvullende onderzoeken uitgevoerd.
  • 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin is de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en nader ingegaan op handhaving.
  • 5. Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin is nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.
  • 6. Hoofdstuk 7 bevat een algehele conclusie ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Hierin is kort beschreven waarom de voorgenomen ontwikkeling wel of geen voortgang zou kunnen vinden, waarbij de conclusies van voorgaande hoofdstukken worden aangehaald.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Gebiedsprofiel

De planlocatie is gelegen aan de Roonsestraat 28 te Haaren en is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Haaren.

Bij een gemeentelijke herindeling in 1996 ontstond de nieuwe gemeente Haaren door samenvoeging van de gemeenten Esch, Haaren en Helvoirt. De naam Haaren is als gemeentenaam gekozen omdat in Haaren het gemeentehuis gevestigd is. De naam Haaren betekent een hoogte in een heide of de hoge heide zelf, meestal begroeid met hout- en struikgewas. In 1997 kwam het dorp Biezenmortel bij de gemeente.

Haaren is een oud boerendorp met als oudste kern, wat vondsten uit de prehistorie en de Romeinse Tijd betreft, de buurtschap Belveren. Behalve de kom, die met de kerk en het raadhuis werd verplaatst, bestaat het dorp uit de buurtschap Belveren en de omliggende gehuchten en nederzettingen de Noenes, de Voort, Heesakker, Eind, Gever, Kerkeind, Holleneind en de Raam.

Al deze buurtschappen hebben overwegend een langgerekt patroon, liggend aan diverse beeklopen, zoals de Raamse Loop, de Kempenloop, de Ruysbosscheloop, het Elsbroeks Waterloopje en de Essche Stroom, als uitloper van de Leij. Aan de noordoostkant is het beekdal van de Oude Leij gelegen.

Een aparte plaats neemt het landgoed de Nemerlaer in, waar doorheen de gekanaliseerde Essche Stroom loopt, en met de parkachtige aanleg rondom het kasteel. Het wordt beschouwd als een natuurgebied, een waardevol reservaat met bijzondere plant- en diersoorten.

Verspreid over het gebied staan nog verschillende vrij gaaf bewaard gebleven boerderijen, enkele uit de 17e en 18e eeuw. De meeste stammen uit de 19e en begin twintigste eeuw. Daarnaast zijn er diverse fraaie dorpswoonhuizen uit de 18e en 19e eeuw overgebleven.

Haaren werd ook bekend als de vestigingsplaats van het Groot-Seminarie van het Bisdom uit 1839, dat in de Tweede Wereldoorlog berucht werd als Polizeigefängnis en gijzelaarskamp; van het bisschoppelijk paleis uit 1853 voor monseigneur Zwijsen, en om zijn vele boomkwekerijen, waardoor het dorp het predikaat "Tuin van Brabant" kreeg.

Vroeger was de bevolking voor bijna 100% agrarisch, maar nu is nog maar een klein gedeelte direct of indirect werkzaam in de landbouw. De bedrijvigheid is verschoven naar gespecialiseerde firma’s in staalconstructies, transport, grondonderzoek en bronnering, stallenbouw, aannemerij, automobielen, verhuur van landbouwmachines (loonbedrijven) en elektrotechniek. De boomkwekerij heeft al een lange geschiedenis in Haaren. De sector vormt een belangrijke tak van werkgelegenheid en is daarmee een welkome compensatie voor het afnemend belang van de akkerbouw.

De omgeving van de planlocatie bestaat voornamelijk uit landbouwgronden en natuur. Nabij de planlocatie zijn enkele (agrarische) bedrijven en enkele woningen gelegen. Het dichtstbijzijnd gevoelig object (woning van derden) is gelegen op een afstand van ongeveer 70 meter (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak). Het dichtstbijzijnd agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij) is gelegen op een afstand van ongeveer 30 meter (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak).

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Op de planlocatie is momenteel een (voormalige) intensieve veehouderij gevestigd. Ter plaatse worden echter (wegens gezondheidsredenen) geen dieren meer gehouden. De bedrijfsgebouwen zijn nog aanwezig en de locatie is nog voorzien van een agrarische bestemming ten behoeve van een intensieve veehouderij. De huidige milieuvergunning wordt bij de voorgenomen ontwikkeling ingetrokken.

Het verhard oppervlak ter plaatse bestaat in de huidige situatie uit:

Bebouwing
--------------------------------------------------
Woonhuis: 202 m2
Bedrijfsgebouwen: 1.808 m2
--------------------------------------------------
Erfverharding: 950 m2
--------------------------------------------------
Totaal: 2.960 m2

Het huidige bouwvlak ter plaatse is ongeveer 1,16 hectare groot. In de volgende figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0005.jpg"
Luchtfoto huidige situatie.
Bron: Bing Maps (Microsoft).

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De initiatiefnemer wil, wegens gezondheidsredenen, de intensieve veehouderij ter plaatse beëindigen, waarbij de milieuvergunning wordt ingetrokken. Het bedrijf betreft een incourant agrarisch object waarvan de verkoop, mede gezien de ligging nabij een extensiveringsgebied, als intensieve veehouderij niet mogelijk lijkt. Daarnaast wil de initiatiefnemer het niet verhuizen naar een andere locatie. Om deze redenen is onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een andere bedrijfsvoering ter plaatse. Uiteindelijk is, in overleg met de gemeente, besloten over te gaan tot statische opslag van goederen in de (voormalige) bedrijfsgebouwen.

Het is daarbij, om statische opslag mogelijk te maken, noodzakelijk op de planlocatie de agrarische bestemming te wijzigen naar een bedrijfsbestemming. Hierbij wordt uitsluitend gebruik gemaakt van bestaande bebouwing en verharding. Er zal dus geen bebouwing worden opgericht en/of worden gesloopt. Het verhard oppervlak blijft daarmee na realisatie van de plannen gelijk.

De huidige bedrijfsgebouwen (stallen) worden gebruikt voor statische opslag. Hiervoor wordt aangesloten bij de begripsomschrijving zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" van gemeente Haaren. Deze luidt als volgt:

"(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke."

Verhuur aan derden van de bedrijfsgebouwen voor stalling van goederen is hierin niet mogelijk, gezien het beheer van de goederen in handen ligt van de huurder. Bij statische opslag is het uitsluitend toegestaan om inkomen te werven uit het stallen van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf. Het stallen van goederen ten behoeve van één particulier persoon is hierin, afhankelijk van de te stallen goederen, dus wel mogelijk. Het beheer van de goederen blijft hierbij in handen van de staller.

De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere bedrijfswoning en niet naar een burgerwoning. Dit kan alleen als de woning een directe relatie heeft met het bedrijf. Gezien het bij statische opslag goederen betreft die geen regelmatige verplaatsing behoeven, en daarmee ook geen regelmatig beheer of bezoek van de eigenaren van de goederen nodig hebben, is op het bedrijf toezicht nodig. Ook het beheer van de goederen en stallingsruimte is een verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Het beheer en onderhoud en het toezicht op de opgeslagen goederen maakt daarmee deel uit van de bedrijfsvoering. Gezien het toezicht en beheer uitsluitend op locatie kan plaatsvinden is het noodzakelijk dat de initiatiefnemer bij het bedrijf blijft wonen, waarmee een bedrijfswoning noodzakelijk is. Hiermee heeft de woning een directe relatie met de bedrijfsvoering, waarmee omschakeling van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt.

Het is voor gemeente (en provincie) niet wenselijk dat de bedrijfsgebouwen na realisatie van de plannen worden uitgebreid. Om dit te voorkomen zal het bouwvlak worden verkleind en (vrij strak) om de bebouwing worden gelegd. Hiermee biedt het bouwvlak geen mogelijkheden voor uitbreiding van de bedrijfsgebouwen en opslagruimte. Het nieuwe bouwvlak zal worden teruggebracht naar een omvang van ongeveer 0,365 hectare (3.650 m2).

De planlocatie is nabij een Ecologische Verbindingszone (Ruysbosscheloop) gelegen welke onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Het is wenselijk de Ecologische Verbindingszone op een natuurlijke wijze door te trekken over het huidige bouwvlak van de initiatiefnemer. Een deel van het huidige bouwvlak wordt daarbij omgezet in een natuurbestemming. Hiermee loopt de Ecologische Verbindingszone op natuurlijke door en wordt bijgedragen aan natuurontwikkeling. Ten behoeve van realisatie van de natuurlijke waarden van de Ecologische Verbindingszone zal een verwilderd grasland ontstaan. Dit wordt gerealiseerd door aangepaste maaidagen, waarbij aanzienlijk minder wordt gemaaid dan bij regulier grasland. Tevens vindt uitsluitend extensieve begrazing plaats en wordt dierlijke mest gemeden. Hiermee krijgen soorten flora en fauna de mogelijkheid zich te ontwikkelen en wordt op natuurlijke wijze aangesloten bij de huidige inrichting van de Ecologische Verbindingszone.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatieschets en een oppervlaktekaartje weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0006.jpg"

Gewenste situatie (schets).
Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V.; www.ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0007.jpg"

Oppervlaktekaartje nieuwe situatie.
Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V.

