direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Thomas van Diessenstraat - Kloosterstraat (Goirle)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Voor de locatie op de hoek van de Thomas van Diessenstraat en de Kloosterstraat in de kern Goirle heeft Woonstichting Leystromen plannen om de bestaande bebouwing te slopen en een wooncomplex op te richten, waar zorg zal worden verleend aan jongeren met een beperking. Realisatie van dit voornemen is onder het regime van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is het bestemmingsplan 'Thomas van Diessenstraat - Kloosterstraat (Goirle)' opgesteld.

Het doel van dit bestemmingsplan is om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken en te verankeren in duidelijke kaders. Deze kaders worden bepaald door de in het Besluit ruimtelijke ordening genoemde onderdelen waaruit een bestemmingsplan ten minste dient te bestaan: een verbeelding, regels en een toelichting.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Thomas van Diessenstraat en de Kloosterstraat in het centrum van de kern Goirle, op het perceel kadastraal bekend als gemeente Goirle, sectie B, nummers 6078 (gedeeltelijk) en 6963. Aan de noordzijde vormt de Thomas van Diessenstraat de begrenzing van het plangebied. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Kloosterstraat en het Kloosterplein. Villa Stella met bijbehorende tuin begrenzen het plangebied in het zuidoosten. Het jongerencentrum Mainframe grenst aan de zuidzijde van het plangebied. In het westen wordt het plangebied tot slot begrensd door het buitenterrein van de voormalige basisschool De Wildert. Op de onderstaande afbeelding zijn de globale ligging van het plangebied en de bovengenoemde straten en objecten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0001.png"

Afbeelding: globale ligging van het plangebied (rood kader)

De bestaande bebouwing in het plangebied bestaat uit twee arbeiderswoningen in één bouwvolume, op de hoek van de Thomas van Diessenstraat en de Kloosterstraat. Het resterende gedeelte van het perceel is in gebruik als tuin van die twee woningen en als erf van jongerencentrum Mainframe.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment waarop voorliggend bestemmingsplan in werking treedt, geldt in het plangebied het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Inwerking   Onherroepelijk   ABRS  
Centrumgebied   17 september 2013   22 november 2013   22 november 2013   n.v.t.  

Krachtens het bestemmingsplan "Centrumgebied" zijn de delen van het plangebied waarop de arbeiderswoningen staan (inclusief de tuin bij die woningen) bestemd als 'Wonen'. Het resterende gedeelte van het plangebied is bestemd met de functie 'Maatschappelijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0002.png"

Afbeelding: uitsnede verbeelding "Centrumgebied" met in rood de begrenzing van het plangebied

1.4 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader van rijk, provincie en gemeente. De thematische beleidskaders komen aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de milieu- en wateraspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 7 besproken, gevolgd door de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING PLANGEBIED

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze situatie door de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en (brede) omgeving toe te lichten.

2.1 Historische ontwikkeling

De oorsprong

De naam Goirle is samengesteld uit de woorden "goer" (goir) en "loo". Het eerste betekent moeras of drassige grond, het tweede bos of open plek in het bos. Als plaatsnaam wordt Goirle voor het eerst genoemd in een charter uit 1298, waarin sprake is van de Ludensvoirt te Goirle. Voorts wordt de naam gebruikt in een oorkonde uit 1312 betreffende het goed Ter Loo op Abcoven aan de Leij en in een charter van 1315 als het goed Ter Venne genoemd wordt. Opgravingen die zijn gedaan bij de afbraak van de oude parochiekerk in 1896, toonden de aanwezigheid van een kerkje in de 12e eeuw. In die tijd maakte het kleine kerkdorpje deel uit van de heerlijkheid Tilburg. Reeds in 1795 bestonden er plannen om Goirle van Tilburg te scheiden, maar hiertegen werd door beide plaatsen geprotesteerd. Pas in 1803 werd Goirle een zelfstandige gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0003.png"

Afbeelding: kaart van de gemeente Goirle uit 1866 (Atlas van J. Kuiper)

18e eeuw: ontwikkeling vanuit de Grootte Akkers richting De Leij

De gemeente Goirle heeft een oppervlakte van ruim 2.544 ha en wordt begrensd door de gemeenten Alphen en Riel, Tilburg, Hilvarenbeek en Poppel (B). Zeer bepalend voor de ontwikkeling en vorming van het gebied waren de verschillende waterlopen. Vanaf de tijd dat Goirle nog deel uitmaakte van het hertogdom Brabant, tot aan de totstandkoming van de rijksweg Tilburg-Turnhout in 1853 zou er weinig veranderen in het straten- en wegenplan van het dorp. De waarschijnlijk oudste bebouwing is aangetroffen in het gebied van de vrij hoog gelegen Grootte Akkers. Door de verschuiving in de richting van de Leij ontstaan de wijken of herdgangen Abcoven en Kerk, en ten westen van de Grootte Akkers de herdgangen Dorp en Ven. In 1753 telde het dorp 132 woningen "daeronder begrepen kleijne hutten en keten" en maar een paar "stadsgewijze getimmerde huijzen". Met de aanleg van de rijksweg Tilburg-Turnhout verbeterde de infrastructuur in het dorp.

19e eeuw: groei van Goirle begint

Als na 1850 de bevolking van Goirle flink begint te groeien, wordt voornamelijk gebouwd langs de oude kerkwegen en langs de nieuw aangelegde Tilburgseweg. Vooral het aantal arbeiderswoningen nam sterk toe. De voornaamste initiatiefnemers tot de bouw waren de fabrikanten en de landbouwers. Op het einde van de 19e eeuw is ook begonnen met de bouw van woningen langs bestaande akkerwegen, zoals de Molenstraat (achter de heuf), Groeneweg en Koude Pad.

20e eeuw: planmatige woningbouw

Aan de woningbouw werd een nieuwe impuls gegeven door de Woningwet, die in 1901 tot stand kwam en waardoor het mogelijk werd om met rijkssteun woningen te bouwen en de volkshuisvesting te verbeteren. Dit resulteerde onder andere in de Kalverstraat, om de arbeiders dicht bij de fabriek te kunnen huisvesten, de Hoogstraat en de St. Jansstraat. In die periode vindt ook het Oranjeplein haar oorsprong. Het werd aangelegd als groot kermisterrein, met de verwachting dat het centrum van Goirle zich daar zou ontwikkelen. De oorspronkelijk grote maat van het plein is te verklaren doordat er ruimte werd gemaakt voor een parochiekerk die op de plaats van het huidige groene deel zou komen. Rondom het plein is op planmatige manier woningbouw gerealiseerd. Tot in het midden van de 20e eeuw is het dorp binnen de grenzen van het huidige centrumgebied gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0004.png"

Afbeelding: kaart van de gemeente Goirle uit begin 20e eeuw

Na de Tweede Wereldoorlog heeft Goirle grote groei gekend. Met de uitvoering van de bestemmingsplannen begon de groei van Goirle. Achtereenvolgens kwamen tot stand de woningen ten noorden van de Van Malsenstraat, plan West, de wijk Hoogeind, plan Abcoven en de wijken Grobbendonk, De Hellen en de Grootte Akkers. Tegelijkertijd begon rond 1970 de grootschalige sanering van de oudere wijken en straten. Een voorbeeld daarvan is de aankoop van de terreinen en opstallen van de voormalige Pijnenburg's Weverijen met woningen aan de Tilburgseweg, Groeneweg en Molenstraat in 1969. Op één villa na zijn alle gebouwen die bij de verkoop betrokken waren, verdwenen om plaats te maken voor de uitvoering van het centrumplan. Later zijn de wijken De Nieuwe Erven en De Hoge Wal tot stand gekomen.

De woonwijk Boschkens, aan weerszijden van de Tilburgseweg (ten noorden van de Rillaersebaan is aan het einde van de 20ste eeuw en in het begin van de 21ste eeuw gerealiseerd.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Thomas van Diessenstraat en de Kloosterstraat in Goirle. De oppervlakte van het plangebied is circa 1.400 m2. In de huidige situatie bevat het plangebied twee voormalige arbeiderswoningen die in verval verkeren. Het overige deel van het plangebied is in gebruik als tuin.

Het plangebied ligt in het centrum van de kern Goirle. De twee arbeiderswoningen in het plangebied zijn georiënteerd op de Kloosterstraat. Het centrum van Goirle kent een sterke menging van functies. Rondom het plangebied zijn overwegend maatschappelijke functies aanwezig. Maar ook een kantoor- (onder de bestemming 'Gemengd - 1'), woon- en cultuurfunctie komen in de directe nabijheid van het plangebied voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0005.png"

Afbeelding: uitsnede van de geldende verbeelding met bestemmingen in en rondom het plangebied

Het centrum van Goirle kent een fijnmazige structuur van wegen die aansluit op de Tilburgseweg. Deze ontsluit het gehele centrumgebied van Goirle.

2.3 Technische infrastructuur

In het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie.

