direct naar inhoud van PLANTOELICHTING
Plan: Chw Locatie Fokmast Goirle
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01

PLANTOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Achtergrond

Reeds tientallen jaren spelen diverse ontwikkelingen in het gebied Fokmast - Regte Heide in Goirle. Steeds bleek er een reden waarom ontwikkelingen niet konden doorgaan. Soms bleken regels vanuit de overheden ontwikkelingen in de weg te staan. Vervolgens werd ruimte in de regels gezocht of werden ontwikkelingen aangepast aan de regels. Op dat moment ontbrak dan weer de financiering, waren stakeholders niet meer geïnteresseerd of kwamen partijen er onderling niet uit. Door deze vicieuze cirkel hebben jarenlang vele kansrijke ontwikkelingen niet kunnen plaatsvinden. In 2017 is door de gemeente Goirle en provincie Noord-Brabant besloten om de vraagstukken in dit gebied gezamenlijk op te pakken als proeftuin, vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet. De Proeftuin Goirle is door het rijk als pilot aangemeld voor het werken onder de Omgevingswet. In gezamenlijkheid met de verschillende overheden (gemeente, provincie, waterschappen) en derden wordt gewerkt aan deze pilot.

Het Proeftuinproject bevindt zich in de nabijheid van natuurgebied Regte Heide & Riels Laag. Dit is een uniek gebied in Nederland. De kwaliteiten hiervan staan echter onder druk. Behoud en herstel van de kwetsbare natuur is een belangrijk uitgangspunt in het Proeftuinproject. Ecohydrologisch herstel is nodig om verdroging tegen te gaan en de natuur meer robuust te maken voor stikstofdepositie. Daarnaast spelen er binnen en rond dit gebied al jaren uitbreidings- of verplaatsingswensen van ondernemers. Een structurele oplossing voor deze ondernemers bleef echter achterwege. Onder andere onzekerheid over de effecten van hydrologische herstelmaatregelen en ruimtelijke beperkingen en aandachtspunten hebben de oplossing altijd in de weg gestaan. Een nieuwe aanpak, vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet, moet de partijen aan tafel brengen en leiden tot een gedragen oplossing voor het gebied: Proeftuin Fokmast Regte Heide.

Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit verschillende delen (zie figuren 1.1 en 1.2). Het noordelijk deel is het Fokmastgebied inclusief natuurherstelperceel. Ten zuiden van het Natura 2000-gebied worden twee natuurherstelpercelen (her)ingericht.

Het Fokmastgebied grenst aan de zuid- en westzijde aan het Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag'. De Nieuwkerksedijk Zuid vormt de grens aan de zuidoostkant van het plangebied en de Turnhoutsebaan vormt de grens aan de noordkant. De twee zuidelijk gelegen natuurherstelpercelen liggen ten zuiden van en op ruim 2 kilometer afstand van het Fokmast-gebied. Deze grenzen aan de zuidgrens van het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag. Aan de zuidkant vormt het Nieuwkerksbaantje de grens van de natuurherstelpercelen.

In het Fokmastgebied zijn de volgende ontwikkelingen voorzien:

  • uitbreiding en herontwikkeling van het recyclingbedrijf Paulissen B.V.;
  • verplaatsing van manege de Heideruiter;
  • herontwikkeling van de gemeentewerf;
  • herinrichting van de infrastructuur;
  • uitvoering van natuurherstellende maatregelen (verminderen drainerende werking/verhogen van de grondwaterstand).

In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan wordt de milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen en een Milieueffectrapport (MER) opgesteld. In het MER is verder gekeken dan alleen het plangebied van dit bestemmingsplan (rode stippellijn), de ontwikkelingen zijn in breder perspectief beschouwd. Enkele gebiedsonderzoeken die uitgevoerd zijn ten behoeve van het MER, zijn eveneens gebruikt voor de onderbouwing van dit plan. Deze onderzoeken beslaan een groter gebied dan het plangebied van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied bestemmingsplan (blauw gearceerde delen). De groene arcering betreft de begrenzing van het Natura-2000 gebied Regte Heide & Riels Laag. De rode stippellijn is de begrenzing van het plangebied voor het MER.

Onderstaande figuur toont de huidige situatie binnen het plangebied van het bestemmingsplan (rode stippellijn) en de aangrenzende natuur 'Regte Heide & Riels Laag'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0002.png"

Figuur 1.2: ligging en begrenzing plangebied

Proces van het Proeftuinproject

Voordat door de partijen gewerkt is aan inrichtingsplannen en procedures is allereerst gestart met gezamenlijke bijeenkomsten. In deze overleggen konden alle betrokken partijen hun belangen kenbaar maken, om van daaruit te werken naar een breed gedragen oplossing. In bijeenkomsten op het gemeentehuis, bij Klooster Nieuwkerk en met 'veldbezoeken' aan de Regte Heide en omgeving kon een ieder zijn verhaal doen. De problemen, aandachtspunten en wensen van elke stakeholder zijn met elkaar gedeeld. Deze bijeenkomsten en overleggen hebben geleid tot gezamenlijke uitgangspunten voor het hele gebied en uiteindelijk voor dit plan. Een uitgebreid verslag van dit proces is opgenomen in Bijlage 8 van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0003.png"

Foto: diverse stakeholders bezoeken samen het plangebied van de Proeftuin

In overleg met de stakeholders is gekozen om het Proeftuin-gebied op te delen in het gebied Fokmast en het gebied rondom de Poppelsche Leij. Binnen het gebied Fokmast speelt een aantal concrete initiatieven zoals hiervoor beschreven. Deze worden in dit bestemmingsplan geborgd. In het gebied rondom de Poppelsche Leij speelt vooral het hydrologisch vraagstuk, de vernattingsopgave / natuurherstel. Hier spelen met name vraagstukken met betrekking tot de aanwezige agrariër, de golfclub en Brabant Water.

Ontwikkelingen binnen het deelgebied Fokmast

Belangrijke onderdelen binnen het deelgebied Fokmast zijn de verplaatsingswens van manege de Heideruiter, de herontwikkeling/uitbreiding van het bedrijf Paulissen B.V. en de herontwikkeling van de gemeentewerf. Daarnaast wordt in dit deelgebied ook gezocht naar een locatie voor de bestaande hondenverenigingen binnen de Regte Heide & Riels Laag. Deze ontwikkelingen bevinden zich in de nabijheid van beschermde, kwetsbare natuur. Om de kwaliteit van het natuurgebied te behouden of te verbeteren, is vernatting van de Regte Heide & Riels Laag noodzakelijk. Hiervoor worden diverse hydrologische herstelmaatregelen uitgevoerd.

Maatregelen voor natuurherstel maken een belangrijk onderdeel uit van het totale project en deze opgave speelt dus ook binnen het deelgebied Fokmast. Het betreft maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de ecohydrologische omstandigheden van het natuurgebied. Meer en beter vasthouden van hemelwater en het wegnemen of verminderen van drainage zijn manieren om de grondwaterstanden in en rond de Regte Heide en het Riels Laag te verhogen. In het MER en het bijbehorende hydrologisch rapport zijn deze maatregelen uitgebreid beschreven en beoordeeld. Het grootste gedeelte van deze maatregelen kan direct via een omgevingsvergunning in gang worden gezet. Deze maatregelen maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Voor enkele percelen is het echter noodzakelijk om het planologisch kader te wijzigen om herinrichting mogelijk te maken en (toekomstige) drainerende functies te voorkomen. Deze percelen maken wel onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Concreet bestaan de nieuwe ontwikkelingen uit:

  • 1. herontwikkeling en uitbreiding van het bedrijf Paulissen B.V. (actief op het gebied van de inzameling en recycling van bouwmaterialen en afvalstoffen, het slopen van bouwwerken en objecten en als aannemer in de grond-, weg- en waterbouw);
  • 2. verplaatsing van de manege;
  • 3. herontwikkeling van de gemeentewerf;
  • 4. functiewijziging van enkele percelen, ten behoeve van het ecohydrologisch herstel van de Regte Heide;

De eerste drie ontwikkelingen vinden plaats in het Fokmastgebied. De percelen waar in het kader van natuurherstel een functieverandering nodig is, liggen verspreid: één perceel ligt tegen het Fokmastgebied aan, de andere twee percelen liggen ten zuiden van het Natura 2000-gebied en nabij het klooster Nieuwkerk. Kadastraal gezien bestaan deze percelen uit meerdere percelen, deze percelen zijn in handen van verschillende eigenaren. Ruimtelijk-functioneel zijn de percelen echter als eenheid te beschouwen. Dit bestemmingsplan ziet deze percelen derhalve als eenheid.

Met de herinrichting van het Fokmastgebied worden tevens enkele kleine maatregelen getroffen. De infrastructuur in het gebied wordt aangepast met als neveneffect dat niet alleen neveneffecten op de natuur worden voorkomen, maar dat juist herstel en verbetering van de bestaande en potentiële natuurwaarden ontstaat. Deze vorm van herstel wordt gefaciliteerd door de herindeling van het gebied en herverdeling van de gronden. Tevens vinden maatregelen plaats om de verplaatste functies in te passen in het landschap en de kwaliteit van het landschap te verbeteren. Met de nieuwe inrichting van het Fokmastgebied wordt niet alleen voorzien in de wensen van de ondernemers, maar wordt ook ruimte gemaakt voor en bijgedragen aan natuurherstel. Dit alles leidt tot meerwaarde voor het hele gebied.

Meerwaardetraject

Om uitbreiding van Paulissen B.V. mogelijk te maken, dienen bestaande bouwblokken uitgebreid te worden. Om de verplaatsing van de manege en de gemeentewerf mogelijk te maken, dient een nieuw bouwblok gecreëerd te worden. Het creëren van een nieuw bouwblok in het buitengebied is in strijd met de Interim Omgevingsverordening. Voor nieuwvestiging geldt de meerwaarde-aanpak, met als voorwaarde dat de meerwaarde van de gehele Proeftuin kan worden aangetoond. Onderdeel van dit proces is een onafhankelijk advies van externe deskundigen, de zogenaamde meerwaardecommissie. De externe deskundigen hebben positief geadviseerd over de Proeftuin als geheel. De commissie adviseert wel om eerst waarborgen te vragen met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid en de ontwerp kwaliteit van het plan, voordat de planologische doorwerking wordt geregeld. Het advies van de meerwaardecommissie is als Bijlage 1 bijgevoegd.

Het doel van het pilotproject is om in gezamenlijkheid tot een plan te komen met maximaal draagvlak bij de betrokken partijen. Een plan dat voorziet in de wensen en belangen van de stakeholders. Wensen en belangen die niet altijd in overeenstemming zijn met het huidige beleid voor dit gebied. Beleid waarvan afgeweken kan worden op het moment dat de plannen – zoals hierboven beschreven - meerwaarde creëren voor het hele gebied. Dit plan is een eerste formele stap in het meerwaardetraject. Voor de afronding van het meerwaardetraject is een verdere uitwerking van de plannen noodzakelijk. Met name voor deze ontwikkeling worden de bepalingen ten aanzien van het meerwaardetraject betrokken. Hier is In de meerwaardenotitie al rekening mee gehouden. Impressies en ideeën van hoe dit uitgewerkt kan worden, geven inzicht in de mogelijkheden voor de inrichting van het terrein. De beschrijving van de meerwaarde komt terug in paragraaf 3.2.

Nieuw planologisch kader: bestemmingsplan verbrede reikwijdte (Crisis- en herstelwet)

De beoogde ontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. Een nieuw juridisch-planologisch kader is noodzakelijk om de ontwikkelingen mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan is een voorontwerpbestemmingsplan dat de randvoorwaarden voor de beoogde ontwikkelingen aangeeft. Het plan maakt direct de natuurherstelmaatregelen mogelijk. Daarnaast voorziet het plan in de herontwikkeling van de gemeentewerf en het recyclingbedrijf.


Zoals eerder beschreven kent de ontwikkeling van het Fokmastgebied een lange historie. Er zijn veel belangen die in het gebied samenkomen en die gezamenlijk kunnen leiden tot de gebiedsgerichte aanpak, waarbij aan alle afzonderlijke belangen wordt tegemoet gekomen. Alleen dan lukt het om ook alle initiatieven te faciliteren. Het gebied is daarom aangemeld bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu als duurzaam innovatief experiment als bedoeld in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet om daarmee deel te kunnen nemen aan een pilot om vooruitlopend op de Omgevingswet. Hierdoor mag, bij wijze van experiment, in een bestemmingsplan verbrede reikwijdte worden afgeweken van een aantal wettelijke regels op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dit artikel biedt een aantal instrumenten om de reguliere bestemmingsplannen te verruimen. Het staat de gemeente vrij zelf te bepalen welke instrumenten uit artikel 7c worden toegepast en waarom.


Voor het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor onderhavig plan maakt de gemeente Goirle gebruik van de volgende onderdelen uit het Besluit Uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw):

  • Fysieke leefomgeving (artikel 7c, lid 1)
  • Meldingsplicht (artikel 7c, lid 5)
  • Afwijken van RO-standaarden (artikel 7c, lid 9)
  • Niet evidente onuitvoerbaarheid/uitgestelde onderzoeksplicht (artikel 7c, lid 9)
  • Faseren kostenverhaal (artikel 7c, lid 10 en 11)
  • Maatwerkregels/gebiedsgerichte milieuregels (artikel 7c, lid 12)
  • Bestemmingsplanactiviteit (artikel 7c, lid 14)


Het toepassen van de instrumenten uit de BuChw is geen doel op zich. De herontwikkeling van het gebied is dat wel. Dat betekent dat gebruik wordt gemaakt van de instrumenten als dat wenselijk is en de ontwikkelmogelijkheden positief worden beïnvloed.


Met het toepassen van de instrumenten zal het bestemmingsplan voor het Fokmastgebied er daarom ook niet heel anders uitzien dan we gewend zijn onder de Wro. Het plan bestaat uit regels en een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat de beschrijving van de ontwikkeling, het beleidskader en de onderbouwing dat het plan niet evident onuitvoerbaar is.


De regels kennen wel een iets andere opbouw dan in reguliere bestemmingsplannen. Dat is het gevolg van het toepassen van de verschillende instrumenten uit de BuChw. Het toevoegen van een meldingsplicht voor bepaalde activiteiten vergt immers een regel die in een regulier bestemmingsplan niet voorkomt. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de bestemmingsplanactiviteit en de gebiedspecifieke milieuregels.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment waarop voorliggend bestemmingsplan in werking treedt, geldt voor het grootste deel van het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied Goirle (vigerend sinds 20 april 2011). Een deel van het Fokmastgebied is bestemd als 'Agrarisch landschaps- en natuurwaarden'. Daarnaast gelden in grote delen van het Fokmastgebied de aanduidingen: 'cultuurhistorisch waardevol gebied', 'hydrologisch waardevolle buffer' en 'kwetsbare soorten'. Ter plekke van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf is de bestemming 'Bedrijf' van toepassing.

In de zuidelijkste hoek van het Fokmastgebied ligt de bestemming 'Agrarisch bedrijf'. Enkele gronden aan de noordwest kant van het Fokmastgebied zijn bestemd als 'Bos'.

Het derde natuurherstelperceel, dat tevens in het Fokmastgebied ligt, is als 'Agrarisch landschapswaarden' bestemd. Hier geldt de aanduiding 'hydrologische waardevolle buffer'.

De twee zuidelijke natuurherstelpercelen zijn enerzijds bestemd als 'Agrarisch landschaps- en natuurwaarden' (linker perceel) en anderzijds als 'Bos' (meest rechtse perceel). Op het linker perceel gelden tevens de aanduidingen 'aardkundig waardevol gebied', 'cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'hydrologisch waardevolle buffer'. Op het perceel dat de bestemming 'Bos' draagt, geldt tevens de aanduiding 'hydrologisch waardevolle buffer'.

Daarnaast geldt op de huidige locatie van manege de Heideruiter het bestemmingsplan Sportpark Van den Wildenberg (Vastgesteld 13 mei 2014). Hier geldt op dit moment de bestemming 'Sport'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0004.png"

Figuur 1.3: Vigerend bestemmingsplan ter plekke van het Fokmastgebied met een verklaring van de bestemmingen in het plangebied, tenzij anders aangegeven staan gelijke kleuren voor gelijke bestemmingen (Ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0005.png"

Figuur 1.4: Vigerend bestemmingsplan van het huidige manegeterrein met de bestemming Sport (Ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0006.png"

Figuur 1.5: Vigerend bestemmingsplan ter plekke van de twee zuidelijk gelegen natuurherstelpercelen met een verklaring van de bestemmingen in het plangebied (Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook de inhoud van het vigerend beleid beschreven en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. De thematische beleidskaders komen aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 7 besproken, gevolgd door de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING PLANGEBIED

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze situatie door de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en (brede) omgeving toe te lichten. Voor een beschrijving van deze onderdelen is onder meer gebruik gemaakt van de quickscan cultuurhistorie, zoals uitgevoerd door Antea Group (januari 2019), en in bijlage 2 bij deze toelichting te vinden is. Vervolgens wordt de voorgestane ontwikkeling besproken.

2.1 Historische ontwikkeling

2.1.1 Goirle

De oorsprong

De naam Goirle is samengesteld uit de woorden "goer" (goir) en "loo". Het eerste betekent moeras of drassige grond, het tweede bos of open plek in het bos. Als plaatsnaam wordt Goirle voor het eerst genoemd in een charter uit 1298, waarin sprake is van de Ludensvoirt te Goirle. Voorts wordt de naam gebruikt in een oorkonde uit 1312 betreffende het goed Ter Loo op Abcoven aan de Leij en in een charter van 1315 als het goed Ter Venne genoemd wordt. Opgravingen die zijn gedaan bij de afbraak van de oude parochiekerk in 1896, toonden de aanwezigheid van een kerkje in de 12e eeuw. In die tijd maakte het kleine kerkdorp deel uit van de heerlijkheid Tilburg. Reeds in 1795 bestonden er plannen om Goirle van Tilburg te scheiden, maar hiertegen werd door beide plaatsen geprotesteerd. Pas in 1803 werd Goirle een zelfstandige gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0007.png"

Figuur 2.1: kaart van de gemeente Goirle uit 1866 (Atlas van J. Kuiper)

18e eeuw: ontwikkeling vanuit de Grootte Akkers richting De Leij

De gemeente Goirle heeft een oppervlakte van ruim 2.544 ha en wordt begrensd door de gemeenten Alphen en Riel, Tilburg, Hilvarenbeek en Poppel (B). Zeer bepalend voor de ontwikkeling en vorming van het gebied waren de verschillende waterlopen. Vanaf de tijd dat Goirle nog deel uitmaakte van het hertogdom Brabant, tot aan de totstandkoming van de rijksweg Tilburg-Turnhout in 1853 zou er weinig veranderen in het straten- en wegenplan van het dorp. De waarschijnlijk oudste bebouwing is aangetroffen in het gebied van de vrij hoog gelegen Grootte Akkers. Door de verschuiving in de richting van de Leij ontstaan de wijken of herdgangen Abcoven en Kerk, en ten westen van de Grootte Akkers de herdgangen Dorp en Ven. In 1753 telde het dorp 132 woningen "daeronder begrepen kleijne hutten en keten" en maar een paar "stadsgewijze getimmerde huijzen". Met de aanleg van de rijksweg Tilburg-Turnhout verbeterde de infrastructuur in het dorp.

19e eeuw: groei van Goirle begint

Als na 1850 de bevolking van Goirle flink begint te groeien, wordt voornamelijk gebouwd langs de oude kerkwegen en langs de nieuw aangelegde Tilburgseweg. Vooral het aantal arbeiderswoningen nam sterk toe. De voornaamste initiatiefnemers tot de bouw waren de fabrikanten en de landbouwers. Op het einde van de 19e eeuw is ook begonnen met de bouw van woningen langs bestaande akkerwegen, zoals de Molenstraat (achter de heuf), Groeneweg en Koude Pad.

20e eeuw: planmatige woningbouw

Aan de woningbouw werd een nieuwe impuls gegeven door de Woningwet, die in 1901 tot stand kwam en waardoor het mogelijk werd om met rijkssteun woningen te bouwen en de volkshuisvesting te verbeteren. Dit resulteerde onder andere in de Kalverstraat, om de arbeiders dicht bij de fabriek te kunnen huisvesten, de Hoogstraat en de St. Jansstraat. In die periode vindt ook het Oranjeplein haar oorsprong. Het werd aangelegd als groot kermisterrein, met de verwachting dat het centrum van Goirle zich daar zou ontwikkelen. De oorspronkelijk grote maat van het plein is te verklaren doordat er ruimte werd gemaakt voor een parochiekerk die op de plaats van het huidige groene deel zou komen. Rondom het plein is op planmatige manier woningbouw gerealiseerd. Tot in het midden van de 20e eeuw is het dorp binnen de grenzen van het huidige centrumgebied gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0008.png"

Figuur 2.2: kaart van de gemeente Goirle uit begin 20e eeuw

Na de Tweede Wereldoorlog heeft Goirle grote groei gekend. Met de uitvoering van de bestemmingsplannen begon de groei van Goirle. Achtereenvolgens kwamen tot stand de woningen ten noorden van de Van Malsenstraat, plan West, de wijk Hoogeind, plan Abcoven en de wijken Grobbendonk, De Hellen en de Grootte Akkers. Tegelijkertijd begon rond 1970 de grootschalige sanering van de oudere wijken en straten. Een voorbeeld daarvan is de aankoop van de terreinen en opstallen van de voormalige Pijnenburg's Weverijen met woningen aan de Tilburgseweg, Groeneweg en Molenstraat in 1969. Op één villa na zijn alle gebouwen die bij de verkoop betrokken waren, verdwenen om plaats te maken voor de uitvoering van het centrumplan. Later zijn de wijken De Nieuwe Erven en De Hoge Wal tot stand gekomen. De woonwijk Boschkens, aan weerszijden van de Tilburgseweg (ten noorden van de Rillaersebaan is aan het einde van de 20ste eeuw en in het begin van de 21ste eeuw gerealiseerd.