De gemeente Haaren heeft als antwoord op het eerder ingediende principeverzoek ten behoeve van dit plan door middel van een brief (datum 14 maart 2013) aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de plannen van de initiatiefnemer, mits de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de ruimtelijke, milieutechnische en landschappelijke aspecten. In dit plan wordt verder aangetoond of sprake is van eventuele nadelige gevolgen op de genoemde aspecten. Voor de brief van de gemeente met daarin het antwoord op het principeverzoek wordt verwezen naar bijlage 1 van dit plan.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat of, als mogelijk, juist wordt versterkt. Vanuit het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant, zoals verwoord in artikel 2 van de Verordening Ruimte, dient bij nieuwe ontwikkelingen een investering te worden gedaan in de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door middel van een feitelijke tegenprestatie (daadwerkelijk realiseren van groene en/of blauwe waarden) of, als dit niet mogelijk is, door middel van een geldelijke investering in een groenfonds van de gemeente ten behoeve van realisatie van groene en/of blauwe waarden elders in de gemeente.

Richtlijn van provincie en gemeenten hierbij is dat 20% van de waardevermeerdering van de grond die met de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt wordt geïnvesteerd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van een intensieve veehouderij. Deze wordt omgeschakeld naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij wordt het huidige bouwvlak, van ongeveer 1,16 hectare, teruggebracht naar een bestemmingsvlak voor het bedrijf van 5.000 m2. De overige gronden, 6.595 m2, worden deels herbestemd tot agrarische grond (zonder bouwvlak) en deels tot natuur.

De natuurbestemming wordt toegekend ten behoeve van de naastgelegen Ecologische Verbindingszone (EVZ). Deze is nu om het bouwvlak heen gelegd. Door het toekennen van de natuurbestemming kan deze ononderbroken EVZ worden doorgetrokken. Binnen deze natuurbestemming wordt verwilderd grasland gerealiseerd. Hiervoor gelden aangepaste maaidagen. Er wordt daarbij minder vaak gemaaid dan in regulier grasland. Daarnaast vindt uitsluitend extensieve begrazing plaats. Het aanwenden van dierlijke mest wordt gemeden. Binnen deze zone krijgen verschillende soorten flora en fauna daarmee de mogelijkheid zich te ontwikkelen. Door het toekennen van een natuurbestemming ten behoeve van de EVZ is dus sprake van een feitelijke investering in groene waarden.

Om te bepalen in hoeverre sprake is van een waardevermeerdering van de grond dient gekeken te worden naar de waarde van de locatie in de huidige en de toekomstige situatie.

Het bouwvlak is in de huidige situatie ongeveer 1,16 hectare groot (11.595 m2). Volgens richtlijnen van gemeente en provincie heeft agrarische grond met bouwvlak een waarde van ongeveer € 25,- per m2. Voor de huidige situatie geldt dus een waarde van:

11.595 x 25 = € 289.875,-.

In de nieuwe situatie worden het bouwvlak en bestemmingsvlak verkleind. Hierbij wordt een deel van het huidige bouwvlak omgezet naar een bedrijfsbestemming voor statische opslag (5.000 m2), een deel van het huidige bouwvlak omgezet naar een natuurbestemming (3.875 m2) en een deel van het huidige bouwvlak omgezet naar agrarische grond zonder bouwvlak (2.719 m2). Volgens richtlijnen van provincie en gemeente is de waarde van agrarische grond zonder bouwvlak ongeveer € 5,- per m2, de waarde van grond bestemd voor natuur € 1,- per m2 en de waarde van een bedrijfsbestemming (met en zonder bouwvlak) ten behoeve van statische opslag ongeveer € 50,- per m2. Voor de gewenste situatie geldt dus een waarde van:

5.000 x 50 = € 250.000,-
3.972 x 5 = € 19.860,-
2.623 x 1 = € 2.623,-

Totaal: € 272.483,-

Er is daarmee sprake van een waardevermindering van ongeveer € 17.392,- ten aanzien van de huidige situatie.

Hiermee wordt dus in voldoende mate geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.

Daarnaast is, zoals bepaald in overleg met de gemeente, landschappelijke inpassing van het bedrijf noodzakelijk. Dit om het bedrijf in het landschap in te passen en om storende aanzichten op het bedrijf van buitenaf, met name aan de voorzijde, te beperken. Hiertoe is in overleg met de gemeente door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de bedrijfslocatie landschappelijk in wordt gepast. In de volgende figuur is deze tekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0008.jpg"

Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Reijrink/Heijmans Landschapsinrichting.

De voorgaande tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan. Voor het gehele inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van dit plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.

In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

In het Barro zijn dertien projecten van nationaal belang beschreven:

  • Mainport ontwikkeling Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en Waddengebied.
  • Defensie.
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • Rijksvaarwegen.
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen.
  • Ektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Ecologische hoofdstructuur.
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • IJsselmeergebied.

Een ander belangrijk, nog niet geheel uitgewerkt, onderwerp van het Barro betreft “duurzame verstedelijking”. Hiervoor zullen mogelijk in de toekomst nog aanvullende regels volgen.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad wellicht leiden tot een versnelde uitvoering van de in het Barro opgenomen projecten.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren.

Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Conclusie

Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden beleidsuitgangspunten gesteld ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Dit is verder juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Verdere toetsing vindt daarom plaats aan het Barro. Toetsing aan de ruimtelijke en milieutechnische aspecten wordt in handen gegeven van de provincie en gemeente.

Vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn projecten van nationaal belang in kaart gebracht. Binnen deze projectgebieden worden aan bestemmingsplannen van gemeenten bindende voorschriften opgelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aan deze bindende voorschriften te worden voldaan. De planlocatie is niet gelegen in een van de projectgebieden uit het Barro. Hiermee is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hiermee voldoet de provincie Noord-Brabant aan de eis conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) waarin provincies verplicht worden gesteld voor het gehele grondgebied een structuurvisie op te stellen. De structuurvisie bevat ruimtelijk beleid tot 2025 met een doorkijk naar de lange termijn (2040) en is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

Het grondgebied van provincie Noord-Brabant is opgedeeld in verschillende soorten gebieden, waarvoor elk eigen beleidsuitgangspunten van toepassing zijn. Volgens de Structurenkaart en Visiekaart van provincie Noord-Brabant, zoals te zien in de volgende figuren, is de planlocatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Gemengd landelijk gebied' en 'Mozaïeklandschap' gelegen in het gebied 'Het Groene Woud'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0009.jpg"
Structurenkaart provincie Noord-Brabant.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0010.jpg"

Visiekaart provincie Noord-Brabant.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Binnen het gemengd landelijk gebied en het mozaïeklandschap is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Ontwikkelingen houden rekening met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten. De ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in het buitengebied zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Verdere toetsing ten aanzien van deze gebieden dient dan ook plaats te vinden aan de Verordening Ruimte van Provincie Noord-Brabant.

In het Groene Woud staat menging van functies die van belang zijn van de plattelandseconomie. Hierbij is het beleid gericht op een sterke natuurkern met daaromheen een aantrekkelijk landschap. Verschillende functies krijgen hierbij een mogelijkheid tot ontwikkelen voor een divers landelijk gebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het terugbrengen van het bouwvlak naar een kleinere omvang, waarbij een deel ervan wordt herbestemd in een natuurbestemming. Hierbij draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan natuurontwikkeling in het gebied. Gezien sprake is van een niet-agrarische functie draagt de ontwikkeling bij aan een divers landelijk gebied. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het beleid ten aanzien van Het Groene Woud.

Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de beleidskaders zoals gesteld in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant, mits aan de voorwaarden uit de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant wordt voldaan.

3.2.2 Verordening Ruimte 2012

Op 17 december 2010 is de Verordening Ruimte Noord-Brabant door Gedeputeerde Staten van de provincie vastgesteld. Deze is op 8 maart 2011 in werking getreden. De verordening is inmiddels herzien en geactualiseerd. De geactualiseerde versie, de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012, is op 11 mei 2012 vastgesteld en op 1 juni 2012 in werking getreden. Op 31 mei 2013 is een wijziging op de Verordening Ruimte van kracht geworden met aanvullende voorschriften ten aanzien van grondgebonden veehouderijbedrijven.

De Verordening Ruimte hanteert nieuwe beleidsregels ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in Noord-Brabant. Hierbij worden de regels ten aanzien van veehouderijbedrijven en woningen in het buitengebied aangescherpt. Hierbij zijn nieuwe beleidsregels voor (intensieve) veehouderijen in reconstructiegebieden opgesteld.