2.4 Voorgenomen ontwikkeling

Na sloop van de bestaande arbeiderswoningen wordt op het kavel een wooncomplex opgericht dat in totaal bestaat uit maximaal 18 gestapelde woningen (verdeeld over twee bouwlagen) met twee gemeenschappelijke woonkamers, inclusief parkeerplaatsen en verkeersontsluiting. In dit wooncomplex is beschermd wonen mogelijk. De noodzakelijke parkeervoorzieningen worden grotendeels op eigen terren gerealiseerd. De maximale goothoogte en bouwhoogte van het complex bedraagt 9 meter. In de zuidoosthoek van het perceel wordt een (fietsen)berging gerealiseerd. Onderstaande figuur toont de toekomstige situatie binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0006.png"

Afbeelding: impressie situatietekening (Bedaux de Brouwer Architecten, 2016)

Naar de mogelijke schaduwhinder door de voorziene uitbreiding is een bezonningsstudie verricht (Bijlage 4 en Bijlage 5). In deze bezonningsstudie zijn afbeeldingen opgenomen van de schaduwwerking ten gevolge van de zon voor 21 maart, 21 juni en 21 september, vanaf 09.00, 12.00, 15.00 en 18.00 uur. Uit de bezonningsstudie valt af te leiden dat in het voor- en najaar vanaf 18.00 uur en in de zomer vanaf 18.00 uur op het perceel Kloosterstraat 12 aan de achterzijde van de woning extra schaduwwerking ontstaat als gevolg van de in het plan voorziene bebouwing gelegen aan de noord- en westzijde van de woning. Daarbij moet worden opgemerkt dat een deel van deze schaduwwerking wordt veroorzaakt door op gemeentegrond aanwezige (en blijvende) kastanjebomen. Voor het overige blijft ongestoorde bezonning van het perceel mogelijk.

Hoofdstuk 3 RUIMTELIJK BELEIDSKADER

Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 zou moeten uitzien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.

De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Goirle.

Conclusie

Dit rijksbeleid werkt niet direct door in onderhavig plan. De afweging vindt voor onderhavige planontwikkeling decentraal plaats.

AMvB Ruimte

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor die betrekking hebben op de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen. Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

Het Barro heeft geen betrekking op het onderhavig bestemmingplan.

Ladder voor duurzame ontwikkeling

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de plantoelichting moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Conclusie

In paragraaf 4.3 wordt beschreven in hoeverre met onderhavig plan wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Crisis- en herstelwet

Met de Crisis- en herstelwet (Chw) wil het kabinet de procedures voor grote projecten versnellen. Hiermee wordt een stap gezet om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden. De Chw beoogt onder andere een impuls aan integrale gebiedsontwikkeling te geven. De regels uit de Chw hebben overwegend betrekking op het bestuursprocesrecht en hebben als doel om proceduretijden van bij wet aangewezen projecten te verkorten. In Bijlage I van de Chw zijn de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waar de stroomlijning van procedures voor geldt. Artikel 3.1 van deze bijlage noemt daarin de bouw van 11 of meer woningen als een van de ruimtelijke projecten, waarop de procedurele versnellingen van toepassing zijn.

Conclusie

De Crisis- en herstelwet is van toepassing op onderhavig bestemmingsplan, voor wat betreft de procedurele versnellingen. Dit is van toepassing op alle besluiten, die vereist zijn voor de verwezenlijking van woningen. Het onderhavig project is niet aangemeld bij het ministerie als bijzondere voorziening. De bouw van de woningen binnen het plangebied is niet aangemeld als experimenteerproject in het kader van de Chw.

3.2 Provincie

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) in werking getreden, nadat provinciale staten de structuurvisie op 7 februari hebben vastgesteld. De SVRO schetst de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtsreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wro biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte 2014 zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De provincie stuurt door middel van vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. In deze structuren worden de belangrijkste, maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Hiermee wil de provincie een gevarieerd en aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat ontwikkelen waarin een kennisinnovatieve economie centraal staat voor een duurzaam Brabant. Het principe van 'behoud en ontwikkeling' staat hierin centraal. De SVRO merkt het plangebied aan als onderdeel van het stedelijk concentratiegebied (zie navolgende afbeelding).

In de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen;
  • overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overige stedelijke gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt in principe 'bouwen voor migratiesaldo -nul'.

Bij verstedelijking wordt het accent verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Daarnaast wordt door middel van gebiedspaspoorten aangegeven welke landschapskenmerken de provincie bepalend vindt en welke ambities de provincie heeft voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteiten in deze gebieden. De ruimte binnen deze gebieden moet zo goed mogelijk benut worden waarbij rekening gehouden moet worden met de gebiedskenmerken en de kwaliteiten van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0007.png"

Afbeelding: uitsnede van de structurenkaart bij de SVRO met globale ligging plangebied (blauwe cirkel)

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling vindt plaats in een gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als stedelijk concentratiegebied en daarmee als bestaand stedelijk gebied. De behoefte aan woonruimte en andere stedelijke voorzieningen moet in dit gebied worden opgevangen, het initiatief voorziet hierin. Dat betekent dat de voorgenomen ontwikkeling past in het beleid zoals dat in de SVRO geformuleerd is.

Verordening ruimte

In de Wro is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen Rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte 2014 opgesteld.

De regels van de Verordening ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten die bij de verordening horen. In de verordening zijn ook het bestaande stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Het plangebied is in de Verordening ruimte aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied: stedelijk concentratiegebied' (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0008.png"

Afbeelding: uitsnede integrale plankaart bij de Verordening ruimte 2014 (plangebied ligt in de rode cirkel)

Conclusie

De Verordening ruimte 2014 merkt het plangebied aan als 'bestaand stedelijk gebied: stedelijk concentratiegebied'. Het bestaand stedelijk gebied is een gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat en het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijk samenhangende structuur van stedelijke functies. Op gronden die in de verordening als bestaand stedelijk gebied aangemerkt zijn, mogen stedelijke ontwikkelingen zoals de bouw van woningen plaatsvinden. Het initiatief dat in dit bestemmingsplan beschreven wordt is derhalve in overeenstemming met het beleid dat vastgelegd is in de Verordening ruimte 2014.

3.3 Gemeente

Structuurvisie

De structuurvisie, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2010, biedt het kader voor het te voeren ruimtelijk beleid tot 2020. Het omvat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid.

Opgaven in de kern van Goirle zijn om de woonfunctie uit te breiden binnen de begrenzingen van het bestaand stedelijk gebied en om ruimte in het bestaand stedelijk gebied nog beter te benutten door ruimte te bieden aan inbreidings- en herstructureringsopgaven. Voorwaarde bij inbreidings- en herstructureringsopgaven is dat zij passen bij het karakter van Goirle.

Het plangebied is in de structuurvisie onder meer aangewezen voor het beheer en de intensivering van het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0009.png"

Afbeelding: structuurvisiekaart met globale ligging plangebied (witte stip)

Conclusie

Volgens de structuurvisie is er op de locatie van het plangebied ruimte voor herstructurerings- en inbreidingsinitiatieven. De voorgestane ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan past in het ruimtelijk beleid zoals dat in de structuurvisie vastgelegd is, omdat het voorziet in een herstructurering van bestaand stedelijk gebied.

Bestemmingsplan

Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, is op het plangebied het bestemmingsplan "Centrumgebied" van toepassing. In gevolge dat plan heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Maatschappelijk'. De woonbestemming is van toepassing op het perceel waarop de twee te amoveren arbeiderswoningen staan en de maatschappelijke bestemming is van toepassing op het erf van het jongerencentrum Mainframe. De geldende bestemmingen staan het realiseren en exploiteren van het voorgenomen wooncomplex niet toe. Het initiatief is strijdig met het bestemmingsplan "Centrumgebied". Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

Toekomstvisie

In 2013 is door de gemeenteraad de “Toekomstvisie gemeente Goirle 2020” vastgesteld onder de titel “Thuis in Goirle: groen, sociaal, ondernemend”. Kortweg werd aan dit document de subtitel “Toekomstvisie 2020” gegeven. Deze visie - gebaseerd op de drie kernbegrippen 'groen, sociaal en ondernemend' – dient als leidraad voor de toekomstige beleidsontwikkeling. De ambitie voor Goirle in 2020 luidt: Onze inwoners voelen zich thuis in de gemeente Goirle, want Goirle is een groene, sociale en ondernemende gemeente.

Goirle is Groen

De gemeente Goirle wordt gekenmerkt door het dorpse en landschappelijke karakter en is een prettige en groene woonomgeving, gelegen in het prachtige groen (bossen, beken, Regte Heide) en nabij de grote stad.

Goirle is Sociaal

De gemeente Goirle is een dynamische en levendige gemeente. De onderlinge sfeer is goed, open en positief. Ieder handelt vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid. Problemen worden door onze inwoners zoveel als mogelijk zelf opgelost. In laatste instantie biedt de gemeente een vangnet voor diegenen die daarop zijn aangewezen. We denken en handelen vanuit de ´menselijke maat´. De inwoners kennen elkaar en zijn betrokken bij hun directe naaste omgeving maar zijn ook betrokken bij hun buurten en wijken. We zijn er voor elkaar en zorgen voor elkaar als dat nodig is. Goirle heeft een actief verenigingsleven en er zijn veel vrijwilligers. We zijn trots op ons eigen karakter en onze eigen identiteit en houden deze graag in stand.