2.1.2 Fokmastgebied en natuurherstelpercelen

Voor een beschrijving van de cultuurhistorische waarden zoals aanwezig in het Fokmastgebied en de twee zuidelijk gelegen natuurherstelpercelen wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied voor dit bestemmingsplan bestaat uit het Fokmastgebied inclusief één 'natuurherstelperceel' (noordelijk natuurherstelperceel) en twee natuurherstelpercelen ten zuiden van Natura-2000 gebied Regte Heide & Riels Laag (zuidelijke natuurherstelpercelen). Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0009.png"

Figuur 2.3: Huidige situatie plangebied (Bing Maps)

Binnen het deelgebied de Fokmast leidt het samenkomen van het beekdal en het heidegebied tot interessante landschapsknopen. Daarnaast leidt de huidige infrastructuur ook tot duidelijke begrenzing (tussen stad en land) dan wel bijzondere ontsluitingspunten (van waaruit je het gebied in kunt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0010.png"

Figuur 2.4: deelgebied Fokmast

Bij de omgeving Fokmast/Turnhoutsebaan komen beekdal en heidegebied bij elkaar. Tevens ontmoeten hier landelijke en stedelijke functies elkaar. Dit maakt deze plek interessant en ingewikkeld. Qua infrastructuur is hier een rotonde gepland. Deze maatregel vloeit voor vanuit het duurzaam veilig maken van de Turnhoutsebaan.

Bebouwing

In het Fokmastgebied bevinden zich aan De Fokmast het recyclingbedrijf Paulissen B.V. en de gemeentewerf. Aan de oostzijde van de Turnhoutsebaan ligt manege de Heideruiter. Op het terrein van het recyclingbedrijf zijn een puinbreekinstallatie, sorteerloods en opslag van fracties grond en puin aanwezig. Aan De Fokmast vindt breken en sorteren van puin en ander bouwafval plaats. Enkele keren per jaar wordt een puinbreekinstallatie ingezet op de locatie aan de Fokmast om het verzamelde bouwafval verder te breken. Paulissen neemt deel aan de betonketen Tilburg (een netwerk van bedrijven dat samenwerkt om de recycling van beton te bevorderen en daarmee een bijdrage levert aan de duurzaamheid van de bouwbranche).

Verderop, buiten het plangebied, op ongeveer 900 meter vanaf de zuidgrens van het Fokmast-gebied en op circa 100 meter van het oostelijke natuurherstelperceel aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich het Klooster Nieuwkerk (hoofdgebouw van een landgoed). De twee zuidelijke natuurherstelpercelen maken onderdeel uit van dit landgoed. Het landgoed bestaat uit bos- en landbouwgebieden. Op het landgoed zijn zijn daarnaast een golfbaan, horecavoorzieningen en een conferentiecentrum gevestigd.

Water

Net buiten het plangebied/rand van het plangebied zijn op dit moment langs de Nieuwkerksedijk Zuid (direct ten oosten van derde natuurherstelperceel) en langs de Turnhoutsebaan bermsloten aanwezig. Op het derde natuurherstelperceel, dat onderdeel is van het Fokmastgebied, liggen enkele greppels/droge sloten. Dit perceel kent een agrarisch gebruik en heeft een drainerende werking op de omgeving. Hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan gaat nader in op het aspect water en besteedt daarbij aandacht aan de voorgenomen verandering van de grondwaterstanden en de effecten daarvan.

Groen, landbouw en natuur
Rond De Fokmast zijn momenteel, naast het recyclingbedrijf Paulissen B.V. en de gemeentewerf, landbouwgronden aanwezig met verspreid gelegen bosschages. Het gebruik als landbouwgrond komt ook voor op één van de twee natuurherstelpercelen ten zuiden van het Natura 2000-gebied. Het andere natuurherstelperceel ten zuiden van Natura 2000-gebied wordt gebruikt voor natuurdoeleinden.

Buiten het plangebied ligt zoals eerder aangegeven het Natura-2000 gebied Regte Heide & Riels Laag. Dit is een circa 200 hectare groot heidegebied dat van De Fokmast gescheiden wordt door een bosrand die de noordoostelijke kant van de Regte Heide omzoomt. Bijzonder is dat er aan de westkant van het Natura-2000 gebied een overgang tussen beekdal en heide aanwezig is; het beekdal grenst hier direct aan de heide.

Ten zuiden van het Fokmast-gebied en ten noordoosten van de twee natuurherstelpercelen ligt het beekdal van de Poppelsche Leij met hierin een afwisseling van natuur en reguliere landbouw. Wanneer men verder naar het zuiden gaat, verschijnt het landgoed Nieuwkerk met een afwisseling van bossen, landbouwgronden, een golfbaan en een conferentiecentrum. Dit landgoed is onderdeel van het zuidelijk deel van het plangebied. De zuidelijke natuurherstelpercelen in dit bestemmingsplan maken immers deel uit van dat landgoed.

De Fokmast is een cultuurhistorische waardevolle lijn, bestaande uit een weg met karakteristieke laanbeplanting. De landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn in paragraaf 4.2.2 uitgebreid beschreven.

2.3 Technische infrastructuur

In het plangebied bevinden zich twee buisleidingen, paragraaf 5.2 gaat nader op de ligging van deze leidingen in. In paragraaf 5.2 wordt beschreven in hoeverre de voorgenomen ontwikkelingen samen kunnen gaan met deze twee buisleidingen.

2.4 Voorgenomen ontwikkelingen

De voorgenomen ontwikkeling is onderverdeeld in verschillende deelontwikkelingen. Onderstaand worden deze beschreven per ontwikkeling. In figuur 2.5 is de ontwikkeling voor het gehele Fokmastgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0011.png"

Figuur 2.5: ontwikkelingen Fokmastgebied en beoogde locaties recyclingbedrijf, gemeentewerf en manege

Fokmastgebied: recyclingbedrijf, manege en gemeentewerf

In het Fokmastgebied zijn drie ontwikkelingen voorzien: uitbreiding en herontwikkeling van recyclingbedrijf Paulissen B.V., verplaatsing van manege de Heideruiter en herontwikkeling van de gemeentewerf. Deze ontwikkelingen zijn schematisch gevisualiseerd in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0012.png"

Figuur 2.6: beoogde locaties recyclingbedrijf (paars) en gemeentewerf (geel)

Recyclingbedrijf Paulissen B.V. en de gemeentewerf

In samenspraak met de provincie is bepaald dat de locaties van de gemeentewerf en het recyclebedrijf Paulissen gezamenlijk worden herontwikkeld waarbij Paulissen tevens uitbreidingsruimte krijgt. Aangezien de activiteiten op het gemeentedepot deels gelijk zijn met die van de puinbreker (opslag materiaal) is ervoor gekozen deze terreinen te clusteren. De locatie waar beide functies zijn beoogd is direct ten zuiden van de Fokmast en direct ten westen van de Turnhoutsebaan gelegen. Het terrein krijgt een totaal gezamenlijk oppervlak van maximaal 4 ha. Figuur 2.6 toont de beoogde locatie en indeling van het terrein.Tussen de bedrijven is uitwisseling van gronden mogelijk. Zo kan Paulissen B.V. in de toekomst mogelijk verder uitbreiden als de gemeentewerf minder of geen grond meer nodig heeft op deze locatie. Het totale oppervlak mag echter niet vergroot worden.

Recyclingbedrijf Paulissen B.V.

De huidige locatie is al jaren te klein voor de vraag naar gerecycled bouwmateriaal. Het ruimtebeslag van de activiteiten op het gebied van de op- en overslag en be- en verwerking van bouwmaterialen, bouwstoffen en afvalstoffen is groot. De huidige bedrijfslocatie is niet groot genoeg om de vraag in de te kunnen beantwoorden en een toekomstbestendige bedrijfsvoering mogelijk te maken. De wordt versterkt door de het overheidsbeleid dat gericht is op een meer circulaire economie. Het meer en beter hergebruiken van bouwmaterialen, bouwproducten en bouwdelen die vrijkomen in de regio past binnen dat beleid. Hierdoor is meer ruimte voor bewerking en opslag noodzakelijk. Door het terrein uit te breiden ontstaat er meer ruimte voor de opslag van stoffen en materialen. Tevens ontstaat er meer ruimte voor het breken en recyclen van het puin. Een uitgebreide onderbouwing van de noodzaak voor uitbreiding en een berekening van de benodigde ruimte is opgenomen in de bijlagen.

Voor het recyclingbedrijf is een ruimte gereserveerd van circa 3,25 ha. Op de beoogde locatie is een oppervlakte van bebouwing tot maximaal 6.000 m2 verantwoord inpasbaar. Deze bebouwing mag maximaal 10 meter hoog zijn, met een goothoogte van 5 meter. Een hogere bebouwing tot maximaal 15 meter is toegestaan als aangetoond wordt dat dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Deze bepaling is opgenomen in artikel 5.3.2 van de planregels. Het recyclingbedrijf behoudt met dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf'.

Gemeentewerf

De gemeentewerf bestaat op dit moment uit twee uit elkaar liggende locaties die dienen als opslag van de gemeentelijke materialen (Fokmast 1 en Fokmast 2), tezamen goed voor ongeveer 0,9 ha. Daar tussen ligt een agrarisch perceel waar op dit moment tijdelijk grond opgeslagen wordt, wat ook in eigendom van de gemeente is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0013.png"

Figuur 2.7: Huidige terreinen gemeentewerf

Met de uitbreiding van het terrein voor de puinbrekerlocatie, vervallen de huidige gemeentelijke functies op die locaties. Deze zijn echter wel gewenst. De materialen die uit de openbare ruimte komen bij werken, worden vaak hergebruikt of tijdelijk opgeslagen. Daardoor heeft de gemeente lage kosten voor tijdelijke opslag, kan materialen uit eigen voorraad hergebruiken en kan 'hele vrachten' bestellen of af laten voeren. Dit scheelt bijbetalingen voor 'halve ladingen', waarbij de Fokmast als lokale buffer dient (denk bij het laatste bijvoorbeeld aan opslag en afvoeren van snoeiafval of materiaal voor halfverharding). Zeker met het oog op de toekomst waarin duurzaam en circulair bouwen steeds meer aandacht krijgt verwacht de gemeente binnen projecten nog meer gebruik te gaan maken van herbruikbare materialen die opgeslagen liggen op ons eigen depot.

Bij bouwprojecten of grote infrastructurele projecten (bijvoorbeeld rioolvervanging), is vrijwel altijd behoefte aan tijdelijk opslag van grond, om de grond daarna weer her te gebruiken of af te voeren. Op dit moment worden daar gronden op projectlocaties voor gebruikt (deze locaties worden steeds schaarser door woningbouw), of locaties die van de gemeente zijn. Die laatste locaties zijn over het algemeen te fraai gelegen om te voorzien in een permanente oplossing (bijvoorbeeld langs toegangswegen of in een woonwijk). Zoals eerder aangegeven zijn deze locaties steeds schaarser aan het worden en zijn deze op termijn niet meer geschikt, omdat deze locaties een belangrijkere functie krijgen. Met een herontwikkeling aan de Fokmast, in gezamenlijkheid met het recyclebedrijf Paulissen B.V., verwacht de gemeente een duurzame oplossing te hebben.

De toekomstige locatie heeft een totale oppervlakte van circa 0,75 ha die gebruikt kan worden voor de opslag van materialen en grond. Daarnaast wordt ruimte gereserveerd voor het aanleggen en opwaarderen van het groen in het gebied en rondom het terrein. Vooral de vorm van het perceel (rechthoek) draagt er aan bij dat de ruimte optimaal kan worden benut. Langs de randen van het depot worden 'vakken' gemaakt met behulp van betonnen blokken voor de opslag van onder andere diverse verhardingsmaterialen. Deze blokken zijn relatief eenvoudig te verplaatsen en te stapelen waardoor de vakken naar behoefte kunnen worden aangepast. Daarnaast wordt een aantal van deze vakken gereserveerd voor het gescheiden opslaan van grond waarvan de milieutechnische kwaliteit nog niet bekend is. Op het open middenvak kan schone grond uit diverse projecten waarvan de milieutechnische kwaliteit wel bekend is gescheiden van elkaar tijdelijk opslagen worden.

Een bebouwingsoppervlak tot maximaal 350 m2 en een bouwhoogte van 5 meter zijn verantwoord inpasbaar. Omdat het terrein in gezamenlijkheid wordt herontwikkeld met het recyclebedrijf en uitwisseling mogelijk is, is geen onderscheid gemaakt in de toelaatbare goot- en bouwhoogte ten opzichte van Paulissen B.V. Een groter oppervlak, tot maximaal 500 m2, is toegestaan mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Dit is bepaald in artikel 5.3.2 van de planregels. De gemeentewerf behoudt met dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf'

In figuur 2.8 is de terreininrichting van de gemeentewerf en Paulissen B.V. opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0014.png"

Figuur 2.8: Terreininrichting gemeentewerf en Paulissen B.V.

Manege de Heideruiter

Manege de Heideruiter heeft de locatie direct ten noorden van De Fokmast en ten westen van de Turnhoutsebaan op het oog. Manege de Heideruiter heeft behoefte aan goed bereikbare en bruikbare gronden. Sinds de aanleg van de Turnhoutsebaan en de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Tijvoort moet men vanaf de bestaande locatie de Turnhoutsebaan oversteken of het bedrijventerrein doorkruisen om de eigen gronden te kunnen gebruiken en het natuurgebied Regte Heide te bereiken. De oversteek is een gevaarlijke onderneming. Voor het voortbestaan van de manege is het van belang dat er ruimte beschikbaar komt voor een goede inrichting en herstel van de bereikbaarheid.

Bij verplaatsing van de manege zal het huidige terrein van de manege, op bedrijventerrein Tijvoort, heringericht worden.

In figuur 2.9 is de terreininrichting van de manege opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0015.png"

Figuur 2.9: voorlopige terreininrichting nieuwe manege

Vernatting van de Regte Heide & Riels Laag / natuurontwikkeling

Op drie percelen rond het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag zijn natuurherstellende maatregelen voorzien. Deze hebben tot doel om het Natura 2000-gebied te vernatten. De grondwaterstanden moeten verhoogd worden. Onder andere door hemelwater meer en langer vast te houden en drainerende functies in de omgeving te verminderen. Voor drie percelen rond het natuurgebied is hiervoor een wijziging van het juridisch planologisch kader nodig. Dit betreft één perceel direct grenzend aan het Fokmastgebied en twee percelen ten zuiden van de Regte Heide & Riels Laag. Het huidige gebruik en de huidige inrichting van deze percelen hebben een negatief effect op de grondwaterstand.

Rond het Fokmastgebied betreffen de maatregelen het dempen van sloten en greppels in en rond de weilanden en het verhogen van het peil in de bermsloten van de Turnhoutsebaan en de Nieuwkerksedijk. Op het meest zuidelijke perceel wordt ook het drainagesysteem verwijderd. Het gebied direct grenzend aan het Fokmastgebied krijgt in dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'.

De percelen rond de terreinen van de puinbreker, gemeentewerf en manege zijn bedoeld voor ontwikkeling van nieuwe natuur dat als buffer dient tussen het Natura 2000-gebied en het stedelijk gebied. Delen van dit gebied zijn nu in gebruik als grasland, maar worden met deze ontwikkeling omgevormd tot uitloopgebied van de heide en waterberging voor aangrenzende percelen. Voor het Fokmastgebied wordt richting het ontwerp de landschappelijke inpassing verder uitgewerkt en vastgelegd in een landschappelijk inpassingsplan.

Voor de noodzaak van de hydrologische maatregelen is in de bijlagen bij de toelichting een onderbouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0016.png"

Figuur 2.10 Hydrologische herstelmaatregelen in en rond het Fokmastgebied (deelgebied 2, hydrologisch rapport)

Ook op en rond de zuidelijke natuurherstelpercelen vinden hydrologische maatregelen plaats. Het betreft hier voornamelijk het dempen van sloten en greppels. Ook worden er enkele laagtes gecreëerd. Het doel hiervan is om regenwater op te vangen en lokaal in de bodem te laten infiltreren. Beide percelen worden bestemd als 'Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0017.png"

Figuur 2.11: Hydrologische herstelmaatregelen op en rond de natuurherstelpercelen in het zuiden (deelgebied 4, hydrologisch rapport)

Overige ontwikkelingen

Naast bovenstaande ontwikkelingen, wordt een aantal infrastructurele ingrepen uitgevoerd. Op de Turnhoutsebaan wordt ongeveer ter hoogte van de beoogde manege en recyclingbedrijf een rotonde aangelegd. Vanaf de rotonde wordt één afslag het gebied in gerealiseerd. Dit wordt de nieuwe verbinding tussen De Fokmast en de Turnhoutsebaan. Een directe ontsluiting vanaf de rotonde naar de bedrijfspercelen is vanuit verkeerveiligheid oogpunt niet mogelijk. Voor de exacte locaties van de inritten van de drie bedrijven/inrichtingen (recyclingbedrijf, gemeentewerf en manege) is een schetsontwerp gemaakt (zie figuur 2.12). In zuidelijke richting wordt aangesloten op de Nieuwkerksedijk Zuid. Bij de rotonde wordt een nieuwe fietsoversteek aangelegd. Met het oog op scheiding van (zwaar) bedrijfsverkeer en langzaam, recreatief verkeer, wordt het fietspad in het plangebied langs de ventwegen voortgezet tot na de inritten naar de bedrijfspercelen.

Om het schone hemelwater op te kunnen vangen, wordt direct naast de rotonde in het Fokmastgebied een centrale waterbergingsvoorziening gerealiseerd. Deze voorziening draagt bij aan het vernatten van de Regte Heide. Hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan gaat nader in op de uitwerking van deze waterbergingsvoorziening.

Verderop in het natuurgebied zijn op dit moment twee hondenverenigingen gevestigd. Door de nabijheid van kwetsbare natuur en de beperkte voorzieningen op de huidige locaties is daar regelmatig overlast en verstoring. Er wordt gezocht naar betere locaties, ook met het oog op een mogelijke fusie van de twee clubs. Dit is voor alsnog niet in dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0018.png"

Figuur 2.12: Ontsluiting vanaf de Turnhoutsebaan inclusief beoogde locaties recyclingbedrijf, gemeentewerf en de manege

Hoofdstuk 3 RUIMTELIJK BELEIDSKADER

Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 zou moeten uitzien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.

De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Goirle.

Conclusie

Dit rijksbeleid werkt niet direct door in onderhavig plan. De afweging vindt voor onderhavige planontwikkeling decentraal plaats.

AMvB Ruimte

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.

Conclusie

Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame ontwikkeling

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Behoefte

Voor dit bestemmingsplan geldt dat alle initiatiefnemers behoeften hebben aan een andere en uitgebreide locatie. Die behoefte wordt met dit bestemmingsplan ingewilligd. Alle partijen gaan de nieuwe locaties gebruiken waardoor er geen sprake is van leegstand.

Voor en recyclingbedrijf Paulissen B.V. bestaat de behoefte om uit te breiden (de uitbreidingsbehoefte is opgenomen in Bijlage 3). Het terrein van Paulissen B.V. is al jaren te klein voor de vraag naar gerecycled bouwmateriaal. Er is behoefte aan meer ruimte om meer stoffen of materialen op te slaan. Paulissen B.V. is een schakel in de duurzaamheidsindustrie; het bedrijf zet puin om tot bruikbare grondstoffen die vervolgens kunnen worden gebruikt voor C02-arm en circulair beton. Hiermee wordt een behoefte van de markt vervuld.

Uit eerder uitgevoerd onderzoek is gebleken dat voor het recyclingbedrijf geen andere geschikte locaties voorhanden zijn. Om binnen de Tilburgse betonketen te (kunnen) blijven functioneren en aansluiting te houden met de andere bedrijfslocaties van Paulissen B.V. is een locatie op korte afstand van de huidige locatie een voorwaarde. In het verleden is uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar beschikbare locaties in het bestaand stedelijk gebied. Dit onderzoek is ten behoeve van dit bestemmingsplan geactualiseerd. Deze actualisatie is als Bijlage 3 opgenomen. Uit de inventarisatie en de actualisatie hiervan zijn geen andere geschikte locaties naar voren gekomen.