De planlocatie is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'verwevingsgebied', gelegen nabij een 'extensiveringsgebied'. Tevens is de planlocatie voor een deel gelegen in een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone, een zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen en reserveringsgebied waterberging.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van uitbreiding van een niet-agrarische functie, maar van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet-agrarische functie. Hiervoor gelden de regels uit artikel 11.6 van de Verordening Ruimte. Hierin wordt het volgende gesteld:

" Artikel 11.6 Regels voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling, anders dan bepaald in de artikelen 11.1 tot en met 11.5, mits:
    • a. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m2;
    • b. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    • c. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
    • d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
    • e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
    • f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2.
  • 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording waaruit blijkt dat:
    • a. ingeval de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in de groenblauwe mantel, deze ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.3, eerste lid, onder a en b, gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
    • b. ingeval de beoogde ontwikkeling in een agrarisch gebied plaatsvindt, deze ontwikkeling bijdraagt aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie bedoeld in artikel 8.2;
    • c. de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
    • d. er sprake is van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
    • e. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
  • 3. In afwijking van het eerste lid, onder a en onder c, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in de milieucategorie 1 of 2, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m2 of van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in de milieucategorie 3 of hoger, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat waarbij blijkt dat:
    • a. overeenkomstige toepassing is gegeven aan de aspecten van verantwoording bedoeld in artikel 3.8 vierde lid in samenhang met de verantwoording, bedoeld in het tweede lid;
    • b. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 2.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit;
    • c. de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
    • d. er sprake is van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
    • e. ingeval de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in de groenblauwe mantel, deze ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.3, eerste lid, onder a en b, gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
    • f. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
  • 4. Onder een grootschalige ontwikkeling als bedoeld in het tweede lid, onder e, en in derde lid, onder f, wordt begrepen een ontwikkeling waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt."

Ad. 1:
De planlocatie is gelegen in een agrarisch gebied. Het bestemmingsvlak voor het bedrijf bedraagt maximaal 5.000 m2. Er is geen sprake van overtollige bebouwing, alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt aangewend voor statische opslag. Er is geen sprake van een bedrijf in milieucategorie 3 of hoger. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van één bedrijf. De agrarische activiteiten worden beëindigd, waarmee geen sprake is van meer dan één bedrijf. Er is geen sprake van detailhandel. De planlocatie is deels in een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone, een zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen en reserveringsgebied waterberging gelegen. Dit betreft echter het deel dat wordt bestemd met een natuurbestemming en niet het deel dat wordt omgeschakeld naar de bedrijfsbestemming.

Ad. 2:
De planlocatie is niet in de groenblauwe mantel gelegen. Wel is deze deels in een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone, een zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen en reserveringsgebied waterberging gelegen. Dit betreft echter alleen het deel dat wordt herbestemd tot natuur en niet het deel dat wordt omgeschakeld naar de bedrijfsbestemming. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de plattelandseconomie. Door het wegens gezondheidsredenen niet meer kunnen uitoefenen van het intensief veehouderijbedrijf dienen de inkomsten op andere wijze te worden gewonnen. Door omschakeling naar een bedrijf voor statische opslag is de economische draagkracht van het bedrijf gewaarborgd. Het bouwvlak wordt verkleind. Hierbij ontstaat een gunstige verhouding tussen bruto en netto oppervlakte en is het bebouwingsbeeld passend bij de omgeving. Er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling.

Ad. 3:
Er is geen sprake van een bestemmingsvlak van meer dan 5.000 m2 of een bedrijf in een milieucategorie 3 of hoger.

Ad. 4:
Er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling.

Tevens dient bij nieuwe ontwikkelingen voldaan te worden aan de investering in de ruimtelijke kwaliteit zoals is gesteld in artikel 2.1 en 2.2 van de verordening.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een deel van de huidige bestemming omgezet in een bestemming Natuur. Hiermee wordt, door investering in groene waarden bijgedragen aan een kwaliteitsverbetering. Daarnaast is sprake van een goede landschappelijke inpassing. Dit is verder uitgewerkt in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2).

Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de regels zoals zijn gesteld in de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant.

3.2.3 Conclusie

De planlocatie is gelegen in een gebied dat in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant is aangemerkt als Mozaïeklandschap en Gemengd landelijk gebied dat is gelegen in Het Groene Woud. Binnen dergelijke gebieden staat een divers en economisch gezond landelijk gebied, gelegen in een natuurkern centraal. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van statische opslag. Dit past binnen de beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie. Daarnaast wordt een deel van de planlocatie aangewend voor natuurontwikkeling ten behoeve van een nabijgelegen Ecologische Verbindingszone. Hiermee worden de natuurlijke waarden in de omgeving versterkt. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant, mits wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant.

Vauit de Verordening Ruimte Noord-Brabant gelden voor omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet-agrarisch bedrijf de regels voor niet-agrarische ontwikkelingen in een agrarisch gebied. Aan deze regels wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan, waarmee geen sprake is van strijdigheid met het bepaalde in de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Welstandsnota

Op 11 april 2013 is de Welstandsnota 2013 van gemeente Haaren in werking getreden. In deze nota zijn welstandscriteria opgenomen ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in de gemeente. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan vergunningaanvragen voor de activiteit bouwen op welstandsaspecten getoetst worden. Sommige gebieden behoeven meer sturing op kwaliteit dan andere. Om deze reden is in de Welstandsnota onderscheid gemaakt in verschillende (deel)gebieden met elk eigen welstandscriteria.

De voormalige welstandsniveaus zijn vervangen door het aanwijzen van aandachtsgebieden en ontwikkelingsgebieden. Alleen in deze gebieden voert de gemeente een actief welstandsbeleid. In het overige gebied, het zogenaamde beheergebied, geldt een passief welstandsbeleid. Het verschil tussen actief en passief beleid ligt in de toetsing: passief beleid houdt in dat de welstandsbeoordeling in principe beperkt blijft tot een ambtelijke toets, actief beleid maakt gebruik van welstandsadvisering door een onafhankelijke commissie.

In onderhavig geval is echter geen sprake van nieuwe bebouwing. De bestaande bebouwing blijft behouden en behoudt dezelfde uitstraling als reeds aanwezig. Hiermee is verdere toetsing aan het welstandsbeleid niet noodzakelijk.

3.3.2 Conclusie

Het beleid ten aanzien van welstand is vastgelegd in de Welstandsnota 2013 van gemeente Haaren. Gezien echter geen sprake is van nieuwe bebouwing en uitsluitend gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing is verdere toetsing aan het welstandsbeleid niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en Milieuaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van het plan inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Dit is echter vooral van belang als sprake is van een ontwikkeling waarbij nieuwe bouwwerken worden opgericht waarin zich gedurende een groot deel van de dag mensen bevinden. In onderhavig geval is geen sprake van nieuwe bebouwing en wordt uitsluitend bestaande bebouwing gebruikt voor statische opslag. Dit betreft een ontwikkeling waarin geen sprake is van bouwwerken waarin zich een groot deel van de dag mensen bevinden. Daarnaast is geen sprake van sloop van bebouwing. De bodemgesteldheid zal de voorgenomen ontwikkeling daarmee niet in de weg staan. Aanvullend onderzoek wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

4.1.2 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
4.1.2.1 Milieuzonering vanuit de planlocatie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een intensieve veehouderij (varkenshouderij) beëindigd en omgeschakeld naar een bedrijf voor statische opslag. In de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn ten aanzien van statische opslag geen richtafstanden opgenomen ten aanzien van geluid, geur, fijn stof en gevaar. Een bedrijf voor statische opslag veroorzaakt geen onevenredige hinder aan de omgeving. Gezien sprake is van beëindiging van een intensieve veehouderij zal juist sprake zijn van een aanzienlijke verbetering vanuit het oogpunt milieu.

4.1.2.2 Milieuzonering ten aanzien van de planlocatie

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij wordt de bestaande agrarische bedrijfswoning omgeschakeld naar een reguliere bedrijfswoning. Deze mag geen belemmering opleveren voor omliggende (agrarische) bedrijven in de omgeving. Een bedrijfswoning wordt beschermd voor activiteiten op eigen bedrijf, maar wordt beschouwd als gevoelig object voor omliggende bedrijven. Aan de afstand tot mogelijk hinder veroorzakende bedrijven dient dan ook te worden voldaan.

