Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: 3 woningen Hanenstraat Velp
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0786.BP3WHanenstraat-VA01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
   
1.1. plan:
het bestemmingsplan ‘3 woningen Hanenstraat Velp' met identificatienummer NL.IMRO.0786.BP3WHanenstraat-VA01 van de gemeente Grave;
 
1.2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
 
1.3. aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.;
 
1.4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5. aanbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;
 
1.6. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van het pand, waarbij de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.7. afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.8. Algemene wet bestuursrecht:
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.10. bebouwingspercentage:
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
 
1.11. begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het aangrenzende terrein danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven meetniveau is gelegen;
 
1.12. Besluit omgevingsrecht:
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.13. bestaand:
  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestonden of in uitvoering waren, en gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestond, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
1.14. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16. bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.17. bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie of afmeting) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat gebouw.
 
1.18. bijzonder woongebouw:
een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan;
 
1.19. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.20. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.21. bouwlaag:
een (boven peil gelegen) doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
1.22. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.23. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.24. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.25. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.26. bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen (halfvrijstaand) waarbij:
  1. onder "vrijstaand" wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  2. onder "twee-aaneen" wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
1.27. dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk;
 
1.28. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verhuren en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.29. erotisch getint bedrijf c.q. inrichting:
bedrijf c.q. inrichting, waarvan voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard plaatsvinden.
Hieronder worden mede begrepen:
  1. seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin door middel van automaten filmvoorstellingen van porno-erotische aard wordt gegeven;
  2. seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin filmvoorstellingen van porno-erotische aard worden gegeven;
  3. seksclub: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin vertoningen van pornoerotische aard worden gegeven c.q. gelegenheid wordt geboden voor het verrichten van handelingen van porno-erotische aard, al dan niet gecombineerd met het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en/of kleine etenswaren;
1.30. (gebruiks)vloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van die delen van een gebouw met eenzelfde gebruiksbestemming;
 
1.31. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32. geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens, aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder 'gebouw bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf' wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingspaln, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.
 
1.33. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.34. kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 20° en ten hoogste 75°. De dakschilden dienen tenminste 60% van het dak te bedekken;
 
1.35. landschapselementen:
poelen, kruidenrijk grasland, hagen, houtrillen en dergelijke en zoals verwoord in het beplantingsplan dat bijgevoegd is als bijlage 1 bij deze regels;
 
1.36. mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.37. nutsvoorzieningen:
gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;
 
1.38. omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.39. ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
 
1.40. ondergronds:
onder meetniveau;
 
1.41. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
 
1.42. pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
1.43. Parkeernota
de Parkeernota van de gemeente Grave zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 3 december 2013;
 
1.44. peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 50 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;
1.45. plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 20°;
 
1.46. praktijkruimte:
een ruimte in een woning waarin een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend;
 
1.47. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.48. publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en  erhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan. Onder een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt mede een Bed & Breakfast verstaan;
 
1.49. seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.50. uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - en een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
 
1.51. verdiepingen:
de bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag;
 
1.52. voorgevel:
een naar de openbare weg en/of fietspad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
 
1.53. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
 
1.54. Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.55. Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.56. Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A)., zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.57. woning
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. hobbymatige grondgebonden agrarische doeleinden;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. het inrichten van de gronden met een moestuin of kruidentuin;
  4. een paarden- of geitenweide;
  5. landschapselementen met dien verstande dat deze gemeten vanaf de Hanenstraat maximaal 1,5 hoog mogen zijn;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen aan het volgende te voldoen:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van verhardingen;
  3. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden;
  4. evenementen;
  5. een seksinrichting;
  6. (een deel van) een woonerf.
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. tuinen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. beeldende kunstwerken;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. geluidwerende voorzieningen;
één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals ondergrondse retentievoorzieningen en overeenkomstig het bepaalde in de nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving zoals deze is opgenomen in 4.1.2.
 