Voor de manege bestaat de behoefte om te verplaatsen en uit te breiden (er is daarmee geen sprake van een nieuwvestiging, maar van een hervestiging). De oversteek over de Turnhoutsebaan vormt voor de manege een fysieke barrière en de manege zorgt op de huidige locatie voor de nodige overlast van grond/modder en paardenvijgen bij de Karwei en de oversteek met de Turnhoutsebaan. Verplaatsing en uitbreiding levert aldus verschillende voordelen op: verbeteren (verkeers)veiligheid, verminderen overlast op de omgeving en veiligstellen van ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast biedt het de kans om op de huidige locatie van de manege een blikvanger te creëren als entree van het bedrijventerrein met als doel om de poortfunctie van het gebied te versterken. Deze uitbreiding van bedrijventerrein binnen de gemeente Goirle is regionaal afgestemd. De behoefte is onderzocht en onderbouwd, dit onderzoek is opgenomen in bijlagen.

De verplaatsing van de manege is niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft slechts een verplaatsing van het bestaande bedrijf. Op de huidige locatie van de manege kan in de toekomst een (nieuw) bedrijf gevestigd worden.

De gemeentewerf wordt met dit plan niet uitgebreid. Het is niet nodig voor deze ontwikkeling de behoefte aan te tonen.

Conclusie

De ontwikkelingen voorzien in een actuele behoefte van lokale ondernemers. De locaties buiten het bestaand stedelijk gebied zijn de enige beschikbare locatie die voldoen aan de wensen van de partijen en de uitgangspunten van de overheden. Regionale afstemming van deze ontwikkelingen heeft plaatsgevonden in het kader van het meerwaardetraject.

Crisis- en herstelwet

Met de Crisis- en herstelwet (Chw) wil het kabinet de procedures voor grote projecten versnellen. Hiermee wordt een stap gezet om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden. De Chw beoogt onder andere een impuls aan integrale gebiedsontwikkeling te geven. De regels uit de Chw hebben overwegend betrekking op het bestuursprocesrecht en hebben als doel om proceduretijden van bij wet aangewezen projecten te verkorten. In Bijlage I van de Chw zijn de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waar de stroomlijning van procedures voor geldt. Artikel 3.1 van deze bijlage noemt daarin de herstructurering van onder andere werkgebieden. Deze herstructurering krijgt vorm door de voorgenomen verplaatsing van de manege en de daaropvolgende herontwikkeling van de gronden op het bedrijventerrein Tijvoort. Tevens voorziet dit bestemmingsplan in een herstructurering van bestaand werkgebied door de uitbreiding van het puinrecylebedrijf en de gemeentewerf.

Conclusie
Omdat dit bestemmingsplan (na vaststelling) moet worden aangemerkt als een besluit dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een ruimtelijk project zoals genoemd in Bijlage I van de Crisis- en herstelwet zijn de regels uit die wet van toepassing. De regels uit de Crisis- en herstelwet betreffen in dezen met name het bestuursprocesrecht waardoor de doorlooptijd van procedures voor in de wet aangewezen projecten kan worden verkort.

3.2 Provincie en regio

Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met de Brabantse Omgevingsvisie sluit de provincie met de hoofdopgaven aan bij rijksbeleid, Europese en mondiale doelstellingen. Het streven is dat de omgevingsvisie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Noord-Brabant samenbindt. Want één ding is zeker; samenwerking is meer dan ooit nodig om de Noord-Brabantse omgevingskwaliteit te bewaken en door te ontwikkelen. Waarbij ruimtelijke ordening dienend is aan maatschappelijke doelstellingen. Of het nu gaat om het verkleinen van sociale verschillen, het verbeteren van welvaart, of het gezonder, veiliger en duurzamer maken van onze leefomgeving.

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant heeft de provincie vier hoofdopgaven benoemd: werken aan de Brabantse energietransitie, werken aan een klimaatproof Brabant, werken aan de slimme netwerkstad, werken aan een concurrerende, duurzame economie. Hieraan ten grondslag ligt één basisopgave; de provincie streeft naar een veilige en gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit.

De vier hoofdopgaven hebben een grote ruimtelijke impact. Noord-Brabant is te klein als alles naast elkaar plaatsvindt. Het wordt dus passen en meten, met opgaven naast, onder, boven en met elkaar. Meerwaardecreatie en meervoudig slim ruimtegebruik is noodzaak. De opgaven moeten we daarom altijd in onderlinge samenhang bezien. Diep, rond en breed bekijken, dus.

Als doel voor 2050 heeft de provincie het volgende gesteld: Noord-Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat de provincie op alle aspecten beter presteert dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Noord-Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.

Voor 2030 streeft de provincie naar het volgende: Noord-Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat de provincie voor alle aspecten voldoet aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.

Conclusie

De ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn integraal beschouwd in het MER. Enerzijds wordt ruimte gemaakt voor uitbreiding van bedrijfsfuncties, wat bijdraagt aan een gezonde economie. Anderzijds wordt met deze uitbreiding en verplaatsing rekening gehouden met het behouden van een gezonde leefomgeving met goede omgevingskwaliteit. Tevens wordt met de natuurherstellende maatregelen specifiek de kwaliteit van het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag verbeterd.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking. Op 1 maart 2020 is een geconsolideerde versie van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van kracht geworden.

De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening.

Aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant liggen vijf uitgangspunten ten grondslag:

  • a. Zorgplicht voor de omgevingskwaliteit (artikel 3.5).
  • b. Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6).
  • c. Toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7).
  • d. Meerwaardecreatie (artikel 3.8).
  • e. Kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.9).

De zorgplicht voor de omgevingskwaliteit bestaat uit regels om tot een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving te komen. Om deze doelstelling te bereiken moet de inhoud van artikelen 3.6 tot en met 3.9 in acht genomen worden. Allereerst moet benadrukt worden dat de eisen ten aanzien van het zorgvuldig ruimtegebruik primair gelden bij de nieuwvestiging van nieuwe functies buiten het bestaand ruimtebeslag. Daar is in dit bestemmingsplan geen sprake van voor de percelen binnen deze aanduidingen. De toedeling van functies vindt in dit bestemmingsplan overwegend binnen het bestaand ruimtebeslag plaats. Wel is sprake van uitbreiding van bestaande bouwpercelen. Verderop in deze paragraaf wordt daarom toegelicht hoe deze uitbreiding van de bouwpercelen de eisen ten aanzien van het zorgvuldig ruimtegebruik in acht neemt.

In hoofdzaak kan het plangebied verdeeld worden in drie deelgebieden: de locatie De Fokmast en omgeving, de bestaande locatie van de manege en de zuidelijke PAS-percelen. In de navolgende alinea's is per deelgebied geanalyseerd met welke regels uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant rekening gehouden moet worden. De navolgende tabellen tonen welke aanduidingen op de deelgebieden van toepassing zijn.

Aanduidingen

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant hebben verschillende delen van De Fokmast en omgeving verschillende aanduidingen gekregen. Daarnaast zijn enkele aanduidingen op het gehele gebied van De Fokmast van toepassing.

Tabellen 3.1 tot en met 3.3 laten zien welke aanduidingen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van toepassing zijn op het plangebied of deelgebieden daarin. Veel van deze aanduidingen (zoals attentiegebied waterhuishouding, cultuurhistorisch waardevol gebied en groenblauwe mantel) zijn van toepassing op het gehele deel van het plangebied dat ten westen van de N630 ligt. Aan de oostkant van de N630 ligt de bestaande locatie van de manege. De manege wordt positief bestemd op deze bestaande locatie die onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Dit deel van het plangebied kent logischerwijs minder aanduidingen die strekken tot bescherming van ecologische waarden (zoals de groenblauwe mantel). Omdat aanduidingen doorgaans de grenzen van delen van het plangebied overschrijden, worden de aanduidingen thematisch behandeld. Waar nodig is in de navolgende tabel met aanduidingen aangeven op welk deelgebied (Fokmastgebied, bestaande locatie manage en de zuidelijke percelen voor natuurherstel) een aanduiding van toepassing is. De gegeven aanduidingen zijn als volgt:

Tabel 3.1: Aanduidingen op locatie De Fokmast

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0019.png"

Tabel 3.2: Aanduidingen op bestaande locatie manege

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0020.png"

Tabel 3.3: Aanduidingen op de zuidelijke natuurherstelpercelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0021.png"

Uit tabel 3.1 is af te leiden dat de delen van het plangebied waar de verplaatsing en uitbreiding van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf voorzien zijn buiten het bestaand stedelijk gebied (concentratiegebied verstedelijking) liggen. Met uitzondering van de bestaande locatie van de manege ligt het plangebied namelijk niet in het bestaand stedelijk gebied. De verplaatsing en uitbreiding van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf in combinatie met infrastructurele ontwikkelingen zijn een stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied. Dergelijke ontwikkelingen zijn toegestaan als aan een aantal voorwaarden uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant voldaan wordt. Concreet gaat het om voorwaarden met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteitsverbetering (artikel 3.6, lid 1, sub c Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) en het verbeteren van de kwaliteit van het landschap (artikel 3.9). In het resterend deel van deze paragraaf wordt nader op de omgang met deze voorwaarden ingegaan. Allereerst wordt aanvullend geanalyseerd welke aanduidingen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van toepassing zijn op (gedeelten van) het plangebied.

Aanduiding aardkundig waardevol gebied

De twee natuurherstelpercelen en de locatie van De Fokmast hebben onder andere de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied' gekregen. Door middel van deze aanduiding worden aardkundige waarden conform artikel 3.28 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant beschermd. Ter plaatse van de aanduiding 'Aardkundig waardevol gebied' dient een bestemmingsplan mede gericht te zijn op het behoud, herstel of de ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Deze eis is in dit bestemmingsplan verwerkt door de dubbelbestemming 'Waarde – Geomorfologie' op te nemen. In deze bestemming is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Door dat stelsel mogen zonder voorafgaande toestemming geen werken uitgevoerd worden die een onevenredig negatief effect kunnen hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van geomorfologie. Door het opnemen van dit vormt deze aanduiding geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Aanduiding attentiezone waterhuishouding

Deze aanduiding is van toepassing op zowel de gronden aan de Fokmast (waar de nieuwe locaties van het recyclingbedrijf, de gemeentewerf en de manege voorzien zijn als op de zuidelijke natuurherstelpercelen.

Op basis van artikel 3.26 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant mogen op gronden met deze aanduidingen geen activiteiten toegestaan worden die een negatief effect kunnen hebben op de natte natuurparels die binnen deze aanduiding gelegen zijn. Concreet houdt dit artikel in dat er in een bestemmingsplan voorzien moet worden in een vergunningplicht voor activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op de grondwaterstand in/onder een natte natuurparel. In aanvulling daarop geldt dat in een bestemmingsplan dat in deze aanduiding gelegen is geen bestemmingen of regels opgenomen mogen worden die fysieke ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding in/onder een natte natuurparel mogelijk maken. In dit bestemmingsplan is aan deze eis voldaan. Daarnaast is in de regels van dit bestemmingsplan een vergunningplicht voor activiteiten met een mogelijk negatief effect op de grondwaterstand in/onder een natte natuurparel opgenomen. Daarmee vormt deze aanduiding geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Op de natuurherstelpercelen worden natuurherstellende maatregelen uitgevoerd zodat de Regte Heide vernat kan worden. Concreet wordt de drainage die in de huidige situatie onder het oostelijke/westelijke natuurherstelperceel aanwezig is verwijderd. Dit heeft een positief effect op het watersysteem van de Regte Heide. Bij de inrichting van de nieuwe locaties van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf wordt in het plan voor de kwaliteitsverbetering van het landschap en de landschappelijke inpassing rekening gehouden met het effect van de ontwikkeling op de waterhuishouding van de Regte Heide & Riels Laag.

Aanduiding afwijkende regels beperkingen veehouderij

De regels die bij deze aanduiding (geborgd artikel 3.51 van de Interim omgevingsverordening) horen gelden voor alle veehouderijen. In artikel 1.1 van de verordening is veehouderij als volgt gedefinieerd “agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren”. Het doel van de regels die bij deze aanduiding horen is om een verdere intensivering van de veehouderij tegen te gaan. Voor grondgebonden veehouderijen gelden uitzonderingen op deze regels.

Omdat de regels bij deze aanduiding voor alle veehouderijen gelden, is deze aanduiding van toepassing op de gehele provincie Noord-Brabant. Gelet op de definitie van veehouderij is een manege echter niet aan te merken als een veehouderij. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant staat daarmee de eventuele verplaatsing van de manege niet in de weg.

Aanduidingen concentratiegebied verstedelijking en stedelijk gebied

Het stedelijk gebied is krachtens artikel 3.6 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant bedoeld voor het bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Stedelijke ontwikkelingen moeten waar mogelijk plaats vinden in het bestaand stedelijk gebied (concentratiegebied). In gebieden met deze aanduiding is er ruimte voor verdere verstedelijking en dus voor nieuwe stedelijke functies, mits daar behoefte aan is. Gemeenten zijn, binnen de grenzen van wet- en regelgeving, vrij om in deze zone te voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

In de huidige situatie zijn de gronden waar deze aanduiding op ligt bestemd als 'Sport' (bestemmingsplan 'Sportpark Van den Wildenberg). De gronden zijn in gebruik als de bestaande locatie van de manege. Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande bestemming gewijzigd naar 'Bedrijf'.

In de verordening is het stedelijk gebied niet gedefinieerd. Wat een stedelijke functie is volgt uit (de toepassing van) het Besluit ruimtelijke ordening. Een stedelijke functie bestaat uit de ontwikkeling van bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Gelet op de oppervlakte van de bestaande manege en het relatief bezoekersintensieve karakter wordt de manage hier gezien als een andere stedelijke voorziening. In de huidige situatie wordt dit deel van het bestaand stedelijk gebied dus ingezet voor stedelijke functies. Na het vertrek van de manege en de komst van een bedrijf op deze locatie blijft dat het geval. Het perceel wordt dan onderdeel van het bedrijventerrein Tijvoort en blijft daarmee ruimte bieden aan stedelijke functies. Deze aanduiding uit de verordening verzet zich derhalve niet tegen de ontwikkelingen die op gronden met deze aanduiding voorzien zijn.

Aanduiding cultuurhistorisch waardevol gebied

Deze aanduiding geldt voor de zuidelijke PAS-percelen en voor de gronden op de locatie De Fokmast. Nabij de twee zuidelijke PAS-percelen ligt een complex van cultuurhistorisch belang (klooster Nieuwkerk). Dit complex valt echter buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet daarbij niet in ingrepen die een negatief effect hebben op de waarde van het cultuurhistorisch complex. Er wordt hier immers alleen ondergrondse drainage verwijderd. De bovengrondse cultuurhistorische waarden blijven daarmee in tact. Daarom wordt dat complex verder buiten beschouwing gelaten. De navolgende alinea's toetsen de inhoud van het bestemmingsplan aan het beleid ten aanzien van cultuurhistorische vlakken.

Cultuurhistorische vlakken vertegenwoordigen bepaalde waarden die onvervangbaar zijn. Deze waarden worden beschermd door artikel 3.29 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het cultuurhistorische vlak dat hier bescherming geniet is het cultuurhistorisch vlak van de Meijerij. Kenmerkend voor dit gebied is het kleinschalig mozaïek van oudere en jongere ontginningen, het coulissenlandschap, landgoederen en soms nog meanderende waterlopen De bewonings- en inrichtingsgeschiedenis van het gebied is op veel plaatsen nog goed herkenbaar.

De regels die bij de aanduiding voor het cultuurhistorisch vlak horen, bepalen dat ingrepen op gronden met de genoemde aanduiding niet zijn toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied aantasten. De cultuurhistorische waarden moeten waar mogelijk behouden, hersteld of duurzaam ontwikkeld worden. De ontwikkelingen in het plangebied zijn zo vormgegeven dat cultuurhistorisch waardevolle lijnen en vlakken niet aangetast worden door de nieuwe ontwikkelingen. De weg De Fokmast zelf heeft cultuurhistorische waarde door de bomenrijen langs deze weg. Door middel van de aanduiding 'bomenrij' wordt deze cultuurhistorische waarde beschermd omdat de regels die uitleg geven aan deze aanduiding de kap van bomen in de kenmerkende bomenrij verbieden. Door het beschermen van cultuurhistorische waarden en de versterking van deze waarden in het ontwerp van de nieuwe situatie, wordt voldaan aan het streven naar het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van cultuurhistorische waarden.

Aanduiding diep grondwater

Deze aanduiding hangt samen met een verbod (artikel 2.20 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) op de onconventionele winning van koolwaterstoffen boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Met dit artikel is op die locaties in de bodem de winning van bijvoorbeeld schaliegas door middel van het zogenoemde 'fracking' verboden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de (onconventionele) winning van koolwaterstoffen. Deze aanduiding werpt daarmee geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan op.

Aanduiding groenblauwe mantel

Deze aanduiding is op het overgrote deel van het plangebied van toepassing. Alleen de gronden waarop de aanduiding 'Natuurnetwerk Brabant' gelegd is en de gronden die deel uitmaken van het stedelijk gebied hebben deze aanduiding niet. De groenblauwe mantel (artikel 3.32 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) vormt de overgang tussen het Natuurnetwerk Brabant (zie verder) en het landelijk/stedelijk gebied. De mantel beschermt het natuurnetwerk en zorgt voor de verbinding tussen de omliggende gebieden. Het beleid voor de gronden met de aanduiding groenblauwe mantel is gericht op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden, het watersysteem en het landschap. Op gronden met deze aanduiding wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties mits deze gebruiksfuncties bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap.

De verplaatsing van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf leidt tot veranderingen en uitbreidingen van gebruiksfuncties in het plangebied. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen wordt een plan voor de kwaliteitsverbetering van het landschap gemaakt. Het uitgangspunt is dat uitvoering van dit kwaliteitsverbeteringsplan leidt tot behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en bijbehorende ecologische en/of landschappelijke kenmerken en waarden. In de regels is de uitvoering en instandhouding van de maatregelen die de kwaliteit van het landschap verbeteren geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.32, lid 1, sub a en sub c van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. In aanvulling op het voorgaande zijn in de regels van dit bestemmingsplan bepalingen opgenomen die de landschappelijke, ecologische en hydrologische waarden van de groenblauwe mantel beschermen. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.32, lid 1, sub 1 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Door het instellen van dit beschermingsregime en het opnemen van de verplichting tot uitvoering van de kwaliteitsverbetering van het landschap leidt deze aanduiding niet tot beperkingen in de uitvoerbaarheid van het voornemen.

Aanduiding landelijk gebied

Deze aanduiding stelt diverse regels aan de ontwikkeling van agrarische bedrijven in het landelijk gebied. Zoals reeds aangegeven hebben deze regels geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Daarnaast stelt artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant dat ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied gepaard moeten gaan met een fysieke verbetering van de kwaliteit van het landschap. Door de verplaatsing en uitbreiding van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf mogelijk te maken, voorziet dit bestemmingsplan in ruimtelijke ontwikkelingen. Dat maakt kwaliteitsverbetering van het landschap noodzakelijk. Zoals reeds aangegeven is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een plan ter kwaliteitsverbetering van het landschap gemaakt. Uitvoering en instandhouding van de maatregelen uit dit plan is in dit bestemmingsplan geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. Daardoor vormt de inhoud van artikel 3.9 geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Aanduiding Natuurnetwerk Brabant

Een deel van de gronden in het plangebied (zie figuur 2.6) is in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant aangeduid als Natuurnetwerk Brabant. Het gaat hier om gronden waar dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorziet.

Gronden met de aanduiding Natuurnetwerk Brabant zijn op basis van artikel 3.15 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant primair bedoeld voor de ontwikkeling en instandhouding van een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden die van (inter)nationaal belang zijn. Op gronden met deze aanduiding staat het behoud van ecosystemen en het realiseren van goede condities voor biodiversiteit centraal. In een bestemmingsplan worden bestaande belangen en rechten op plekken waar nog sprake is van te realiseren Natuurnetwerk Brabant erkend. Er mogen echter geen nieuwe ontwikkelmogelijkheden geschapen worden. Dit bestemmingsplan voorziet geen nieuwe ontwikkelingen op gronden met de aanduiding Natuurnetwerk Brabant. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in de verordening.

Voor de verplaatsing en uitbreiding van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf wordt een inrichtingsplan gemaakt. Bij het maken van dat inrichtingsplan wordt rekening gehouden met de waarden van de gronden met de aanduiding Natuurnetwerk Brabant.

Aanduiding norm wateroverlast stedelijk gebied

In de regels die bij deze aanduiding horen (artikel 4.2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) zijn normen gesteld voor de overstromingskans van gebieden. Deze normen zijn als volgt:

  • a. 1/100 per jaar voor gebieden die in een ruimtelijk plan bestemd zijn voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen;
  • b. 1/10 per jaar voor overige gebieden.

Deze aanduiding is uitsluitend van toepassing op de bestaande locatie van de manege. Dit zijn gronden die bestemd zijn voor bebouwing. Na eventuele verplaatsing van de manege blijven deze gronden bestemd voor bebouwing. Dat betekent dat deze gebieden op basis van de normen uit de verordening een maal per honderd jaar mogen overstromen. De normen (en het behalen daarvan) zijn inspanningsverplichtingen. Deze normen worden in acht genomen bij het maken van plannen voor nieuwe bebouwing. Deze aanduiding en regels vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Aanduiding norm wateroverlast buiten stedelijk gebied

In de regels die bij deze aanduiding horen (artikel 4.4 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) zijn normen gesteld voor de overstromingskans van gebieden. Deze normen zijn als volgt:

  • a. 1/100 per jaar voor gebieden met de ruimtelijke bestemming hoofdinfrastructuur en spoorwegen;
  • b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;
  • c. 1/25 per jaar voor akkerbouw;
  • d. 1/10 per jaar voor grasland.