Nabij de planlocatie is een intensieve veehouderij (varkenshouderij) gelegen. Ten aanzien van een intensieve veehouderij zijn in de VNG handreiking richtafstanden opgenomen tot gevoelige objecten. De grootste afstand uit de handreiking ten aanzien van een intensieve veehouderij is 50 meter (voor geur). Dit betekent dat binnen 50 meter van de intensieve veehouderij geen gevoelige objecten gelegen mogen zijn. Omdat een intensieve veehouderij theoretisch op het gehele bouwvlak een emissiepunt kan bouwen, is het noodzakelijk te meten vanaf de bouwvlakgrens van de intensieve veehouderij. De afstand van de bestaande bedrijfswoning tot het bouwvlak van de betreffende intensieve veehouderij bedraagt ongeveer 60 meter. Hiermee wordt aan de gestelde richtafstand voldaan, waarmee de intensieve veehouderij niet onevenredig in de mogelijkheden wordt beperkt. Tevens is sprake van een reeds bestaande situatie, dus er is geen sprake van een toenemende belemmering van de bedrijfsvoering van de betreffende intensieve veehouderij.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van een intensieve veehouderij. Hierbij wordt het bedrijf omgeschakeld naar een bedrijf voor statische opslag. Voor statische opslag zijn geen normen opgenomen voor wat betreft geur. Het betreft dan ook een activiteit waarbij geen geuroverlast wordt veroorzaakt aan de omgeving.

De te beëindigen bedrijfsvoering betreft een intensieve varkenshouderij. Een intensieve varkenshouderij heeft een geuremissie op de omgeving waarmee mogelijk sprake is van geuroverlast. Beëindiging van de intensieve varkenshouderij betekent een beëindiging van de geuremissie. Hiermee treedt een aanzienlijke verbetering op ten aanzien van geur.

4.1.4 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van een intensieve veehouderij. Hierbij wordt het bedrijf omgeschakeld naar een bedrijf voor statische opslag. Een bedrijf voor statische opslag heeft geen uitstoot van fijn stof en stikstofoxiden en is daarmee aan te merken als een NIBM-project.

Er is sprake van beëindiging van een intensieve varkenshouderij. Varkens hebben een emissie van fijn stof en stikstofoxiden. Beëindiging van deze bedrijfstak zorgt dus voor een aanzienlijke afname van de emissie van fijn stof en stikstofoxiden. Ook het aantal verkeersbewegingen neemt met de voorgenomen ontwikkeling af. Hiermee is met de voorgenomen ontwikkeling sprake van een aanzienlijke verbetering op de luchtkwaliteit en het woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. Woningen.
  • 2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • 3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Er is sprake van beëindiging van een intensieve varkenshouderij, waarbij dit bedrijf wordt omgeschakeld naar een bedrijf voor statische opslag. Een varkenshouderij heeft een geluidbelasting op de omgeving. Een bedrijf voor statische opslag niet of nauwelijks. Tevens zal het aantal (vracht)verkeersbewegingen afnemen. Hiermee nemt de geluidbelasting op de omgeving met de voorgenomen ontwikkeling af.

Daarnaast is het van belang te kijken of het geluid vanuit de omgeving voor mogelijke overlast zorgt op de planlocatie na de voorgenomen ontwikkeling. Dit is echter voornamelijk van belang wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe gevoelige objecten opgericht. Hiermee is geen sprake van een onevenredige toename van de geluidbelasting vanuit de omgeving op gevoelige objecten ter plaatse van de planlocatie.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

4.1.6.1 Transport (spoor-, vaar- en autowegen)

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het doorgaand verkeer dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (ministeries van VROM, BZK en VenW)” uit 2004 en de wijziging daarop van 1 augustus 2008, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

Daarnaast kent de circulaire de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Indien binnen het invloedsgebied (binnen 200 meter vanaf de as van de transportroute) nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het RO-besluit, het groepsrisico te worden verantwoord.

Nabij de planlocatie (binnen een afstand van 200 meter) zijn geen transportroutes waarover mogelijk transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt gelegen.

4.1.6.2 Transport- en buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden aangehouden moeten worden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is hierbij in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' (VROM, 19 maart 2010 geactualiseerd) staan in bijlage 6 inventarisatieafstanden genoemd. Voor de inventarisatie van de bebouwing is een bepaalde afstand waarbinnen een inventarisatie noodzakelijk wordt geacht. De inventarisatieafstand loopt uiteen van 45 meter bij een leidingdiameter van 4 inch en een druk van 40 bar tot 580 meter bij een leidingdiameter van 42 inch en een druk van 80 bar. Deze afstanden gelden aan weerszijden van de betreffende leiding.

Nabij de planlocatie zijn geen buisleidingen voor transport gelegen.

4.1.6.3 Plaatsgebonden risico

In onderhavige situatie is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Een bedrijf voor statische opslag veroorzaakt zelf geen risico's voor de woon- en leefomgeving in het kader van externe veiligheid en is daarom geen Bevi inrichting, mits geen risicovolle elementen worden opgeslagen. In onderhavige situatie is geen sprake van het opslaan van dergelijke risicovolle goederen, waarmee het bedrijf geen Bevi inrichting is en geen risico's aan de directe omgeving zal veroorzaken.

Naast het feit dat een inrichting geen onevenredige risico's voor de woon- en leefomgeving mag veroorzaken, mag een gevoelige inrichting (waar veelvuldig mensen aanwezig zijn) ook geen hinder ondervinden van mogelijk in de omgeving aanwezige inrichtingen. Volgens de Risicokaart, zoals weergegeven in de volgende figuur, is de planlocatie niet binnen een invloedsgebied gelegen van een mogelijke risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0011.jpg"
Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal overleg (IPO).

Gezien de planlocatie niet binnen een invloedsgebied van een risicobron is gelegen, zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico geen belemmeringen te verwachten.

4.1.6.4 Overstromingsgebied

De planlocatie is niet in een overstromingsgebied gelegen.

4.1.6.5 Groepsrisico

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de personendichtheid zal toenemen. Eigen personeel en bezoekers dienen hierbij buiten beschouwing te worden gelaten.

Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt de personendichtheid niet in onevenredige mate toe. Hiermee neemt het groepsrisico eveneens niet in onevenredige mate toe. Hierdoor zijn ten aanzien van het groepsrisico geen belemmeringen te verwachten.
 

4.1.7 Voortoets MER-beoordeling
4.1.7.1 Algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  • 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten.
    of
  • 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

4.1.7.2 Dit plan

Dit plan voorziet in beëindiging van een intensieve veehouderij, waarbij het bedrijf wordt omgeschakeld naar een bedrijf voor statische opslag. Statische opslag is niet opgenomen in bijlage C en/of D van het Besluit milieueffectrapportage, waarmee de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

In de uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken en de toetsing van haalbaarheidsaspecten in deze toelichting komen ook geen effecten op te beschermen waarden in of in de omgeving van het plangebied naar voren. Er is, door beëindiging van een intensieve veehouderij juist sprake van een verbeterde situatie ten aanzien van milieu. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit plan wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.1.8 Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij wordt uitsluitend gebruik gemaakt van bestaande bebouwing. Er wordt dus geen nieuwe bebouwing opgericht en er is geen sprake van sloop. Daarnaast betreft statische opslag een activiteit waarbij geen sprake is van bouwwerken waarin zich gedurende een groot deel van de dag mensen zullen bevinden. Hiermee zal de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan.

De VNG heeft de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" uitgebracht. In deze handreiking zijn vaste afstanden opgenomen die bepaalde bedrijven en/of inrichtingen dienen aan te houden ten aanzien van gevoelige objecten. Deze afstanden kunnen varieren voor de aspecten geluid, geur, luchtkwaliteit en gevaar. Voor statische opslag zijn geen richtafstanden opgenomen, omdat een dergelijke bedrijfsvoering geen (of nauwelijks) voor overlast zorgt aan de omgeving.

Daarnaast mag de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen van omliggende bestemmingen en bedrijven tot gevolg hebben. Nabij de planlocatie is een intensieve varkenshouderij gelegen. Hiervoor zijn in de VNG handreiking richtafstanden tot gevoelige objecten vastgelegd. Het is van belang hierbij te meten vanaf het bouwvlak van de betreffende inrichting. De afstand tussen de bedrijfswoning van de initiatiefnemer en het bouwvlak van de betreffende veehouderij bedraagt ongeveer 60 meter en voldoet daarmee aan de grootste richtafstand (50 meter) uit de VNG handreiking. Tevens is geen sprake van een wijziging ten aanzien van de huidige situatie. Hiermee kan worden gesteld dat omliggende bedrijven niet (verder) in de mogelijkheden worden beperkt.

Ten aanzien van geur dient bepaald te worden of de voorgenomen ontwikkeling een onevenredige toename van de geurbelasting tot gevolg heeft. In onderhavig geval is sprake van beëindiging van een intensieve varkenshouderij. Een varkenshouderij heeft een geuremissie en kan daarmee mogelijk voor geuroverlast zorgen aan de omgeving. Een bedrijf voor statische opslag heeft geen geuremissie. Omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag zorgt voor een aanzienlijke afname van de geuremissie, waarmee de geurbelasting op de omgeving eveneens aanzienlijk zal afnemen.

De voorgenomen ontwikkeling mag geen onevenredige toename van de uitstoot van schadelijke stoffen in het kader van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. In onderhavig geval is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij neemt de uitstoot van fijn stof en stikstofoxiden aanzienlijk af. Hiermee is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een verbeterde luchtkwaliteit.