4.1.2 Nadere detaillering
In het onderstaande is een nadere detaillering van het bepaalde in 4.1.1 opgenomen.
Het gebruik van de gronden binnen deze bestemming voor een tuin is uitsluitend toegestaan nadat de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5 is verleend.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan die ten dienste van deze bestemming staan.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijking maatvoering
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van de maatvoering zoals opgenomen in lid 4.2, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de omgevingsvergunning mag niet meer bedragen dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit wordt niet onevenredig aangetast; dit heeft betrekking op:
    1. een goede verhouding tussen bouwmassa en kapvorm;
    2. de samenhang tussen bebouwing;
    3. de hoogtedifferentiatie;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. een seksinrichting.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 4.1.2 onder a teneinde het gebruik van de gronden ten behoeve van een tuin toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
  1. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het belang van de verkeersveiligheid;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de belangen van derden.
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
5.1.1 Algemeen
De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, tuinen, erven, groenvoorziening, parkeervoorzieningen, paden, uit- en inritten e.d. en overeenkomstig de nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving zoals deze is opgenomen in 5.1.2;
  5. landschapselementen met dien verstande dat deze gemeten vanaf de Hanenstraat maximaal 1,5 hoog mogen zijn.
5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1.
 
1. Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Gebruik van ruimten binnen de woning en/of aan-/uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 50 m2;
  2. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  3. de activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn;
  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
  5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse;
  6. de activiteiten mogen niet meldings- en/of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  7. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van het aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  8. er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht;
  9. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
2. Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.6.2 kunnen burgemeester en wethouders het gebruik van ruimten binnen de woning en/of aan-/uitbouwen of bijgebouwen voor publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, toestaan.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming, zoals hoofdgebouwen in de vorm van woningen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
 
5.2.2 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen dienen aan de volgende eisen te voldoen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' zijn niet meer hoofdgebouwen toegestaan dan aangegeven;
  3. voor de bouwwijze van woningen geldt het volgende:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
    3. de hoofdgebouwen dienen voorzien te zijn van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 65°;
    4. de inhoudsmaat van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a zijn overschrijdingen van het ‘bouwvlak’ door ondergeschikte bouwdelen, zoals balkons en overstekken, toegestaan, mits de diepte van dit ondergeschikte bouwdeel niet meer bedraagt dan 1 m en de oppervlakte niet meer dan 6 m2.
5.2.3 Aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen
Voor de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ en de aanduiding ‘bijgebouwen’;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag de afstand tot de voorgevelrooilijn niet minder dan 2 m bedragen;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning of het woongebouw, met een maximale hoogte van 4 m;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  5. de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen dienen voorzien te zijn van een kap met een dakhelling van ten hoogste 30°;
  6. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen slechts aan één zijde tot in de zijdelingse bouwperceelsgrens gebouwd worden of op minimaal 1 m afstand van de zijdelingse bouwperceelsgrens; met dien verstande dat in hoeksituaties gebouwen uitsluitend op een afstand van minimaal 1 m van de zijdelingse bouwperceelsgrens mogen worden gesitueerd.
5.2.4 Vrijstaande bijgebouwen
Voor vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gesitueerd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  4. de vrijstaande bijgebouwen dienen voorzien te zijn van een kap met een dakhelling van ten hoogste 30°
  5. in afwijking van het gestelde in c mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ niet meer bedragen dan is aangeduid;
  6. vrijstaande bijgebouwen mogen slechts aan één zijde tot in de zijdelingse bouwperceelsgrens gebouwd worden of op minimaal 1 m afstand van de zijdelingse bouwperceelsgrens, met dien verstande dat in hoeksituaties gebouwen uitsluitend op een afstand van minimaal 1 m van de zijdelingse bouwperceelsgrens mogen worden gesitueerd.
5.2.5 Bebouwde oppervlakte
De bebouwde oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 80 m², met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ met niet meer dan 50% mogen worden bebouwd.
 
5.2.6 Balkon
Het plaatsen van hekwerken op een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw is uitsluitend toegestaan indien het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in 5.2.3 verlenen.
 
5.2.7 Nutsvoorzieningen
In afwijking van het voorgaande geldt voor gebouwen van openbaar nut, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, het volgende:
  1. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet ter plaatse van de aanduidingen ‘bouwvlak’ en ‘bijgebouw’ zijn gelegen, mag niet meer bedragen dan 1 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduidingen ‘bouwvlak’ en ‘bijgebouw’ mag niet meer bedragen dan 2 m.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van de bebouwing en de inrichting van het terrein ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van het terrein en de naaste omgeving, een en ander zoals omschreven in, en ter uitvoering van het voor het plangebied geldende beeldkwaliteitplan.
 
