direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Hoogeweg 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0786.BPBUHoogeweg11-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied, Hoogeweg 11' van de gemeente Grave.

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0786.BPBUHoogeweg11-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

AAB:

Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is.

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van het pand, waarbij de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

aardkundige waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs-)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

agrarisch aanverwant bedrijf:

een agrarisch – technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf.

agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  • a. een (vollegronds)teeltbedrijf;
  • b. een glastuinbouwbedrijf;
  • c. een veehouderij;
  • d. een overig agrarisch bedrijf;
  • e. een paardenhouderij.

a (vollegronds)teeltbedrijf

een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

b glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

c veehouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren, waarbij nader onderscheid wordt gemaakt in:

c1 intensieve veehouderij

een veehouderij met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

c2 grondgebonden veehouderij:

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Of hiervan sprake is wordt getoetst op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

d overig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, veehouderij of paardenhouderij, gericht op het het telen van vissen, wormen, insecten en/of gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen, niet zijnde kassen, plaatsvindt, zoals witlof of champignons.

e paardenhouderij

een overig agrarisch bedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het houden, fokken, africhten van paarden en/of het bieden van gelegenheid tot het berijden van paarden;

 

agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.

agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groen-composteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven.

agrarische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie.

akkerdek:

humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking.

archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 of de Erfgoedverordening Grave 2010 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

attentiezone waterhuishouding:

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van de hoofdfunctie ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

bedrijfsbebouwing:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke, uitgezonderd de bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

bedrijfsmatig:

in uitoefening van een bedrijf.

bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

beplantingsplan:

plan, waarin wordt aangegeven hoe de beplanting ingericht en beheerd zal gaan worden.

bestaand(e situatie):

  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestonden of in uitvoering waren, en gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;
  • b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestond, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

bijbehorende voorzieningen:

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

blijvend omzetten van grasland:

het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een andere bodemcultuur.

bodemingreep:

werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

bouwmassa:

een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.

bouwvoor:

bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 cm.

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in

of op de grond.

categorie:

zone of gebied dat op de gemeentelijke beleidskaart archeologie is opgenomen.

containerteelt:

teelt van gewassen op containervelden.

containerveld:

een werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen met bijbehorende voorzieningen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

dagrecreatie:

recreatieve activiteit, niet zijnde verblijfsrecreatie.

dagrecreatieve voorziening:

voorziening ten behoeve van dagrecreatie.

dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

diepploegen:

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,50 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

diepte bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

dierenverblijf:

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

ecologische hoofdstructuur:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

ecologische verbindingszone (evz):

in dit plan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.

ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

eenheden:

verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.

erf- en perceelsafscheiding:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een afbakening vormt tussen een erf of perceel en een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

extensieve (openlucht)recreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen sub-stantieel beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.

extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

gebruiken:

gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

gemeenschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van en ondergeschikt aan de verblijfsrecreatie, zoals ruimtes voor vermaak (slechtweervoorziening) en sanitaire voorzieningen.

herbouw:

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.

hergebruik:

gebruik van een bestaande agrarische bouwlocatie (bouwvlak) ofwel een bestaande niet-agrarische bouwlocatie (niet-agrarisch bedrijf of wonen) voor de nieuwvestiging of verplaatsing van een bedrijf.

hokdierhouderij:

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, danwel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

horeca:

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

hydrologische waarde:

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

kampeermiddel:

  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of voertuig of gedeelte daarvan, voorzover, geen bouwwerk zijnde;

een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht danwel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 m.

kelder:

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

kennel:

een inrichting die is gericht op het fokken, het verzorgen en het africhten van honden.

kleinschalige horeca:

kleinschalige horeca-activiteiten op gronden met een andere hoofdfunctie, tot een in de regels aangegeven maximale oppervlakte.

kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.

kunstwerk:

civieltechnisch bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen.

landschapselementen:

ter plaatse gebonden ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes en dergelijke.

landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening, met eventueel ondergeschikte horeca en/of detailhandel.