Ten aanzien van geluid dient te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkeling een onevenredige toename van de geluidbelasting aan de omgeving tot gevolg zal hebben. Door omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag zal sprake zijn van een afname van de geluidbelasting aan de omgeving.

Daarnaast dient gekeken te worden of geen sprake is van onevenredige geluidshinder vanuit de omgeving. Dit is echter alleen van belang als nieuwe gevoelige objecten worden opgericht. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe gevoelige objecten opgericht, waarmee geen sprake is van een toename van de geluidbelasting vanuit de omgeving op de planlocatie.

Ten aanzien van externe veiligheid dient te worden bepaald of sprake is van een onevenredige toename van het plaatsgebonden risico. In onderhavig geval wordt geen risicovolle inrichting opgericht. Tevens is de planlocatie niet binnen het invloedsgebied van een mogelijke risicobron of overstromingsgebied gelegen. Hiermee neemt het plaatsgebonden risico niet verder toe.

Tevens dient ten aanzien van externe veiligheid te worden bepaald of sprake is van een onevenredige toename van het groepsrisico. In onderhavig geval is geen sprake van een onevenredige toename van de personendichtheid. Hiermee is geen sprake van een onevenredige toename van het groepsrisico.

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Er is door beëindiging van een intensieve veehouderij juist sprake van een verbeterde situatie ten aanzien van milieu. De ontwikkeling die met dit plan mogelijk wordt gemaakt is dan ook niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect milieu geen belemmeringen te verwachten en is er sprake van een verbeterde situatie.

4.2 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.1 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • 1. Natura 2000 gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden).
  • 2. Beschermde Natuurmonumenten.
  • 3. Wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 

  • 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden.
  • 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden.
  • 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan.

4.2.1.1 Natura 2000, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands

Natura 2000 gebieden:

De Natura 2000 gebieden bestaan uit de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden.

Vogelrichtlijngebieden:

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten in stand te houden. Het gaat niet alleen om de vogels zelf, maar ook om hun eieren, nesten en leefgebieden die voorkomen op het Europese grondgebied van de lidstaten. Na de publicatie van deze richtlijn in 1979 kregen de lidstaten twee jaar de tijd om de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te laten treden om aan de bepalingen en dus de doelstelling van deze richtlijn te voldoen.

Bij dit laatste gaat het globaal om twee zaken: enerzijds het implementeren van de richtlijnen binnen de Nederlandse regelgeving en anderzijds de aanwijzing van speciale beschermingszones. In 2000 heeft Nederland een aanvullende lijst van gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone bij de Europese commissie ingeleverd.

Habitatrichtlijngebieden:

De Habitatrichtlijn richt zich op de biologische diversiteit door instandhouding van natuurlijke habitat en wilde flora en fauna na te streven. Centraal staat daarbij het behoud en herstel van deze natuurlijke habitat en wilde dier- en plantensoorten van communautair belang. Hiervoor wordt een Europees ecologisch netwerk gevormd door middel van de aanwijzing van speciale beschermingszones. Daarnaast regelt de Habitatrichtlijn ook soortenbescherming. Deze aanwijzingsprocedure, die verschilt van die in de Vogelrichtlijn, is nog niet afgerond en de aangemelde gebieden hebben nog geen definitieve status. Doch moeten sinds 1 februari 2009 ook worden opgenomen in vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet.

Beschermde Natuurmonumenten:

Beschermde Natuurmonumenten zijn gebieden die in belangrijke mate bijdragen aan de internationale doelstellingen voor het behoud van de biodiversiteit. Met de intrede van de Natura 2000 gebieden zijn de gebieden welke overlappen met een aanwijzing als Natura 2000 gebied komen te vervallen. Er zijn echter gebieden zonder aanwijzing als Natura 2000 gebied, welke bescherming behoeven. Een planologische bescherming (door het bestemmen als bos- en/of natuurgebied) is niet voldoende, omdat deze geen bescherming biedt tegen wijzigingen in de omgeving als stikstofdepositie, ammoniakdepositie of wijzigingen in de waterhuishouding. Bescherming van Beschermde Natuurmonumenten vindt daarom plaats middels de Natuurbeschermingswet.

Wetlands:

Op 2 februari 1971 is de Ramsar-conventie ondertekend. In Nederland is dit "Verdrag van Ramsar" op 23 september 1980 in werking getreden. Het Verdrag van Ramsar is gericht op het behoud van watergebieden van internationale betekenis, met name als verblijfplaats voor watervogels. Het toepassingsgebied van het Verdrag van Ramsar is het grondgebied van de partijen, hetgeen de territoriale zee omvat. Een belangrijke verplichting van de partijen bij het Verdrag van Ramsar is het aanwijzen van watergebieden die in aanmerking komen voor opname in een lijst van watergebieden met internationale betekenis.

Wetlands hebben verschillende functies, namelijk:

  • Wetlands zijn onmisbaar voor watervogels, zoals eenden, zwanen, ganzen en steltlopers, vooral als ze op internationale trekroutes van deze vogels liggen, en voor andere dieren die van water afhankelijk zijn.
  • In ondiepe kustzones zijn wetlands de kraamkamer voor vissen en andere zeedieren.
  • De gebieden worden gebruikt voor de visserij en scheepvaart, vormen een buffer tegen overstromingen, zorgen voor drinkwater (zoals in de Biesbosch) en kunnen worden gebruikt voor oeverrecreatie en als woonomgeving.

In Nederland zijn de Wetlands aangewezen als Natura 2000 gebieden, waarmee zij beschermd worden middels de Natuurbeschermingswet.

Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie niet in een Natura 2000 gebied, Beschermd Natuurmonument of Wetland gelegen. Het dichtstbijzijnde beschermd gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 2,7 kilometer van de planlocatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Echter is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij verdwijnt de ammoniakemissie van het bedrijf in zijn geheel, waarmee sprake is van een aanzienlijke verbetering op de betreffende gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0012.jpg"
Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.
Bron: Google; Alterra Wageningen UR; Ministerie van EL&I.

4.2.1.2 Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en planten en dieren uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde zouden verliezen. De EHS wordt gezien als de ruggengraat van de natuur.

De EHS bestaat uit:

  • Bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones hiertussen.
  • Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden).
  • Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).

Een Ecologische Verbindingszone (EVZ) is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische Verbindingszones worden aangelegd om migratie van dieren en planten tussen verschillende natuurgebieden mogelijk te maken.

De ligging van een projectlocatie binnen de EHS (met bijbehorende beheersgebieden) of een EVZ betekent een beperking in de ontwikkelingsmogelijkheden. Het uitgebreide netwerk van natuurgebieden mag niet in onevenredige mate worden verstoord. In enkele gevallen wordt uitbreiding of ontwikkeling in of nabij een natuurgebied toegestaan, mits de geschade natuur op passende wijze wordt gecompenseerd.

Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie niet in de EHS of een EVZ gelegen. Wel is naast de planlocatie een EVZ, welke onderdeel uitmaakt van de EHS, gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0013.jpg"
Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Ter versterking van de EHS en EVZ, welke naast het bouwvlak van de initiatiefnemer is gelegen, wordt een deel van het huidige bouwvlak voorzien van een natuurbestemming. Hiermee kan de EVZ, welke in de huidige situatie om het bouwvlak is begrenst, zonder omwegen en onderbrekingen doorlopen en krijgt de natuur meer kansen zich ter plaatse te ontwikkelen. Hiermee vindt een verbetering van de ecologische waarden plaats.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden daarmee geen EHS-gebieden geschaad, maar juist versterkt.

4.2.1.3 Kwetsbare gebieden ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de nieuwe ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. Deze nieuwe regelgeving kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie niet in een Wav-gebied of een zone van 250 meter daaromheen gelegen. Tevens is sprake van beëindiging van een intensieve veehouderij, waarbij de ammoniakuitstoot geheel verdwijnt. Hiermee worden geen Wav-gebieden onevenredig aangetast met de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0014.jpg"
Wav-gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

4.2.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

  • Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet.
  • Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet.
  • Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van EL&I.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de Flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van EL&I staan geldt dat deze soorten, zolang zij niet in een van de andere bijlagen uit de Flora- en faunawet (inclusief vogel- en habitatrichtlijn) zijn opgenomen, geen juridische bescherming genieten en dat geen ontheffing nodig is.

Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) hebben sterke negatieve effecten op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.

Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming.

Op de planlocatie wordt geen bebouwing opgericht of gesloopt. Een deel van het bouwvlak wordt voorzien van een natuurbestemming. Hierbinnen krijgt de natuur kans zich te ontwikkelen, wat voor mogelijk voorkomende soorten flora en fauna een verbeterde situatie oplevert. Hiermee krijgen beschermde soorten meer kans zich te vestigen en/of te ontwikkelen. Met de voorgenomen ontwikkeling ontstaat daarmee een verbeterde situatie voor flora en fauna.