Deze aanduiding is uitsluitend van toepassing op het gehele plangebied met uitzondering van de bestaande locatie van de manege. De gronden bestaan enerzijds uit akker- en graslanden en kennen daarmee een maximale overstromingsnorm van 1 maal per 25 jaar. De overige gronden bestaan uit natuur en nieuwe bebouwing. Voor deze gronden geldt op basis van artikel 4.4, lid 2 de norm van het omringend landgebruik. Dat landgebruik bestaat akkerbouw en veeteelt (grasland). Deze gronden mogen ten hoogste 1 maal per 25 jaar overstromen. De normen (en het behalen daarvan) zijn inspanningsverplichtingen. Deze normen worden in acht genomen bij het maken van plannen voor nieuwe bebouwing. Deze aanduiding en regels vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Aanduiding stalderingsgebied

Op gronden met de aanduiding 'stalderingsgebied' gelden op basis van artikel 3.52 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant extra randvoorwaarden voor de ontwikkeling van veehouderijen. De aanduiding geldt voor geheel Oost- en Midden-Brabant en daarmee dus voor het gehele plangebied.

De randvoorwaarden die bij deze aanduiding horen begrenzen de omvang van de veestapel met als doel om regionale concentratie van veehouderij (in het bijzonder de hokdierhouderij) te voorkomen. Aanvullend worden in deze aanduiding regels gesteld die bepalen dat agrarisch vastgoed dat niet langer functioneel is gesaneerd moet worden.

Toepassing van de stalderingsregeling is verplicht bij een toename van de oppervlakte aan dierenverblijf op een bouwperceel. De eis geldt daarbij alleen bij veehouderijen waar dieren in hokken worden gehouden, dit zijn veehouderijen met uitzondering van nertsenhouderijen, melkrundveehouderijen en schapenhouderijen (artikel 1.1). In de verordening is tevens in artikel 1.1 een veehouderij, met inachtneming van de voornoemde uitzonderingsgronden, gedefinieerd als een “agrarisch bedrijf, gericht op het fokken, mesten en houden van varkens, geiten, pluimvee en tamme konijnen”. Een manege met bijbehorende activiteiten valt niet onder deze definitie. Daaruit volgt dat deze aanduiding met bijbehorende regels zich niet verzet tegen de eventuele verplaatsing van de manege. Voor het overige geldt dat dit bestemmingsplan geen veehouderijen mogelijk maakt of leidt tot het leeg komen staan van agrarisch vastgoed. De aanduiding 'stalderingsgebied' geeft daarmee geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Aanduiding stiltegebied

Deze aanduiding is van toepassing op de natuurherstelpercelen. Voor stiltegebieden geldt op basis van artikel 2.39 een zorgplicht voor het in stand houden van rust en stilte. Handelingen die deze rust en stilte verstoren moeten achterwege gelaten worden of, indien handelingen redelijkerwijs noodzakelijk zijn, gepaard gaan met maatregelen om de verstoring te beperken. De streefwaarde voor het geluidniveau in een stiltegebied is in artikel 2.40 van de verordening op 40 dB(A) LAeq, 24 uur gesteld. Het gebruik van toestellen en voertuigen die deze geluidnorm overschrijven is, behoudens enkele uitzonderingen, verboden in stiltegebieden. Van het verbod kan ter uitvoer van noodzakelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld het verwijderen van drainage) op basis van artikel 2.48 een ontheffing worden gevraagd.

De regels ten aanzien van het behoud van de rust en stilte in stiltegebieden worden in acht genomen en zijn enkel relevant bij werkzaamheden om de drainage onder de natuurherstelpercelen te verwijderen. Voor deze werkzaamheden wordt een ontheffing aangevraagd. Omdat deze werkzaamheden bedoeld zijn om de natuur te herstellen is de verwachting dat deze ontheffing verleend wordt. De regels voor het stiltegebied vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Aanduiding voormalige stortplaats

Het gedeelte van het plangebied waar de nieuwe locatie van het puinrecylebedrijf en de gemeenteopslag voorzien zijn, maakt onderdeel uit van een voormalige stortplaats. De locatie van deze stortplaats is aangeduid in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, zie figuur 2.6. Dergelijke stortplaatsen worden beschermd door artikel 2.35 van de verordening. Dat artikel verbiedt activiteiten die nazorg op dergelijke locaties kunnen hinderen of die kunnen leiden tot nadelige effecten op het milieu. Andere activiteiten dan nazorg zijn op basis van artikel 2.36 van de verordening slechts toegestaan na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning voor dergelijke activiteiten kan worden verleend als aangetoond kan worden dat de voorgenomen activiteiten geen nadelig effect voor het milieu. Deze vergunningplicht is overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Activiteiten in of op de stortplaats mogen uitsluitend uitgevoerd worden als sprake is van lichte meldingen of activiteiten dan wel als uit een hergebruikplan blijkt dat hergebruik van de stortplaats geen nadelige milieugevolgen veroorzaakt, uit een saneringsplan blijkt hoe grondwaterverontreiniging wordt tegengegaan en er een BUS-melding/saneringsplan opgesteld is.

Uit een quickscan van de effecten van de voorgenomen vernatting van de Regte Heide & Riels Laag blijkt dat in de bodem en het grondwater rondom de voormalige stortplaats aan De Fokmast sprake is van verhoogde concentraties (zware) metalen en arseen. Deze concentraties nemen in de tijd af. De concentratie nikkel die nabij de voormalige stortplaats aangetroffen wordt, kan niet met zekerheid aan de stortplaats gerelateerd worden en kent waarschijnlijk niet de stortplaats als oorzaak. Mogelijk is op regionaal niveau sprake van een verhoogde nikkelconcentratie in het grondwater. Gezien de aangetroffen concentraties metalen is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging of een verspreidingsrisico. Op basis van het huidige verspreidingsbeeld, verontreinigingsgraad en grondwaterstromingsrichting (geen toestroming naar het natuurgebied), is het onwaarschijnlijk dat vernatting onder en rondom De Regte Heide & Riels Laag zorgt voor grondwatervervuiling onder dit natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0022.png"

Figuur 3.1: Locatie voormalige stortplaats uit Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

In aanvulling op het voorgaande geldt dat dit bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing en uitbreiding van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf. Deze functies liggen in de huidige situatie buiten het stedelijk gebied, maar beschikken wel beide over bestaande bouwpercelen. Door middel van dit bestemmingsplan worden deze bouwpercelen verplaatst en uitgebreid. Er is geen sprake van nieuwvestiging van agrarische bedrijven of stedelijke functies in het landelijk gebied. Op basis van artikel 3.6 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant moeten functies in beginsel binnen het bestaand stedelijk gebied of op bestaande bouwpercelen ingepast worden. Dit om onnodig nieuw ruimtebeslag (primair door nieuwvestiging) te voorkomen.

Dit bestemmingsplan maakt verplaatsing van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf mogelijk om de afstand van beide functies tot de kwetsbare natuur van de Regte Heide & Riels Laag te vergroten zodat de negatieve effecten van deze functies op dit natuurgebied afnemen. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de Regte Heide & Riels Laag te vernatten, ook dit komt de kwaliteit van de natuur ten goede.

Naast de verplaatsing worden de bouwpercelen van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf vergroot. Uiteindelijk is daarmee sprake verplaatsing en uitbreiding van bestaande bouwpercelen. Deze uitbreiding schept financieel perspectief voor de functies zodat zij de nieuwe locaties financieel duurzaam kunnen exploiteren. Gezamenlijk leiden de ontwikkelingen (verplaatsing en uitbreiding van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf alsmede vernatting van de Regte Heide & Riels Laag) tot een versterking en verbeteren van de natuurlijke omgeving. Dit geeft het recyclingbedrijf en de gemeentewerf ontwikkelruimte en beschermt de Regte Heide & Riels Laag omdat het recyclingbedrijf en de gemeentewerf bij elkaar gesitueerd worden zodat een concentratie van 'natuurverstorende' functies ontstaat. Als gevolg hiervan neemt de afstand tussen deze functies en de Regte Heide & Riels Laag (stikstofgevoelige natuur) toe zodat ook met uitbreiding van deze functies de stikstofdepositie niet toeneemt. Daarnaast worden de gronden tussen het recyclingbedrijf, gemeentewerf en de stikstofgevoelige natuur op een meer natuurlijke manier ingericht zodat een buffer rondom de Regte Heide & Riels Laag ontstaat. Deze inrichting draagt ook bij aan het beter vasthouden van water in het gebied waarmee verdroging van de Regte Heide & Riels Laag tegengegaan wordt. Een verdere bijdrage aan het natuurherstel wordt geleverd door het opheffen van de parkeerplaats in de flank van de Regte Heide & Riels Laag op de gronden achter De Fokmast. Het verwijderen van deze parkeerplaats leidt tot minder gemotoriseerd verkeer op de Regte Heide & Riels Laag en heeft daarmee een positief effect op het beperken van de stikstofdepositie. De versterking van de natuurlijke omgeving krijgt concreet vorm in een plan voor de verbetering van de kwaliteit van het landschap en de landschappelijke inpassing van de nieuwe locaties van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf. Hiertoe worden plannen gemaakt die bij het bestemmingsplan gevoegd worden zodra zij gereed zijn. In deze plannen worden de bepalingen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ten aanzien van het zorgvuldig ruimtegebruik, de lagenbenadering en de kwaliteitsverbetering van het landschap in acht genomen.

Met dit bestemmingsplan wordt voor de manege nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied direct mogelijk gemaakt. De inpassing wordt verder uitgewerkt in het landschappelijk inpassingsplan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt verplaatsing en uitbreiding van een recyclingbedrijf en gemeentewerf in het landelijk gebied mogelijk. Deze verplaatsing en uitbreiding is noodzakelijk om functies die een verstorend effect op natuur (kunnen) hebben op grotere afstand van het Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag' te leggen dan in de huidige situatie het geval is. Daardoor neemt de stikstofdepositie op dit natuurgebied af en ontstaat ruimte voor de inrichting van een bufferzone die het natuurgebied weerbaarder maakt tegen deze verstoring. Het recyclingbedrijf en de gemeentewerf liggen in de huidige situatie al in het plangebied en worden met dit bestemmingsplan meer in elkaars nabijheid en op een grotere locatie gesitueerd. Er is daarmee in beginsel sprake van de toedeling van nieuwe functies binnen bestaand ruimtebeslag (bestaande bouwpercelen). Voor zover er sprake is van de vestiging van functies buiten het bestaand ruimtebeslag geldt dat dergelijk ruimtebeslag nodig is vanwege eerdergenoemde kwalitatieve redenen (versterking van de natuur). Er wordt daarmee voldaan aan het bepaalde over duurzaam ruimtegebruik zoals opgenomen in artikel 3.6 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Voor de verplaatsing en uitbreiding van het recyclingbedrijf en de gemeentewerf worden plannen gemaakt waarmee deze de kwaliteit van het landschap rondom deze functies verbeterd wordt en waarmee de functies landschappelijk ingepast worden. Deze plannen zijn als bijlagen 5 en 6 bij deze toelichting gevoegd. Naleving van deze plannen wordt afgedwongen door artikel 17.2.3 van de regels van dit bestemmingsplan.

Bij het opstellen van het kwaliteitsverbeteringsplan wordt het bepaalde in de Nota Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap 2015 in acht genomen. In deze nota zijn verschillende categorieën bepaald van de meest voorkomende ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. De ontwikkelingen van het puinrecylebedrijf, de gemeentewerf en de manege vallen in categorie 3. Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) inbreuk op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist). Om die reden wordt 20% van de bestemmingswinst geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Tevens zijn de gemeentelijke eisen uit het paragraaf 4.3 van het landschapsbeleidsplan in acht genomen.

Aanvullend op het voorgaande worden de specifieke aardkundige en cultuurhistorische waarden in het plangebied beschermd door een dubbelbestemming respectievelijk een aanduiding. Aan zowel de dubbelbestemming als de aanduiding zijn regels gekoppeld die deze waarden beschermen. Door de combinatie van deze bescherming en de plannen ter kwaliteitsverbetering van het landschap en de landschappelijke inpassing wordt voldaan aan het bepaalde in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor nieuwvestiging van een bouwblok in het buitengebied voor de manege. Om het effect en de haalbaarheid van de ontwikkeling te bepalen is het meerwaardetraject gestart gelijktijdig met het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan. Ook omdat de overige ontwikkelingen een rol spelen in het creëren van meerwaarde voor het gebied. De basis voor het meerwaardetraject is dan ook bij dit plan reeds gelegd en ter goedkeuring aan de meerwaardecommissie voorgelegd. De basis voor dit plan en het bijbehorende advies zijn opgenomen als bijlage 1 van dit bestemmingsplan. Gedurende het planproces zal het meerwaardetraject verder vorm krijgen, waarbij in ieder geval voor 20% van de bestemmingswinst een meerwaarde gecreëerd moet worden. De meerwaardenotitie en bijbehorend advies vormen een goede basis om aan te nemen dat afgeweken kan worden van de Interim Omgevingsverordening. Elementen op basis waarvan de meerwaarde op dit moment al blijkt, zijn opgenomen in de navolgende opsomming.

Meerwaarde Proeftuin Goirle

In bijlage 1 is de totale gebiedsontwikkeling beschreven. Hieronder volgt een kort overzicht van de elementen die leiden tot meerwaarde:

  • Door te experimenteren met de Omgevingswet kunnen lessen worden geleerd die op vele plekken kunnen worden toegepast, de Proeftuin is innoverend. Er is sprake van een gebiedsontwikkeling;
  • Het gebied staat centraal;
  • Ondanks jarenlange frustraties en emoties doet het hele gebied mee;
  • Doordat nu het hele gebied samen om tafel zit en participeert, kunnen jarenlange problemen eindelijk worden opgelost;
  • Doordat alle partijen meedoen, kan gebiedskennis worden benut. Hierdoor is onder andere duidelijk geworden dat er sprake is van complexe bodemgesteldheid. Gebiedskennis wordt nu serieus genomen;
  • Overheid probeert met een mond te spreken, door in ieder geval samen om tafel te gaan blijkt dat sommige regel/ambities tegenstrijdig zijn. Dit wordt nu in ieder geval duidelijk;
  • Behoud Regte Heide en dus tegengaan verdroging wordt door iedereen omarmt, ontwikkelingen zijn ondergeschikt of volgend hieraan, vernattingsopgave wordt dan ook in totale gebied opgepakt;
  • Gesprek is weer op gang gekomen, dit leidt tot kansrijke samenwerkingen bv paarden kunnen worden ingezet voor beheer beekdal en heide en manege samenwerking met Brabants Landschap intensiveren;
  • Hierdoor kan via slimme en handige constructies win-win worden bepaald waardoor minder overheidsgeld nodig is bv manege wil parkeren faciliteren, daardoor kan huidige parkeerplaats vervallen en wordt PAS doel behaald;
  • Door nieuwe samenwerkingen kan gebied als grondstofleverancier dienen, bv Brabants Landschap kan hout leveren voor bouw gebouwen van manege en puinsorteerinstallatie;
  • Er wordt ruimte gecreëerd voor verplaatsing van beide hondenverenigingen vanuit de flank van de Regte Heide naar een gezamenlijke nieuwe locatie;
  • Door uitbreiding van de puinsorteerinstallatie wordt de circulaire betonketen gefaciliteerd;
  • Door verplaatsing van de manege naar de overzijde wordt een verkeersonveilige situatie opgelost, te weten de onveilige paardenoversteek;
  • De entree naar Goirle wordt opgeknapt en door duurzame invulling wordt extra meerwaarde gecreëerd;
  • De golfbaan kan blijven op huidige locatie en wil in overleg kijken naar oplossingen die bijdragen aan het behoud van de Regte Heide;
  • Door afwaardering van de Nieuwkerksedijk-Zuid worden de natte natuurparel Poppelsche Leij en de Regte Heide beter met elkaar verbonden;
  • Door opwaardering van het Nieuwkerksbaantje kan het toeristisch verkeer dat het zuidelijke deel bezoekt wordt gescheiden van het verkeer van de bedrijvigheid aan de Fokmast;
  • Voor 20% van de bestemmingswinst wordt een meerwaarde gecreëerd.

3.3 Gemeente

Structuurvisie

De structuurvisie, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2010, biedt het kader voor het te voeren ruimtelijk beleid tot 2020. Het omvat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. Het plangebied maakt in de structuurvisie onderdeel uit van het deelgebied 'Midden'. In dat gebied ligt het accent op natuur en recreatie. Verdere ecologische ontwikkeling wordt hier benadrukt door onder meer uitbreiding van bosgebieden. Met inachtneming van natuur- en landschapswaarden wordt extensieve recreatie gestimuleerd. Op deze manier wordt de belevingswaarde van het gebied vergroot.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0023.png"

Afbeelding 3.2: structuurvisiekaart met globale ligging Fokmastgebied en zuidelijke natuurherstelpercelen (gele lijnen)

Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied houden rekening met de aanwezige natuur- en landschapswaarden (zie paragraaf 4.3 en paragraaf 5.7). De maatregelen op de natuurherstelpercelen zijn gericht op vernatting van de Regte Heide en dragen direct bij aan ecohydrologisch herstel van dit Natura 2000-gebied. Daarnaast blijft een recreatieve functie in het gebied behouden door de verplaatsing van de manege, en wordt bij de verplaatsing rekening gehouden met de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

Toekomstvisie

In 2013 is door de gemeenteraad de “Toekomstvisie gemeente Goirle 2020” vastgesteld onder de titel “Thuis in Goirle: groen, sociaal, ondernemend”. Kortweg werd aan dit document de subtitel “Toekomstvisie 2020” gegeven. Deze visie - gebaseerd op de drie kernbegrippen 'groen, sociaal en ondernemend' – dient als leidraad voor de toekomstige beleidsontwikkeling. De ambitie voor Goirle in 2020 luidt: Onze inwoners voelen zich thuis in de gemeente Goirle, want Goirle is een groene, sociale en ondernemende gemeente.

Goirle is Groen
De gemeente Goirle wordt gekenmerkt door het dorpse en landschappelijke karakter en is een prettige en groene woonomgeving, gelegen in het prachtige groen (bossen, beken, Regte Heide) en nabij de grote stad.

Goirle is Sociaal
De gemeente Goirle is een dynamische en levendige gemeente. De onderlinge sfeer is goed, open en positief. Ieder handelt vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid. Problemen worden door inwoners zoveel als mogelijk zelf opgelost. In laatste instantie biedt de gemeente een vangnet voor diegenen die daarop zijn aangewezen. De gemeente denkt en handelt vanuit de ´menselijke maat´. De inwoners kennen elkaar en zijn betrokken bij hun directe naaste omgeving maar zijn ook betrokken bij hun buurten en wijken. We zijn er voor elkaar en zorgen voor elkaar als dat nodig is. Goirle heeft een actief verenigingsleven en er zijn veel vrijwilligers. We zijn trots op ons eigen karakter en onze eigen identiteit en houden deze graag in stand.

Goirle is Ondernemend
In de gemeente Goirle zijn voldoende voorzieningen voor wonen, leven, onderwijs, recreatie en zorg aanwezig voor jong en oud, voor ieder wat wils. Economische ontwikkelingen in dat kader worden waar mogelijk ondersteund. In onze afwegingen maken we een verantwoorde keuze gericht op duurzaamheid. Daarbij wegen we economische en ecologische argumenten in samenhang en zorgen we voor balans. We staan open voor nieuwe initiatieven van burgers, organisaties en ondernemers; soms initiëren we deze initiatieven zelf als we kansen zien of iets willen bereiken. Als gemeente kiezen we hierbij bij voorkeur een regierol.

Conclusie
In de samenhangende aanpak van het gebied is rekening gehouden met het groen nabij het plangebied, namelijk door onder meer de natuurherstellende maatregelen in de drie natuurherstelpercelen te treffen en door specifieke (inrichtings)maatregelen bij de bedrijven. Daarnaast biedt het bestemmingsplan ruimte aan in elk geval de drie bedrijven om uit te breiden, wat bijdraagt aan een gezondere bedrijfsvoering van deze bedrijven. Specifiek geeft het plan betere mogelijkheden aan Paulissen B.V. om haar werkzaamheden in de duurzaamheidsindustrie (van puin naar circulair beton) voort te zetten. Hiermee draagt het bestemmingsplan indirect bij aan het hergebruik van grondstoffen.

De gemeente Goirle geeft daarnaast uiting aan de regierol, door de ontwikkelingen te faciliteren. Daarbij past dit proces in de Toekomstvisie, omdat de planontwikkeling in overleg met de betrokken partijen tot stand komt. De planontwikkeling draagt tenslotte bij aan het ondernemingsklimaat in Goirle.

Hoofdstuk 4 THEMATISCHE BELEIDSKADERS

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van de kaders. De relevante milieuaspecten en water komen aan bod in de volgende hoofdstukken.

4.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten en welstand

Stedenbouwkundige en landschappelijke uitgangspunten

Door de gemeente zijn randvoorwaarden gesteld aan de stedenbouwkundige en landschappelijke uitwerking van de verschillende ontwikkelingen binnen het plangebied. Deze zijn opgenomen in Bijlage 8 en Bijlage 9.