Goirle is Ondernemend

Binnen de gemeente Goirle zijn voldoende voorzieningen voor wonen, leven, onderwijs, recreatie en zorg aanwezig voor jong en oud, voor ieder wat wils. Economische ontwikkelingen in dat kader worden waar mogelijk ondersteund. In onze afwegingen maken we een verantwoorde keuze gericht op duurzaamheid. Daarbij wegen we economische en ecologische argumenten in samenhang en zorgen we voor balans. We staan open voor nieuwe initiatieven van burgers, organisaties en ondernemers; soms initiëren we deze initiatieven zelf als we kansen zien of iets willen bereiken. Als gemeente kiezen we hierbij bij voorkeur een regierol.

Conclusie

Met de ontwikkeling wordt ruimte gegeven aan een initiatief van Woonstichting Leystromen tot herstructurering van een centrumlocatie in Goirle. Concreet voorziet het initiatief in de bouw van een wooncomplex met maximaal 18 woningen en twee gemeenschappelijke ruimten. Door de voorgenomen ontwikkeling te faciliteren, geeft de gemeente Goirle uiting aan de regierol zoals de toekomstvisie die omschrijft.

Hoofdstuk 4 THEMATISCHE BELEIDSKADERS

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van de kaders. Milieuaspecten en water komen aan bod in de volgende hoofdstukken.

4.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten en welstand

Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het architectonisch plan voor het gebouw is gebaseerd op de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten:

  • vrije ligging van de naastgelegen Villa Stella door gepaste afstand en hoogte dan wel het terug brengen van de rooilijn;
  • kleur- en materiaalgebruik dat past in de omgeving;
  • maximale bouw- en goothoogte van 9 meter;
  • bebouwing in rooilijn Kloosterstraat plaatsen;
  • bebouwing minimaal 3 meter afstand tot het hart van de lindebomen houden;
  • Parkeren moet plaatsvinden volgens de parkeernormen zoals deze zijn vastgelegd in de door de raad vastgestelde Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels (CROW-publicatie 317).

Welstand

Bouwplannen moeten onder meer worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', aldus de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de bouwplannen die in de gemeente worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In Goirle is dat gebeurd op 11 maart 2014. De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa's in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa's passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hiertoe in verschillende soorten gebieden, ieder met hun eigen gebiedsgerichte criteria. Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de welstandsnota.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

Archeologie

Omdat in groeiende mate het Europese archeologische erfgoed werd bedreigd, is in 1992 het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologische belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen plaats te laten vinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, in casu de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

In wetgeving is de omgang met archeologisch erfgoed geregeld en zijn enkele uitgangspunten en doelstellingen gesteld. Zo kan iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem verstoord wordt, verplicht worden gesteld om een rapport aan te dragen, waaruit de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist. Dit bestaat in de eerste plaats uit vooronderzoek: het bureauonderzoek en/of inventariserend veldonderzoek, elk met bijbehorende standaardrapportages. Tijdens het bureauonderzoek wordt onderzocht wat er in historisch, archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht al bekend is over het plangebied. De volgende fase bestaat in veel gevallen uit een veldonderzoek. Dergelijk onderzoek heeft als doel kansrijke en kansarme zones te karteren. Hierbij kan booronderzoek plaatsvinden alsmede proefsleuvenonderzoek. De resultaten dienen vervolgens te worden gewaardeerd. Tijdens de waarderende fase wordt van de aangetroffen vindplaatsen, ook wel site genoemd, de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit vastgesteld om zo tot een oordeel over de behoudenswaardigheid te komen. Op basis van dit oordeel neemt de betrokken overheid een (selectie)besluit hoe met eventueel aanwezige vindplaatsen omgegaan dient te worden.

Onderzoek

Er is een eerste aanzet gemaakt voor het archeologisch onderzoek door het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voor het plangebied een brede archeologische verwachting geldt. In het plangebied kunnen archeologische vondsten worden aangetroffen die stammen uit de periode van het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. In de directe omgeving van het plangebied zijn echter vooral vondsten uit de periode vanaf de bronstijd tot de nieuwe tijd bekend.

Uit het paleolithicum tot en met het laat-neolithicum kunnen theoretisch in deze regio resten worden verwacht die samenhangen met de mobiele leefwijze van de mens, zoals kleine kampementen die slechts tijdelijk (en/of periodiek werden bewoond).

Vanaf het laat-neolithicum tot en met de bronstijd kunnen theoretisch resten van grotere huizen/nederzettingen worden verwacht, ook kan het aantreffen van schuren, spiekers en opstallen worden verwacht. Verder kunnen sporen van agrarische activiteit worden aangetroffen. Daarnaast kunnen ook menselijke begravingen/crematies en off-site materiaal worden aangetroffen. Tot slot kunnen resten die duiden op religieuze/rituele activiteit worden aangetroffen.

Uit de bronstijd tot en met de Romeinse tijd kunnen in theorie resten van huizen/nederzettingen worden verwacht (paalgaten, haardplaatsen, greppels), alsmede schuren, spiekers en opstallen. Verder kunnen sporen van agrarische activiteit worden aangetroffen. Daarnaast kunnen ook restanten van menselijke begravingen/crematies worden aangetroffen.

Uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd kunnen eveneens nederzettingen en resten van agrarische activiteit worden verwacht.

Conclusie

Hoewel het plangebied binnen de oude dorpskern van Goirle valt en er daardoor vooral sporen en vondsten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd worden verwacht, is het voorkomen van archeologische resten uit voorgaande periodes formeel niet met zekerheid uit te sluiten, ook veroorzaakt door het feit dat er in de directe omgeving van het plangebied vondsten zijn aangetroffen uit de bronstijd en ijzertijd.

Gelet op de archeologische verwachting die voortkomt uit het bureauonderzoek, wordt het plangebied voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' met bijbehorend vergunningstelsel, die strekt tot de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden. Een inventariserend aanvullend archeologisch onderzoek door middel van boringen wordt uitgevoerd na de sloop van de opstallen in het plangebied. Dit onderzoek dient ter aanvulling van het bureauonderzoek en stelt de definitieve archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied vast.

Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet 1988, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

In het plangebied komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing voor.

Monumenten

In het plangebied komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor. Wel grenst het plangebied aan Villa Stella, een rijksmonument. In de planvorming voor het initiatief is rekening gehouden met de karakterstieke waarden van dit rijksmonument. De nieuw op te richten bebouwing is zo gepositioneerd dat deze een gepaste afstand tot de villa aanhoudt en vrije ligging van de villa benadrukt. De ligging van de villa is als randvoorwaarde bij de planvorming voor het initiatief beschouwd. De planvorming voor het initiatief zal ook afgestemd worden met de welstands-/monumentencommissie om de ontwikkeling optimaal recht te laten doen aan de karakteristieken van de omgeving.

4.3 Volkshuisvesting

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Voor de verankering van de ladder in het Bro zijn de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 gewijzigd. Artikel 1.1.1 definieert de relevante begrippen. In artikel 3.1.6 lid 2 is de werking van de ladder uitgelegd. De tekst van dit artikel (lid 2) luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1)
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2), en
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (trede 3).

Bestaand stedelijk gebied

Omdat het plangebied zich bevindt binnen bestaand stedelijk gebied (zie de wijze waarop de provincie Noord-Brabant het plangebied en omgeving typeert in het provinciaal beleid in paragraaf 3.2) hoeft geen nadere invulling te worden gegeven aan treden 2 en 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is uitsluitend lid 2 onder a, de zogenaamde eerste trede van de ladder, van toepassing. In dat kader dient de regionale behoefte aan woningen in een woon-zorgcomplex te worden aangetoond.

Met betrekking tot de definitie van bestaand stedelijk gebied wordt verder opgemerkt dat in artikel 1.1.1, lid 1 aanhef en onder h van het Bro bestaand stedelijk gebied als volgt gedefinieerd wordt: "een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Het gaat hier dus niet noodzakelijk om bebouwing van aard en schaal die voornamelijk het hoogstedelijk gebied geassocieerd wordt. Het bestaand stedelijk gebied bestaat dus meer uit een woonmilieu dat zich kenmerkt door weinig (natuurlijk) groen en een hoog voorzieningenniveau ten opzichte van de omgeving.

In het Regionaal Ruimtelijk Overleg Midden Brabant  van 17 december 2015  (Regionale Agenda Wonen Deel A) zijn afspraken gemaakt  tussen de gemeenten Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand , Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk over het maximum aantal te bouwen woningen tot en met 2024. Dit document is te vinden op de website van de provincie Noord-Brbaant (www.brabant.nl). Binnen deze afspraken mag de gemeente Goirle tot en met 2024  905 woningen bouwen. De 18 woningen waarin onderhavig bestemmingsplan voorziet vallen binnen deze afspraken.