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

mestbewerking:

toepassen van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

mestkelder:

ondergronds gelegen ruimte die hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het opslaan van mest.

natuurwaarden/natuurwetenschappelijke waarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leef-gemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

nevenfunctie:

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

nieuwe bedrijfswoning:

een niet reeds bestaande bedrijfswoning.

niet-agrarische functies:

functies als (statische) binnenopslag, recreatie, een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, met ondergeschikte horeca.

omschakeling van of naar een agrarisch bedrijf:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.

ondergeschikte horeca (inclusief terras):

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, waar uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte (inclusief terras) specifiek wordt ingericht voor het verstrekken van drank en etenswaren. Deze onder-geschikte horeca-activiteiten dienen ten dienste te staan van de hoofdfunctie.

onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

oppervlakte bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

paardenbak:

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

peil:

  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

perceelsindeling:

de omvang, vorm en situering van percelen.

perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

plattelandswoning:

een agrarische bedrijfswoning die tevens bewoond mag worden door personen die geen functionele binding hebben met het op hetzelfde bouwvlak gevestigde bedrijf.

productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

recreatieve voorziening:

voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik.

recreatiewoning:

woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf, waarvan de gebruikers het hoofdverblijf elders hebben.

recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.

ruimtelijke eenheid:

complex van bij elkaar behorende bouwwerken.

ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seks-automatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

sociale en educatieve voorzieningen:

kleinschalige voorzieningen al dan niet gekoppeld aan een agrarisch bedrijf welke is gericht op het (in groepsverband) informeren over landbouw, landschap, natuur en recreatie.

stalderingsgebied:

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen. Bij de toepassing van de regels van dit bestemmingsplan wordt de begrenzing van het stalderingsgebied bepaald door de begrenzing van het stalderingsgebied in de provinciale Verordening ruimte zoals geldend op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

statische binnenopslag:

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.

stellingen:

constructie ten behoeve van de teelt van gewassen.

stellingenteelt:

de teelt van gewassen op, aan of tegen stellingen.

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken.

teeltondersteunende kas:

een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoor-latend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden.

teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.

teeltondersteunende voorzieningen, permanent:

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas: Hieronder worden verstaan containervelden ten behoeve van containerteelt, stellingen, trayvelden etcetera, niet zijnde kassen.

teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijk:

teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.

teeltondersteunende voorzieningen, overig:

een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van niet meer dan 3 m, op boomteelt percelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden (boomteelthek en regenkappen).

uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – en een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats buiten het hoofdverblijf van de gebruikers, anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of vaartuig of overnachting(en) bij familie of kennissen, waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

verkoopvloeroppervlak:

in een detailhandelsvestiging voorkomende hoeveelheid bedrijfsvloeroppervlakte, gemeten in m² op de vloer van de bedrijfsruimte, ten behoeve van de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen of het verlenen van aanverwante diensten.

voorgevel:

een naar de openbare weg en/of openbaar gebied toegekeerde, meest gezichtsbepalende, gevel van een hoofdgebouw.

voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

voormalige agrarische bedrijfslocatie:

een agrarisch of niet – agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk aanwezig zijn.

volwaardig(heid van een) bedrijf:

een bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen zowel bedrijfseconomisch als milieuhygiënisch.

vormverandering van een bouwvlak:

wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.

water:

alle water dat zichtbaar aanwezig is (oppervlaktewater) in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar aanwezig is (grondwater) zoals freatisch grond-water direct beneden het maaiveld.

waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

windturbine:

bouwwerk bedoeld voor het opwekken van elektriciteit door middel van wind(energie).

wonen:

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden (geen woongroepen zijnde).

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

woonboerderij:

een gebouw met cultuurhistorische waarden en kenmerken dat bestaat uit één (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of kortgevelboerderij), danwel na herbouw wederom de ruimtelijke kenmerken hiervan heeft.

wooneenheid:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, dat zich bevindt in een bouwmassa met meerdere wooneenheden.

zoekgebied voor ecologische verbindingszone (evz):

gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen:

gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.

zorgboerderij:

de opvang van mensen met een zorgvraag hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resociali-satie of therapie.

zorgvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg, in casu de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak in het kader van de verbetering van hun welzijn, met uitzondering van mantelzorg. Onder zorgvoorzieningen worden zorgboerderijen, kinderboerderijen en educatieve voorzieningen verstaan.

zorgvuldige veehouderij:

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

afstand tot de weg:

de afstand van bebouwing tot de as van de weg;

afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse/achterste perceelgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

bebouwd oppervlak:

het gezamenlijk oppervlak op een bouwperceel van de gebouwen en van uitsluitend die bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste 1 m boven peil. Het oppervlak van laatstgenoemde bouwwerken wordt gemeten door middel van projectie en wel 1 m boven peil.