4.2.3 Conclusie

Ten aanzien van Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands dient aangetoond te worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten heeft op dergelijke gebieden. De planlocatie is niet in een Natura 2000 gebied, Beschermd Natuurmonument of Wetland gelegen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij verdwijnt de gehele ammoniakemissie van het huidige bedrijf, wat een aanzienlijke verbetering op de betreffende gebieden tot gevolg heeft.

Met de voorgenomen ontwikkeling mag geen aantasting plaatsvinden van de natuurlijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). De planlocatie is niet in de EHS of een EVZ gelegen. Wel is naast de planlocatie een EVZ, welke onderdeel uitmaakt van de EHS, gelegen. Om deze EVZ meer kans te geven te ontwikkelen wordt een deel van het huidige bouwvlak voorzien van een natuurbestemming. Hiermee heeft de EVZ een betere doorloop zonder dat deze, zoals in de huidige situatie, om het bouwvlak hoeft te worden gelegd.

Ten aanzien van (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij (Wav-gebieden) dient te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkeling een nadelige invloed heeft op deze gebieden. Ter bescherming van de Wav-gebieden zijn rondom deze gebieden buffers van 250 meter aangelegd, waarbinnen de uitstoot van ammoniak moet worden beperkt. De planlocatie is niet binnen een Wav-gebied of een zone van 250 meter gelegen. Tevens is sprake van een beëindiging van de ammoniakuitstoot, waarmee geen Wav-gebieden worden aangetast.

Ten aanzien van flora en fauna dient te worden bekeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna tot gevolg heeft. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen bebouwing opgericht of gesloopt. Tevens krijgen soorten flora en fauna, door het voorzien van een deel van het huidige bouwvlak van een natuurbestemming ten behoeve van de Ecologische Verbindingszone, meer mogelijkheden zich te vestigen en ontwikkelen. Hiermee ontstaat, ten aanzien van flora en fauna, een verbeterde situatie.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect ecologie geen belemmeringen te verwachten en is er sprake van een verbeterde situatie.

4.3 Verkeer en parkeren

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

4.3.1 Ontsluiting

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Roonsestraat. De planlocatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de Roonsestraat. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de Roonsestraat plaatsvindt.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de Roonsestraat alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de Roonsestraat op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

4.3.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen af. Hierdoor is sprake van een verbeterde verkeerssituatie.

4.3.3 Infrastructuur

Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de bestaande infrastructuur. Hierbij is het van belang de bestaande infrastructuur zoveel mogelijk te behouden en, waar mogelijk, te versterken.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij wordt rekening gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken.

Hiermee is geen sprake van aantasting van de bestaande infrastructuur.

4.3.4 Parkeren

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van de plannen geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van de plannen is er op eigen terrein voldoende gelegenheid voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee vindt parkeren, ook na realisatie van de plannen, geheel op eigen terrein plaats.

4.3.5 Conclusie

De planlocatie is reeds voorzien van een goede ontsluiting. Deze ontsluiting verslechtert niet na de realisatie van de plannen.

Het is van belang te kijken of de capaciteit van de ontsluitingsweg voldoende groot is om een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen af, waarmee een verbetering van de verkeerssituatie ontstaat.

Bij ontwikkelingen mag de bestaande infrastructuur niet worden aangetast. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hiermee is geen sprake van aantasting van de huidige infrastructuur.

Om verhoging van de verkeers- en parkeerdruk op de ontsluitingswegen te voorkomen dient parkeren geheel op eigen terrein plaats te vinden. In de huidige situatie is voldoende gelegenheid voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen keren en parkeren. Ook na realisatie van de plannen is voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig. Hiermee vindt parkeren van zowel vracht- als personenauto's geheel op eigen terrein plaats, ook na realisatie van de plannen.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen te verwachten.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

De gemeente Haaren heeft geen eigen archeologiebeleid vastgesteld. Wel zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" dubbelbestemmingen ten behoeve van archeologie opgenomen. De planlocatie is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". In de regels behorende bij deze dubbelbestemming is opgenomen dat voor ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit is echter, zoals gesteld in de regels, niet van toepassing binnen het (agrarisch) bouwvlak.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten of slopen van bebouwing of andere bodemingrepen. Daarnaast vinden geen ontwikkelingen plaats buiten het bouwvlak. Hiermee is geen sprake van aantasting van mogelijk voorkomende archeologische waarden, waarmee nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

4.4.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld.

Volgens de CHW, zoals weergegeven in de volgende figuur, is de planlocatie in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0015.jpg"
CHW.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

De planlocatie is gelegen aan een historisch geografische lijn met een redelijk hoge waarde. Dit betreft de Roonsestraat met karakteristieke laanbeplanting. Tevens is de planlocatie gelegen nabij een cultuurhistorisch landschap.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen bebouwing opgericht en/of gesloopt. Daarnaast wordt de planlocatie landschappelijk ingepast, waarbij rekening gehouden wordt met bestaande structuren en landschapselementen om de relatie met het omliggende landschap te versterken. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen plaatsvinden.

4.4.3 Aardkundige waarden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0016.jpg"
Aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Gezien de planlocatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen worden met de voorgenomen ontwikkeling geen aardkundige waarden aangetast.

4.4.4 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling mogen geen archeologisch waardevolle elementen worden aangetast. De gemeente Haaren heeft geen eigen archeologiebeleid vastgesteld. Wel is in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Hierin wordt gesteld dat nader onderzoek nodig is voor ingrepen van meer dan 100 m2 en dieper dan 50 cm onder het maaiveld die buiten het (agrarisch) bouwvlak plaatsvinden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van sloop of het oprichten van bebouwing. Daarnaast worden geen bodemingrepen uitgevoerd buiten het bouwvlak. Hiermee wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht en worden met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten aangetast.

In het kader van de cultuurhistorie is het van belang dat cultuurhistorisch waardevolle elementen behouden en, waar mogelijk, versterkt worden. De planlocatie is in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. Deze waardevolle elementen worden met de voorgenomen ontwikkeling echter niet aangetast.

Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de aardkundige waarden van een gebied. De planlocatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Hiermee worden met de voorgenomen ontwikkeling geen aardkundige waarden aangetast.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen te verwachten.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.5.1 Waterparagraaf

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.

4.5.2 Waterbeleid

De locatie valt binnen het werkgebied van waterschap De Dommel.

Het waterschap stelt ten aanzien van water de volgende doelen:

  • 1. Wateroverlastvrij bestemmen:
    Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek 'die hoog en droog genoeg' is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.
  • 2. Gescheiden houden van vuil water en schoon regenwater:
    Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap zal echter niet akkoord gaan met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.
  • 3. Doorlopen van de afwegingsstappen:
    "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer": In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer" (afgeleid van de trits "vasthouden - bergen - afvoeren") doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen ed. Voor particuliere woningen wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieu Verordening. Ook kan een vergunning nodig zijn van de grondwaterbeheerder.
  • 4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen:
    Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.
  • 5. Water als kans:
    "Water" wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem ("er moet ook ruimte voor water gecreeerd worden, en m2 zijn duur"). Dat is erg jammer, want "water" kan ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is 'wonen aan het water' erg gewild, een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door vele inwoners gewaardeerd etc.
  • 6. Meervoudig ruimtegebruik:
    "Er moet ruimte voor water gecreeerd worden, en m2 zijn duur". Maar door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is het "verlies" van m2 als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (een fietspad dat af en toe niet te gebruiken is).
  • 7. Voorkomen van vervuiling:
    Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.
  • 8. Er zijn 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:
    • a. ruimteclaims voor waterberging;
    • b. ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel;
    • c. aanwezigheid en ligging watersysteem;
    • d. aanwezigheid en ligging waterkeringen;
    • e. aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims tbv de afvalwaterketen in beheer van het waterschap.

Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan zou hieraan in de toelichting, de regels en de verbeelding aandacht besteed moeten worden.

Ad. 1:
Om wateroverlastvrij te bestemmen wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van toename van het verharde oppervlak ter plaatse. Het bestaand bouwvlak wordt zelfs verkleind. Hiermee is aanvullende compensatie niet noodzakelijk.

Ad. 2:
Bij ontwikkeling van de plannen wordt 'schoon' ingericht. Dit is verder uitgewerkt in de paragraaf "Schoon inrichten" (paragraaf 4.5.6).

Ad. 3:
Er is in de huidige situatie reeds sprake van een goede afkoppeling van schoon hemelwater. Dit wijzigt na realisatie van de plannen niet.

Ad. 4:
Er wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld. Er is geen sprake van een toename van het verharde oppervlak, waarmee aanvullende compensatie niet noodzakelijk is.

Ad. 5:
Een deel van het huidige bouwvlak wordt voorzien van een natuurbestemming waarin groene en/of blauwe waarden de kans krijgen zich te ontwikkelen. Het (eventuele) water in dit deel van het bouwvlak biedt mogelijkheden voor ontwikkeling van ecologische waarden, waarmee het water als kans wordt gezien.