Woonvisie gemeente Goirle 2015

Het gemeentelijk woonbeleid volgt uit de vierjaarlijkse woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie is gekozen voor drie hoofdthema's:

  • 1. wonen en woonomgeving;
  • 2. wonen, zorg en welzijn;
  • 3. nieuwbouw;
  • 4. duurzaamheid.

De woonvisie is gebaseerd op de uitkomsten van een woonbehoefteonderzoek dat de gemeente Goirle in samenwerking met andere gemeenten in de regio Hart van Brabant heeft laten uitvoeren. Dit woonbehoefteonderzoek dateert van 2014.

Wonen, zorg en welzijn

In de woonvisie stelt de gemeente Goirle onder andere als doel dat alle inwoners van de gemeente op een volwaardige manier deel kunnen nemen aan de maatschappij. Dat betekent ook dat de gemeente Goirle wil voldoen aan de woonbehoeften van alle inwoners. Inwoners die aangewezen zijn op vormen van zorg of andere ondersteuning hebben een specifieke woonbehoefte, die behoefte wordt in acht genomen bij het bouwen voor specifieke doelgroepen.

Het initiatief tot de bouw van een wooncomplex voorziet in de bouw van woningen voor Woonstichting Leystromen en zorgorganisatie Amarant. De bewoners van de woningen krijgen de mogelijkheid om binnen de grenzen van hun capaciteiten zo zelfstandig mogelijk te wonen. Waar nodig krijgen de bewoners ondersteuning van verzorgenden die in het complex aanwezig zijn. Volgens de woonvisie moet een dergelijke woonvorm getypeerd worden als beschermd wonen. De woonvisie beschrijft ook dat er in de provincie Noord-Brabant de komende jaren een grote behoefte is aan woonvormen die voorzien in beschermd wonen.

Om mensen met een functiebeperking zoveel mogelijk zelfstandig te laten wonen is de ook de bereikbaarheid van voorzieningen en de toegankelijkheid van de openbare orde van belang. De gemeente Goirle zet in op het maximaal toegankelijk maken van de openbare ruimte. Omdat het onderhavige initiatief in het centrum plaatsvindt, is de afstand van het nieuw te bouwen woon-zorgcentrum tot de voorzieningen beperkt. Zo ligt op een afstand van circa 80 meter winkelcentrum 'De Hovel', (aan de overzijde van het Kloosterplein dat tegenover het plangebied ligt), met daarin onder andere horeca, supermarkten, overige detailhandel. Aan de overzijde van het plangebied ligt Cultureel Centrum Jan van Besouw. De woonvisie beschrijft ook dat veel voorzieningen niet te verplaatsen zijn en dat het gemakkelijker is om woningen nabij voorzieningen te bouwen. Het initiatief voorziet hierin omdat het wooncomplex in de zeer (directe) nabijheid van voorzieningen gebouwd wordt.

Duurzaamheid en nieuwbouw

Duurzaamheid en nieuwbouw zijn twee andere kernelementen van de woonvisie. Duurzaamheid gaat daarbij niet alleen om de mate van beperking van de milieubelasting, maar ook om de bruikbaarheid van de woning op langere termijn en duurzaam ruimtegebruik (in het bijzonder bij nieuwbouw). Voor wat betreft duurzaam ruimtegebruik geldt dat het voornemen gerealiseerd wordt op de locatie van twee vervallen woningen in het bestaand stedelijk gebied van Goirle. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot nieuw ruimtebeslag, maar voorziet in een ingreep die leegstand en verval van het centrum tegengaat.

Notitie prioritering woningbouwlocaties 2016-2021

In de, die een uitwerking is van de regionale woningbouwafspraken,  wordt allereerst inzichtelijke gemaakt wat de bouwruimte van de gemeente Goirle is voor de komende tien jaar en in hoeverre deze als is ingevuld op locaties waarvoor de plannen concreter zijn. Dit zijn locaties waarvoor al een bestemmingsplan of intentieovereenkomst is. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen 'harde plancapaciteit', 'gebonden plancapaciteit' en 'vrije bouwruimte.

In de regionale woningbouwafspraken is afgesproken dat maximaal 70% van de totale bouwopgave in harde capaciteit vast wordt gelegd. Om de risico's voor de gemeente te beperken is er daarnaast voor gekozen om maximaal 100% van de bouwopgave vast te leggen in harde en gebonden plancapaciteit samen. Van de ruimte die daarna over blijft kan 130% van de totale bouwopgave prioriteit krijgen, op basis van de aanname dat in de loop van de tijd plannen kunnen vertragen of vervallen. Het is noodzakelijk om meer plannen in ontwikkeling te hebben om te garanderen dat in de woonbehoefte kan worden voorzien. In cijfers ziet dit er op dit moment als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0010.png"

Daarna worden de potentiele woningbouwlocaties (voor zover deze nu bekend zijn bij de gemeente) in beeld gebracht. Per locatie wordt uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden die deze locaties heeft om te voorzien in de woonbehoefte. Ook wordt per locatie gekeken wat de stedenbouwkundige mogelijkheden en onmogelijkheden zijn en wordt bekeken of met de ontwikkeling van de locaties andere beleidsdoelen kunnen worden bereikt. Dit alles is opgenomen in de notitie 'Toetsing aan de criteria van de Woonvisie'.

 

Om de afweging te maken welke potentiele woningbouwlocaties prioriteit moeten krijgen, worden 3 stappen gezet.

Stap 1: Kan op de potentiele bouwlocatie worden voorzien in de woonbehoefte?

Stap 2: Past een ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame Stedenbouw?

Stap 3: Zijn er andere beleidsdoelen waardoor de ontwikkeling van de locatie voor de gemeente van belang is?

Het doorlopen van deze stappen leidt tot de prioritering. Voorgesteld wordt om de komende tien jaar enkele nieuwe locaties prioriteit te geven bij ontwikkeling. Het bestemmingsplan “Thomas van Diessenstraat-Kloosterstraat (Goirle)” is op basis van deze afweging geprioriteerd voor de periode 2017-2025.

4.4 Groen

De gemeenteraad heeft op 11 maart 2014 het Groenstructuurplan vastgesteld. Dit plan bevat de langetermijnvisie op het gemeentelijk groen binnen de bebouwde kom.

Het openbaar groen van de gemeente Goirle fungeert als visitekaartje van de gemeente en is bepalend voor de sfeer en beleving van de openbare ruimte.

De wijken in de kernen in de gemeente Goirle hebben allemaal hun eigen karakteristieken. Het plangebied ligt volgens het groenstructuurplan in de wijk “Centrum”. Het centrum wordt gekenmerkt door:

  • lintbebouwing van voor 1950;
  • smalle straten met arbeiderswoningen met waar mogelijk karakteristieke leibomen;
  • de Tilburgseweg met het karakter van een oude eikenlaan en villa's met grote, groene tuinen met daarin beeldbepalende bomen;
  • een eigentijds winkelcentrum met modern ingerichte pleinen en nieuwe bomen.

Sterkten van het centrumgebied zijn de historische straatbeelden met groene accenten zoals hagen en leibomen. De oude bomenlanen en solitaire bomen zijn ook bepalend voor de verschijningsvorm van het centrumgebied van Goirle. Tot slot is het beeldbepalend groen bij het klooster en de begraafplaats (beide nabij het plangebied gelegen) ook aangemerkt als een sterkte van het centrum (zie ook navolgende afbeelding). Toekomstige ingrepen moeten gericht zijn op het behoud en waar mogelijk de verdere ontwikkeling van deze sterkten.

Onderstaande afbeelding laat verder zien dat ook het Kloosterplein beeldbepalend en cultuurhistorisch waardevol is als groenelement. De bomen langs de Tilburgseweg vormen (samen met die weg) daarnaast een cultuurhistorisch waardevolle lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0011.png"

Afbeelding: uitsnede uit de groenstructurenkaart van het centrumgebied in Goirle, de rode cirkel geeft de indicatieve ligging van het plangebied aan

In het plangebied bevindt zich geen waardevol (openbaar) groen. In de tuin van de voormalige arbeiderswoningen bevindt zich opgaande beplanting die gekapt zal worden. Er is in dit geval sprake van zaailingen van zogenoemde pioniersbegroeiing zoals berken en dergelijke. Deze beplanting is vanuit het oogpunt van de groenstructuur niet waardevol. Bij de kap van de beplanting zal derhalve geen herplant plaatsvinden.