Welstand

Bouwplannen moeten onder meer worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', aldus de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de bouwplannen die in de gemeente worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In Goirle is dat gebeurd op 11 maart 2014. De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa's in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa's passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hiertoe in verschillende soorten gebieden, ieder met hun eigen gebiedsgerichte criteria. Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de welstandsnota.

In een later stadium zullen de beoogde ontwikkelingen, afzonderlijk van de toetsing aan het bestemmingsplan, worden getoetst aan de Welstandsnota van de gemeente Goirle.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.2.1 Archeologie

Algemeen

Omdat in groeiende mate het Europese archeologische erfgoed werd bedreigd, is in 1992 het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologische belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen plaats te laten vinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, in casu de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

In wetgeving is de omgang met archeologisch erfgoed geregeld en zijn enkele uitgangspunten en doelstellingen gesteld. Zo kan iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem verstoord wordt, verplicht worden gesteld om een rapport ter beschikking te stellen waaruit de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist. Dit bestaat in de eerste plaats uit vooronderzoek: het bureauonderzoek en/of inventariserende veldonderzoek, elk met bijbehorende standaard rapportages. Tijdens het bureauonderzoek wordt gekeken naar wat er in historisch, archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht al bekend is over het plangebied. De volgende fase bestaat in veel gevallen uit een veldonderzoek. Dergelijk onderzoek heeft als doel kansrijke en kansarme zones te karteren. Hierbij kan booronderzoek plaatsvinden alsmede proefsleuvenonderzoek. De resultaten dienen vervolgens te worden gewaardeerd. Tijdens de waarderende fase wordt van de aangetroffen vindplaatsen, ook wel site genoemd, de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit vastgesteld om zo tot een oordeel over de behoudenswaardigheid te komen. Op basis van dit oordeel neemt de betrokken overheid een (selectie)besluit hoe met eventueel aanwezige vindplaatsen dient te worden omgegaan.

Onderzoek

In het kader van de ontwikkeling van het Fokmastgebied en de twee zuidelijke natuurherstelpercelen is door Antea Group in april 2019 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Onderstaand worden de conclusies behandeld. Het complete onderzoek is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Archeologie

Het onderzoeksgebied van het door Antea Group uitgevoerde archeologische bureauonderzoek is groter dan het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Daarom worden onderstaand alleen de resultaten van het onderzoek beschreven die voor het plangebied relevant zijn.

In het Fokmastgebied, het terrein van Paulissen B.V. en het noordelijke natuurherstelperceel, direct grenzend aan het Fokmastgebied, zijn zones met middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten aanwezig. Het advies is om bij het Fokmastgebied en bij het terrein van Paulissen B.V. een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (Verkennende fase, en 6 boringen per hectare) uit te voeren. In het noordelijke natuurherstelperceel wordt geadviseerd om bij graafwerkzaamheden eveneens een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase) uit te voeren.

Deze methode is niet primair gericht om archeologische resten aan te treffen (hiervoor is de gehanteerde boordichtheid en -intensiteit te gering), maar is wel uitermate geschikt om 1) de bodemopbouw en 2) de bodemkwaliteit (de gaafheid) te bepalen. Met deze methode kan ook goed de aan- en afwezigheid van dekzandruggen- en welvingen, esdekken (kansrijke zones) of de lagere delen in het landschap (kansarme zones) worden bepaald.

De twee zuidelijke natuurherstelpercelen liggen in een zone met een lage kans op het aantreffen van archeologische resten. Toch is het advies om indien hier graafwerkzaamheden plaatsvinden, inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van boringen (verkennende fase). Hiermee kan inzicht worden verkregen in de bodemopbouw van het gebied en de mate van verstoringen. De hogere ligging, tussen twee beekdalen en de nabijheid van diverse locaties met crematiegrafvelden met bijbehorende grafstructuren maakt dat er evenwel kans is dat er toch archeologische resten aanwezig zijn.

Conclusie  

De gemeente Goirle neemt een selectiebesluit om bovenstaande vast te leggen. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden wordt op de verbeelding en in de regels een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen. Het bevoegd gezag neemt hiervoor een selectiebesluit.

4.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Algemeen

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet 1988, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig. Effecten op deze monumenten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kunnen daarmee uitgesloten worden.

Onderzoek

In 2019 is door Antea Group een quickscan cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder worden beknopt de hoofdpunten weergegeven. In de bijlage 2 is de complete quickscan opgenomen.

Nabij het plangebied van voorliggend bestemmingsplan liggen meerdere landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle gebieden en waarden. Dit betreft gronden in het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag of in de directe omgeving hiervan:

  • Restanten van grafrituelen: de archeologische rijksmonumentale grafheuvels en de rijksmonumentale grafkelder;
  • Het heideveld van natuurgebied “De Regte Heide” en de landschappelijke overgang met het beekdal van de Oude Leij;
  • Landgoed Nieuwkerk + historische wegenstructuren.

Als gekeken wordt naar het plangebied zelf, kan gesteld worden dat het Fokmastgebied inclusief het noordelijke natuurherstelperceel en de twee zuidelijk gelegen natuurherstelpercelen alle liggen in 'provinciaal aangewezen cultuurhistorische vlakken'. Daarnaast geldt voor de twee zuidelijke natuurherstelpercelen dat deze tevens in gebied liggen met 'aardkundige waarden'. Nabij de zuidelijke natuurherstelpercelen ligt bovendien een 'cultuurhistorisch waardevol complex' (klooster Nieuwkerk) (roze stip op figuur 4.1).
afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0024.png"

Figuur 4.1: provinciaal aangewezen cultuurhistorische vlakken (Roze), aardkundige waarden (bruin gestreept) en cultuurhistorisch waardevolle complexen (roze stippen)

Daarnaast is één cultuurhistorisch waardevolle lijn in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aanwezig: de weg De Fokmast. In het bijzonder zijn de bomenrijen langs deze weg van cultuurhistorische waarde. Net buiten het plangebied zijn als cultuurhistorische waardevolle lijnen aanwezig: de Nieuwkerksedijk-Zuid, Tabsmoer en weg haaks hierop en De Halve Maan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0025.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0026.png"

Figuur 4.2: cultuurhistorisch waardevolle lijnen in en rondom het plangebied

Met de ontwikkelingen in het Fokmastgebied en de herinrichting van de twee zuidelijke natuurherstelpercelen wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische en aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische lijnen. De ontwikkelingen worden zo vorm gegeven dat cultuurhistorisch waardevolle lijnen en vlakken niet aangetast worden. De inritten van de terreinen langs De Fokmast zijn zo vormgegeven dat hier zo min mogelijk aantasting van de laanstructuur plaatsvindt. Er is rekening gehouden met de monumentale bomenrij en er hoeft slechts 1 boom te worden gekapt voor de aanleg van de inritten. Daarnaast worden de cultuurhistorische waardevolle bomenrijen beschermd door de regels van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Ter bescherming van de cultuurhistorische waarde van de weg De Fokmast is in dit bestemmingsplan een beschermingsregime ingesteld. Daartoe is op de verbeelding de aanduiding 'bomenrij'opgenomen. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat de bomen binnen deze aanduiding niet gekapt mogen worden. Door het instellen dan dit beschermingsregime vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder worden de archeologische waarden en de aardkundige waarden in dit plangebied beschermd door de dubbelbestemmingen 'Waarde - Geomorfologie' en 'Waarde - Archeologie'.

4.3 Landschap

De gemeente Goirle heeft een prachtig afwisselend buitengebied gelegen tussen het Dommelsysteem en het Dongesysteem. Het gebied herbergt zowel hogere drogere gronden als lagere nattere beekdalen en kwelbrongebieden en is rijk aan waardevolle landschappen en natuurgebieden. Het gebied Fokmast - Regte Heide maakt onderdeel uit van het mooie buitengebied. In dit relatief kleine gebied komen allerlei facetten uit het buitengebied bijeen zoals hogere en lagere gronden, beekdal en heidegrond en zijn delen van het oude coulissenlandschap nog zichtbaar. Om de waardevolle landschappen te behouden en waar mogelijk te versterken heeft de gemeente een landschapsbeleidsplan opgesteld. In deel B van dit plan zijn richtlijnen opgenomen die voor deze ontwikkeling van toepassing zijn.

Landschapsbeleidsplan deel B

Het landschapsbeleidsplan van de gemeente Goirle geeft duidelijke handvatten om ingrepen in het landschap te begeleiden en te toetsen, maar heeft ook uitdrukkelijk de ambitie om te verleiden tot nieuwe ontwikkelingen die de ruimtelijke kwaliteit in de toekomst versterken. In de navolgende alinea's wordt deel B van het landschapsbeleidsplan beschreven. Dit deel geeft antwoord op de vraag hoe de visie op hoofdlijnen zoals te vinden in het andere deel (A), bereikt kan worden. Er zijn spelregels voor ontwikkeling en behoud in weergegeven.

Toetsing

Voorliggende ontwikkelingen, de uitbreiding van het recyclingbedrijf en de manege, vallen onder het deelgebied 'Midden': het landschap van de Regte Heide, Bossen en landgoederen. Onderstaand zijn voor deze ontwikkelingen relevante gebiedskenmerken en spelregels toegelicht. Voor het complete landschapsplan deel B wordt verwezen naar bijlage 9 bij deze toelichting.

Twee spelregels zijn relevant voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan:

  • Flanken van de beekdalen duurzaam inrichten door middel van coulissen. Erven, (duurzame) agrarische bedrijven, ondernemingen en overige functies worden landschappelijk ingepast binnen de coulissen;
  • In de directe omgeving van het heidecomplex op de flanken, in de bossen en de beekdalen wordt ingezet op vernatting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0027.png"

Figuur 4.3 Impressie van een coulissenlandschap tussen het beekdal en de heide (bron: landschapsplan feb 2020, gemeente Goirle)

De eerste spelregel wordt door de gemeente Goirle verder toegelicht in de randvoorwaarden die zijn meegegeven aan het recyclingbedrijf Paulissen B.V., manege de Heideruiter en de gemeentewerf. De coulissen kunnen bestaan uit bomenlanen, houtsingels, houtwallen of bredere vogelbossen. Het realiseren van een landschapsbeeld, waarbij achterliggende bedrijfsactiviteiten aan het zicht worden onttrokken is het uitgangspunt. De omvang van de coulissen dient daarom substantieel te zijn. Het beeld dient binnen vijf jaar na aanleg te zijn ontstaan. Daarom dienen bomen/boomvormers van enige omvang toegepast te worden. Houtsingels en bosstroken dienen een breedte te hebben van minimaal 10 meter. In de Randvoorwaarden zoals door de gemeente aangegeven aan de ontwikkelende partijen (recyclingbedrijf, manege en gemeentewerf) zijn voorbeelden van profielen afgebeeld, evenals een plantlijst en minimale plantmaat.

Conclusie

De landschappelijke inpassing van het recyclingbedrijf, manege en de gemeentewerf door middel van coulissen wordt geborgd door in de regels op te nemen dat binnen 1 jaar na het ingebruiknemen van de gronden voor het recyclingbedrijf en de gemeentewerf uitvoering moet zijn gegeven aan het landschapsplan (artikel 18.2.3). Als bijlage bij de regels is het landschapsplan opgenomen waarin invulling is gegeven aan de specifieke eisen vanwege de landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering van het landschap.

De tweede spelregel, dat bij de flanken van het heidecomplex, vernatting gewenst is, wordt op ingespeeld door de natuurherstellende maatregelen te treffen in het perceel voor natuurherstel (direct grenzend aan het Fokmastgebied) en de twee zuidelijk gelegen natuurherstelpercelen.

4.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

Verkeersintensiteit

De uitbreiding van het recyclingbedrijf leidt tot een toename van ongeveer 40 motorvoertuigen (vrachtwagens)/etmaal. De Turnhoutsebaan kan deze beperkte toename aan; het leidt niet tot capaciteitsproblemen op de bestaande wegen. Daarnaast wordt het recyclingbedrijf ten opzichte van de huidige situatie meer richting de Turnhoutsebaan verplaatst, wat een positief effect heeft op de verstoring van het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag. De verplaatsing van de manege en verplaatsing en uitbreiding van de gemeentewerf leiden niet tot grote veranderingen in de verkeersintensiteit, aangezien het om verplaatsing en (beperkte) uitbreiding gaat.

Infrastructurele aanpassingen

In het Fokmastgebied worden enkele infrastructurele maatregelen genomen om, naast terugdringen van de verstoring van het Natura 2000-gebied, ook de verkeersveiligheid te vergroten. Ter hoogte van de beoogde locaties van het recyclingbedrijf, de manege en de gemeentewerf wordt een rotonde aangelegd. De rotonde verbindt De Fokmast met de Turnhoutsebaan. Vanaf deze rotonde zal één afslag het Fokmastgebied in worden gerealiseerd. Een directe ontsluiting vanaf de rotonde richting de bedrijven is niet mogelijk uit het oogpunt van verkeersveiligheid.

Tussen de beoogde locatie van de manege en de Turnhoutsebaan wordt een ventweg aangelegd. Deze is bedoeld als route voor landbouwverkeer. Om menging en kruising van zwaar (bedrijfsverkeer) en langzaam, recreatief verkeer tot een minimum beperkt te houden, wordt een nieuwe fietsoversteek over de rotonde aangelegd. Dit fietspad wordt doorgetrokken tot na de inritten naar de bedrijfspercelen. De bestaande fietsoversteek over de Turnhoutsebaan komt te vervallen. Het fietspad bij de kruising Wim Rotherlaan, ten oosten van de Turnhoutsebaan, zal tot aan de rotonde worden doorgetrokken.

De weg 'De Fokmast' zal in de huidige vorm behouden blijven.

Parkeren

In de beoogde situatie is er voor de manege noodzaak tot het realiseren van parkeerplaatsen. Dit dient op eigen terrein plaats te vinden. Voor de aantallen parkeerplaatsen wordt hierbij aangesloten bij de publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW van december 2018. Wat afmetingen betreft is de 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2012 (ASVV 2012)' van het CROW van december 2018 het uitgangspunt. Het parkeerterrein van de manege dient ook ruimte te bieden voor compensatie van de parkeerplaatsen die in de huidige situatie in het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag gelegen zijn. Het gaat om tien parkeerplaatsen voor bezoekers/recreanten van/in natuurgebied Regte Heide & Riels Laag.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot grote veranderingen in verkeersintensiteit. De belangrijkste ontsluitingsweg, de Turnhoutsebaan, heeft voldoende capaciteit om de toename van verkeer te verwerken. Het plan voorziet daarnaast in een meer verkeersveilige situatie door een oplossing te bieden voor de paardenoversteek en een veilige fietsroute mogelijk te maken.

Voor parkeergelegenheid wordt op eigen terrein voldoende ruimte gemaakt om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte en voorzieningen voor de omgeving.

Hoofdstuk 5 MILIEUASPECTEN

Dit hoofdstuk gaat in op de relevante milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op de planontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

5.1 Milieuhinder en bedrijven

Algemeen
Bedrijven of instellingen waar activiteiten plaatsvinden, kunnen hinder veroorzaken richting de omgeving. Deze hinder kan bijvoorbeeld bestaan uit geluidbelasting of geurhinder. De wetgeving hiervoor is vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). In het bijbehorende Activiteitenbesluit staan regels per soort milieubelastende activiteit en per soort milieubelasting. De systematiek is uitgewerkt in de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering", die als leidraad voor de inrichting van het plangebied dient. Deze publicatie geeft een indicatie van de afstanden waarbinnen hinder op kan treden.

In de VNG-publicatie zijn bedrijven onderverdeeld in soorten. De bedrijf soorten (categorieën) staan beschreven in de VNG-publicatie, hierin zijn richtafstanden per milieucategorie opgenomen. Naast de milieucategorie van het bedrijf speelt het type gebied een belangrijke rol bij het bepalen van de richtafstanden. Gezien de omgeving kan voor de Fokmast uitgegaan worden van een landelijk gebied. Onderstaande richtafstanden (tabel 5.1) uit de VNG-publicatie zijn gebruikt voor voorliggend bestemmingsplan om de milieucategorieën ten opzichte van de gevoelige functies (woningen) te bepalen:

Tabel 5.1: Richtafstanden tot gebiedstype landelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0028.png"

Onderzoek

Deze paragraaf beschrijft hoe de VNG-publicatie toegepast is om tot een inrichting van het plangebied te komen. Figuur 5.1 toont de ligging van de functies na realisatie van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0029.png"

Figuur 5.1: Ligging van functies met indicatieve terreinbegrenzingen.

Invloed omgeving op het plangebied

In de omgeving van het plangebied vinden verschillende activiteiten plaats die invloed kunnen hebben op de toekomstige milieugevoelige functies in het plangebied (bedrijfswoning manege). Op het bedrijventerrein Tijvoort zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt conform de VNG-richtlijnen een richtafstand van 300 meter. De bouwmarkt (zie figuur 5.2) kent een maatbestemming met categorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter. Door de verplaatsing van de manege naar de overzijde van de Turnhoutsebaan komt de manege verder te liggen van bedrijventerrein Tijvoort dan in de huidige situatie.

Hoewel aanwezig binnen het plangebied, heeft het recyclingbedrijf ook invloed op de bedrijfswoning van de manege en de bouwmarkt aan de overzijde van de Turnhoutsebaan. Dit is verder hieronder beschreven. Verder is er aan de Nieuwkerksedijk Zuid nog een woning gelegen. Deze woning bevindt zich op een afstand van circa 400 meter van de betreffende inrichting. Daarmee is geen sprake van een effect van de inrichting op deze woningen of andersom.

Invloed plangebied op de omgeving

In het plangebied zijn enkele functies aanwezig die invloed kunnen hebben op milieugevoelige functies in de omgeving. Milieugevoelige functies in de omgeving zijn de bouwmarkt aan de oostkant van de Turnhoutsebaan, een woning aan de Nieuwkerksedijk 18, grenzend aan het bedrijventerrein Tijvoort en een woning aan de Nieuwkerksedijk Zuid 22 direct ten oosten van het Fokmastgebied.

Manege

De manege valt volgens de VNG richtlijnen in categorie 3.1, waarbij het aspect geur maatgevend is. Voor geur geldt een richtafstand van 50 meter. De bouwmarkt is hindergevoelig voor wat betreft het aspect geur. Echter komt de manege in de beoogde situatie verder weg te liggen van de bouwmarkt dan in de huidige situatie. Desondanks moet de manege bij de locatiekeuze voor het emissiepunt van het dierenverblijf rekening houden met een afstand van 50 meter vanaf de gevel van de bouwmarkt (zie figuur 5.2). Het emissiepunt van de manege dient gerealiseerd te worden buiten de zone van 50 meter gemeten vanaf het bouwvlak van de bouwmarkt. Indien de manege voornemens is het emissiepunt binnen de 50-metercontour te realiseren, moet nader onderzoek worden gedaan naar de geurbelasting van het emissiepunt op de gevel van de bouwmarkt.

De afstand van de bouwmarkt tot de gronden waar de manege is voorzien is groter dan de geurcontour van 50 meter. Het is derhalve niet nodig de geurcontour in het onderhavige plan op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0030.png"

Figuur 5.2: 50-metercontour vanaf gevel bouwmarkt tot op het beoogde terrein van de manege

Paulissen B.V.

Het recyclingbedrijf Paulissen B.V. is een bedrijf milieucategorie 4.2. De activiteiten van het recyclingbedrijf nemen toe en de inrichting verplaatst. Geluid en stof zijn de maatgevende milieuaspecten voor deze inrichting. Omdat er binnen de maatgevende richtafstand van 300 meter gevoelige objecten gelegen zijn, zijn de aspecten stof en geluid nader onderzocht. In paragraaf 5.4 en 5.5 zijn de resultaten van het onderzoek naar geluidsbelasting en de resultaten van het onderzoek naar stof op milieugevoelige functies in de omgeving beschreven. Uit die paragrafen blijkt dat de voorgenomen verplaatsing en uitbreiding ruimtelijk en milieukundig inpasbaar is.

Conclusie

De uitbreiding van het recyclingbedrijf en verplaatsing van de manege en woning zorgen voor een verschuiving en uitbreiding van de milieucontouren. Deze effecten zijn meegenomen in bovenstaande effectbeoordeling en maken het voornemen niet onuitvoerbaar. De overige bedrijven/instellingen hebben geen effect op het plangebied. Dit aspect werpt daarmee geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan op.

5.2 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transport staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0031.png"

Figuur 5.3: PR en GR afgebeeld


Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0032.png"

Figuur 5.4: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In en rond het plangebied aan De Fokmast bevinden zich verschillende risicobronnen. Op het bedrijventerrein Tijvoort zijn diverse risicobronnen en de behorende contouren aanwezig, onder andere van LPG-installaties. In het plangebied zijn twee risicobronnen aanwezig, te weten twee gasleidingen. De ene gasleiding doorkruist het plangebied in het noordoosten. Deze gasleiding ligt onder de Oude spoorbaan en de Spoorbaan. De andere gasleiding vormt een oost-westverbinding. De gasleiding ligt even ten zuiden van Riel en doorkruist het plangebied onder een onverhard pad en vervolgt zijn weg achter de bouwmarkt door onder de Tijvoortsebaan. Rond deze gasleiding ligt een risicocontour. Deze risicobronnen zijn weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0033.png"

Figuur 5.5: risicobronnen in het plangebied en de directe omgeving (Bron: risicokaart)

Ontwikkelingen

Voor de realisatie van de manege wordt de externe veiligheidssituatie nader beschouwd. Op basis van de beoogde inrichting van het terrein zal een verantwoording van het groepsrisico opgesteld worden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0034.png"

Figuur 5.6: hogedrukaardgastransportleiding met de PR 10 -6 contour, 1%-letaliteitszone en 100%-letaliteitszone met een indicatieve inrichting van het Fokmastgebied.