Ad. 6:
Er wordt geen bebouwing opgericht. Het huidige bouwvlak wordt verkleind. Daarnaast is sprake van het benutten van een deel van het huidige bouwvlak voor ontwikkeling van natuur en ecologische waarden. Hiermee is sprake van zuinig ruimtegebruik.

Ad. 7:
Bij ontwikkeling van de plannen wordt 'schoon' ingericht. Dit is verder uitgewerkt in de paragraaf "Schoon inrichten" (paragraaf 4.5.6).

Ad. 8:
Volgens de waterkaarten van de provincie Noord-Brabant, zoals weergegeven in de volgende figuur, is de planlocatie in een boringsvrije zone nabij een Ecologische Verbindingszone gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1308HRNROO28M800-VA03_0017.jpg"
Waterkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Ten aanzien van boringsvrije zones wordt het volgende gesteld:

"In deze gebieden is het behoud van de beschermende kleilaag van belang. Er gelden verbodsregels voor activiteiten als boren en graven waardoor de kleilaag beschadigd kan worden. Met speciale maatregelen is boren en graven soms wel toegestaan. Het doel hiervan is te verhinderen dat eventuele verontreinigingen de diepere waterlagen bereiken."

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen ingrepen in de bodem verricht. Hiermee wordt de betreffende kleilaag niet aangetast en is geen sprake van verontreinigd water dat de diepere lagen bereikt.

De Ecologische Verbindingszone krijgt, door het omzetten van een deel van het huidig bouwvlak naar een natuurbestemming, meer ruimte voor ontwikkeling. Hiermee krijgen zowel blauwe als groene waarden ruimte zich te ontwikkelen.

4.5.3 Referentiesituatie

Het plangebied bevindt zich aan de Roonsestraat 28 te Haaren en heeft de bestemming 'Agrarisch' met de specifieke aanduiding 'intensieve veehouderij'.

De referentiesituatie voor hydrologisch neutraal ontwikkelen bestaat uit 2.010 m2 verhard oppervlak, zijnde dakoppervlak. Tevens is sprake van 950 m2 aan erfverharding.

Het totaal verharde oppervlak bedraagt dus 2.960 m2.

4.5.4 Voorgenomen activiteit

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de huidige intensieve veehouderij beëindigd. Hierbij wordt de bestemming van 'Agrarisch' omgezet naar een bedrijfsbestemming met een specifieke aanduiding voor statische opslag. De statische opslag vindt uitsluitend in bestaande bebouwing plaats. Er worden geen nieuwe bouwwerken opgericht en geen bouwwerken gesloopt. Er wordt ook geen erfverharding aangelegd of verwijderd, waarmee het verhard oppervlak ter plaatse niet wijzigt.

Het bouwvlak wordt verkleind, waarmee in de toekomst uitbreiding van het verhard oppervlak ook niet in onevenredige mate mogelijk wordt gemaakt.

Een deel van het bouwvlak krijgt een natuurbestemming om de groene en blauwe waarden van de naastgelegen Ecologische Verbindingszone kansen te geven zich verder te ontwikkelen.

4.5.5 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).

Het verharde oppervlak neemt met de voorgenomen ontwikkeling niet toe of af. Aanvullende compensatie ten behoeve van waterberging is dan ook niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling wordt, omdat het verhard oppervlak niet toeneemt, daarmee gezien als hydrologisch neutraal.

4.5.6 Schoon inrichten

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
  • een bergingsvoorziening gerealiseerd.

De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.

Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken afgevoerd naar omliggende wateren. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.

4.5.7 Conclusie

Ten aanzien van water dient bekeken te worden of de planlocatie is gelegen in een gebied waar mogelijk problematiek speelt rondom water. De planlocatie is gelegen in een boringsvrije zone. Gezien geen bodemingrepen worden uitgevoerd wordt deze zone niet geschaad.

Ten aanzien van het hydrologisch neutraal bouwen is het van belang te kijken naar de toename van het verharde oppervlak ter plaatse. Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het totale verharde oppervlak niet toe of af, waardoor geen verdere compensatie hoeft plaats te vinden.

Hiermee zijn ten aanzien van de wateraspecten geen belemmeringen te verwachten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het bouwplan is een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Hierin is het onderdeel grondexploitatie opgenomen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Haaren.

Verder wordt ook eventuele planschade in de overeenkomst geregeld. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.

Daarnaast wordt uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan, zoals dat als bijlage 2 bij dit plan is opgenomen, vastgelegd in een overeenkomst landschappelijke inpassing. Hiermee wordt de realisatie van de landschappelijke inpassing en het onderhoud veilig gesteld. Hiermee wordt voldaan aan de eis uit het provinciaal beleid dat voldoende zeker moet worden gesteld dat een goede landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en dat voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.

Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" van gemeente Haaren en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Haaren vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een vrijstelling.

Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanregels die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.

5.4 Conclusie

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt, naast dit plan, een anterieure overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat eventuele bijkomende kosten, waaronder ook planschade, voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Tevens wordt de landschappelijke inpassing gewaarborgd in een aanvullende overeenkomst landschappelijke inpassing. Hiermee is de financiële haalbaarheid van het plan verzekerd en hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Voorliggend plan wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en komt voor eenieder ter inzage te liggen. Tijdens deze terinzagetermijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. Hiermee wordt het plan maatschappelijk haalbaar geacht.

Handhaving vindt plaats aan de hand van het handhavingsbeleid van gemeente Haaren.

Hiermee wordt het plan haalbaar geacht.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.

6.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 1. het bebouwen van de gronden;
  • 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen van een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels: 
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels: 
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  • 4. Overgangs- en slotregels: 
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de regels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding* worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

*: de verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.3.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch' waarbij de ontwikkeling van agrarische functie van de gronden wordt neergelegd.
  • 'Bedrijf' waarbij de functie voor een bedrijf ten behoeve van statische opslag met maximaal milieucategorie 2 wordt neergelegd;
  • 'Natuur' waarbij behoud en versterking van natuurlijke waarden van de naastgelegen Ecologische Verbindingszone wordt neergelegd.
  • 'Waarde - Archeologie 2' waarbij bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden wordt neergelegd.

Aan de Tabel Bedrijven behorende bij de regels van dit plan is de planlocatie op adres toegevoegd met de specifieke nadere aanduiding voor een bedrijf voor statische opslag om enkel statische opslag ter plaatse mogelijk te maken. Op de verbeelding is dit aangegeven met een specifieke aanduiding.

De regels van dit plan zijn aangepast en geactualiseerd aan de hand van de Verordening Ruimte 2014 van provincie Noord-Brabant, zoals vastgesteld op 17 februari 2014, om strijdigheid met het provinciaal beleid te voorkomen.

Voor het overige is volledig aangesloten bij de regels zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" van gemeente Haaren.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 7 Conclusies

Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden beleidsuitgangspunten gesteld ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Dit is verder juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Verdere toetsing vindt daarom plaats aan het Barro. Toetsing aan de ruimtelijke en milieutechnische aspecten wordt in handen gegeven van de provincie en gemeente.

Vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn projecten van nationaal belang in kaart gebracht. Binnen deze projectgebieden worden aan bestemmingsplannen van gemeenten bindende voorschriften opgelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aan deze bindende voorschriften te worden voldaan. De planlocatie is niet gelegen in een van de projectgebieden uit het Barro. Hiermee is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

De planlocatie is gelegen in een gebied dat in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant is aangemerkt als Mozaïeklandschap en Gemengd landelijk gebied dat is gelegen in Het Groene Woud. Binnen dergelijke gebieden staat een divers en economisch gezond landelijk gebied, gelegen in een natuurkern centraal. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van statische opslag. Dit past binnen de beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie. Daarnaast wordt een deel van de planlocatie aangewend voor natuurontwikkeling ten behoeve van een nabijgelegen Ecologische Verbindingszone. Hiermee worden de natuurlijke waarden in de omgeving versterkt. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant, mits wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant.

Vauit de Verordening Ruimte Noord-Brabant gelden voor omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet-agrarisch bedrijf de regels voor niet-agrarische ontwikkelingen in een agrarisch gebied. Aan deze regels wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan, waarmee geen sprake is van strijdigheid met het bepaalde in de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant.

Het beleid ten aanzien van welstand is vastgelegd in de Welstandsnota 2013 van gemeente Haaren. Gezien echter geen sprake is van nieuwe bebouwing en uitsluitend gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing is verdere toetsing aan het welstandsbeleid niet noodzakelijk.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij wordt uitsluitend gebruik gemaakt van bestaande bebouwing. Er wordt dus geen nieuwe bebouwing opgericht en er is geen sprake van sloop. Daarnaast betreft statische opslag een activiteit waarbij geen sprake is van bouwwerken waarin zich gedurende een groot deel van de dag mensen zullen bevinden. Hiermee zal de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan.