Aan de rand van het plangebied (aan de straatzijde van de bestaande muur die de grens van het plangebied vormt, bevinden zich vier lindes. De bomen aan de Thomas van Diessenstraat zijn volgens het Groenstructuurplan aangewezen als groene erftoegangsweg. In verband met de beoogde sloop van de tuinmuur en de beoogde nieuwbouw is onderzocht wat de huidige conditie van de bomen is, welk effect de voorgenomen werkzaamheden hebben op de bomen en wat het effect is op de bomen wanneer de nieuwbouw dichterbij de bomen komt. Daarnaast zijn er aanbevelingen gedaan ten behoeve van het duurzaam behoud van de bomen. De resultaten van dit onderzoek staan in het rapport 'Bomen Effect Analyse' van februari 2015 (Bijlage 6). Dit rapport concludeert dat de vier linden behouden kunnen worden. De fundering van de tuinmuur vormt geen belemmering voor de groei van de lindebomen. Derhalve wordt de nieuwe bebouwing op een afstand van 3 meter vanaf het hart van de lindebomen (in de rooilijn van de Thomas van Diessenstraat) opgericht.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

Op 10 december 2013 heeft de gemeenteraad van Goirle een nieuw Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het doel van het GVVP is het vastleggen van her verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Goirle voor de periode 2013 tot 2023. Het beleid moet aansluiten bij de ambities en de speerpunten die de gemeente heeft en moet tevens passen binnen de kaders die hogere overheden in hun beleid stellen.

In het GVVP worden de thema's verkeersveiligheid, fiets, bereikbaarheid en verkeerscirculatie, voetgangers/mindervaliden, parkeren, openbaar vervoer en leefbaarheid en milieu besproken.

Voor de 18 woningen wordt de verkeersgeneratie geschat op circa 100 extra verkeersbewegingen per dag (uitgaande van circa 6 verkeersbewegingen per woning per dag). Gezien de ligging van het plangebied in het centrum van de kern Goirle en de nabijheid van de hoofdontsluitingswegen (Tilburgseweg/Bergstraat), vormt de ontsluiting van het plangebied geen probleem. De capaciteit van de omliggende wegen is voldoende om de extra motorvoertuigbewegingen op te vangen.

Parkeren

Bij de vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals deze zijn opgenomen in de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Dit is in de planregels opgenomen. Wat betreft parkeren wordt voor deze ontwikkeling de norm van 0,8 parkeerplek per (zorg)woning gehanteerd. In totaal voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de realisatie van maximaal 18 zorgwoningen. Op basis van de norm dienen voor de 18 zorgwoningen 14,4 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In totaal voorziet de ontwikkeling in de realisatie van 15 parkeerplaatsen die gerealiseerd worden. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de parkeernormen van de gemeente Goirle.

Ten aanzien van verkeer en parkeren wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 MILIEUASPECTEN

Dit hoofdstuk geeft aan hoe de milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Milieuhinder en bedrijven

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

Invloed van de omgeving op nieuwbouwplan

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen (agrarische) bedrijven waarvan de milieuzonering van invloed is op de plannen voor het plangebied.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele voorzieningen waaronder Cultureel Centrum Jan Van Besouw, jongerencentrum Mainframe en een voormalige basisschool. Dit betreft functies die in de huidige situatie ook al worden omgeven door bestaande woningen. Het gaat om functies die thuis horen in een centrumdorpse woonomgeving. Er zijn op het gebied van milieuhinder geen problemen te verwachten voor de herontwikkeling van het plangebied.

Invloed van het voornemen op omgeving

Het te ontwikkelen wooncomplex krijgt een woonbestemming. Gelet op de woonfunctie van het nieuw te bouwen wooncomplex leidt dit niet tot milieuhinder voor de omgeving.

Conclusie

Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

5.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)";
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rondom een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • de kans op een ongeval;
  • het effect van het ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron(inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald voor het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.

Inrichtingen

In dit bestemmingsplan liggen geen risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het onderhavige plangebied. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich meebrengen.

Transport

Het niet-leiding gebonden transport van gevaarlijke stoffen in Goirle vindt plaats over de weg. De Thomas van Diessenstraat en de Kloosterstraat maken geen onderdeel uit van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. In de gemeente is geen sprake van vervoer per spoor of vervoer over water.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Dit besluit regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In en rond het plangebied liggen geen leidingen welke relevant zijn voor de externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0012.png"

Afbeelding 5.1: uitsnede www.risicokaart.nl met ligging plangebied (rode cirkel), er bevinden zich geen relevante risicobronnen nabij het plangebied (Risicokaart, 2016)

Vuurwerk

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Hierin zijn veiligheidsafstanden opgenomen, die moeten worden aangehouden tussen opslagplaatsen voor vuurwerk en kwetsbare objecten (zoals woningen, bedrijfsgebouwen, maar ook winkels, scholen en cafés). Bestaande vuurwerkbedrijven (inclusief detailhandel) kunnen positief worden bestemd, mits aan de veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten wordt voldaan. Indien in een bestaande situatie niet wordt voldaan aan de geldende veiligheidsafstanden, dient een verandering in de inrichting te worden doorgevoerd, waardoor dit wel aan de veiligheidsafstand wordt voldaan, of dient het bedrijf te worden verplaatst. De veiligheidsafstanden worden gemeten vanaf de deuropening van de (buffer)bewaarplaats. Voor bedrijven waar niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, geldt een vaste afstand van 8 meter in de voorwaartse richting tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten.

Voor bedrijven die meer dan 10.000 kg opslaan, geldt een vaste afstand van 20 meter in voorwaartse richting, indien het uitsluitend verpakt consumentenvuurwerk betreft. Indien er (ook) sprake is van onverpakt vuurwerk, dient een grotere afstand te worden aangehouden, afhankelijk van de hoeveelheid vuurwerk in de bufferbewaarplaats (deze afstand kan oplopen tot 48 meter voorwaarts).

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vuurwerk verkopen.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

5.3 Kabels, leidingen en straalpad

In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden.

5.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, industriële activiteit en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de invloed van de omliggende geluidbronnen te bepalen (zie separate bijlagen). Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies.

Wegverkeer

Wegverkeer op wegen die in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd zijn

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Bergstraat (weg die in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd is) ten hoogste 28 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt. De (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er zijn dan ook geen bezwaren van geluidwege.

Wegverkeer op overige wegen

Een weg waar de maximale snelheid 30 km/uur bedraagt, is in de zin van de Wet geluidhinder niet-zoneplichtig. Een akoestisch onderzoek is voor dergelijke wegen derhalve niet noodzakelijk. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en gelet op de jurisprudentie aangaande dit punt blijkt echter dat, bij een ruimtelijke procedure, de geluidbelasting wel inzichtelijk gemaakt dient te worden. Er dient namelijk sprake te zijn van een 'deugdelijke motivering' bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' is derhalve akoestisch onderzoek gewenst. In de zin van de Wet geluidhinder zijn geen streef- en/of grenswaarden gesteld aan dergelijke wegen. De aftrek ex artikel 110g Wgh is eveneens niet van toepassing op wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De geluidbronnen in de omgeving van het plangebied waarvoor een 30 km zone geldt zijn meegenomen in dit akoestisch onderzoek. Dit zijn de volgende geluidbronnen: de Thomas van Diessenstraat, de Kloosterstraat en de Tilburgseweg.

Uit de berekeningsresultaten van de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Thomas van Diessenstraat blijkt dat de geprognosticeerde geluidbelasting op de gevels van een groot aantal woningen in het nieuwbouwplan ten hoogste 61 dB exclusief correctie ex artikel 110g Wgh bedraagt. Een dergelijke geluidbelasting betekent dat de in de Wet geluidhinder gehanteerde (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB (53 dB exclusief correctie ex artikel 110g Wgh) wordt overschreden. Voor de woningen waar de (voorkeurs)grenswaarde van 53 dB wordt overschreden, geldt dat er nader onderzoek naar geluidwering aan de gevels plaats moet vinden. Met behulp van een zogenoemd gevelgeluidweringsonderzoek moet in het kader van de omgevingsvergunning worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. Doordat 30 km/uur wegen niet gezoneerd zijn op grond van de Wet geluidhinder, hoeven hiervoor geen hogere waarden te worden vastgesteld.

Cumulatie van geluid

Indien een geluidgevoelige bestemming in de zones van meerdere wegen ligt dient, wanneer de geluidbelasting hoger is dan de (voorkeurs)grenswaarde, volgens de artikelen 110a lid 6 Wgh en 110f Wgh, onderzocht te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Omdat de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidhinder niet wordt overschreden doch in de omgeving van het plangebied enkele 30 km/uur-wegen gelegen zijn, is de cumulatieve geluidbelasting vanwege alle wegen berekend om inzicht te krijgen in het geluidniveau op de gevels van de woningen. Op die manier kan het mogelijke effect van cumulatie op het woon- en leefklimaat in de nieuw te bouwen woningen beoordeeld worden.

Cumulatie van geluid levert geen noemenswaardige verslechtering op ten opzichte van de wegen afzonderlijk.

Industrie

Het plangebied ligt niet in een zone/contour van een ingevolgde de Wgh gezoneerd industrieterrein. Ook zijn er in of in de directe omgeving van het plangebied geen nieuwe industrieën voorzien. In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van andere geluidhinderlijke inrichtingen die van invloed zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Railverkeer

In de gemeente Goirle bevinden zich geen spoorwegen. Ook laat het bestemmingsplan geen nieuwe spoorwegen toe. Een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is niet aan de orde.