Zoals in figuur 5.6 te zien is, valt de beoogde ontwikkeling binnen een aantal veiligheidszones van de hogedruk aardgastransportleiding. Zowel de bedrijfswoning als de stallen liggen binnen de PR 10-6-contour. Beide objecten liggen eveneens binnen de 100%- en 1%-letaliteitzones (invloedsgebied). Omdat de manege is gelegen binnen de 1%-letaliteitsgrens van de leiding, moet conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het groepsrisico berekend en verantwoord worden. Het plan zal echter een minieme bijdrage leveren aan de hoogte van het groepsrisico. De exacte terreinindeling is nu nog niet concreet genoeg voor het uitvoeren van een berekening. Bij het vast te stellen bestemmingsplan zal een groepsrisicoberekening en verantwoording worden bijgevoegd.

Kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object

Het realiseren van objecten binnen de PR 10-6-contour is toegestaan mits het bevoegd gezag het risico hier aanvaardbaar acht. In het bestemmingsplan is de realisatie van kwetsbare objecten uitgesloten. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een beperkt kwetsbaar object, doordat de woning als bedrijfswoning aangemerkt wordt. Door veranderingen aan het object of door het gebruik kan een object echter verkleuren van een beperkt kwetsbaar object naar een kwetsbaar object. In het bestemmingsplan wordt het verkleuren tegengegaan met behulp van bouw- en gebruiksregels (indien een object binnen de PR 10-6-contour kwetsbaar kan worden, is er namelijk een grote kans op slachtoffers bij een calamiteit). Het is daarbij belangrijk dat:

  • de beoogde bedrijfswoning te allen tijde hoort bij het bedrijf en niet aangemerkt wordt als burgerwoning (verhuur van de woning is bijvoorbeeld niet toegestaan);
  • aanwezigheid van grote aantallen personen (50 personen of meer) gedurende langere aaneengesloten tijd (groot gedeelte van de dag of meerdere aaneengesloten dagen) dient te worden uitgesloten.

Gezien de ligging van het plangebied en de functie van het object in relatie tot de risicoafstanden en -contouren is het raadzaam om nadrukkelijk te kijken naar de zelfredzaamheid. Aangeraden wordt om een zelfredzaamheidsplan op te stellen, zeker indien de manege wordt gebruikt door beperkt zelfredzame personen (minderjarigen, mindervaliden etc.). Dit zelfredzaamheidsplan maakt onderdeel uit van de op te stellen groepsrisico verantwoording. Als de inrichting van het gebied verder uitgewerkt is, vindt er verantwoording van het groepsrisico plaats.

Omgevingswet
Naar verwachting treedt in 2021 de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet kan leiden tot nadere bouwkundige eisen ten aanzien van het realiseren van objecten binnen een aandachtsgebied. Of sprake is van nadere bouwkundige eisen, wordt echter bepaald door beleidskeuzes van de gemeente.

Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

In aanvulling op het voorgaande geldt dat door het plangebied van noord naar zuid een reserveringszone voor gasleidingen uit de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 loopt. Figuur 5.7 toont de ligging van deze zone uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0035.png"

Figuur 5.7: Ligging reserveringszone gasleidingen uit de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De reserveringszone uit de structuurvisie is 45 meter breed en bedoeld als toekomstig tracé voor maximaal twee aardgastransportleidingen. Paragraaf 6.10 van de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 bepaalt dat aangewezen buisleidingstroken (zoals die onder het plangebied lokaal (dus door de gemeente) gevrijwaard worden van activiteiten die de aanleg van een buisleidingen(strook) kunnen hinderen. Dit werkt door in het Barro (zie navolgende alinea's). Op de reserveringszone mogen dus geen functies/activiteiten mogelijk worden gemaakt die in de toekomst de aanleg van de leidingen kunnen hinderen.

Het Barro kent in titel 2.9 ten aanzien van buisleidingstroken die van nationaal belang zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Artikel 2.9.2 van het Barro verwijst naar het Rarro voor een overzicht van de buisleidingenstroken van nationaal belang. Het Rarro verwijst voor een overzicht van de tracés weer naar de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035.

Aan weerszijden van de tracés ligt blijkens artikel 2.9.2, lid 1 Barro een zoekgebied van 250 meter gemeten vanaf de buitenste begrenzing van het tracé. Het tracé zelf mag op basis van artikel 2.9.2, lid 2 Barro zelf maximaal 70 meter breed zijn. Echter, het tracé onder de Proeftuin is 45 meter breed gemaakt gelet op nabijheid van het Natura 2000-gebied (Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035, paragraaf 7.1.2.4). De belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding moet binnen deze strook vallen (artikel 2.9.5, lid 1 Barro).

Op basis van artikel 2.9.3 in samenhang met artikel 2.9.4, lid 3 van het Barro kan de gemeenteraad het voorkeurstracé (de paarse lijn uit figuur 5.8) verder uitwerken mits de definitieve tracékeuze binnen het zoekgebied van 545 meter (2 x 250 meter + 45 meter). Het tracé moet ook aansluiten op het voorkeurstracé in omliggende gemeenten en een breedte hebben die gelijk is aan de gemiddelde breedte van het voorkeurstracé. Van deze mogelijkheid tot optimalisatie van het tracé is in dit bestemmingsplan gebruikt gemaakt. Door het tracé uit de structuurvisie beperkt te verschuiven, zodat ruimte ontstaat voor de nieuwe locaties van het recyclingbedrijf, de manege en de gemeentewerf. Omdat het plangebied niet grens aan het grondgebied van andere gemeenten is geborgd dat het geoptimaliseerde tracé aansluit op de tracédelen in andere gemeenten. Het geoptimaliseerde tracé sluit buiten het plangebied weer aan op het tracé uit de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035. Het geoptimaliseerde leidingtracé is aangeduid op de verbeelding van dit bestemmingsplan en wordt beschermd door de regels van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicobronnen mogelijk. De bestaande risicobronnen en reserveringszone voor nieuwe gasleidingen worden opgenomen in dit plan door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Er wordt nog nader invulling gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico.

5.3 Kabels, leidingen en straalpad

Zoals reeds beschreven in paragraaf 5.2 liggen in het plangebied twee gasleidingen en een reserveringszone voor twee nieuwe gasleidingen. Deze worden door middel van aanduidingen vastgelegd en beschermd. Voor het overige zijn er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied aanwezig. Dit aspect heeft daarmee geen belemmerende werking op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, industriële activiteit en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder.

Voor geluidgevoelige bestemmingen die worden geprojecteerd in het gebied waar de geluidbelasting ten hoogste 48 dB bedraagt, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen voorwaarden. Indien geluidgevoelige bestemmingen in het gebied met een geluidbelasting tussen 49 en 63 dB worden gerealiseerd, dienen hiervoor hogere waarden te worden vastgesteld. Indien de geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd in een gebied met een geluidbelasting hoger dan 63 dB, is het vaststellen van een hogere waarde niet mogelijk. Deze situatie is alleen mogelijk als de geluidgevoelige bestemmingen worden uitgevoerd met een bouwkundige voorziening, zoals een dove gevel of vliesgevel. Indien een hogere waarde wordt vastgesteld of een dove gevel wordt toegepast, dient bovendien met deze hoge geluidbelasting rekening te worden gehouden in het bouwkundig ontwerp, door het realiseren van een geluidluwe buitenruimte, verblijfsruimtes aan de geluidluwe gevel, etc.

Onderzoek

De activiteiten van het recyclingbedrijf zullen toenemen. Als gevolg hiervan zijn effecten van het recyclingbedrijf te verwachten op de bedrijfswoning van de manege en milieugevoelige functies in de omgeving (zie figuur 5.8). Ook de geluidsbelasting van de Turnhoutsebaan op de bedrijfswoning van de manege en de milieugevoelige functies in de omgeving van het plangebied dient te worden beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0036.png"

Figuur 5.8: milieugevoelige functies in het plangebied en omgeving

Als de inrichting van het gebied verder uitgewerkt is wordt akoestisch onderzoek uitgevoerd naar:

1) de geluidseffecten van de verplaatsing en uitbreiding van Paulissen b.v. op de omgeving;

2) de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning bij de manege.

5.5 Lucht

Algemeen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. In de navolgende tabel zijn de desbetreffende grenswaarden weergegeven.

Tabel 5.2: Vastgestelde grenswaarden (concentraties in µg/m3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0037.png"

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2 5) in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m3) in Nederland nergens meer dan 18 keer per jaar wordt overschreden. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor en uit metingen over de afgelopen 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.

Overige luchtverontreinigende stoffen

Voor de overige luchtverontreinigende stoffen, waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen), geldt dat deze grenswaarden niet worden overschreden en de concentraties vertonen eveneens een dalende trend. Het is dan ook aannemelijk dat een overschrijding van de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden, als gevolg van een besluit, redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 11 bij deze plantoelichting gevoegd. In dit onderzoek zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op stikstofdioxide, fijnstof (PM10) en fijnstof (PM2,5) beschouwd.

Stikstofdioxide

Uit het onderzoek blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide onder de wettelijk bepaalde grenswaarde van 40 µg/m3 blijven. De maximale jaargemiddelde concentratie bedraagt namelijk 25,3 µg/m3 .

In aanvulling op het voorgaande is wettelijk bepaald dat de berekende uurgemiddelde concentratie NO2 mag niet meer dan 18 keer per jaar groter zijn dan 200 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de uurgemiddelde concentratie NO2 op alle beoordelingspunten minder dan 18 keer per jaar groter is dan 200 µg/m3. Ook aan deze wettelijke eis wordt derhalve voldaan.

Fijnstof (PM10)

Ten aanzien van deze categorie fijnstof geldt de hoogste jaargemiddelde concentratie 20,6 µg/m3 bedraagt. De wettelijke norm van 40 µg/m3 wordt hiermee niet overschreden. Tevens is wettelijk bepaald dat de jaargemiddelde concentratie PM10 niet meer dan 35 keer per jaar groter mag zijn dan 50 µg/m3. Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat ook aan deze eis voldaan wordt. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van PM10 voldaan wordt aan de wettelijke eisen.

Fijnstof (PM2,5)

Ten aanzien van deze categorie fijnstof geldt de hoogste jaargemiddelde concentratie 11,9 µg/m3 bedraagt. De wettelijke norm van 25 µg/m3 wordt hiermee niet overschreden. Waarmee ook voor dit luchtkwaliteitsaspect voldaan wordt aan de wettelijke eisen.

Conclusie
Er bestaan voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

5.6 Bodem

Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet -ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening- worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.

Onderzoek

Door Antea Group is een historisch bodemonderzoek (Bijlage 12) uitgevoerd. Het doel van het historisch bodemonderzoek is het verzamelen van relevante bodeminformatie over het plangebied en de directe omgeving. Op basis van de verzamelde informatie wordt beoordeeld of verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is in het kader van de voorgenomen uitbreiding.

Het historisch bodemonderzoek is uitgevoerd aan de hand van de richtlijnen uit de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, NNI, januari 2009). Op basis van de verzamelde basisinformatie, de aanleiding van het onderzoek en de mate van verdachtheid van de onderzoekslocatie is gekozen voor een standaard vooronderzoek.

Samenvatting historisch bodemonderzoek

De navolgende alinea's vatten de resultaten van het historisch bodemonderzoek samen.

Grond en grondwater

Uit de onderzoeken ter plaatse van de stortplaatsen Fokmast, Asvoortsedijk/Rielslaag en Zesblokken/Nieuwkerksedijk blijkt dat in zowel grond als grondwater sterk verhoogde waarden aan zware metalen en minerale olie zijn aangetoond.

Verontreinigende activiteiten

De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten binnen het onderzoeksgebied. Van de meest nabijgelegen brandstoftanks zijn certificaten bekend waarop staat aangegeven dat de tanks gereinigd en verwijderd/afgevuld zijn. Destijds zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Bodemkwaliteitskaart

De onderzoekslocatie bevindt zich op de interactieve bodemkwaliteitskaart binnen een gebied dat 'niet gezoneerd' is ter plaatse van de stortplaats. Derhalve kan geen uitspraak gedaan worden over de bodemkwaliteit ter plaatse. Ter plaatse van het overige gebied voldoet de bodem gemiddeld aan de klasse Achtergrondwaarden (AW2000). Het gebied heeft de bodemfunctieklasse Achtergrondwaarde.

Asbest

Op basis van het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie mogelijk als asbestverdacht dient te worden beschouwd, omdat in het natuur-/landbouwgebied (puin)paden aanwezig kunnen zijn (geweest) waarin asbest toegepast kan zijn.

Conclusie historisch bodemonderzoek

Op basis van de informatie uit het historisch bodemonderzoek geldt voor het plangebied dat er geen aanwijzingen zijn dat de bodem verdacht is op de aanwezigheid van verontreinigingen als gevolg van bodembelastende (historische) activiteiten. Deze bodemdelen worden dan ook als onverdacht beschouwd. Met uitzondering van de stortplaatsen in het plangebied voldoet de bodem aan de kwaliteitscriteria voor de klasse 'Achtergrondwaarden' (AW2000). Voor de gronden die niet als onverdacht aan te merken zijn (de voormalige stortplaatsen in het plangebied en de asbestverdachte locaties) geldt dat op basis van nader onderzoek de definitieve bodemkwaliteit vast moet worden gesteld.

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied is het van belang om voor ieder initiatief dat tot bodemingrepen leidt, inzicht te hebben in de bodemkwaliteit en de eventuele aanwezigheid dan wel het risico op het aantreffen van bodemverontreiniging. In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft geen verkennend onderzoek naar de verdachte locaties plaatsgevonden. Dergelijk onderzoek wordt derhalve (indien nodig) voor ieder afzonderlijk initiatief in het plangebied uitgevoerd alvorens de omgevingsvergunning die realisatie van het initiatief mogelijk maakt wordt verleend.

Voormalige stortplaats

In het gebied is ook een voormalige stortplaats aanwezig. Voor deze locatie geldt de verbodsbepaling uit de Interim-Omgevingsverordening (artikel 2.36). Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning wordt getoetst aan de Beleidsnota Hergebruik (juni 2004).

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0038.png"

Figuur 5.9 Ligging van de aanduiding voor de voormalige stortplaatsen in en rond het Fokmastgebied.

Conclusie

Verder bodemonderzoek vindt plaats in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning die werken of werkzaamheden in (een deel van) het plangebied mogelijk maak. Bij aanvraag van die vergunning moet aangetoond worden dat de bodemkwaliteit (al dan niet na het nemen van maatregelen) voldoet aan de bodemkwaliteit die als minimum voor de nieuwe functie of uit te voeren werkzaamheden geldt.

5.7 Natuur

De bescherming van natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, die waardevolle gebieden en soorten beschermt. Deze wet is een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

Algemeen
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Onderdeel van de NNN is het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Dit zijn de delen van het NNN die in Noord-Brabant zijn gelegen. De provincie heeft in de interim omgevingsverordening de bescherming van de NNB geborgd.

Soortenbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. ‘andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De in Noord-Brabant aangewezen gebieden (NNB) maken onderdeel uit van de NNN.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Onderzoek

Er is natuuronderzoek uitgevoerd voor de gronden binnen het plangebied. Deze onderzoeken zijn opgenomen als Bijlage 13 en Bijlage 14. Onderstaand zijn de resultaten beschreven.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Zowel in als nabij het plangebied liggen delen van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Op enkele van deze gronden in het plangebied is natuurontwikkeling voorzien. Delen van de bosachtige natuurdoeltypen vervangen door een waterloop met bijbehorende natte vegetatie. Daarnaast wordt het perceel met het natuurdoeltype 12.05 Kruiden- of faunarijke akker afgegraven waardoor de abiotische omstandigheden niet meer aansluiten bij de omstandigheden die nodig zijn voor dit natuurdoeltype (N12.05). Er vindt geen ontwikkeling van “rode functies” plaats binnen NNN-gebied. Daarnaast komt het recyclingbedrijf op grotere afstand van de Regte Heide te liggen. De geplande toekomstige inrichting van het gebied biedt daarnaast een grote meerwaarde voor de huidige natuur.

De bundeling van de hondenverenigingen nabij de Fokmast is wel voorzien binnen de gronden van de NNB. In samenspraak met de provincie wordt bekeken hoe dit passend te maken is.

Uit bijlage 14 blijkt dat de zuidelijke natuurherstelpercelen grenzen aan het NNB als onderdeel van het NNN. De percelen zelf maken geen onderdeel uit van de NNB. Door de voorgenomen verwijdering van de drainage en maaiveldverlaging op een natuurherstelperceel kan de gewenste natuur op de Regte Heide & Riels Laag zich gaan ontwikkelen. Dit omdat het perceel dezelfde abiotische omstandigheden als de Regte Heide & Riels Laag krijgt. Deze ingrepen versterken het karakter van de reeds aanwezige NNN-gebieden in de omgeving van het plangebied. In de eindfase heeft het voornemen een positief effect op het NNN-gebied. De verstoring tijdens de aanlegfase is beperkt en wordt beschouwd in de passende beoordeling. De verstoring is minimaal omdat er niet tussen zonsondergang en zonsopgang gewerkt wordt en het plangebied niet verlicht wordt.

Natura 2000

Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag. Vanwege de ligging en omvang van het plan ten opzichte van de Natura 2000-gebieden kan niet op voorhand uitgesloten worden dat het plan een significant negatief effect heeft op het gebied. Conform de Wet natuurbescherming dient dan een Passende beoordeling opgesteld te worden. Zonder deze informatie kan niet met zekerheid gesteld worden dat de gebiedsbescherming de uitvoering van het plan niet belemmert.

In het kader van de uitbreidings- en verplaatsingsplannen van Paulissen B.V. en de manege worden stikstofonderzoeken uitgevoerd. De resultaten daarvan worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0039.png"

Figuur 5.10: Ligging van het plangebied (rode contour) ten opzichte van Natura 2000-gebied (geel gekleurd) (Synbiosys.alterra.nl/Natura2000)

Bescherming houtopstanden

In het plangebied zijn verschillende houtopstanden aanwezig die op basis van de Wet natuurbescherming beschermd worden, zie bijlage 13. Figuur 5.11 geeft weer waar in het plangebied deze houtopstanden zich bevinden. Uit bijlage 14 blijkt dat op de zuidelijke natuurherstelpercelen geen beschermde houtopstanden aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0040.png"

Figuur 5.11: Ligging door de Wet natuurbescherming beschermde houtopstanden (gele kleur) (bron ondergrond: Globespotter).

Houtopstanden die onder de Wet natuurbescherming vallen, mogen niet zonder meer gekapt worden. Of er een kapmelding in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is, is afhankelijk van de uiteindelijke inrichting van het gebied en het aantal bomen dat hiervoor gekapt moet worden binnen de beschermde houtopstanden.

Voor het indienen van een kapmelding geldt een aantal voorwaarden. Alleen als niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan, moet een ontheffing worden aangevraagd. Deze voorwaarden zijn:

  • de kapmelding moet tenminste 6 weken, maar niet meer dan een jaar voordat de houtopstand wordt gekapt, ingediend worden;
  • na kap van de houtopstand moeten ter plekke binnen 3 jaar nieuwe bomen geplant worden;
  • indien men niet de eigenaar is, moet de eigenaar op de hoogte gesteld worden van de voorgenomen kap.

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek (bijlage 13 en bijlage 14) is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
  • kleine marterachtigen (wezel, bunzing, steenmarter) (mogelijk verblijfplaatsen);
  • vleermuizen (mogelijk verblijfplaatsen, vliegroutes, foerageergebied);
  • hazelworm en levendbarende hagedis (mogelijk aanwezig);
  • huismus (mogelijk nesten);
  • jaarrond beschermde nesten (mogelijk nesten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0041.png"

Figuur 5.12: Waarnemingen van (mogelijk) beschermde natuurwaarden. Bron: Globespotter

Huismussen

Het is niet uit te sluiten dat in de gebouwen rond de manege nesten van huismussen aanwezig zijn, zo blijkt uit bijlage 13 en bijlage 14. Deze nesten zijn bij aanwezigheid jaarrond beschermd. Om uit te kunnen sluiten dat nesten van huismussen aanwezig zijn, is voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor ingrepen in het plangebied een onderzoek nodig conform de richtlijnen uit het kennisdocument huismus (BIJ12, 2017). Op basis van dit onderzoek bepaalt het bevoegd gezag of de aangevraagde werkzaamheden, al dan niet na het nemen van maatregelen, doorgang mogen vinden.