De VNG heeft de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" uitgebracht. In deze handreiking zijn vaste afstanden opgenomen die bepaalde bedrijven en/of inrichtingen dienen aan te houden ten aanzien van gevoelige objecten. Deze afstanden kunnen varieren voor de aspecten geluid, geur, luchtkwaliteit en gevaar. Voor statische opslag zijn geen richtafstanden opgenomen, omdat een dergelijke bedrijfsvoering geen (of nauwelijks) voor overlast zorgt aan de omgeving.

Daarnaast mag de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen van omliggende bestemmingen en bedrijven tot gevolg hebben. Nabij de planlocatie is een intensieve varkenshouderij gelegen. Hiervoor zijn in de VNG handreiking richtafstanden tot gevoelige objecten vastgelegd. Het is van belang hierbij te meten vanaf het bouwvlak van de betreffende inrichting. De afstand tussen de bedrijfswoning van de initiatiefnemer en het bouwvlak van de betreffende veehouderij bedraagt ongeveer 60 meter en voldoet daarmee aan de grootste richtafstand (50 meter) uit de VNG handreiking. Tevens is geen sprake van een wijziging ten aanzien van de huidige situatie. Hiermee kan worden gesteld dat omliggende bedrijven niet (verder) in de mogelijkheden worden beperkt.

Ten aanzien van geur dient bepaald te worden of de voorgenomen ontwikkeling een onevenredige toename van de geurbelasting tot gevolg heeft. In onderhavig geval is sprake van beëindiging van een intensieve varkenshouderij. Een varkenshouderij heeft een geuremissie en kan daarmee mogelijk voor geuroverlast zorgen aan de omgeving. Een bedrijf voor statische opslag heeft geen geuremissie. Omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag zorgt voor een aanzienlijke afname van de geuremissie, waarmee de geurbelasting op de omgeving eveneens aanzienlijk zal afnemen.

De voorgenomen ontwikkeling mag geen onevenredige toename van de uitstoot van schadelijke stoffen in het kader van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. In onderhavig geval is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij neemt de uitstoot van fijn stof en stikstofoxiden aanzienlijk af. Hiermee is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een verbeterde luchtkwaliteit.

Ten aanzien van geluid dient te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkeling een onevenredige toename van de geluidbelasting aan de omgeving tot gevolg zal hebben. Door omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag zal sprake zijn van een afname van de geluidbelasting aan de omgeving.

Daarnaast dient gekeken te worden of geen sprake is van onevenredige geluidshinder vanuit de omgeving. Dit is echter alleen van belang als nieuwe gevoelige objecten worden opgericht. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe gevoelige objecten opgericht, waarmee geen sprake is van een toename van de geluidbelasting vanuit de omgeving op de planlocatie.

Ten aanzien van externe veiligheid dient te worden bepaald of sprake is van een onevenredige toename van het plaatsgebonden risico. In onderhavig geval wordt geen risicovolle inrichting opgericht. Tevens is de planlocatie niet binnen het invloedsgebied van een mogelijke risicobron of overstromingsgebied gelegen. Hiermee neemt het plaatsgebonden risico niet verder toe.

Tevens dient ten aanzien van externe veiligheid te worden bepaald of sprake is van een onevenredige toename van het groepsrisico. In onderhavig geval is geen sprake van een onevenredige toename van de personendichtheid. Hiermee is geen sprake van een onevenredige toename van het groepsrisico.

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Er is door beëindiging van een intensieve veehouderij juist sprake van een verbeterde situatie ten aanzien van milieu. De ontwikkeling die met dit plan mogelijk wordt gemaakt is dan ook niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect milieu geen belemmeringen te verwachten en is er sprake van een verbeterde situatie.

Ten aanzien van Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands dient aangetoond te worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten heeft op dergelijke gebieden. De planlocatie is niet in een Natura 2000 gebied, Beschermd Natuurmonument of Wetland gelegen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een bedrijf voor statische opslag. Hierbij verdwijnt de gehele ammoniakemissie van het huidige bedrijf, wat een aanzienlijke verbetering op de betreffende gebieden tot gevolg heeft.

Met de voorgenomen ontwikkeling mag geen aantasting plaatsvinden van de natuurlijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). De planlocatie is niet in de EHS of een EVZ gelegen. Wel is naast de planlocatie een EVZ, welke onderdeel uitmaakt van de EHS, gelegen. Om deze EVZ meer kans te geven te ontwikkelen wordt een deel van het huidige bouwvlak voorzien van een natuurbestemming. Hiermee heeft de EVZ een betere doorloop zonder dat deze, zoals in de huidige situatie, om het bouwvlak hoeft te worden gelegd.

Ten aanzien van (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij (Wav-gebieden) dient te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkeling een nadelige invloed heeft op deze gebieden. Ter bescherming van de Wav-gebieden zijn rondom deze gebieden buffers van 250 meter aangelegd, waarbinnen de uitstoot van ammoniak moet worden beperkt. De planlocatie is niet binnen een Wav-gebied of een zone van 250 meter gelegen. Tevens is sprake van een beëindiging van de ammoniakuitstoot, waarmee geen Wav-gebieden worden aangetast.

Ten aanzien van flora en fauna dient te worden bekeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna tot gevolg heeft. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen bebouwing opgericht of gesloopt. Tevens krijgen soorten flora en fauna, door het voorzien van een deel van het huidige bouwvlak van een natuurbestemming ten behoeve van de Ecologische Verbindingszone, meer mogelijkheden zich te vestigen en ontwikkelen. Hiermee ontstaat, ten aanzien van flora en fauna, een verbeterde situatie.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect ecologie geen belemmeringen te verwachten en is er sprake van een verbeterde situatie.

De planlocatie is reeds voorzien van een goede ontsluiting. Deze ontsluiting verslechtert niet na de realisatie van de plannen.

Het is van belang te kijken of de capaciteit van de ontsluitingsweg voldoende groot is om een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen af, waarmee een verbetering van de verkeerssituatie ontstaat.

Bij ontwikkelingen mag de bestaande infrastructuur niet worden aangetast. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hiermee is geen sprake van aantasting van de huidige infrastructuur.

Om verhoging van de verkeers- en parkeerdruk op de ontsluitingswegen te voorkomen dient parkeren geheel op eigen terrein plaats te vinden. In de huidige situatie is voldoende gelegenheid voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen keren en parkeren. Ook na realisatie van de plannen is voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig. Hiermee vindt parkeren van zowel vracht- als personenauto's geheel op eigen terrein plaats, ook na realisatie van de plannen.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen te verwachten.

Met de voorgenomen ontwikkeling mogen geen archeologisch waardevolle elementen worden aangetast. De gemeente Haaren heeft geen eigen archeologiebeleid vastgesteld. Wel is in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Hierin wordt gesteld dat nader onderzoek nodig is voor ingrepen van meer dan 100 m2 en dieper dan 50 cm onder het maaiveld die buiten het (agrarisch) bouwvlak plaatsvinden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van sloop of het oprichten van bebouwing. Daarnaast worden geen bodemingrepen uitgevoerd buiten het bouwvlak. Hiermee wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht en worden met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten aangetast.

In het kader van de cultuurhistorie is het van belang dat cultuurhistorisch waardevolle elementen behouden en, waar mogelijk, versterkt worden. De planlocatie is in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. Deze waardevolle elementen worden met de voorgenomen ontwikkeling echter niet aangetast.

Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de aardkundige waarden van een gebied. De planlocatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Hiermee worden met de voorgenomen ontwikkeling geen aardkundige waarden aangetast.

Hiermee zijn ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen te verwachten.

Ten aanzien van water dient bekeken te worden of de planlocatie is gelegen in een gebied waar mogelijk problematiek speelt rondom water. De planlocatie is gelegen in een boringsvrije zone. Gezien geen bodemingrepen worden uitgevoerd wordt deze zone niet geschaad.

Ten aanzien van het hydrologisch neutraal bouwen is het van belang te kijken naar de toename van het verharde oppervlak ter plaatse. Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het totale verharde oppervlak niet toe of af, waardoor geen verdere compensatie hoeft plaats te vinden.

Hiermee zijn ten aanzien van de wateraspecten geen belemmeringen te verwachten.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt, naast dit plan, een anterieure overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat eventuele bijkomende kosten, waaronder ook planschade, voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Tevens wordt de landschappelijke inpassing gewaarborgd in een aanvullende overeenkomst landschappelijke inpassing. Hiermee is de financiële haalbaarheid van het plan verzekerd en hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Voorliggend plan wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en komt voor eenieder ter inzage te liggen. Tijdens deze terinzagetermijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. Hiermee wordt het plan maatschappelijk haalbaar geacht.

Handhaving vindt plaats aan de hand van het handhavingsbeleid van gemeente Haaren.

Hiermee wordt het plan haalbaar geacht.