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoor-stenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op een afstand van 10 m tot de grens van het bouwperceel met een verkeersbestemming.

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de lengte, de breedte en de diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren);

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen
  • a. De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  • b. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  • c. Bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van de woningbreedte wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt voor het meten van de goothoogte.
  • d. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. agrarische (vollegronds) teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veehouderij', een veehouderij is toegestaan, waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;
    • 2. 'paardenhouderij' een paardenhouderij is toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  • c. één bedrijfswoning per bouwvlak;
  • d. bewerking van eigen ter plaatse geproduceerde mest;
  • e. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • f. tevens een paardenbak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak’;
  • g. tevens ruwvoeropslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ruwvoeropslag';
  • h. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;
  • i. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • j. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en poelen;
  • k. extensief recreatief medegebruik;
  • l. behoud, herstel en/of ontwikkeling van:
    • 1. cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’;

waarbij het bepaalde in lid 9.1 van toepassing is.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.
  • b. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.
  • c. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m;
    • 2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding ' vorm van agrarisch met waarden - veehouderij' tevens artikel 3.2.2 en verder van toepassing is;
  • d. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. Teeltondersteunende kassen mogen worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².
    • 2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor veehouderijen mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:
    • 1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;
    • 2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning(en), niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen:
    • 1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;
    • 2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn bedrijfsgebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij niet toegestaan.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak' is het oprichten van bedrijfsgebouwen niet toegestaan.

3.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • b. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.
  • e. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • f. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • g. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
  • h. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
  • i. In uitzondering op het bepaalde onder c mag de inhoud van een woonboerderij meer bedragen indien de voormalige stalgedeelten binnen dezelfde bouwmassa bij het woongedeelte worden getrokken.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • e. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  • f. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • g. Per bedrijf is niet meer dan één windturbine toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.
  • h. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • i. Paardenbakken zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak'. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten behoeve van een veehouderij de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    • 1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;
    • 2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
  • k. Het bepaalde onder i is niet van toepassing indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m, waarbij voor erf- en perceelsafscheidingen geldt dat deze dienen te bestaan uit een open constructie.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ruwvoeropslag' zijn tevens voorzieningen ten behoeve van opslag van ruwvoer tot een hoogte van 2,5 m toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;
  • b. lid 3.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. lid 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak, of meer bedraagt dan 45º in geval van tentstallen en luchtwassers;
  • d. lid 3.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;
  • e. lid 3.2.2 voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • f. lid 3.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  • g. lid 3.2.4 voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 17 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • h. lid 3.2.4 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

3.3.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 voor het bouwen van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De oppervlakte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.
  • c. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.3.3 Afwijken bouw dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.
  • b. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.
  • c. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.
  • d. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
  • e. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3.
  • f. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.
  • g. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:
    • 1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:
      • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;
      • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;
    • 2. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die wordt opgericht;
    • 3. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;
    • 4. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning als plattelandswoning.

3.4.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen, voor zover deze geen bouwwerken zijn.

3.4.3 Nevenfunctie productiegebonden detailhandel

Bij ieder agrarisch bedrijf is productiegebonden detailhandel als nevenfunctie toegestaan tot een verkoopvloeroppervlakte van 25 m².

3.4.4 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.
  • b. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  • c. Huisvesting mag maximaal 9 maanden duren.
  • d. Per bouwvlak mag maximaal 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.
  • e. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

3.4.5 Veehouderij

Voor een veehouderij gelden de volgende regels:

  • a. Binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt.
  • b. Een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen, is niet toegestaan indien daardoor de de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven meer bedraagt dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:
    • 1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;
    • 2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
  • c. De vestiging van en de omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.
  • d. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:
    • 1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel
    • 2. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen';
  • e. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 3.3.3 of 3.5.5 is het bepaalde onder d onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

3.4.6 (Kikker en/of padden)poelen

Binnen deze bestemming mogen gronden gebruikt worden ten behoeve van (kikker en/of padden)poelen, met dien verstande dat de oppervlakte van een poel niet meer mag bedragen dan 1.000 m² (met een minimum van 200 m²) en dat de diepte minimaal 0,5 m bedraagt en niet meer mag bedragen dan 1,5 m. Ter bevordering van de ecologische waarde van de poel en omgeving mag de oppervlakte van het landbiotoop 2 maal de oppervlakte van de poel beslaan.