Conclusie

Geluidbelasting op de gevels

Vanwege de Bergstraat blijkt dat de geprognosticeerde geluidbelasting van het nieuwbouwplan ten hoogste 28 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder zal bedragen, waarmee de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er zijn geen akoestische belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

Vanwege de omliggende 30 km/uur-wegen wordt de 53 dB (exclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder) op de gevels van een groot aantal woningen overschreden. Voor deze woningen dient in het kader van de vergunningverlening een onderzoek naar de geluidwering van de gevels te worden uitgevoerd.

Hogere waarden

Omdat als gevolg van de gezoneerde wegen (Bergstraat) de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, hoeven er geen hogere waarden te worden vastgesteld. Onder de Wet geluidhinder zijn 30 km/uur-wegen niet gezoneerd, zodat hiervoor ook geen hogere waarden vastgesteld hoeven te worden.

Cumulatie

Cumulatie van geluid levert geen noemenswaardige verslechtering op ten opzichte van de geluidbelasting die de in het akoestisch onderzoek beschouwde wegen afzonderlijk veroorzaken. Cumulatie van geluid vormt dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Lucht

Om de ontwikkeling van nieuwe functies mogelijk te maken, dient de luchtkwaliteit in beschouwing te worden genomen. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. Doel ervan is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging.

In de Regeling NIBM (niet in betekenende mate) is een lijst met categorieën opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch mogelijk maken van een dermate laag aantal woningen, dat dit niet behoort tot een categorie van gevallen waarvoor een luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Het bestemmingsplan draagt derhalve “niet in betekende mate” bij aan een (verslechtering) van de luchtkwaliteit en kan op dit vlak dus onbelemmerd doorgang vinden.

Conclusie

Er bestaan voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

5.6 Geur

Industriële geur

Het beleid voor industriële geur (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort gezegd komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen: de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij "het voorkomen van nieuwe geurhinder" voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissieRichtlijn lucht (NeR). Voor zover een "dosis-effectrelatie" (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven "normen" vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten. In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften met betrekking tot geur opgenomen die rechtstreeks gelden die in het Activiteitenbesluit voor bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen. De voorschriften die in het Activiteitenbesluit staan wijken overigens niet (sterk) af van de voorschriften in de NeR, omdat de voorschriften zijn gebaseerd op de NeR.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijke norm met een verordening. De gemeente Goirle heeft geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Conclusie

Het plangebied ligt niet in de invloedzone van bedrijven met (agrarische) geurhinder. Vanuit dit aspect is er geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.7 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet -ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening- worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.

Ten bate van dit bestemmingsplan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat voor het plangebied tussen 1995 en 1997 een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Daarnaast zijn in dezelfde periode drie aanvullende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de aanvullende onderzoeken bleek dat in de bodem onder het plangebied verhoogde concentraties koper en zink voorkwamen. Deze grondverontreiniging met koper en zink werd waarschijnlijk veroorzaakt door het aanwezige koperdraad en metaaldeeltjes in een gedempte put. De verontreiniging bevatte circa 2 m3 grond. De gedempte put en de verontreinigde grond zijn verwijderd.

In mei 2005 is een verkennend bodemonderzoek verricht waarbij een lichte PAK-verontreiniging in de bovengrond is aangetoond (overschrijding streefwaarde) en in de ondergrond een lichte verontreiniging met koper, lood, zink en PAK. Uit de analyseresultaten blijkt dat ten westen van de locatie nog grond aanwezig is die licht verontreinigd is. De (sterk) verontreinigde grond is zeer waarschijnlijk al van deze locatie verwijderd. De resultaten van het aanvullend onderzoek uit 2005 geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Vanuit bodemkwaliteitsoogpunt zijn er geen beperkingen ten aanzien van de toekomstige bestemming in het plangebied. In de naaste omgeving, op de locatie Kloosterstraat 22, is in 1995 een ondergrondse tank schoongemaakt. In het plangebied hebben geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsgevonden. Het historisch bodemonderzoek is opgenomen als separate bijlage.

Conclusie

Op basis van het historisch bodemonderzoek wordt voor het verkennend bodemonderzoek in het kader van de besluitvorming voor de onderhavige ontwikkeling de strategie 'onverdacht' gehanteerd. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect bodemkwaliteit voor onderhavig bestemmingsplan. Na sloop van de opstallen wordt een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd. In artikel 4.5 van de regels is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

5.8 Natuur

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, die waardevolle natuurgebieden beschermt, en de Flora- en faunawet, die soorten beschermt. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In het kader van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd waarvan de resultaten zijn opgenomen in de bijlagen.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN). Ten oosten van het plangebied ligt op ongeveer een afstand van circa 400 meter een NNN-gebied. Het betreft de natuurgebieden gekoppeld aan de Leij. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0013.png"

Afbeelding: ligging plangebied (rood omrand) t.o.v. NNN (provincie Noord-Brabant, 2015)

Voor wat betreft het NNN is alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN in het plangebied. Er is van directe aantasting van het NNN dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNN-gebieden. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op de directe omgeving van het plangebied. Ook significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN in de nabijheid van het plan kunnen worden uitgesloten. Vanuit dit oogpunt zijn er voor wat betreft het aspect NNN geen belemmeringen.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in N2000-gebied. Het plangebied ligt op 1,75 km van het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied. Dit is het gebied De Regte Heide en het Riels Laag. Zie hiervoor onderstaande afbeelding. Op basis van de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000-gebieden zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0014.png"

Afbeelding: ligging plangebied (rode stip) t.o.v. Natura 2000-gebied. Blauw gestreept = Habitatrichtlijngebied. (EEA, 2016)

Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 in werking is getreden. Deze wet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast. De Flora- en Faunawet onderschiedt drie categorieën beschermde soorten. In navolgende tabel zijn deze categorieen uiteengezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0015.png"

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied die negatieve effecten kunnen opleveren voor soorten uit de eerste categorie (streng beschermde soorten) is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt. Voor de tweede categorie soorten (beschermde soorten) is een vrijstelling van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen.

Door Antea Group is onderzoek uitgevoerd en de resultaten zijn neergelegd in de natuurtoets welke als separate bijlage is bijgevoegd bij dit plan. De resultaten van het onderzoek worden hierna beschreven.

Vogels

Vogels algemeen

Het plangebied biedt broedgelegenheid aan een aantal algemeen voorkomende soorten broedvogels. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Flora- en faunawet. Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied of de directe omgeving wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot nadat het nest niet meer in gebruik is.

Jaarrond beschermde nesten

Er is een aantal vogelsoorten waarvan de broedplaatsen jaarrond beschermd zijn en bij verwijdering van de broedplaats altijd ontheffing moet worden aangevraagd. Dit zijn de zogenoemde categorie 1-4-vogelsoorten. In het plangebied zijn mogelijk nesten van gierzwaluwen aanwezig. Om de aan- of afwezigheid van nesten aan te tonen is een vervolgonderzoek nodig. Dit onderzoek moet plaatsvinden conform de richtlijnen uit de soortenstandaard gierzwaluw (RVO, 2014).

Categorie 5-soorten

Naast soorten met jaarrond beschermde nesten zijn er categorie-5-vogelsoorten, waarvan de nesten alleen jaarrond beschermd zijn als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit laatste is in het plangebied niet van toepassing. Er zijn geen categorie-5-soorten te verwachten die zeldzaam zijn in de directe omgeving of onvoldoende nestgelegenheid hebben in de directe omgeving.

Zoogdieren

Vleermuizen

Alle vleermuissoorten zijn beschermd onder de Flora- en faunawet. Bij het amoveren van bebouwing en het kappen van vooral oudere bomen dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. Gebouwbewonende vleermuizen verblijven met name in spouwmuren, onder dakbetimmering, achter boeiborden of op zolders. Boombewonende vleermuizen verblijven in gaten, holen of scheuren van voornamelijk grote bomen. Uit de bureaustudie blijk dat in de omgeving van het plangebied meerdere zwaarder beschermde vleermuissoorten (Tabel 3 van de Flora- en Faunawet) voorkomen.

Het is op basis van de huidige informatie niet uit te sluiten dat de vleermuizen in de woningen verblijven. Om het effect van de plannen op vleermuizen te kunnen bepalen, is een nader onderzoek naar verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes nodig. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd conform het geldende vleermuisprotocol 2013 (Netwerk Groene Bureau's et.al., 2013).

Steenmarter

Het is niet uit te sluiten dat de steenmarter in het plangebied voorkomt. De woningen zijn in principe geschikt voor deze soort. Als de soort voorkomt, verdwijnt met het slopen van het gebouw een verblijfplaats van deze soort. Om het effect in te kunnen schatten, is meer inzicht nodig vaste rust- en verblijfplaatsen en in het voorkomen van de soort in de woningen en het plangebied.