Jaarrond beschermde soorten

In het plangebied zijn op een aantal plekken nesten aanwezig waarvan niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze worden gebruikt door soorten die een jaarrond beschermd nest hebben. Een deel van de werkzaamheden in het plangebied gaat plaatsvinden binnen de invloedssfeer van de nesten. Bij de uitvoeringsperiode van de werkzaamheden moet daarom rekening gehouden worden met de aanwezigheid van broedgevallen in deze nesten. Verstoring van jaarrond beschermde nesten waardoor de soort mogelijk niet tot broeden komt is, in tegenstelling tot nesten van algemene broedvogels (zie hier onder), niet toegestaan.

Uit het nader onderzoek (bijlagen 15) blijkt dat in het plangebied een jaarrond beschermd nest (artikel 3.1 Wnb) van de buizerd aanwezig is. De in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen leiden niet tot ingrepen in de omgeving van dit nest. Daarmee blijven het nest en de omgeving in tact.

Om overtredingen van de Wet natuurbescherming te voorkomen, mag het nest niet verstoord worden tijdens het broedseizoen. Concreet kan dit vorm krijgen door in een straal van 75 meter rond de nestlocatie geen werkzaamheden uit te voeren tijdens het broedseizoen. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is daarmee niet nodig.

Algemene broedvogels

Wat betreft algemene broedvogels kan hier relatief eenvoudig rekening mee worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli*)) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn.

Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied dan worden locatiespecifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.

Vleermuizen

Het kan niet uitgesloten worden dat in het plangebied verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Om duidelijkheid te verkrijgen over de aanwezigheid van vleermuizen in de gebouwen moet onderzoek worden uitgevoerd conform het vleermuisprotocol 2017 (Netwerk groene Bureau's 2017).

Het is nog niet exact duidelijk of er door de planontwikkeling bomen weg gaan met holtes. Indien bomen met holtes moeten worden gekapt, dan moet onderzocht worden of deze holte geschikt is voor vleermuizen. Dit onderzoek moet ook gedaan worden conform het vleermuisprotocol 2017.

Wanneer het plan meer exact bekend is, zal een toets moeten worden gedaan naar of/in hoeverre gebruikt wordt als vliegroute en of foerageergebied door vleermuizen. Gezien de aanwezige biotopen is het niet aannemelijk dat er foerageergebieden verdwijnen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Tevens worden geen mogelijke vliegroutes doorbroken gezien het behoud van de bomenrijen/structuren in het landschap. Alleen bij aantasting van essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute is er sprake van een overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming en dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Om het effect op vleermuizen op voorhand tot het minimum te beperken wordt geadviseerd om het werkgebied niet (of vleermuisvriendelijk) te verlichten. Ook mogen werkzaamheden niet plaatsvinden tussen zonsondergang en zonsopkomst.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor ingrepen in het plangebied die gevolgen kunnen hebben voor vleermuizen moet onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd worden. Dit onderzoek moet voorgelegd worden aan het bevoegd gezag. Op basis van dit onderzoek bepaalt het bevoegd gezag of de aangevraagde werkzaamheden, al dan niet na het nemen van maatregelen, doorgang mogen vinden.

Kleine marterachtigen

Het is niet uit te sluiten dat verschillende zogenoemde kleine marterachtigen (wezel, bunzing en steenmarter) in het plangebied voorkomen. Om inzicht te krijgen in het voorkomen van de wezel, bunzing en steenmarter is nader onderzoek uitgevoerd. Uit dit nader onderzoek blijkt dat in het plangebied de steenmarter hoogstwaarschijnlijk een verblijfplaats op het terrein van de puinbreker heeft. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen bestaat de kans dat de verblijfplaats vernietigd wordt. Het vernietigen van de verblijfplaats is slechts toegestaan na het verkrijgen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming.

Het is aannemelijk dat de ontheffing verleend gaat worden. De verblijfplaats is beschermd op basis van artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen een ontheffingsmogelijkheid voor het beschermingsregime van artikel 3.10. In de provincie Noord-Brabant kent de steenmarter een goede staat van instandhouding. Ook zijn er geen alternatieven voor de gewenste ontwikkeling. Behoud van de huidige inrichting op de huidige plek is vanuit het oogpunt van de versterking van Natura 2000-gebieden niet gewenst. Deze versterking leidt daarnaast tot uitbreiding van het leefgebied van de steenmarter. Bij de planning van de werkzaamheden kan tot slot rekening worden gehouden met de kwetsbare periode van de steenmarter.

Reptielen

In het plangebied komen mogelijk de hazelworm en de levendbarende hagedis voor. Op een aantal locaties waar geschikt leefgebied voor deze soorten aanwezig is, zijn ruimtelijke ontwikkelingen gepland. Om te kunnen bepalen of deze ontwikkelingen een effect hebben op de hazelworm en de levendbarende hagedis is in het nader onderzoek (bijlage 15) aandacht besteed aan deze soorten. Uit dit onderzoek blijkt dat de levendbarende hagedis in het plangebied leeft. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt het leefgebied van dit reptiel (tijdelijk) geraakt. Dit vereist een ontheffing van de Wet natuurbescherming.

Het is aannemelijk dat de ontheffing verleend gaat worden. Het leefgebied van de levendbarende hagedis is beschermd op basis van artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen een ontheffingsmogelijkheid voor het beschermingsregime van artikel 3.10. De kern van het leefgebied van de levendbarende hagedis ligt in het Natura 2000-gebied en daarmee op delen van het plangebied waar gene ingrepen voorzien zijn. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt slechts een klein deel van de populatie geraakt. De gunstige staat van instandhouding van de soort komt daarmee niet in gevaar. Ook zijn er geen alternatieven voor de gewenste ontwikkeling. Behoud van de huidige inrichting op de huidige plek is vanuit het oogpunt van de versterking van Natura 2000-gebieden niet gewenst. Deze versterking leidt daarnaast tot uitbreiding van het leefgebied van de steenmarter. Bij de planning van de werkzaamheden kan tot slot rekening worden gehouden met de kwetsbare periode van de steenmarter.

Eekhoorn

Uit het nader onderzoek blijkt dat de eekhoorn in het plangebied aanwezig is. In het gebied waar de ontwikkelingen voorzien zijn, zijn geen nesten van deze soort aangetroffen. De eekhoorn wordt beschermd door artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen verdwijnt (tijdelijk) leefgebied van deze soort. Er verdwijnen geen nesten als gevolg van dit ontwikkelingen. In de omgeving is voldoende alternatief leefgebied voor de soort aanwezig. Daarmee hebben de ontwikkelingen geen onevenredig negatief effect op de eekhoorn. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is daarmee niet nodig.

Conclusie

Ten aanzien van de soortenbescherming geldt dat het initiatief niet-evident onuitvoerbaar is. Onderzoek naar beschermde soorten al dan niet in combinatie met onderzoek naar het nut en de noodzaak van het nemen van eventuele beschermingsmaatregelen vindt deels plaats in de procedure van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Daarbij moet getoetst worden aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming of andere relevante, dan geldende wet- en regelgeving. Bij die aanvraag wordt bepaald of het aangevraagde uitvoerbaar is.

Voor de soorten waar een ontheffing voor nodig is, geldt dat het aannemelijk is dat de ontheffing verleend wordt omdat de voorgenomen ingrepen geen onevenredige effecten op beschermde soorten hebben.

De voorgenomen herinrichting van de zuidelijk natuurherstelpercelen leidt in de eindfase tot een versterking van de NNB, als onderdeel van de NNN, in de omgeving van deze percelen. Dit omdat het verwijderen van de drainage en de maaiveldverlaging een van de natuurherstelpercelen dezelfde abiotische waarden geven als de Regte Heide & Riels Laag. Daarnaast leidt het verwijderen van de drainage tot vernatting van de Regte Heide & Riels Laag. De verstoring tijdens de aanlegfase heeft een beperkt karakter en de effecten daarvan worden beschouwd in de passende beoordeling.

5.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) of besluit (bijvoorbeeld de omgevingsvergunning) planmer-plichtig, projectmer-plichtig of vormvrij dan wel niet-vormvrij mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het bevoegd gezag dient bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die zouden moeten noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Hierbij dient het bevoegd gezag rekening te houden met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Wetswijziging per 16 mei 2017

Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een apart m.e.r.-beoordelingsbesluit door het bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden (voor 16 mei 2017 was dit nog vormvrij en kon de informatie en het besluit onderdeel uitmaken van het moederbesluit). Het uitgangspunt (”geest van de wet”) van een m.e.r.-beoordeling is dat er in beginsel geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij er sprake is van wezenlijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Onderzoek

De voornaamste activiteiten die binnen voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn de uitbreiding van het recyclingbedrijf en de verplaatsing/uitbreiding van de manege. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd wanneer en welke procedure doorlopen dient te worden. Op twee manieren kan er sprake zijn van een verplichting tot het doorlopen van de m.e.r.:

  • De voorgenomen activiteit komt voor in het Besluit m.e.r.
  • Voor de voorgenomen activiteit moet een passende beoordeling worden opgesteld, omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat er significant negatieve effecten zijn op Natura 2000-gebieden.

Voor de activiteiten zijn beide bepalingen van toepassing. De aanleg of uitbreiding van een industrieterrein is opgenomen in categorie D 11.3 van het Besluit m.e.r.. Echter vallen voorliggende ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt onder de drempelwaarde van 100 hectare. Een vormvrije m.e.r. beoordeling zou opgesteld moeten worden. Maar vanwege de nabijheid van het Natura-2000 gebied Regte Heide & Riels Laag kunnen significant negatieve effecten niet uitgesloten worden. Bij het plan is daarom de m.e.r.-procedure doorlopen en een passende beoordeling opgesteld. Het milieueffectrapport (MER) is als bijlage 16 bij de toelichting op dit bestemmingsplan toegevoegd.

Het MER bestaat uit twee delen. Deel A is en inventarisatie en beoordeling van mogelijke maatregelen voor het ecohydrologisch herstel van de Regte Heide & Riels Laag. Aan de hand van deze beoordeling kan een stapsgewijze aanpak worden opgesteld voor het ecohydrologisch herstel. Deel B moet aantonen dat de ontwikkelingen in het Fokmastgebied (uitbreiding recyclingbedrijf, verplaatsing manege, aanpassingen aan de infrastructuur) niet leiden tot belangrijke negatieve effecten op de leefomgeving.

Na de verdere uitwerking en afronding van de nog openstaande onderzoeken wordt het MER opgesteld en de conclusies verwerkt in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 WATER

De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.

6.1 Beleid

Rijk en provincie

Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan en in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021.

Nationaal Waterplan

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021

Dit plan, vastgesteld op 18 december 2015, geeft de hoofdlijnen van het milieu- en waterbeleid in de provincie. Hoofddoelen van dit plan zijn:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water, lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en extra risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

In het PMWP zijn de provinciale taken en opgaven voor milieu en water opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0042.png"

Figuur 6.1 Positionering van het PMWP in het provinciale beleid

 

In het PMWP zijn ook de doelstellingen voor de verbetering van de waterkwaliteit opgenomen. In 2027 moeten alle wateren voldoen aan de eisen vanuit de Kaderrichtlijn water (KRW). Beekherstel en verdrogingsbestrijding zijn voorbeelden van maatregelen die voortvloeien uit de KRW. De uitvoering van hydrologische herstelmaatregelen past daarom binnen de kaders van het PMWP.

Conclusie

Het project Proeftuin Fokmast Regte Heide draagt bij aan de uitvoering van taken vanuit de KRW. De hydrologische herstelmaatregelen zijn gericht op het tegengaan van verdroging en het verbeteren van de waterkwaliteit. In dit rapport worden ook de milieueffecten van de ontwikkelingen onderzocht en beoordeeld. Het voornemen past daarmee binnen het beleid zoals opgenomen in het PMWP.

Structuurvisie

De provincie gaat ervan uit dat de wateroverlast in de regionale watersystemen in 2015 aangepakt is waarbij de trits "vasthouden, bergen, afvoeren" als uitgangspunt geldt. Het vasthouden van het water vindt zoveel als mogelijk bovenstrooms op de hoger gelegen gebieden plaats in de zogenaamde brongebieden. Hier liggen kansen voor de koppeling met natuurontwikkeling en droogtebestrijding. Ook in de nabijheid van de grote steden liggen kansen voor het bovenstrooms vasthouden en bergen van het water. Hier liggen mogelijkheden voor de koppeling met bijzondere woon- en werkmilieus, de vergroting van het recreatief uitloopgebied en bestrijding van de verdroging in het omliggende landelijk gebied.

Waterschap De Dommel

Waterschap De Dommel en Waterschap Brabantse Delta zijn waterbeheerders in het plangebied en zijn verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Hierna worden de volgende beleidsstukken besproken:

  • Brabant Keur
  • Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water' (waterschap de Dommel)
  • Waterbeheerplan 2016 - 2021 Grenzeloos verbindend (waterschap Brabantse Delta)
  • Afkoppelbeleid (waterschap Brabantse Delta)
  • Beregenigingsbeleid (waterschap de Dommel)

Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'

Het Waterbeheerplan van waterschap De Dommel beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021. In het plan nodigt het waterschap uit om samen te werken met waterpartner, stakeholders, boer, burger en bedrijven. Het plan beschrijft de volgende uitdagingen, die ook voor het voorliggende plan van toepassing zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur. Waarbij wordt geconstateerd dat verdroging een probleem is.
  • Kringloopdenken, het waterschap ambieert een duurzame kringloopbenadering.
  • Vergroten waterbewustzijn om zo het draagvlak voor waterbeheer te vergroten.

Waterbeheerplan 2016 - 2021 Grenzeloos verbindend

Het Waterbeheerplan van waterschap Brabantse Delta beschrijft op hoofdlijnen het beheer van het water- en zuiveringssysteem. De langetermijnstrategie van het waterschap is waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding. Accenten uit het plan die relevant zijn voor het voorliggende project zijn:

  • Inzet op waterbewustwording van watergebruikers: het waterschap wil investeren in het vergroten van inzicht in eigenhandelingsperspectief van burgers en ondernemers.
  • Helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties.
  • Een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van optimaliseren peilbeheer en inrichtingsmaatregelen).
  • Dynamisch waterbeheer: flexibel beheer op basis van actuele informatie over de situatie in het gebied en de regionale verschillen daarin.

Afkoppelbeleid (waterschap Brabantse Delta)

Het hemelwaterbeleid van waterschap Brabantse Delta bestaat uit de algemene regels en het afkoppelbeleid. Het hemelwaterbeleid is opgesteld om te voorkomen dat relatief schoon hemelwater via de gemengde riolering naar zuiveringen gaat. Op deze manier kunnen wateroverlast en zuiverings- en transportkosten bespaard blijven.

Een onderdeel van het hemelwaterbeleid is het afkoppelbeleid. Dit beleidis ontwikkeld om een goede balans te houden tussen afkoppelen, toename verhard oppervlak en het oppervlaktewatersysteem.

Berenigingsbeleid (waterschap de Dommel)

Waterschap De Dommel hanteert een beregeningsbeleid om schade of overlast door droogte te voorkomen. Onderdeel van het beregeningsbeleid is de regel voor agrarische ondernemers om flexibeler te mogen beregenen. Wanneer zij eerst één of meerdere waterconserverende / -besparende maatregelen treffen mogen zij flexibeler beregenen.

Om natuurgebieden te beschermen gelden restricties voor grondwaterberegening in de beschermde gebieden waterhuishouding (EHS), de attentiegebieden en de invloedsgebieden van Natura 2000-gebieden. De beschermde gebieden zijn opgenomen op een kaart behorende bij de keur. Hieruit blijkt dat het een deel van het plangebied zich bevindt in beschermd gebied waterhuishouding en dat de rest van het plangebied zich bevindt in een attentiegebied.

Gemeente 

Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019

Als antwoord op de zorgplicht voortkomend uit de Wet milieubeheer, is door de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019 (VGRP) vastgesteld. Doelstellingen van het VGRP zijn:

  • beschermen volksgezondheid;
  • voorkomen wateroverlast;
  • voorkomen grondwateroverlast;
  • voorkomen milieuoverlast;
  • voorkomen instortingsgevaar (riolering);
  • voorkomen langdurige lozingsbeperking (riolering).

De gemeente Goirle en waterpartners streven naar een integrale en duurzame benadering van het watersysteem en de afvalwaterketen. Hierbij wordt nadrukkelijk samenwerking tussen de ketenpartners gezocht. Integraliteit en samenwerking zijn hierbij geen doelen op zich, maar essentiële randvoorwaarden om kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de kwaliteit en kennisuitwisseling te verbeteren.

Door klimaatverandering wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Het blijven verruimen van de ondergrondse riolering is geen optie, de afvoercapaciteit zal tijdens extreme neerslagomstandigheden niet toereikend zijn en het is bovendien te kostbaar. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden niet afgewenteld op het bestaande watersysteem en rioolstelsel.

Om droge voeten te houden en schade te voorkomen wordt ruimte gecreëerd in het groen, oppervlaktewater en/of de openbare ruimte. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater, aanpassing van waterpartijen en/of bovengrondse waterregulerende constructies (bovengrondse waterslimme oplossingen). Indien doelmatig draagt de perceelseigenaar een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave. Afkoppelen is hierbij een van de middelen.

Nieuwe ontwikkelingen en reconstructies worden hydrologisch neutraal ingepast. Gestreefd wordt om de menselijke activiteiten zo veel mogelijk af te stemmen op de natuurlijke (grond)waterfluctuaties.

6.2 Huidige en toekomstige situatie

Huidige situatie

De bestaande terreinen van het recyclingbedrijf, de gemeentewerf en de manege zijn (grotendeels) verhard. Verder zijn er diverse sloten en greppels aanwezig in het plangebied, waaronder de bermsloot van de Turnhoutsebaan en de waterloop NL14 (een zijwaterloop van de Poppelsche Leij). Het gebied is grofweg in te delen in een noordhoek, grenzend aan de Rielse Dijk en een zuidelijk deel, rond de Fokmast.

Van de twee zuidelijk gelegen natuurherstelpercelen is er één in gebruik als landbouwgrond, de ander als natuur. Ten noorden van deze percelen ligt het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag.

Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is met name het noordelijk deel van de Regte Heide (deelgebied 2, is het Fokmastgebied inclusief het derde, noordelijke, natuurherstelperceel) en de zuidzijde Regte Heide (deelgebied 4, zijn de twee zuidelijke natuurherstelpercelen en omgeving) van belang. Het milieueffectrapport (MER) bevat een inventarisatie en beoordeling van hydrologische herstelmaatregelen voor het gehele gebied.

Toekomstige situatie

Grondwaterstanden

Vanwege de hydrologische herstelmaatregelen dient rekening gehouden te worden met grondwaterstijgingen tot ca. 50 cm ten zuiden van de Fokmast. Ten noorden van de Fokmast zal de grondwaterstand in de zomer circa 20-30 cm stijgen en in de winter enkele decimeters.

De huidige maaiveldhoogte ter plaatse van de ontwikkelingen ligt tussen NAP +15,6 m (zuidelijk puinbreker) en NAP +16,5 m (toekomstige locatie manege). De GHG varieert hier tussen de 40 en 80 cm onder maaiveld. Op basis van de te verwachten vernatting en de gewenste drooglegging van de bouwpercelen zal ophoging plaats moeten vinden om te voldoen aan de droogleggingseis van de gemeente. Indien gewenst kunnen initiatiefnemers er voor kiezen bouwwijzen toe te passen, zoals het bouwen zonder kruipruimte.

Waterberging

Als gevolg van de uitbreiding van het recyclingbedrijf, verplaatsing van de manege en herinrichting van het huidige terrein, verplaatsing en uitbreiding van de gemeentewerf en infrastructurele maatregelen neemt de verharding in de beoogde situatie toe ten opzichte van de huidige situatie.

Bij het toevoegen van verharding dient ruimte gereserveerd te worden voor waterberging. Hiervoor heeft het waterschap normen opgesteld. De toekomstige (beoogde) oppervlakte van de terreinen bepalen dan de benodigde ruimte voor waterberging. In onderstaande tabel is dit weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2019004Fokmast-vo01_0043.png"

De opvang en infiltratievoorzieningen voor de neerslag moeten nog nader worden uitgewerkt. De beschikbare ruimte voor landschappelijke inpassing en vernatting is ca. 10 ha. Bij een waterdiepte voor berging van 0,25 m is een oppervlakte van ca. 2,3 ha nodig om een volume van 5.800 m3 te bergen, dus minder dan ¼ deel van het gebied. Het nieuwe verharde oppervlakte wordt afgekoppeld en opgevangen/geïnfiltreerd. Er moeten voorzieningen getroffen worden zodat het hemelwater daadwerkelijk in de bergingsvijver terechtkomt.

Vuil water

Op de locaties moet ook rekening worden gehouden met vuil water. Dit betreft ten eerste het water van toiletten e.d. Het heeft de voorkeur om dit water op het drukriool te lozen. De gemeente heeft echter aangegeven dat het drukriool geen grote overcapaciteit heeft. Er moet dus nog nader worden uitgezocht of de riolering moet worden aangepast.

Bij de manege zal ook een mestplaats o.i.d. komen. Water dat hier afstroomt zal verhoogde gehalten aan nutriënten hebben. Voorkomen moet worden dat dit water rechtstreeks in grond- of oppervlaktewater komt. Daarnaast moet rekening worden gehouden met water met veel zwevende bestanddelen, dat bij de puinbreker is toegepast voor stofbestrijding. Beide soorten afvalwater kunnen mogelijk middels een helofytenfilter worden gezuiverd voordat infiltratie in de bodem plaatsvindt. Dit kan nader uitgewerkt worden in een bedrijfswaterplan.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voldoende ruimte vrijgemaakt om de benodigde waterberging te realiseren. Bij de verdere uitwerking van de inrichting van het gebied wordt de exacte omvang en ligging van deze voorzieningen nader bepaald.