3.4.7 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voorwaardelijke verplichting' wordt het gebruik van de te realiseren bedrijfswoning als strijdig aangemerkt, indien:

  • a. 1 jaar na in gebruik name van deze bedrijfswoning de bestaande bedrijfswoning niet is gesloopt en gesaneerd;
  • b. de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlage 2 'Landschappelijke inpassing Hoogeweg 11' bij deze regels niet binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van dit plan is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De agrarische functie op het bouwvlak is en blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.
  • b. Het bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden vergroot.
  • c. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak, waarbij geldt dat dagrecreatieve activiteiten zoals boerengolf ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan:
    • 1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 600 m²;
    • 2. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 600 m²;
    • 3. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;
    • 4. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 600 m²;
    • 5. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 400 m²;
    • 6. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m²;
    • 7. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;
  • d. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij de vormen van nevenfuncties zoals genoemd onder sub c onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten, niet meer mag bedragen dan 125 m².
  • e. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties bedraagt de totale oppervlakte maximaal 1.000 m².
  • f. In afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de totale oppervlakte met inbegrip van statische binnenopslag ter plaatse maximaal 2.000 m².
  • g. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
  • h. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
  • i. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • j. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid c onder 7.
  • k. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
  • l. De omvang van de nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit dient zodanig te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het agrarische bedrijf.
  • m. De nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit mag uitsluitend uitgeoefend worden in bestaande bebouwing.
  • n. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • o. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .
  • p. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
    • 2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.
    • 3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

3.5.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De oppervlakte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.
  • c. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.5.3 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.
  • b. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  • c. Huisvesting mag maximaal 9 maanden duren.
  • d. Per bouwvlak mag maximaal 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.
  • e. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

3.5.4 Gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De woning ligt binnen het agrarisch bouwvlak.
  • b. Het agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwvlak is in werking.
  • c. De woning ondervindt geen onevenredige milieubelemmeringen op de aspecten geluid, trilling, fijnstof of verkeer.
  • d. De activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving.
  • e. Er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie.

3.5.5 Afwijken gebruik dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.5 onder b voor het in gebruik nemen van gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met h, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.
  • c. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.
  • d. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.
  • e. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
  • f. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3.
  • g. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.
  • h. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:
    • 1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:
      • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;
      • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;
    • 2. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die in gebruik wordt genomen;
    • 3. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de ingebruikname van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;
    • 4. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.
  • b. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.
  • c. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder e.
  • d. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
  • e. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
  • f. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.6.2 Vergroting bouwvlak agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak bij agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Voor agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.
  • b. Voor overige niet- grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.
  • c. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:
    • 1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
    • 2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.
    • 3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
    • 4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
    • 5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.
    • 6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub 8.
    • 7. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
    • 8. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
    • 9. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    • 10. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

3.6.3 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduidingen 'intensieve veehouderij ', 'paardenhouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ruwvoeropslag' worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar (vollegronds) teeltbedrijfsvoering.

3.6.4 Wijziging ten behoeve van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies, niet zijnde mestbewerking, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
  • b. Wijziging is toegestaan naar statische opslag, recreatieve, maatschappelijke en/of horeca voorzieningen welke ook buiten deze gebieden zijn toegestaan.
  • c. Het agrarisch bedrijf, niet zijnde agrarisch aanverwant, ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.
  • d. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder d mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch aanverwant (agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf), horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha. Met dien verstande dat uitsluitend bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 3 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf zijn toegestaan.
  • f. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder g genoemde oppervlakte.
  • g. De volgende niet-agrarische functies, niet zijnde grootschalige voorzieningen, zijn toegestaan:
    • 1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 600 m²;
    • 2. agrarisch aanverwante bedrijven;
    • 3. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 600 m²;
    • 4. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;
    • 5. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 600 m²;
    • 6. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 400 m²;
    • 7. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m²;
    • 8. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;
  • h. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij functies zoals genoemd onder sub g onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten niet meer mag bedragen dan 125 m².
  • i. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.
  • j. Detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 50 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in g.
  • k. De agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • l. De agrarisch aanverwant of niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
  • m. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.
  • n. Er is sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub o. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid g onder 8.
  • o. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
  • p. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
  • q. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • r. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • s. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .
  • t. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
    • 2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.
    • 3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