Overige zwaar beschermde zoogdieren

Er zijn geen zwaarder beschermde zoogdieren in het plangebied aangetroffen en worden tevens niet verwacht. Het plangebied herbergt geen geschikte habitat voor deze soorten. Effecten zijn dan ook uitgesloten.

Overige flora en fauna

Effecten op reptielen, amfibieën, vissen, vlinders, libellen, overig beschermde soortgroepen en flora als gevolg van de ontwikkeling worden uitgesloten.

Conclusie

In het kader van de planvorming voor dit initiatief is nader onderzoek naar het eventueel voorkomen van de gierzwaluw, gebouwbewonende vleermuizen en de steenmarter uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd; de conclusie van het onderzoek is dat er vanuit de geldende natuurwetgeving geen belemmeringen zijn voor voorgenomen functiewijziging. Effecten op overig beschermde soorten kunnen worden uitgesloten. Verder heeft het initiatief geen significant negatieve effecten op beschermde gebieden.

5.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer ín lijn brengen 'van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder ander de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Onderzoek

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., zijnde "de aanleg , wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."

Vanuit de zogenaamde C-lijst geldt voor de ontwikkeling geen directe m.e.r.-plicht. De activiteit valt vanwege de omvang ervan eveneens buiten de D-lijst (D11.2), omdat de activiteit geen betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Een verplichting tot het opstellen van een (vorm)vast m.e.r. is niet aan de orde. Wel dient (vormvrij) gemotiveerd te worden dat er niet alsnog sprake is van belangrijk negatieve effecten op het milieu die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport (MER).

De effecten die het voornemen op de omgeving heeft zijn beperkt. De locatie ligt in bestaand stedelijk gebied en de verkeersaantrekkende werking van het voornemen is beperkt. Daarmee kunnen noemenswaardige aspecten op de luchtkwaliteit uitgesloten worden. De ontwikkeling heeft daarnaast geen significant negatieve gevolgen voor beschermde natuurgebieden. Of de hydrologische situatie in het plangebied en omgeving.

Op grond van de in dit kader van het onderhavige bestemmingsplan beschreven aspecten (zie vorige paragrafen) en het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieueffecten optreden die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Voor het project is geen aanleiding om een MER op te stellen.

Conclusie

De relevante wet- en regelgeving met betrekking tot milieueffectonderzoek werpt geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan op.

Hoofdstuk 6 WATER

De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

6.1 Beleid

Rijk en provincie

Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan en in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2020.”

Nationaal Waterplan

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021

Dit plan, vastgesteld op 18 december 2015, geeft de hoofdlijnen van het milieu- en waterbeleid in de provincie. Hoofddoelen van dit plan zijn:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water, lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en extra risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Structuurvisie

De provincie gaat ervan uit dat de wateroverlast in de regionale watersystemen in 2015 aangepakt is waarbij de trits "vasthouden, bergen, afvoeren" als uitgangspunt geldt. Het vasthouden van het water vindt zoveel als mogelijk bovenstrooms op de hoger gelegen gebieden plaats in de zogenaamde brongebieden. Hier liggen kansen voor de koppeling met natuurontwikkeling en droogtebestrijding. Ook in de nabijheid van de grote steden liggen kansen voor het bovenstrooms vasthouden en bergen van het water. Hier liggen mogelijkheden voor de koppeling met bijzondere woon- en werkmilieus, de vergroting van het recreatief uitloopgebied en bestrijding van de verdroging in het omliggende landelijk gebied.

Waterschap De Dommel

Waterschap De Dommel is waterbeheerder in het plangebied en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt hierna kort besproken:

  • Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water';
  • Handreiking Watertoets;
  • Keur 2015.

Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016 - 2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlakte water;
  • natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, diezij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste uitdagingen zijn:

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • kringloop denken;
  • steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • vergroten waterbewustzijn.

Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl

Handreiking watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De initiatiefnemer verwoordt in een waterparagraaf zijn afweging van de waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap geeft hierover een wateradvies. De Handreiking watertoets, die door het waterschap De Dommel is opgesteld, is een middel om te komen tot een evenwichtige watertoets.

De handreiking is te vinden op de website van het waterschap www.dommel.nl

Keur

Een van de instrumenten van het waterschap om zijn taken uit te oefenen is de Keur. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder vergunning geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen, die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een vergunning bij het waterschap moet worden gevraagd.

Voor een aantal werkzaamheden is een vergunning vereist van het waterschap op grond van de Keur. Wanneer aan de bepalingen van de algemene regels van de Keur wordt voldaan, is geen vergunning vereist. Voorbeelden van situaties waarbij de Keur van toepassing is zijn:

  • het dempen of wijzigen van een watergang;
  • het aanleggen van kabels of leidingen;
  • het planten van bomen en struiken;
  • het brengen van water in een watergang.

Gemeente

Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019

Als antwoord op de zorgplicht voortkomend uit de Wet milieubeheer, is door de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019 (VGRP) vastgesteld. Doelstelling van het VGRP zijn:

  • beschermen volksgezondheid;
  • voorkomen wateroverlast;
  • voorkomen grondwateroverlast;
  • voorkomen milieuoverlast;
  • voorkomen instortingsgevaar (riolering);
  • voorkomen langdurige lozingsbeperking (riolering).

De gemeente Goirle en waterpartners streven naar een integrale en duurzame benadering van het watersysteem en de afvalwaterketen. Hierbij wordt nadrukkelijk samenwerking tussen de ketenpartners gezocht. Integraliteit en samenwerking zijn hierbij geen doelen op zich, maar essentiële randvoorwaarden om kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de kwaliteit en kennisuitwisseling te verbeteren.

Door klimaatverandering wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Het blijven verruimen van de ondergrondse riolering is geen optie, de afvoercapaciteit zal tijdens extreme neerslagomstandigheden niet toereikend zijn en het is bovendien te kostbaar. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden niet afgewenteld op het bestaande watersysteem en rioolstelsel.

Om droge voeten te houden en schade te voorkomen wordt ruimte gecreëerd in het groen, oppervlaktewater en/of de openbare ruimte. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater, aanpassing van waterpartijen en/of bovengrondse water regulerende constructies (bovengrondse waterslimme oplossingen). Indien doelmatig draagt de perceelseigenaar een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave. Afkoppelen is hierbij een van de middelen.

Nieuwe ontwikkelingen en reconstructies worden hydrologisch neutraal ingepast. Gestreefd wordt om de menselijke activiteiten zo veel mogelijk af te stemmen op de natuurlijke (grond)waterfluctuaties.

6.2 Huidige en toekomstige situatie

Verdeling verhard oppervlak

De verdeling tussen het verhard en onverhard terrein in de huidige en toekomstige situatie is aangegeven in onderstaande tabel.

Oppervlaktes   Huidige m2   Toekomstige m2  
Daken   211   830  
Terrein verhardingen   80   385 (verhard) 195 (halfverhard)  
Onverhard terrein   1.099    
Totaal   1.400   1.400  

Per saldo neemt het verhard oppervlak in het plangebied als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling toe met circa 1.100 m2. De toename is echter veel minder dan 2.000 m2, de grens die waterschap De Dommel hanteert als eis voor wanneer compenserende maatregelen moeten worden gerealiseerd

Bodem  en grondwater

Bodemopbouw

In het Dino-loket van TNO zijn verschillende boringen gevonden in de omgeving van het plangebied. De boringen geven inzicht in de bodemopbouw tot circa 89 meter beneden maaiveld. De eerste 15 meter beneden maaiveld bestaat voornamelijk uit fijn zand. Hieronder bestaat de bodem van 15 tot 21 meter beneden maaiveld uit leem. Onder deze leemlaag is van 21 tot 33 meter beneden maaiveld fijn zand aanwezig. Vervolgens bestaat de bodem van 33 tot 48 meter beneden maaiveld uit leem. Van 48 tot 87 meter beneden maaiveld bestaat de bodem uit zand. Van 87 tot de maximaal geboorde diepte van 89 meter beneden maaiveld bestaat de bodem uit leem.

Maaiveldhoogte

De maaiveldhoogte in het plangebied ligt op circa NAP +16,25 m tot NAP +16,50 m (bron: ahn.nl).

Ontwatering

De gemeente Goirle heeft in het vGRP ontwateringsnormen opgenomen voor nieuwbouw. De ontwateringsnorm voor woningen met kruipruimte bedraagt 0,7 m, voor tuinen en groenvoorzieningen 0,5 m, voor hoofdwegen 1,0 en voor secundaire wegen en woonstraten 0,7 m. Op basis van de beschikbare grondwatergegevens is de GHG in te schatten. Op basis van de beschikbare grondwatergegevens wordt verwacht dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand in de omgeving van het plangebied op zo'n 2,5 m beneden maaiveld ligt en daarmee is de ontwateringsdiepte in het plangebied voldoende.