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
5.4.1 Afwijking aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 5.2.3 onder a, teneinde de situering van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten de aanduidingen ‘bouwvlak’ en ‘bijgebouwen’ toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:
  1. de uitbreiding mag plaatsvinden over 50% van de breedte van de voorgevel;
  2. de diepte van de uitbreiding maximaal 1,5 m mag bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 4 m;
  4. na realisering een minimale diepte van de voortuin - gemeten van de voorgevel tot aan de openbare weg - van 2 m overblijft;
  5. de uitbreiding niet tot gevolg mag hebben dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
5.4.2 Afwijking goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder c sub 2 teneinde de maximale goot- en bouwhoogte te vergroten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:
  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  3. de stedenbouwkundige kwaliteit wordt niet onevenredig aangetast; dit heeft betrekking op:
  4. een goede verhouding tussen bouwmassa en kapvorm;
  5. de samenhang tussen bebouwing;
  6. de hoogtedifferentiatie;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
5.4.3 Afwijking bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder a, teneinde uitbreidingen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het bouwvlak mag met niet meer dan 3 m worden overschreden, met dien verstande dat de grens van het bouwvlak aan de zijde van de voorgevel niet mag worden overschreden;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit wordt niet onevenredig aangetast; dit heeft betrekking op:
  3. een goede verhouding tussen bouwmassa en kapvorm;
  4. de samenhang tussen bebouwing;
  5. de hoogtedifferentiatie;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
5.4.4 Afwijking kapvorm
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder c sub 3, teneinde een andere kapvorm dan wel dakhelling toe te staan, mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het bebouwingspatroon en van de cultuurhistorische waarden van de monumenten en beeldbepalende panden.
 
5.4.5 Afwijking maatvoering
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van de maatvoering zoals opgenomen in lid 5.2, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de omgevingsvergunning mag niet meer bedragen dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit wordt niet onevenredig aangetast; dit heeft betrekking op:
  3. een goede verhouding tussen bouwmassa en kapvorm;
  4. de samenhang tussen bebouwing;
  5. de hoogtedifferentiatie;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  7. er is geen sprake van samenloop met de overige omgevingsvergunningen in 5.3.
5.4.6 Afwijking balkon
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 5.2.6 indien:
  1. het aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op een afstand van minimaal 1 m van een perceelsgrens is gesitueerd;
  2. het hekwerk als een afscheiding geldt voor een dakterras;
  3. het hekwerk niet hoger is dan 1,2 m gemeten vanaf de bovenkant van de balkonvloer.
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
5.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken binnen deze bestemming:
  1. van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. van ruimten binnen de woning of bijgebouwen voor het uitoefenen van een publieksgerichte beroepsof bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. van de gronden en/of opstallen voor evenementen;
  4. van de gronden en/of opstallen als een seksinrichting;
  5. van ruimten binnen aan- of uitbouwen of bijgebouwen voor geurgevoelige functies voor zover gesitueerd binnen de aanduiding "bijgebouwen"
  6. van hoofdgebouwen voor wonen waarbij niet wordt voorzien in 2,7 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein, welke norm is opgenomen in de Parkeernota.
5.5.2 Landschappelijke inpassing
De gronden en gebouwen ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien de landschappelijke inpassing gedurende het eerstvolgende beplantingsseizoen na afgifte omgevingsvergunning is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand gehouden conform het als bijlage 1 bij deze regels gevoegde beplantingsplan.
 
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.6.1 Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 5.5.1 onder a en toestaan dat een bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:
  1. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw of aan-, uit- of aangebouwd bijgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
  2. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. er wordt rekening gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  5. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m2. Overschrijding van deze maximale oppervlakte is slechts toegestaan indien de tijdelijke woonvoorziening in een bestaand gebouw wordt gesitueerd en de noodzaak voor overschrijding van de maximale oppervlakte voortvloeit uit het advies van de onafhankelijke deskundig instantie;
  6. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw;
  7. afwijking van het bepaalde onder f is slechts mogelijk indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 m.
  8. Het bevoegd gezag trekt bovengenoemde omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vergunning aanwezige noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
5.6.2 Afwijking publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 5.5.1 onder b, en toestaan dat een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 50 m2;
  2. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  3. de activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn;
  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
  5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse;
  6. de activiteiten mogen niet vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  7. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van het aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  8. er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht;
  9. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
5.5.4 Afwijking parkeren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1 onder f en 5.5.3, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse als bedoeld in de Parkeernota.
 