3.6.5 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, eventueel met een splitsing in maximaal 2 woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
  • b. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.
  • c. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.
  • d. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:
    • 1. ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 200 m².
  • e. De inhoud van een te splitsen voormalige bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 900 m³.
  • f. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige wooneenheden ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.
  • g. Na splitsing mogen de twee wooneenheden niet worden gesloopt en worden vervangen voor twee vrijstaande woningen.
  • h. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast.
  • i. De bestaande situering van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd en in geval van verbouw mag het bestaande oppervlak van de voormalige bedrijfswoning niet worden vergroot.
  • j. De woning(en) mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • k. De woning(en) dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • l. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde – Archeologie (WR-A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 4.1 omschreven doeleinden, en voor de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken en/of waterstaatkundige werken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  • b. het verstoringsoppervlak (het nieuw te bebouwen oppervlak plus fundering, leidingsleuven en infiltratiekoffers) niet groter is dan:
    • 1. ten hoogste 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 4’;
  • c. de verstoringsdiepte niet dieper is dan:
    • 1. 0,5 m ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 4;

onder maaiveld; of

  • d. het een bouwwerk betreft dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;
  • e. de werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • f. de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijking
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het bepaalde onder 4.4.1 a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

4.4.2 Verplichting rapportage
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. Een onderzoek als bedoeld onder a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek);
  • d. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek;
    • 4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

4.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag kan beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werkzaamheden of andere werken uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroeringplaatsvindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie;
  • n. verwijderen/vervangen van funderingen van waterstaatkundige werken.

4.5.2 Uitzonderingen
  • a. Het bepaalde in 4.5.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. maximaal 0,5 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 4.5.1 sub h, l en m;
    • 2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m² ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologie categorie 4’;
    • 3. een verstoringsoppervlakte hebben van:
    • 4. ten hoogste 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 4’; of
    • 5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
    • 6. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige; of
    • 7. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud - en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen; of
    • 8. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grond bewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,5 m onder maaiveld wordt geroerd; of
    • 9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op dat moment het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend; of
    • 10. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 4.4; of
    • 11. het normaal beheer en onderhoud van watergangen, waaronder baggeren tot het ontwerpprofiel, betreffen; of
    • 12. vervangingswerkzaamheden betreffen van bestaande waterstaatswerken.
  • b. Het verbod als bedoeld in 4.5.1 is ook niet van toepassing indien:
    • 1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 4.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist; of
    • 2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 4.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

4.5.3 Verlening
  • a. Een vergunning als bedoeld in 4.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

4.5.4 Verplichting rapportage
  • a. De vergunning als bedoeld in 4.5.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

4.5.5 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een vergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
  • b. Aan gronden de dubbelstemming ‘Waarde - Archeologie’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat op de betreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven.

Artikel 5 Waterstaat - Attentiezone waterhuishouding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Attentiezone waterhuishouding’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk;

5.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.2.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 5.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden.
  • b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De beoogde ruimtelijke ingreep waarvoor wijziging van de begrenzing noodzakelijk is heeft geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse.
  • b. Het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.
  • c. Gedeputeerde Staten tot de wijziging van de begrenzing positief hebben besloten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a zijn bij agrarische bedrijven mestkelders overal binnen het bouwvlak toegestaan.
  • d. Ondergrondse bouwwerken mogen uit niet meer dan één bouwlaag bestaan.
  • e. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

7.2 Afwijken ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijgebouw, sleufsilo’s of mestbassins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
  • d. het gebruik van gronden als staanplaats voor onderkomens, alsmede voor wagens en kramen, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel;
  • e. het gebruik van gronden als kampeerterrein;
  • f. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en/of lozingsplaats;
  • g. het gebruik van gronden als parkeerterrein of stallingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken rij- of voertuigen c.q. onderdelen daarvan;
  • h. het gebruik van ruimten binnen de woning of aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor het uitoefenen van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • i. het binnen een afstand van 50 m van een dassenburcht uitvoeren of laten uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. diepploegen;
    • 3. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 4. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 5. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;
    • 6. aanleggen van paden.

8.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Gebruik van ruimten binnen de woning en/of aan-/uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 60 m²;
  • b. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woon-milieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • c. de activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse;
  • f. de activiteiten mogen niet meldings- en/of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • g. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van het aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • h. er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht;
  • i. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
9.1.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’:
    • 1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 3. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
    • 4. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

9.1.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.1.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  • d. het aanleggen en/of wijzigen van (kikker en/of padden)poelen, zoals genoemd in lid 3.4.6 betreffen.