Bedrijfswaterplannen zijn aan te bevelen om op een duurzame manier gebruik te maken van hemelwater en een bijdrage te leveren aan het verhogen van grondwaterstanden in en rond het gebied.

Hoofdstuk 7 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.

7.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan (bestemmingsplan met verbrede reikwijdte) Chw Locatie Fokmast Goirle is opgebouwd uit een toelichting, de regels en de verbeelding. De regels en de verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan Chw Locatie Fokmast Goirle en de toelichting geeft de onderbouwing van de in de verbeelding en regels vastgelegde mogelijkheden, verplichtingen en verboden.

 

Het bestemmingsplan wijkt op een aantal onderdelen af van een regulier bestemmingsplan (bestemmingsplan dat opgesteld is onder de Wet ruimtelijke ordening) en regelt in een breder kader de mogelijkheden en kaders voor ontwikkelingen voor het Fokmastgebied. Dat kan op grond van de aanwijzing als experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet. Meedoen aan dit door de regering georganiseerde experiment biedt de mogelijkheid om vooruit te lopen op de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Dat betekent dat bij het opstellen van een bestemmingsplan niet meer "een goede ruimtelijke ordening" het kader is waarin regels gesteld worden maar "een gezonde en veilige fysieke leefomgeving". Een veel breder spectrum dus, waardoor meer regels gesteld kunnen worden, zolang de regels maar betrekking hebben op het nastreven van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. In het onderhavige plan is daarom een aantal bepalingen opgenomen die in reguliere bestemmingsplannen niet voorkomen en direct invloed hebben op de fysieke leefomgeving. Het gaat bijvoorbeeld om milieuaspecten als geluid maar ook over een voorwaardelijke verplichting om te voorzien in een duurzame ontwikkeling.

Het is mogelijk, met toepassing van de Crisis- en herstelwet normen te stellen, waarmee de kwaliteit van de leefomgeving van de huidige en toekomstige bewoners en gebruikers beschermd wordt.

Het bestemmingsplan Chw Locatie Fokmast Goirle sluit zo veel mogelijk aan bij de opbouw en wijze van regelen zoals dat ook bij een regulier bestemmingsplan bekend is. Toch zijn er zeker ook verschillen. In dit hoofdstuk worden de regels toegelicht waarbij de samenhang tussen de regels alsmede de inhoud van de verschillende bepalingen zoveel mogelijk wordt geduid.

7.2 De verbeelding

De verbeelding bij dit bestemmingsplan laat zien waar de verschillende functies en activiteiten zijn toegewezen. Daarmee wordt de ruimtelijke toedeling van de verschillende functies en activiteiten inzichtelijk (in een regulier bestemmingsplan zijn dit de "bestemmingen"). In de regels is vervolgens, evenals bij een regulier bestemmingsplan, invulling gegeven aan de manier hoe de gronden gebruikt kunnen worden en welke bouwmogelijkheden er zijn. Deze regels zijn onderstaand in paragraaf 7.3 beschreven.

Naast de functies en activiteiten zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen om specifieke bepalingen ten aanzien van bouwen en gebruik te kunnen geven binnen de genoemde functies en activiteiten. Deze zijn eveneens nader toegelicht in paragraaf 7.3. Een aantal (meer sectorale) aspecten, heeft een overkoepelende werking en beperkt zich niet tot de functiegrenzen (grenzen tussen de onderscheiden functies en activiteiten). De gronden waarvoor deze sectorale aspecten gelden, zijn op de verbeelding ook aangewezen. Een toelichting hierop is gegeven in paragraaf 7.3.3.

De verbeelding voldoet aan de vereisten van een objectgerichte vertaling van de regels en is opgesteld conform de vereisten van de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Er is voor dit bestemmingsplan geen aanleiding om, op basis van de mogelijkheden van de verbrede reikwijdte, van deze standaard af te wijken voor de verbeelding en de regels.

7.3 Opzet van de Regels

7.3.1 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit:

Deze bepalingen zijn in het plan opgenomen om interpretatieverschillen over de planregels te voorkomen. Deze bepalingen geven een nadere duiding aan hoe de regels moeten worden gelezen en hoe maten moeten worden gemeten.

In Artikel 1 is de doelstelling van het plan verwoord. Daarin is de fysieke leefomgeving centraal gesteld alsmede de maatschappelijke verantwoordelijkheid om deze fysieke leefomgeving te beheren.

In de Begrippen (artikel 2) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels voorkomende begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik en de Dikke van Dale.

Het artikel over de Wijze van meten (artikel 3) bepaalt tot slot de te gebruiken meetregels en meetmethoden.

7.3.2 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Net als in een regulier bestemmingsplan bevatten de enkelbestemmingen van dit bestemmingsplan een bestemmingsomschrijving. Voor het overige wijkt de opbouw van de enkelbestemmingen in dit hoofdstuk af van de regels in een regulier bestemmingsplan. Hier wordt in de navolgende algemene toelichting nader op ingegaan. De dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan zijn conform de SVBP2012 opgebouwd.

In de regels van de enkelbestemmingen in dit bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in regels voor functies en activiteiten, bouwen, gebruiken, aanleggen, beheer en onderhoud en regels voor slopen.

Functies en activiteiten

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat regels over welke functies en activiteiten (onder randvoorwaarden) toelaatbaar zijn. De systematiek en inhoud van deze artikelen wijkt af van die van een regulier bestemmingsplan. Met de gekozen systematiek wordt voorgesorteerd op de ruimere mogelijkheden voor het opnemen van regels ten behoeve van de fysieke leefomgeving.

De regels voorzien in een scheiding tussen functies (bedrijf, natuur, recreatie, etc.) en activiteiten. Functies zijn te zien als opvolger van de bestemming. Activiteiten vinden plaats in functies (of delen daarvan). Activiteiten zijn bouwen, gebruiken, aanleggen, beheren, onderhouden en slopen. Nieuw in dit bestemmingsplan is dat activiteiten toelaatbaar gesteld worden na een melding of het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Daarnaast kunnen activiteiten direct toegestaan worden door het bestemmingsplan. In dat geval zijn activiteiten melding- en vergunningvrij. In de regels is kenbaar gemaakt welke activiteiten direct toegestaan zijn of toegestaan zijn na het indienen van een melding of het verkrijgen van een vergunning.

Bouwen

In afwijking van de regels ten aanzien van het gebruik verandert er voor bouwen niets ten opzichte van de mogelijkheden uit de Wro. Voor bouwen blijft er onderscheid tussen het vergunningvrij bouwen en het bouwen met een omgevingsvergunning voor het bouwen. In het bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden opgenomen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Het vergunningvrij bouwen is buiten het bestemmingsplan reeds zeker gesteld in het Bro. Het is niet nodig dat in het bestemmingsplan over te nemen

Gebruiken, aanleggen, beheren en onderhouden en slopen

Zoals aangeven maakt dit bestemmingsplan onderscheid in activiteiten die direct toegestaan zijn en activiteiten die toegestaan zijn na een melding of het verkrijgen van een omgevingsvergunning. De meldingsplicht en de vergunningsplicht geven de mogelijkheid om meer grip te houden op de activiteiten en functies die in het gebied toegelaten worden in relatie tot de dan reeds aanwezige activiteiten en de beschikbare planologische (ook fysieke) ruimte. Dit is van belang omdat functies en activiteiten in het gebied worden mogelijk gemaakt die elkaar kunnen beïnvloeden. Het breken van puin kan bijvoorbeeld leiden tot geluidoverlast ter plaatse van de manege en de natuurgebieden. Daarentegen kan de geuremissie van de manege invloed hebben op de gebruiksmogelijkheden van bijvoorbeeld de Karwei aan de overkant van de Turnhoutsebaan. Door het toelaatbaar gebruik te verbinden aan een vergunningplicht of een meldingsplicht is het mogelijk invloed uit te oefenen op de situering van deze activiteiten ten opzichte van elkaar en de effecten die de activiteiten ten opzichte van elkaar kunnen hebben.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

De gronden die momenteel agrarisch gebruik kennen zijn bestemt als Agrarisch met waarden. Het zijn veelal weilanden met natuurwaarden. Het gebruik van de gronden is gericht op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden en ecologische waarden.

Op de gronden is het niet toegestaan bouwwerken op te richten met uitzondering van erf- of terrein afscheidingen.

Artikel 5 Bedrijf

Deze bestemming is opgenomen voor de nieuw locaties van de gemeentewerf en het recyclingbedrijf. De twee verschillende bedrijfsactiviteiten moeten zich vestigen op de plek die in deze bestemming voor hen aangeduid is. In de randvoorwaarden bij deze bestemming worden eisen gesteld aan de omvang van de bedrijfsactiviteiten op de bedrijfspercelen alsmede aan de maatvoering van de bebouwing én de ontwikkeling en in stand houding van de landschapswaarden aan de randen van het perceel. Ook worden regels gesteld aan de opslag en het hebben van kantoorfuncties op gronden met deze bestemming.

Artikel 6 Bedrijventerrein

Deze bestemming is opgenomen om op de gronden waar nu de manege gevestigd is in de toekomst, als de manege ter plaatse is beëindigd, bedrijfsactiviteiten te realiseren in aansluiting op het omliggende bedrijventerrein. Aan de realisatie van de bedrijfsgronden is een aantal voorwaarden gesteld. Zo zijn regels gesteld aan het bebouwd oppervlak, de goothoogte en het type bedrijven dat gerealiseerd mag worden.

Ten behoeve van de aanleg van de rotonde is mogelijk een deel van de gronden benodigd als verkeersruimte. Een en ander is afhankelijk van het definitieve ontwerp. De gronden die mogelijk voor verkeer benodigd zijn, zijn aangewezen met een aanduiding 'verkeer'.

Artikel 7 Groen

De landschappelijke inpassing rondom de nieuwe locatie van de gemeentewerf en de puinbreker is aangewezen als Groen. Op de gronden zijn bouwwerken niet toegestaan, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 8 Natuur

Deze bestemming beslaat de natuurherstelpercelen alsmede het bosperceel zuidelijk van de nieuw te realiseren rotonde. Een deel van de in dit bestemmingsplan als 'Natuur' bestemde gronden had in het voorgaand bestemmingsplan de bestemming 'Bos'. Net als in die bestemming blijft natuurontwikkeling en –behoud de belangrijkste functie van deze gronden. Gelet op de natuurfunctie mogen op gronden met de bestemming 'Natuur' geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd.

Er zijn twee afwijkingen in het plan opgenomen op het bouwverbod. Na afwijking is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te realiseren (zoals een uitkijktoren of ander bouwwerk). Daarnaast is er de mogelijkheid een klein gebouw te bouwen bijvoorbeeld als schuilplaats.

Artikel 9 Recreatie

De bestemming 'Recreatie' is van toepassing op de toekomstige locatie van de manege. De regels in dit artikel zijn overeenkomstig de regels in het vigerende bestemmingsplan. De manege behoud vooralsnog de huidige rechten op deze gronden.

Voor het kunnen realiseren van de manege op deze locatie zijn voorwaarden opgenomen. Er zijn onder andere regels gesteld ten aanzien van de bebouwing, de te realiseren landschapswaarden en de mogelijkheid voor opslag. Op deze gronden is tevens een ondergeschikte horecavoorziening mogelijk gemaakt alsmede de parkeerplaatsen die in de bestaande situatie aan De Fokmast zijn gelegen en daar zullen worden verwijderd.

Artikel 10 Verkeer

Deze bestemming is gelegd op de Turnhoutsebaan en de aansluiting van De Fokmast en het bedrijventerrein Tijvoort op die weg. De bestemming is primair bedoeld voor wegen en parkeervoorzieningen. In aanvulling daarop kent de bestemming een beschermingsregime voor de cultuurhistorische waardevolle bomenrijen aan De Fokmast.

Artikel 11 Water

De A-watergangen in het gebied zijn aangewezen binnen deze bestemming Water. De gronden richten zich met name op de waterhuishouding en het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden.

Op de gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd.

Artikel 12 Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming bevat regels die de aanwezige hogedruk aardgastransportleiding in het plangebied beschermen. Op gronden met deze dubbelbestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de gasleiding gebouwd worden en geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden. Een eventuele vergunning wordt pas verleend nadat het bevoegd gezag advies ingewonnen heeft bij de leidingbeheerder.

Artikel 13 Waarde - Archeologie

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem van het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. De dubbelbestemming geldt voor de gronden waar op basis van archeologisch onderzoek en/of het gemeentelijk archeologiebeleid een archeologische verwachting voor geldt. Voorafgaand aan bodemingrepen die dieper dan 30 centimeter onder maaiveld reiken moet de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport van een archeologisch onderzoek ter toetsing aan het bevoegd gezag voorleggen. Uit dat rapport moet blijken dat de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.

Artikel 14 Waarde - Geomorfologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen om de aardkundige waarden van de bodem in stand te houden, te herstellen en of duurzaam te ontwikkelen. Op gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die op grond van de overige bestemmingen in dit bestemmingsplan toelaatbaar zijn. In aanvulling daarop geldt op gronden met deze dubbelbestemming een vergunningplicht voor bodemingrepen en het aanbrengen van verhardingen. Deze vergunningplicht is ingesteld om de aardkundige waarden te beschermen.

7.3.3 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat artikelen, waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor het gehele plangebied, te weten de anti-dubbeltelbepaling, algemeen geldende bouw-, gebruiks-, procedure-, afwijkings- en wijzigingsregels.

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.

Artikel 16 Algemene bouwregels

Deze regels bevatten een regeling voor een beperkte overschrijding van bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de ruimte tussen bouwwerken. Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen, indien het bestemmingsplan dat toestaat, als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een opening in de zijgevel van het gebouw. Tenslotte is in de algemene bouwregels de parkeernorm en de bepaling over de laad- en losmogelijkheid bij gebouwen opgenomen.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de aanduidingen opgenomen die gebiedsgericht (sectoraal) zijn. De regels die aan de aanduidingen uit dit artikel gekoppeld zijn overstijgen in sommige gevallen de bestemmingsgrenzen. Waar de aanduidingen gelden zijn deze van invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied.

17.1 milieuzone - geurzone

Binnen een afstand van 50 meter van de gevel van de Karwei is het niet toegestaan een emissiepunt voor geur te realiseren. Deze aanduiding is bedoeld als ontwerpuitgangspunt voor de vestiging van de manege op de gronden met de bestemming Recreatie.

17.2 veiligheidszone - leiding

De gasleiding net noordelijk van het plangebied kent een veiligheidszone waarbinnen het groepsrisico moet worden verantwoord. Deze zone valt gedeeltelijk over de gronden aangewezen voor Recreatie. Binnen deze zone is het niet toegestaan kwetsbare en beperkt kwetsbare functies te realiseren. Dat betekent dat de bedrijfswoning en het recreatief overnachten bij de manege in de zomer niet is toegestaan binnen deze zone.

17.3 veiligheidszone - LPG

Rondom het benzineservicestation in Tijvoort zijn veiligheidszones rondom de LPG-installaties gelegen. Het benzineservicestation is gelegen buiten het plangebied maar de veiligheidszones zijn gedeeltelijk gelegen in het plangebied. Binnen de zones zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare functies uitgesloten.

17.4 overig - attentiegebied waterhuishouding

Dit artikel bevat regels ter bescherming van het attentiegebied Waterhuishouding uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Ter bescherming van de grondwaterstromen is voor bepaalde (bouw)werkzaamheden een vergunningplicht ingesteld.

17.5 overig - reserveringsstrook leidingen

In dit artikel is de reserveringsstrook voor leidingen beschermd. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. De aanduiding ligt voor het overgrote deel op de bestemming 'Natuur' en de bestemming 'Agrarisch met waarden' waar strenge bouwregels gelden.

17.6 overig - in Interim omgevingsverordening te verwijderen NNB

De gronden die in de interimverordening zijn aangewezen voor NNB maar door dit plan geen onderdeel meer kunnen zijn van de NNB, hebben deze aanduiding gekregen. Voorafgaand aan de vaststelling van dit plan zal de interimverordening op dit punt worden aangepast.

17.7 overig - in Interim omgevingsverordening toe te voegen NNB

De gronden die in de interimverordening niet zijn aangewezen voor NNB maar door dit plan wel aan de NNB kunnen worden toegevoegd, hebben deze aanduiding gekregen. Voorafgaand aan de vaststelling van dit plan zal de interimverordening op dit punt worden aangepast.

17.8 overig - voormalige stortplaats

Dit artikel bevat regels over bouwen en het uitvoeren van werkzaamheden ter plaatse van de voormalige stortplaats in het plangebied. Ter bescherming van het milieu en de gezondheid is voor bepaalde (bouw)werkzaamheden op de voormalige stortplaats een meldingsplicht of een vergunningplicht ingesteld. Een en ander hangt f van de aard en omvang van de activiteiten die uitgevoerd worden.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

Deze regels bevatten de voor het plan geldende algemene gebruiksbepalingen voor wat betreft strijdig gebruik en de voorwaardelijke verplichtingen.

Net als bij een regulier bestemmingsplan zijn ook bepalingen opgenomen voor niet toegestane functies en activiteiten. In dit lid is opgesomd wat in het gebied niet is toegestaan. Deze regels gelden aanvullend op de bepalingen uit Hoofdstuk 2 en werken dan ook in een aantal gevallen beperkend.

Voorwaardelijke verplichtingen zijn bindende regels waaraan moet worden voldaan bij aanvang of voorafgaand aan een ontwikkeling. Het gaat onder andere over de aanleg van watercompensatie en het realiseren van landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het landschap.

In dit artikel is verder nog een aantal andere verplichtingen opgenomen. Voor een initiatiefnemer strekken deze verplichtingen tot het toepassen van duurzame materialen bij de bouw van bouwwerken, het afkoppelen van regenwater. Op het bevoegd gezag rust de verplichting om wegen in het plangebied verkeersveilig in te richten.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 20 Zorgplicht

Dit artikel bepaalt dat iedereen verantwoordelijk is voor de fysieke leefomgeving. Op eenieder rust op basis van dit artikel de plicht om zo min mogelijk hinder te veroorzaken en indien nodig om zo veel mogelijk maatregelen te nemen om hinder te voorkomen of te beperken. Dit is een artikel dat in de huidige bestemmingsplansystematiek niet bestaat en daarmee uiting geeft aan de verbrede reikwijdte van dit bestemmingsplan.

Artikel 21 Procedureregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de procedure ten aanzien van de meldingen en het verdelen van rechten.

Ten aanzien van de meldingen is bepaald welke procedure geldt voor het doen van een melding. Daarbij is allereerst bepaald dat als er geen melding is gedaan voor de functies en activiteiten waarvoor op grond van dit bestemmingsplan wel een melding is vereist of als de melding niet voldoet de functies en activiteiten niet zijn toegestaan.

Om te voorkomen dat onduidelijkheid bestaat over het verdelen van de rechten in het gebied is een bepaling over de verdeling van rechten opgenomen. Deze bepaling regelt dat rechten worden verdeeld op grond van de volgorde waarin de vergunningaanvragen of meldingen binnenkomen. Aanspraak op een recht door middel van een vergunningaanvraag of melding wordt in acht genomen als de vergunningaanvraag of de melding voldoet aan de indieningsvereisten.

Artikel 22 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat als er andere wet- en regelgeving wordt aangehaald in dit bestemmingsplan de bepalingen gelden zoals deze luiden bij vaststelling van het bestemmingsplan.

7.3.4 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangsrecht en slotregel

Artikel 23 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds worden gehandhaafd. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal. Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, dat verplicht (artikel 3.2.1) tot het opnemen van een standaard overgangsregel voor bouwwerken (artikel 3.2.1) en gebruik (artikel 3.2.2).

Artikel 24 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 UITVOERBAARHEID

8.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de kosten bij de grondexploitatie. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen.

Met eigenaren van het recyclingbedrijf en de manege wordt een privaatrechtelijke overeenkomst en een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. De gemeente Goirle neemt de kosten die gemoeid zijn met de verplaatsing en uitbreiding van de gemeenteopslag op zich. De ontwikkelingen op de zuidelijke natuurherstelpercelen vinden plaats op basis van zelfrealisatie. Met de eigenaren van deze gronden worden afspraken over de financiële aspecten van deze zelfrealisatie gemaakt. Uitgangspunt daarbij is dat er voor de gemeente geen kosten gemoeid zijn met deze ontwikkelingen. Met het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan gewaarborgd.

Voor de natuurherstelmaatregelen is de economische uitvoerbaarheid geregeld via provinciale budgetten.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan wordt onderworpen aan inspraak en wordt ter visie gelegd voor ingezetenen van de gemeente Goirle en belanghebbenden. Tijdens deze periode kunnen zij schriftelijk een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders van Goirle. Van de gevoegde zienswijzenprocedure wordt een eindverslag opgesteld dat als bijlage in deze toelichting wordt opgenomen. Van het gevoerde overleg op grond van artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening wordt een verslag gemaakt dat eveneens in de bijlage wordt opgenomen.