5.7 wijzigingsbevoegdheid
 
5.7.1 wijziging naar de bestemming Agrarisch
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening om de bestemming Wonen te wijzigen naar Agrarisch, teneinde niet gebruikt woningcontingent elders te kunnen inzetten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het gebruik geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van verkeer;
  3. de regels van de bestemming Agrarisch zoals opgenomen in dit bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
 
6.2 Bouwregels
 
Uitsluitend mogen gebouwen en overige bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 6.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
of
  1. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  2. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²;
Met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
 
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en overige bouwwerken de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
 
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
6.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van een archeologisch inrichtings- en beheerplan is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4.2 Verplichting rapportage
De omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een archeologisch inrichtings- en beheerplan heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
6.4.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens het bevoegd gezag beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.5.1 Vergunningplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.5.2 Uitzonderingen
Het onder 6.5.1 vervatte verbod geldt niet:
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m2;
  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend;
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 6.4.
6.5.3 Verlening
Een vergunning als bedoeld in 6.5.1 mag alleen worden verleend indien op basis van het archeologisch inrichtings- en beheerplan is aangetoond, dat de archeologische waarden door de activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad door de uitvoering. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.5.4 Advies deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een vergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
6.6.1 Vervallen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 7 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
7.1.1 Algemeen
De voor Waarde - Beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de instandhouding, bescherming en herstel van de voorkomende cultuurhistorische waarden;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig nadere detaillering zoals deze is opgenomen in 7.1.2.
 
7.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaald in 7.1.1.
  1. Cultuurhistorische waarden
De cultuurhistorische waarden zijn de volgende:
  1. karakteristieke kleinschaligheid en diversiteit van de bebouwing;
  2. landelijke sfeer door de ruimte rondom de woningen en de doorkijken naar het buitengebied;
  3. voor toekomstige ontwikkelingen is het van belang dat een hoge kwaliteit en een sterke binding met de bestaande historische structuur wordt nagestreefd.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Voorgevel hoofdgebouw
De voorgevel van een hoofdgebouw (o.a. woningen) mag uitsluitend geheel of gedeeltelijk in de grens van het bouwvlak worden gebouwd.
 
7.2.2 Dak
Hoofdgebouwen (o.a. woningen) mogen uitsluitend worden afgedekt met een zadeldak - al dan niet met wolfseinden-, een mansardedak of een schilddak.
 
7.3 Afwijking van de bouwregels
 
7.3.1 Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Alvorens ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) een omgevingsvergunning wordt verleend, wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1. Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Alvorens ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) een omgevingsvergunning wordt verleend, wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
 
7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
7.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) een bouwwerk te slopen.
 
7.5.2 Uitzonderingen
Het in 7.5.1. vervatte verbod geldt niet voor:
  1. sloopwerkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan vergunning is verleend;
  2. sloopwerkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  3. sloopwerkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
7.5.3 Verlening
De in 7.5.1 genoemde sloopvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in 7.1.2 onder a.
 
7.5.4 Advies Monumentencommissie
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.1 winnen zij schriftelijk advies in bij de Monumentencommissie omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in 7.1.2 onder a.
 
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
7.6.1 Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Alvorens ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) een wijzigingsplan wordt vastgesteld, wordt door burgemeester en wethouders advies gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
  
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
9.1.1 maatvoering
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de diepte van de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.
 
9.1.2 bouw- en bestemmingsgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Gebiedsaanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen – bestaand stedelijk gebied - kern in landelijk gebied'
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen –bestaand stedelijk gebied - kern in landelijk gebied' zijn de regels ten aanzien van het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in art. 3.2 van de Verordening ruimte 2014 tevens van toepassing zijn.
 
10.2 Gebiedsaanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen gemengd landelijk gebied'
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen gemengd agrarisch gebied' zijn de regels ten aanzien van het agrarisch gebied als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Verordening ruimte 2014 niet van toepassing.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Afwijking bouwborden
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit bestemmingsplan teneinde de plaatsing van bouwborden mogelijk te maken, mits:
  1. de bouwborden niet hoger zijn dan 3 m;
  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
  3. de situering van de bouwborden geen onevenredige afbreuk doet aan de ruimtelijke uitstraling van beeldbepalende panden.
Artikel 12 Algemene procedureregels
 
12.1 Procedure nadere eis
 
Bij het stellen van een nadere eis, is de volgende procedure van toepassing:
  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende 6 weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerpbesluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
13.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1.1 met maximaal 10%.
 
13.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
13.2 Overgangsrecht gebruik
 
13.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
13.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
13.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
13.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan '3 woningen Hanenstraat Velp'.