9.1.3 Toelaatbaarheid

De in lid 9.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het in geringe mate overschrijden van bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil of de werkelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft;
  • b. het afwijken van de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, voorzover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze regels is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden veranderd; deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op bebouwingspercentages, oppervlaktematen boven 100 m² en inhoudsmaten boven 250 m³;
  • c. het afwijken van de voorgeschreven afstandsmaat ten opzichte van zijdelingse en achterste perceelgrens ten behoeve van het bouwen tot op de perceelgrens, mits is aangetoond dat zich op het betreffende perceel geen andere reële mogelijkheden voordoen en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m;
  • e. het bouwen van voorzieningen (masten) ten dienste van het openbare tele-communicatieverkeer, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken,geen gebouwen zijnde,tot maximaal 10 m.
  • g. de onder sub a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie, en;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.2 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren bij (bedrijfs)woningen bij agrarische bedrijven binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. De voorziening ten behoeve van Bed and Breakfast wordt binnen de bestaande woning of bijgebouwen gerealiseerd.
  • b. De voorziening functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als een zelfstandige woning.
  • c. Het maximale aantal gasten dat gelijktijdig gebruik mag maken van de Bed and Breakfast is gesteld op 5.
  • d. De oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van de voorziening mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum oppervlakte van 150 m².
  • e. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

10.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en toestaan dat een bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Er wordt aangetoond dat inwoning in het hoofdgebouw van de (bedrijfs-)woning of aan-, uit- of aangebouwd bijgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder sub a is het realiseren van de afhankelijke woonruimte in het hoofdgebouw, niet zijnde de woning, toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. Wordt aangetoond dat inwoning in de woning of aan-, uit- of aangebouwd bijgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort.
    • 2. Er wordt geen afzonderlijke hoofdingang gemaakt. Toegang tot de inwoonsituatie dient te geschieden via de oorspronkelijke woning, middels (een) niet-afsluitbare tussendeure(en).
    • 3. Er mag alleen een achterdeur of zijdeur worden aangebracht om redenen van (brand)veiligheid ingevolge het Bouwbesluit.
    • 4. Er is sprake van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen.
    • 5. Het karakter van één woning blijft ook in visueel opzicht gehandhaafd.

waarbij het bepaalde onder sub lid g en h niet van toepassing is.

  • c. De zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
  • d. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
  • e. Er wordt rekening gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid).
  • f. De afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 100 m². Overschrijding van deze maximale oppervlakte is slechts toegestaan indien de tijdelijke woonvoorziening in een bestaand gebouw wordt gesitueerd en de noodzaak voor overschrijding van de maximale oppervlakte voortvloeit uit het advies van de onafhankelijke deskundig instantie.
  • g. De afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijfs-)woning.
  • h. Afwijking van het bepaalde onder sub g is slechts mogelijk indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs-)woning niet meer bedragen dan 10 m.
  • i. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

10.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en toestaan dat een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel ten behoeve van de (bedrijfs-) woning dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 60 m²;
  • b. Het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • c. De activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn.
  • d. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer.
  • e. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse.
  • f. De activiteiten mogen niet omgevingsvergunningplichtig zijn ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • g. Er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
  • h. Er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht.
  • i. Degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.

10.5 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van evenementen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het evenement duurt maximaal 10 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen.
  • b. Er vindt geen horeca plaats ter plaatse, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement.
  • c. Er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten.
  • d. Er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op.
  • e. De belangen van de betreffende bestemming wordt niet onevenredig aangetast;
  • f. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • g. Belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
  • h. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden.
  • i. De belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemming voor het evenement.

10.6 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van paardenbakken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m2.
  • c. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m, met uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
  • d. Bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan.
  • e. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • f. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • g. De omgevingsvergunning kan uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    • 6. de aanwezige waarden.

10.7 Afwijken bijlagen Wnb/ Nbw vergunningen en meldingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.5 onder d waarbij:

  • a. verleende en onherroepelijke vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998; dan wel
  • b. verleende en onherroepelijke omgevingsvergunningen die zijn verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel
  • c. ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde meldingen als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming,

alsnog aangemerkt worden als bestaande stikstofrechten, mits wordt aangetoond dat deze rechten voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan onherroepelijk zijn geworden.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

11.2 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.
  • b. De onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.

11.3 Parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
  • d. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Grave, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • e. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Hoogeweg 11'.