Grondwater

Via het Dino-loket zijn gegevens opgevraagd over de grondwaterstand in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied is één bruikbare peilbuis B50F0550 (ter hoogte van de Molenstraat) aanwezig. Het plangebied ligt op ongeveer 250 m van de locatie van de peilbuis. De maaiveldhoogte nabij peilbuis B50F0550 bedraagt NAP +15,85 m. De filterdiepte van de peilbuis is onbekend.

Op basis van de peilbuis blijkt dat de grondwaterstand tot circa NAP + 13,6 m kan stijgen. Gemiddeld ligt de grondwaterstand rond NAP +12,5 m. In het plangebied zal de grondwaterstand naar verwachting overeen komen met de gemeten grondwaterstand in de peilbuis uit Dino-loket omdat het plangebied nabij de peilbuis ligt en de maaiveldhoogte globaal overeen komt. Dit betekent een gemiddelde grondwaterstand van circa 4 m beneden maaiveld en een hoogste grondwaterstand van circa 2,5 m tot 3,0 m beneden maaiveld.

Het plangebied is niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied gelegen (Provinciale Milieuverordening 2010).

Oppervlaktewater en watergangen

In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook bevinden zich geen watergangen binnen het plangebied of in de directe omgeving.

Afvalwater

Binnen het plangebied liggen geen afvalwatertransportleidingen van waterschap De Dommel. In de Kloosterstraat en de Thomas van Diessenstraat is een gemengd riool gelegen. In de Thomas van Diessenstraat is tevens een regenwaterriool aanwezig.

Nieuwe riolering wordt aangelegd volgens de geldende richtlijnen. Voor nieuwe ontwikkelingsgebieden binnen de bebouwde kom betekent dit in principe een (verbeterd) gescheiden rioolsysteem.

De vuilwaterafvoer bij de voorgenomen ontwikkeling wordt, gescheiden van de hemelwaterafvoer, aangesloten op het gemengd stelsel gelegen in de omgeving van het plangebied (Thomas van Diessenstraat/Kloosterstraat).

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2016003Kloosters-vg01_0016.png"

Afbeelding: ligging riolering in omgeving van het plangebied

Hemelwater

Voor hemelwater dient onderstaande voorkeursvolgorde te worden toegepast, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  • 1. hergebruik
  • 2. vasthouden / infiltreren
  • 3. bergen en afvoeren
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  • 5. afvoeren naar de riolering

Vertrekpunt is het principe dat stedelijk afval- en hemelwater gescheiden worden ingezameld. Indien wijkreconstructies en rioolvervanging/verbetering aan de orde zijn, wordt voorafgaand de meest doelmatige manier van hemelwaterverwerking onderzocht. Afkoppelen is hierbij geen doel op zich, maar een middel om doelen te bereiken. Gemeente en waterschappen beschouwen per locatie of afkoppelen doelmatig is.

Door de voorgenomen ontwikkeling zal de verharding in het plangebied niet of nauwelijks toenemen. Vanuit waterschap De Dommel is er geen compensatie eis voor het plan omdat de toename van het verhard oppervlak minder dan 2.000 m2 bedraagt.

Voor onderhavige locatie in de kern van Goirle, is het aansluiten van de hemelwaterafvoer middels één of twee aansluitingen op het gemeentelijk regenwaterriool gelegen in de Thomas van Diessenstraat de meest voor de hand liggende optie. Hierbij dient de eventuele verzamelleiding rondom het nieuwe gebouw op eigen perceel te liggen.

Conclusie

Het aspect water werpt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op.

Hoofdstuk 7 OPZET PLANREGELS

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.

7.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen over de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Als gebruikte begrippen niet in artikel 1 voorkomen dan geldt de uitleg/interpretatie die daaraan in het dagelijkse taalgebruik wordt gegeven.

Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

De standaardopbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP bestaat uit:

  • bestemmingsomschrijving: een beschrijving van de bestemming;
  • bouwregels: regels voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken;
  • nadere eisen: indien noodzakelijk staan hier aanvullende regels waarin specifieke eisen kunnen worden gesteld aan de realisatie van de op te richten bouwwerken;
  • afwijken van de bouwregels: de gevallen waarin afgeweken kan worden van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels: indien noodzakelijk worden hier aanvullende regels gegeven voor het gebruik van de gronden binnen de betreffende bestemming;
  • afwijken van de gebruiksregels: de gevallen waarin afgeweken kan worden van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk ;
  • wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken. In voorliggend bestemmingsplan komen alleen een verkeers- en woonbestemming voor.

Verkeer - Verblijfsgebied

Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie zijn bestemd tot 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn tevens water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, rijwielstalvoorzieningen en beeldende kunst toegestaan. De bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' sluit aan op de bestemming die in het bestemmingsplan 'Centrumgebied' op de Thomas van Diessenstraat en de Kloosterstraat is gelegd. Deze twee straten ontsluiten het plangebied en bieden toegang tot de parkeervoorzieningen in het plangebied.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan gronden waarop het wonen de hoofdfunctie is. Het plan voorziet in de realisatie van een hoofdgebouw waarin het wonen de hoofdfunctie is. Het wonen is gericht op de verzorging van personen met een handicap die binnen de grenzen van hun capaciteiten zo zelfstandig mogelijk wonen. Daartoe voorziet het bestemmingsplan in de realisatie van maximaal 18 woningen in het hoofdgebouw.

In de regels is opgenomen dat per wooneenheid minimaal 0,8 parkeerplaats nodig is. Deze worden gedeeltelijk gerealiseerd op eigen terrein.

Verbeelding

Op de verbeelding zijn binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak en een gebied 'bijgebouwen' aangewezen. Woningen (hoofdgebouwen) zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, behoudens een algemene regeling voor overschrijding van bouwgrenzen in artikel 7.

Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen het gebied 'bijgebouwen' worden gebouwd. Voor de maximale goothoogte en de bouwhoogte van woningen gelden de maxima zoals die op de verbeelding zijn aangegeven. In het hoofdgebouw zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan.

Bouwregels

De bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan het begrip bouwperceel. De omschrijving van een bouwperceel luidt als volgt "een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan". Daarmee beslaat het bouwperceel nagenoeg altijd het gehele perceel. Onder bouwwerken vallen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen.

De bouwregels maken onderscheid tussen het hoofdgebouw, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Onder bijgebouwen worden begrepen alle vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen. De begripsomschrijving is in artikel 1 opgenomen. Bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.

Erfafscheidingen

In de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, is een regeling opgenomen voor erfafscheidingen. Erfafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van de woning mogen niet hoger zijn dan 1 meter; overige erfafscheidingen niet hoger dan 2 meter. Onder omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.

Beroep/bedrijf aan huis

De woning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen tevens worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf. Hierbij geldt, dat maximaal 10% van het vloeroppervlak van de woning tot een oppervlakte van maximaal 10 m² mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf. Het percentage van 10% wordt berekend over het bestaande totale vloeroppervlak van de woning.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op deze gronden mag slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Bovendien is een vergunningenstelsel opgenomen.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat artikelen, waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor het gehele plangebied, te weten de anti-dubbeltelbepaling, algemeen geldende bouw-, gebruiks-, procedure-, afwijkings- en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.

Algemene bouwregels

Deze regels bevatten een regeling voor een beperkte overschrijding van bouwgrenzen.

Algemene gebruiksregels

Deze regels bevatten de voor het plan geldende algemene gebruiksbepalingen voor wat betreft strijdig gebruik en bevatten algemene parkeerregels.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het corrigeren van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een praktische uitvoering van het plan. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen ten aanzien van de wettelijke regels.

Overige regels

Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangsrecht en slotregel

Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds worden gehandhaafd. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal. Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, dat verplicht (artikel 3.2.1) tot het opnemen van een standaard overgangsregel voor bouwwerken (artikel 3.2.1) en gebruik (artikel 3.2.2).

Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 UITVOERBAARHEID

8.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de kosten bij de grondexploitatie. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen. Met de ontwikkelaar wordt een privaatrechtelijke overeenkomst en een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en vooroverleg

Het plan is onderworpen aan inspraak en ter inzage gelegd voor ingezetenen van de gemeente Goirle en belanghebbenden. Tijdens deze periode konden zij schriftelijk een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders van Goirle. Van de gevoerde inspraakprocedure is een eindverslag opgesteld dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Van het gevoerde overleg is, op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een verslag gemaakt dat eveneens in de bijlagen is opgenomen.

Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 Wro heeft het ontwerp-bestemmingsplan met ingang van 27 oktober 2016 gedurende zes weken (tot en 7 december 2016) ter inzage gelegen. Er zijn twee schriftelijkezienswijzen ontvangen. Van de mogelijkheid om mondeling zienswijzen naar voren te brengen is geen gebruik gemaakt.

De zienswijzen zijn in de "Nota zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan Thomas van Diessenstraat-Kloosterstraat" samengevat en van een beoordeling voorzien (zie bijlage Bijlage 9). Tevens is aangegeven of, en zo ja hoe,de zienswijzen gevolgen hebben voor het bestemmingsplan. Naar aanleiding van de zienswijzen worden er geen wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd.