Plan: | D'n Steenakker |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0784.BPSteenakker-VG01 |
De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan is de wens om op het terrein gelegen tussen de Ridderstraat, fietspad Warande en Vogelvlucht te Gilze een groen uitloopgebied te realiseren. In 2016 heeft een werkgroep bestaande uit leden van Kern´75 (een plaatselijke politieke groepering) en leden van Natuur- en Landschapsvereniging Gilze en Rijen (NLGR) een plan gepresenteerd voor Kwaliteitsgroen in de gemeente Gilze en Rijen. Aanleiding was een lange lijst met bomen die vanwege herplantplicht gecompenseerd moest worden. Met dit plan is gezocht naar mogelijkheden voor een kwalitatieve compensatie net buiten de bebouwde kom nabij een woonkern, zodat de bewoners de natuur kunnen zien en beleven. Het gebied is nadrukkelijk bedoeld om te gebruiken, om te spelen, te beleven of voor een wandeling. In overleg met de gemeente Gilze en Rijen hebben Kern'75 en NLGR samen met omwonenden en enkele geïnteresseerden een kwaliteitsgroenplan voor de locatie Gilze Vogelvlucht-Ridderstraat uitgewerkt. Door verwerving van dit perceel per 1 januari 2019 is realisatie ook daadwerkelijk mogelijk geworden.
Op 10 januari 2019 is een schetsplan gepresenteerd aan alle omwonenden en andere belangstellenden, waaronder commissie- en raadsleden van de gemeente Gilze en Rijen. Enkele suggesties op die avond gemaakt zijn in het schetsplan verwerkt.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt door de omzetting van de agrarische bestemming naar Groen de realisatie van het groen uitloopgebied planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
De locatie Gilze d'n Steenakker is een perceel gelegen tussen de Ridderstraat, fietspaden Vogelvlucht in de gemeente Gilze en Rijen, aan de rand van Gilze. Deze akker is het laatste restje van de vroegere 'Steenakker'.
Het gebied functioneerde voorheen jarenlang als akker om voedsel te verbouwen. Momenteel heeft het perceel een agrarische bestemming waarop de laatste jaren vooral mais verbouwd werd en is nu de beoogde locatie voor een landschapspark. Het perceel is grenzend aan de privétuin d'n Overkant en de hondenkennel van Alderen. Achter de hondenkennel ligt het sportpark Verhoven. Direct aan andere zijde van het fietspad ligt Water aan de Warande. Aan de oostzijde is enkele jaren terug de woonstraat Vogelvlucht gerealiseerd met huizen die uitkijken op dit perceel.
Het plangebied ligt in de 35 Ke-zonering van het vliegveld als vliegfunnel voor de noord/zuid startbaan. Om deze reden is er sprake van hoogtebeperkingen.
Van oorsprong was een gedeelte van dit gebied bebost met aansluiting op Klein Zwitserland en Molenheide. Gezien de ligging zijn hier zeer goede mogelijkheden voor inrichting van groen en natuur met belevingsmogelijkheden voor omwonenden.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Gilze, sectie L nr. 289 en heeft een oppervlakte van ca. 26.685 m2.
Momenteel is op locatie het bestemmingsplan 'Buitengebied' van kracht. Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld op 1 juni 2013.
Het bestemmingsplan heeft op grond van dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' met als dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Op locatie gelden de gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartsverkeerzone – 8', 'Milieuzone – geluidsgevoelige functie -2', 'Overig - IHCS - 1' en 'agrarisch verbredingsgebied'.
Momenteel heeft het perceel een agrarische bestemming waarop de laatste jaren vooral maïs verbouwd is.
Naast de huidige enkelbestemming 'Agrarisch' heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Deze aantekening is bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden in het gebied. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden de volgende werken buiten het bouwvlak uit te voeren:
Daarnaast gelden er vier gebiedsaanduidingen voor het perceel.
In een klein maar centraal gedeelte van het gebied geldt de gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone 7. Deze is vanwege de nabijheid van vliegbasis Gilze-Rijen opgesteld in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen. Binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 7' mag de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van de hoogtematen van 40 m en 45 m boven NAP.
Ook geldt er een een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan: 56 m boven NAP met de aanduiding 'Overig - IHCS - 1'.
De nabijheid van de vliegbasis verbiedt verder ook de toevoeging van woningen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie – 2, de geldende gebiedsaanduiding voor het perceel.
Tenslotte is er de gebiedsaanduiding agrarisch verbredingsgebied. Het benoemde bouwplan in dit document valt niet onder de kenmerken van een agrarisch verbredingsgebied. In sectie '42.13 Overig - agrarisch verbredingsgebied' van het Artikel 42 Algemene Aanduidingsregels worden de nevenfuncties van een agrarisch verbredingsgebied beschreven waarvoor een ontheffing voor verleend zou kunnen worden door de gemeente en de wethouders. Het plan heeft hier geen betrekking op.
Na deze inleiding volgt in hoofdstuk twee de beschrijving van het beleidskader dat op het plan van toepassing is. De bestaande situatie wordt in hoofdstuk drie omschreven. De milieugegevens en resultaten van onderzoeken worden in hoofdstuk vier beschreven. Een planomschrijving is opgenomen in hoofdstuk vijf. In hoofdstuk zes is de financiële haalbaarheid omschreven, gevolgd door een omschrijving van de bestemmingen in hoofdstuk zeven. Deze toelichting wordt in hoofdstuk acht afgesloten met een weergave van de procedure.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied gaan over het radarverstoringsgebied en geluidzone en obstakelbeheergebied rondom vliegbasis Gilze-Rijen.
Voor het radarverstoringsgebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van bebouwing.
Bij een herziening van een bestemmingsplan ter zake van gronden gelegen in het beperkingengebied van een militair luchtvaartterrein worden de voor het betrokken militaire luchtvaartterrein op grond van de Luchtvaartwet en de Wet geluidhinder vastgestelde geluidzones en de beperkingen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, in acht genomen.
Het Barro bepaalt dat de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied (zie beperkingengebied op bovenstaande kaart) is in overeenstemming met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens: "De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 1 november 2006 niet in het obstakelbeheergebied aanwezig waren, is, in verband met de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem, in overeenstemming met de blijkens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de ICAO EUR DOC 015".
De obstakelvrije hoogten zijn weergegeven op onderstaande kaart afkomstig uit het Ontwerp-luchthavenbesluit Gilze-Rijen d.d. 22-1-2018.
In voorliggend plan zijn de hoogtebeperkingen volgens het ontwerpluchthavenbesluit voor objecten op de verbeelding en in de regels opgenomen zodat hier bij de uitvoering aan moet worden getoetst.
Op grond van de Wet Geluidhinder gelden bepalingen voor de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. Het plan maakt met de bestemming Groen geen bewoning of (recreatief) verblijf mogelijk en hoeft daarom niet te worden gezien als geluidgevoelig terrein.
Het plan draagt bij aan een leefbare omgeving middels het realiseren van een aantrekkelijk, groen recreatiegebied voor de bewoners uit het doelgebied.
Omdat er geen bebouwing wordt mogelijk gemaakt met het plan ontstaat er geen strijd met de hoogtebeperkingen voor het radarverstoringsgebied.
Omdat er geen bewoning of (recreatief) verblijf wordt mogelijk gemaakt met het plan onstaat er geen strijd met de beperkingen op grond van de geluidzone voor vliegbasis Gilze-Rijen.
Het plan maakt geen realisatie van objecten (bomen) hoger dan de obstakelbeperkingen voor het obstakelbeheergebied uit het ontwerpluchthavenbesluit mogelijk omdat hiervoor gebruiksregels zijn opgenomen.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Het plan is geen stedelijke ontwikkeling gelet op het begrip in het Bro en voldoet daarmee aan de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In 2018 heeft de provincie Brabant een omgevingsvisie opgesteld. Deze visie stelt doelen die in 2050 behaald dienen te zijn, evenals tussendoelen voor het jaar 2030. In het document wordt een basisopgave genoemd en vier hoofdopgaven. De basisopgave die wordt gesteld, is het 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'.
Hierbij is het doel voor 2050 als volgt:
Doel 2050:
Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat op alle aspecten beter gepresteerd wordt dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.
Het doel voor 2030 luidt:
Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat voor alle aspecten voldaan wordt aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
De vier hoofdopgaven zijn achtereenvolgens 'werken aan de Brabantse energietransitie', 'werken aan een klimaatproof Brabant', 'werken aan de slimme netwerkstad' en 'werken aan een concurrerende, duurzame economie'.
Éen van de hoofdopgaven in de provinciale omgevingsvisie is 'werken aan een klimaatproof Brabant'. Op kleine schaal draagt het groene uitloopgebied bij aan een duurzame manier van het land inrichten, namelijk een hoge mate van waterverwerking en zonafwering. Hierdoor sluit het goed aan bij één van de gestelde doelen voor 2050: 'De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal'. Hierom vindt het plan voor het landschapspark ook een goede aansluiting op het tussendoel voor 2030, middels het creëren van een klimaatadaptief landschap.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’ vastgesteld.In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
De ruimtelijke verordening bevat instructieregels die gemeenten moeten toepassen bij de uitoefening van ruimtelijke bevoegdheden, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, beheerverordening, wijzigings- en uitwerkingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Het werken met instructieregels borgt enerzijds de provinciale belangen en biedt anderzijds meer afwegingsruimte aan gemeenten om eigen beleid te voeren dan onder de systematiek van de oude WRO mogelijk was.
Een relevant uitgangspunt van de verordening is dat getracht moet worden zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen, dan wel in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Met bestaand stedelijk gebied wordt reeds bestaande bebouwing bedoeld, maar ook bijvoorbeeld inbreidingslocaties. Zoekgebieden zijn die gebieden waar, indien er toch uitbreiding noodzakelijk is, uitbreiding als verantwoord wordt beschouwd.
Het plangebied valt binnen het gemengd landelijk gebied en heeft de aanduiding verstedelijking afweegbaar. Daarnaast gelden de aanduidingen 'stalderingsgebied' en 'beperkingen veehouderij'.
Ter plaatse van deze aanduiding kan een bestemmingsplan voorzien in stedelijke ontwikkeling, mits de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing en bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en de naaste omgeving.
Daarnaast zijn de volgende artikelen van toepassing op voorliggend initiatief:
Artikel 3.5 - Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing.
Artikel 3.9 - Kwaliteitsverbetering van het landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.9 is gedefinieerd als "bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is".
Het ruimtelijke ontwikkeling, het plan om een groen uitloopgebied te realiseren binnen de aanduiding verstedelijking afweegbaar, is bij uitstek een ontwikkeling die bijdraagt aan de kwaliteitsbepalingen voor landschap zoals met name genoemd in artikel 3.5 en 3.9 en zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.6.
De Toekomstvisie Gilze en Rijen geeft een beeld van de gewenste ontwikkelingen van de gemeente tussen nu en 2025. De gemeente heeft haar inwoners veel te bieden. Het is goed wonen, werken en leven in Gilze en Rijen. Er is volop bedrijvigheid, er is ruimte om te wonen en te leven en er zijn veel voorzieningen op het gebied van sport en cultuur. De voordelen van wonen in dorpen in het groen zijn goed te combineren met de bereikbaarheid van de stedelijke voorzieningen in Tilburg en Breda. Het is belangrijk om die kwaliteit te behouden en te versterken. Ook wil de gemeente nieuwe kwaliteiten ontwikkelen. Dat kan alleen maar als er met z'n allenaan wordt gewerkt. Het is nodig dat de gemeente verbindingen legt met de inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties en met de omringende gemeenten.
Voor 2025 heeft de gemeente de volgende ambities:
Het plan om een perceel te gebruiken als recreatiegroen draagt bij aan de doelen uit de toekomstvisie, met name aan het doel om de depositie als woongemeente in het groen tussen twee steden te versterken en aan het doel om de economische draagkracht van het buitengebied en van de belevingswaarde van dat buitengebied te versterken.
De ambities in het ambitiedocument 'Ambities Gilze en Rijen – Nieuwe Kansen!' zijn ontstaan uit de toekomstvisie. In de Structuurvisie Stedelijk Gebied worden de ruimtelijke ambities verder uitgewerkt. Samen staan deze drie documenten voor de verschillende stappen die de gemeente heeft gezet: van visie, via ambities, naar beleid.
De toekomst van de dorpen wordt uitgestippeld op basis van vier denkrichtingen:
Er wordt niet alleen gekozen voor het verbinden van architectuur, duurzaamheid en landschap. Ook een grote betrokkenheid van bewoners bij hun eigen wijk past bij het wonen in de gemeente. Gilze en Rijen geeft daarom graag extra ruimte aan bewoners voor inspraak en eigen initiatieven.
Het plan D'n Steekakker is een burgerinitiatief dat aansluit bij de eerste ambitie om bewoners meer ruimte te geven voor eigen initiatieven in en nabij de directe woonomgeving.
De gemeente Gilze en Rijen heeft de Structuurvisie Stedelijk Gebeid vastgesteld op 21 december 2015. De basis voor de structuurvisie wordt gevormd door zowel de toekomstvisie 'Wij zijn Gilze en Rijen' als het ambitiedocument 'Ambities Gilze en Rijen – Nieuwe Kansen!'. De hoofdambities en koers zijn bepaald en in de structuurvisie vastgelegd. Met het opstellen van een structuurvisie zet de gemeente een belangrijk stap in de concretisering van de ruimtelijke ambities. De structuurvisie is daarmee een uitvoeringsdocument dat als onderlegger dient om aan de slag te gaan met de ambities en de hoofdkeuzes, bij toekomstige projecten en bestemmingplannen.
Daarbij heeft de gemeente de volgende keuzes gemaakt op basis van ruimtelijke kwaliteit, groen en water. De beleidsuitgangpunten hierbij zijn:
In zowel de toekomstvisie en de structuurvisie komt nadrukkelijk het belang van het groen naar voren. De omgevingsvisie benadrukt het versterken van de positie als gemeente door middel van het groen. De groene sfeer in de randen van de dorpen wil de gemeente zoveel mogelijk doortrekken tot in de dorpen zelf, zoals gesteld in de structuurvisie. Het creëren van een groen uitloopgebied maken waar het groen een nieuwe dimensie krijgt, wordt aan deze doelen in alle kleinschaligheid aan voldaan. De diversiteit aan flora en fauna en de stimulering van activiteiten binnen het groene gebied betrekken de bewoners en versterken het karakter van de gemeente als 'groene gemeente'.
Het welstandstoezicht is bedoeld om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de gemeente Gilze en Rijen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat.
Het gemeentelijke welstandsbeleid bevat de welstandsaspecten en de criteria waaraan bouwplannen in de gemeente worden getoetst. Het gaat daarbij om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte welstandscriteria, welstandscriteria voor specifiek objecten en welstandscriteria voor veel voorkomende kleinere bouwwerken.
De algemene welstandscriteria richten zich op:
Op 20 december 2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met het vernieuwen van het welstandsbeleid. Uit dit besluit blijkt dat de Welstandsnota Gilze en Rijen alleen nog geldt voor de rode gebieden op het bij de besluit behorende kaart. Voor de gele gebieden geldt de Welstandsnota Gilze en Rijen niet meer, maar in plaats daarvan zal de beoordeling aan redelijke eisen van welstand plaatsvinden door middel van de 'algemene voorschriften gele gebieden.' Voor groene gebieden geldt de Welstandsnota Gilze en Rijen niet, met uitzondering van de excessenregeling.
Het beoogde plan sluit goed aan op de Welstandnota van Gilze en Rijen. Hierin staat dat een aantrekkelijke woning de waarde van het gebied verhoogt. Aanleg van een groen gebied waarin men kan recreëren heeft een hoge sociale waarde en verbetert eveneens het straatbeeld. Voor de aangrenzende woonbuurt(en) is het tenslotte ook een positieve toevoeging aan het leefklimaat.
De locatie is gelegen aan de westelijke rand van de tot de gemeente Gilze en Rijen behorende kern Gilze. Dit is een kleinere kern, gelegen in het landelijk gebied tussen Breda en Tilburg.
Gilze ligt in een landschap van oude ontginningen op het Brabantse dekzand en heeft nog steeds een relatief kleinschalig agrarisch karakter, vooral ten westen, zuiden en oosten van de kern. Ten noorden van Gilze vormen de snelweg A58, de vliegbasis Gilze-Rijen en de spoorlijn Breda-Tilburg barrières.
De kern Gilze is ontstaan langs de linten Oranjestraat/Versterstraat, Nieuwstraat, Kerkstraat, Raadhuisstraat en Ridderstraat. De Oranjestraat loopt vanaf de kern tot aan de rand van het dorp en kent een overgang van een zeer aaneengesloten karakter naar een extensieve bebouwing van gevarieerd karakter.
Het plangebied is gelegen tussen de Ridderstraat, fietspad Warande en Vogelvlucht.
Aan de oostkant grenst het perceel aan de woonwijk Steekakkers, met de woonstraat Vogelvlucht van enkele jaren oud. De huizen aan deze straat kijken uit op het plangebied, zie onderstaande foto.
Ten noorden van het plangebied, aan de andere zijde van het fietspad, ligt een water, 'Water aan de Warande', zie onderstaande foto.
Aan de westzijde grenst het plangebied aan de hondenkennel van Alderen. Achter de hondenkennel ligt sportpark Verhoven.
Op onderstaande foto is de hondenkennel te zien vanaf de Ridderstraat met daarachter het plangebied.
De planlocatie beschikt over een goede aansluiting. Aan de Ridderstraat zijn in de bestaande situatie enkele onverharde perceelsontsluitingen aanwezig. Deze ontsluitingen zullen blijven en de nieuwe paden binnen het plangebied worden er op aangesloten. Vanuit de woongebieden in Gilze is het plangebied bereikbaar aan de oostzijde via de bestaande weg (Vogelvlucht).
Aan Vogelvlucht zijn ook enkele parkeerplaatsen aanwezig in openbaar gebied, welke in hoofdzaak gebruikt worden voor bezoekers van de woningen. De verwachting en het idee is dat het groen uitloopgebied door bewoners van Gilze gebruikt gaat worden die overwegend te voet komen. Wanneer nodig is, en de bestaande parkeervoorzieningen zijn niet toereikend, worden nog een beperkt aantal gerealiseerd (zie 5.5.1.2).
Ook aan de noordzijde van het perceel ligt een weg en fietspad vanwaar het terrein rechtstreeks betreden kan worden, zoals op onderstaande foto te zien is.
Extra maatregelen met betrekking tot de toegankelijkheid zijn niet nodig.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste eisen opgenomen.
De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebied.
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).
De nieuwe functie dit dit bestemmingsplan mogelijk maakt is geen geurgevoelig object omdat er geen sprake is van ‘permanent of regelmatig verblijf'. Permanent staat voor ‘niet tijdelijk, voortdurend, niet veranderend, steeds doorgaande en bedoeld om te blijven'. ‘Bedoeld om te blijven' (of anders gezegd: ‘bedoeld om te wonen of te verblijven') impliceert dat het gaat om gebouwen waarin mensen structureel wonen en verblijven, gezien de aard van het gebouw.
Er hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden en vaste afstanden ten opzichte van veehouderijen.
Er hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden en vaste afstanden ten opzichte van veehouderijen. Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
In de zin van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn de objecten woningen, geluidsgevoelige terreinen en andere geluidsgevoelige gebouwen beschermd tegen wegverkeerslawaai, industrielawaai, spoorweglawaai en omgevingslawaai. Onder geluidsgevoelige terreinen wordt verstaan: terreinen behorend bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen.
Geluidsgevoelige gebouwen zijn onder andere onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen.
De ontwikkelingen op de planlocatie betreffen het realiseren van een groen uitloopgebied. Deze nieuwe functie is geen geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder en vormt als zodanig geen nieuwe situatie. Er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.
De nieuwe bestemming maakt geen geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk zodat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”). In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Aangezien sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk.
In opdracht van ABG-organisatie heeft BK Ingenieurs B.V. (BK) in februari 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Ridderstraat ong. te Gilze.
Dit bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de NEN 5725 en NEN 5740. Het verkennend bodemonderzoek bestaat uit een vooronderzoek naar de historie en bodemgesteldheid van de onderzoekslocatie en aanvullend hierop een bodemonderzoek op het perceel.
In zowel de bovengrond (0,0-0,5 m -mv) als de ondergrond (0,5-2,0 m -mv) is geen verhoogd gehalte (NEN 5740 pakket) aangetoond.
In het grondwater is bij peilbuis 001 een licht verhoogde concentratie barium, cadmium, nikkel, zink en naftaleen aangetoond. Bij peilbuis 003 is barium licht verhoogd aangetroffen en bij peilbuis 004 is naftaleen verhoogd. De herkomst van deze verontreinigingen is onbekend. Wat betreft de zware metalen betreft het waarschijnlijk een verhoogde achtergrondconcentratie. De bron van het verhoogde gehalte naftaleen is onbekend.
Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is gezien de geringe overschrijding van de streefwaarden niet noodzakelijk.
Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is gezien de geringe overschrijding van de streefwaarden niet noodzakelijk.
De milieuhygiënische conditie van de bodem ter plaatse van het plangebied vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Risicovolle bedrijven
Binnen de beoogde bestemming “Groen” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Een buisleiding van Defensie ligt op ca. 110 meter. De leiding is een kerosine leiding. Binnen een strook van 5 meter mag geen bebouwing plaatsvinden. Hieronder zijn de leidingkenmerken weergeven, deze zijn ontleend aan de risicokaart en opgave van de leidingbeheerder:
De grenswaarde van het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar. Hier binnen mogen geen kwetsbare objecten worden gevestigd. Het plangebied ligt buiten de plaatsgevonden risico contour.
De overige dichtstbijzijnde routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen bevinden zich op een grotere afstand dan 200 meter van het plangebied. Het gaat daarbij om de rijksweg A58 (ca. 340 meter), de spoorlijn Tilburg-Breda (ca. 3,6 kilometer)
Het aspect externe veiligheid is niet relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg of via buisleidingen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
De directe omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging op de overgang naar het buitengebied en vanwege de ligging binnen de geluidzone van de vliegbasis, worden beschouwd als een gemengd buitengebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één stap.
Extensief recreatieterrein
De nieuwe functie staat niet op de VNG richtafstandenlijst. Het groen uitloopgebied is best vergelijkbaar met een kinderboerderij zoals bedoeld in de VNG richtafstandenlijst. In de VNG richtafstandenlijst zijn kinderboerderijen aangemerkt als bedrijf in milieucategorie 2, waarbij de maatgevende aspecten geur en geluid zijn. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m. in gemengd gebied. Geluid is aangeduid met een C. Dit is om te duiden dat de milieubelastende activiteit continu betreft (dag en nacht). De dichtstbijzijnde woning staat op een afstand van 21,5 meter vanuit het plangebied.
Voldaan wordt aan de richtafstanden behorende bij de nieuwe functie. Het woonklimaat ter plaatse van woningen van derden is gewaarborgd.
De lokale luchtkwaliteit wordt hoofdzakelijk beïnvloed door de A58 en enkele hoofdontsluitingswegen. De hinder van de woonstraten binnen het plangebied is, vanwege de lage verkeersintensiteiten, marginaal.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen.
Voor PM10 is er een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 die niet mag worden overschreden en er is een etmaalgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 die niet meer dan 35 keer per jaar mag worden overschreden. De jaarlijkse grenswaarde wordt in Nederland zelden overschreden. De etmaalgemiddelde grenswaarde wordt vooral in de omgeving van veehouderijen overschreden (berekeningen NSL, 2018).
Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3. In Nederland wordt daar al aan voldaan. Daarnaast zijn er normen voor (het terugbrengen van) de gemiddelde concentratie op stedelijke achtergrondlocaties.
Er is een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 die niet mag worden overschreden en er is een uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3 die niet meer dan 18 keer per jaar mag worden overschreden. De uurgemiddelde grenswaarde wordt in Nederland al jaren niet meer overschreden. In drukke stedelijke straten en langs het hoofdwegennet kunnen jaargemiddelde concentraties oplopen tot boven de 40 µg/m3.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Uit toepassing van de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de voorgenomen plannen met bijbehorende verkeersaantrekkende werking) niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van een nieuwe functie die niet is aangemerkt als een NIBM project. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool. In onderstaande afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) weergegeven voor het peiljaar 2017.
NO2
PM2,5
PM10
Nabij het plangebied bedragen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 20,6 µg/m3, 17,9 µg/m3 en 10,9 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarden worden niet overschreden.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de luchtconcentraties ruim voldoen aan de normering Wet milieubeheer onderdeel luchtkwaliteit. Vanuit oogpunt van de Wet ruimtelijke ordening en Wet milieubeheer in relatie tot luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .
In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .
Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.
Een woning is een spuitzone gevoelig object. Hetgeen door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is daarbij bepalend. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Er zijn woningen op korte afstand van het plangebied. Het plangebied zal gedeeltelijk worden gebruikt voor de teelt van gewassen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in een zone van 50 meter rondom bestaande woningen is in voorliggende bestemmingsplan uitgesloten.
Vanwege de overheersende windrichting (zuidwest) en het extensieve gebruik binnen het plangebied is voldoende aannemelijk dat met het opnemen van een beschermingszone van 50 meter rondom gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt geborgd.
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Derhalve heeft de raad van de gemeente Gilze en Rijen op 26 april 2011 het 'Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Gilze en Rijen' vastgesteld.
In het beleidsplan onderscheidt de gemeente een 7-tal verwachtingen, variërend van een zeer hoge tot een verwaarloosbare archeologische verwachting. Per verwachtingswaarde heeft de gemeente bepaald wat de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek.
In het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied, ´Buitengebied (2013)´, heeft het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Een archeologisch onderzoek is volgens de planregels verplicht bij bodemingrepen die een oppervlakte hebben van meer dan 100 m2 en dieper reiken dan 40 cm –Mv. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2,7 ha. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen bodemingrepen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Door Transect is in september 2019 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Bijlage 2).
Het plangebied kent een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vanaf een diepte van 25-45 cm -Mv (15,88-16,49 m +NAP). Deze verwachting is gebaseerd op het aantreffen van een archeologisch relevant niveau in de top van het dekzandpakket. In dit archeologisch relevante niveau kunnen archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd worden aangetroffen. Aan te treffen archeologische vindplaatsen kunnen bestaan uit verspreidingen van sporen die samenhangen met landgebruik, erfinrichting, nederzettingsterreinen of onderdelen van het funerair landschap, mogelijk ook samenhangend met het verdwenen gehucht Cochem. In twee boringen is sprake van een aangetaste top van het dekzandpakket, getuige de aanwezigheid van gebrokte pakketten op de C-horizont. Aangezien dit slechts voorkomt in twee van de zestien boringen die in totaal gezet zijn, worden deze pakketten beschouwd als lokale verstoringen die niet representatief zijn voor het overige deel van het plangebied.
In het kader van het van de bestemmingsplanwijziging adviseert Transect ten aanzien van de voorgenomen ingrepen om deze zodanig in te richten dat het archeologisch relevante niveau gespaard kan worden. Het verdient de voorkeur een bufferzone van minimaal 20 cm tussen de top van het dekzandpakket en de onderzijde van de ingrepen te hanteren. In bijlage 8 van de rapportage is de dikte van het humeuze pakket op het dekzand aangegeven, zodat de ingrepen hierop aangepast kunnen worden. Mocht het niet mogelijk blijken om het archeologisch relevante niveau te sparen, dan adviseert Transect om ter plaatse van deze ingrepen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit aanvullende onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P).
De gemeente heeft het advies van haar adviseur RWB opgevolgd en heeft in overeenstemming met het advies van Transect binnen het gehele plangebied een vervolgonderzoek uit laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door Transect in februari 2020 (zie Bijlage 3).
In het plangebied zijn 27 proefsleuven aangelegd (in totaal 2.700 m2; 10% van het onderzoeksgebied).
Geconcludeerd kan worden dat tijdens het proefsleuvenonderzoek (minimaal) twee archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen. Vindplaats 1 betreft sporen van landgebruik uit de Late-Middeleeuwen/Nieuwe tijd, aangetroffen tussen 30-60 cm – Mv. Vindplaats 2 betreft een laat-prehistorische locatie, met sporen en vondsten uit de Late-Bronstijd/IJzertijd-IJzertijd, aangetroffen tussen 60-80 cm – Mv. De precieze aard en begrenzing van deze laat-prehistorische vindplaats kunnen nog niet goed worden vastgesteld. De sporen uit de Late-Bronstijd – IJzertijd hebben nog geen duidelijke context en zijn zeer verspreid over het plangebied aanwezig. Er zijn vier mogelijke clusters vastgesteld waar nog andere sporen (in de nog niet onderzochte delen) bij zouden kunnen horen (bijlage 5). Daarnaast zijn drie greppels aangetroffen die op basis van hun kleur mogelijk ook uit de late-prehistorie dateren (S.1, S.20 en S.30). Het aangetroffen vondstmateriaal bestaat uit aardewerk uit de Late-Bronstijd – IJzertijd, Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het materiaal is vooral aangetroffen in de ploeglaag, de Bw/BC horizont en een aantal sporen.
De gemeente volgt het advies van haar adviseur RWB op:
· Voor de vindplaatsen geldt Behoud in situ. Met het gepresenteerde plan kan dit gewaarborgd worden. Het archeologisch vlak wordt niet bereikt en de te verstoren oppervlakte per boomvlak is te beperkt om hier sporen of informatie uit te halen.
· Omdat de vindplaatsen bij het proefsleuvenonderzoek niet begrensd zijn geldt voor het hele plangebied een beschermingsregime. Het gaat om een nederzetting uit de late prehistorie met verspreide sporen en weinig vondsten. Een passend beschermingsregime is 30 cm en 100 m2.
· In de toelichting van het op te stellen bestemmingsplan dient een samenvatting van het archeologsch rapport en het selectiebesluit opgenomgen te worden. (zie Bijlage 4) Op de verbeelding van het bestemmingsplan wordt de aanduiding waarde archeologie opgenomen en in de planregels wordt het beschermingsregime van 30 cm onder maaiveld en 100 m2 opgenomen.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn (minimaal) twee archeologische vindplaatsen aangetroffen. Het gaat om een nederzetting uit de late prehistorie met verspreide sporen en weinig vondsten.
Omdat de vindplaatsen bij het proefsleuvenonderzoek niet begrensd zijn geldt voor het hele plangebied een beschermingsregime van 30 cm en 100 m2.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Volgens de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant maakt het plangebied en de directe omgeving geen onderdeel uit van de aangewezen historisch landschappelijke vlakken met hoge en zeer hoge waarden. Het plangebied is geen aangewezen Belvedèregebied.
In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten. Door het onderhavig bestemmingsplan geen er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen verloren. Vanwege dit aspect zijn er geen belemmeringen aan de orde.
Door het onderhavig bestemmingsplan geen er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen verloren. Vanwege dit aspect zijn er geen belemmeringen aan de orde.
Aardkundige waarden zijn onderdelen van het landschap die iets vertellen over de oorsprong van het gebied. Het landschap in Noord-Brabant is honderden tot honderdduizenden of zelfs miljoenen jaren terug ontstaan. Deze dekzandruggen, stuifduinen en meanderende beeklopen zijn gezichtsbepalend voor het Brabants landschap. De provincie wil deze onvervangbare gebieden behouden vanwege de ecologische en cultuurhistorische betekenis. Daarom nam de provincie gebieden van provinciale of nationale betekenis op in haar structuurvisie ruimtelijke ordening. In de Interim Omgevingsverordening is extra ruimtelijke bescherming voor het beheer en behoud van die gebieden geregeld.
De Provincie heeft de 'Aardkundig waardevolle gebiedenkaart Noord-Brabant' ontwikkeld. De kaart geeft aan op welke gebieden de bestaande beleidsregels betrekking hebben. Het plangebied is niet gelegen in een aardkundig waardevol gebied.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´D'n Steenakker' het volgende gemeld.
Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Brabant (hierna NNB). Op onderstaande kaart wordt de ligging van het NNB (lichtgroen) weergegeven.
De voorgenomen activiteiten hebben aannemelijk geen negatief effect op dit NNB. Vanwege de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteit heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden buiten het plangebied. Door uitvoering van de voorgenomen activiteit wordt het areaal en de kwaliteit van het NNB niet aangetast.
De dichtstbijzijnde Natura2000-gebieden zijn 'De Regte Heide en Riels Laag' en 'Het Ulvenhoutse Bos'. In de gebruikfase als recreatief uitloopgebied voor vooral omwonenden en mensen die in Gilze wonen moet rekening worden gehouden met enkele bezoekers per auto. naar verwachting is dit beperkt tot enkele auto's per dag. De bijbehorende emissie is kleiner dan de emissie in de realisatiefase.
Vanwege de beperkte omvang van het initiatief én de grote afstand tot deze Natura2000 gebied leidt de ook de tijdelijke (realisatie)fase niet tot een toename van stikstofdepositie. Een Aerius-berekening is gemaakt waaruit dit blijkt. Worst-case is uitgegaan van grondverzet met een graafmachine (stageklasse 3B) ter plaatse van het gehele plangebied met een diepte van 1 meter. Met een werkcapaciteit van 50m3/u komt dat op 1060u (133 werkdagen). Daarbij zijn worstcase 400 vrachtwagenbewegingen ingevoerd voor aanvoer bomen, struiken, grond. Ook dit is een zeer grote overschatting. De berekening is bijgevoegd in Bijlage 5. Uit de berekening volgt dat er geen significante effecten verwacht hoeven worden. Dat brengt met zich dat ook de gebruikfase met enkele lichtverkeerbewegingen per etmaal aannemelijk geen significant effect zal hebben.
Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc) geldt dat de mate van verstoringsfactoren vanwege het lokale effect van de realisatie van het plan aannemelijk niet leiden tot een toename.
Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Wet Natuurbescherming niet optreden.
Het is in theorie mogelijk dat op de locatie beschermde dier- en plantensoorten voorkomen. Er is een effectenindicator voor soorten beschikbaar. Hiermee wordt op basis van de locatie en het type activiteit een indicatie gegeven van welke beschermde soorten mogelijk aanwezig zijn.
In de Nationale Database Flora en Fauna (uitvoerportaal NDFF 17 juni 2020) zijn, binnen het kilometerhok (km-hok 123-395) waarin het plangebied is gelegen sinds 2010 verschillende waarnemingen van beschermde diersoorten (vogels, vleermuizen en dagvlinders) geregistreerd (zie Bijlage 6). Deze soortgroepen zullen hoogsten door het plangebied fourageren maar hier niet verblijven vanwege het ontbreken van bomen binnen het plangebied. Ook zijn er enkele vaatplanten van de Rode Lijst geregistreerd sinds 2000. Deze soorten zijn afhankelijk van water. Binnen hetzelfde kilometerhok is Water aan de Warande gelegen. Aannemelijk is dat de planten niet binnen het plangebeid zelf zijn aangetroffen maar langs dit water.
Gelet op het bovenstaande en de nieuwe ontwikkelingen op de percelen kan gesteld worden dat beschermde soorten niet belemmerd worden en de ontwikkeling, na realisatie, nieuw leefgebied kan vormen. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.
Het gebied ligt nabij de vliegbasis Gilze-Rijen. Dit vliegveld is tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse troepen in gebruik genomen en is door de geallieerden veelvuldig gebombardeerd. Door REASeuro is een Historisch Vooronderzoek Opsporing Conventionele Explosieven uitgevoerd. Dit Historisch Vooronderzoek moet uitwijzen of in het plangebied Conventionele Explosieven (CE) kunnen worden aangetroffen. De rapportage is als Bijlage 7 bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgen de conclusies.
Tijdens het NGE-bodemonderzoek zijn er geen NGE of aanverwante artikelen aangetroffen. Het gebied is grotendeels vrijgegeven op afwerpmunitie met kalibers vanaf 250Lbs. Binnen de contouren van het vrijgegeven gebied kunnen de werkzaamheden regulier uitgevoerd worden (zie onderstaande tekening). De onderzoeksdiepte bedraagt max. 4,5 m-mv. Indien in de toekomst in het niet vrijgegeven gebied grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,5 m-mv moeten plaatsvinden, adviseert REASeuro om een aanvullend NGE-bodemonderzoek uit te voeren. Alvorens detectie uitgevoerd kan worden, zullen de verstoringen (lantaarnpalen, wegbebording, het fietspad met repac, hekwerk, sloopafval in de grond etc.) moeten worden weggehaald. De niet-vrijgegeven gebieden zijn op de verbeelding aangeduid. Hier zijn grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m-mv uitgesloten zonder omgevingsvergunning. Bij de beoordeling van een aanvraag moet een nader onderzoek uitsluitsel geven.
In de visie voor het perceel d'n Steenakker is getracht de natuur dicht bij de leefomgeving te laten beleven en het laten aansluiten op de bebouwde kom. Het groenplan voor d'n Steenakker bestaat uit een deel Dorpsrand (liggend tegen de groenstrook van de Vogelvlucht) met bloesembomen, hoogstamfruit en notenbomen. Het middengedeelte, deel Akker, wordt ingericht als bloemrijk grasland t.b.v. biodiversiteit en natuurbeleving. Door middel van verschralingsbeheer moet zich dat ontwikkelen als duurzame bloemenweide.
Verspreid door het middengedeelte worden bomen gepland die daar de ruimte hebben om duurzaam en toekomstbestendig uit te groeien. De bomen zijn verschillend van soort en gekozen op basis van waarde biodiversiteit. Het zijn bomen die bestand zijn tegen een extremer klimaat en tegen ziekten/plagen. In het midden zal door boomsoort en hoogteverschil een cultuurhistorische boom een prominente plek krijgen.
Langs de randen van het plan zijn bomen langs bestaande wegen gepland: bij oude wegen en Petrusboom (inheems, bv. eik, linde, beuk). Aan de westzijde van het plan is een deel Voedselbos. Dit wordt beplant met voedselbossoorten, in- en uitheemse soorten gericht op eetbaarheid en functie. Door het plan zullen enkele wandelpaden lopen. Het plan biedt mogelijkheden voor een poosplaats, natuureducatie, spelen en een voedselbos. De invulling van het educatieve element betreft het plaatsen van informatieborden in relatie tot het te realiseren plan.
Vanwege de aanbreng van diversiteit in het landschap door middel van reliëf, een rijkdom aan flora en een uitnodigende sfeer dankzij zitgelegenheden wordt het perceel d'n Steenakker een aantrekkelijk stuk grond om naar te kijken. Dit is complementair aan de aangrenzende recreatieplas 'Water aan de Warande'.
Van oorsprong was het plangebied bebost met aansluiting op Klein Zwitserland en Molenheide. De herinrichting als groen uitloopgebied sluit mooi aan op de omgeving. Met het plan wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de aansluiting op de omgeving. Langs de randen van het plan zijn bomen langs bestaande wegen gepland: bij oude wegen en Petrusboom (inheems, bv. eik, linde, beuk). Hiermee krijgt het fietspad een dubbele bomenrij. Gelet op de sociale veiligheid wordt de verlichting langs het fietspad vernieuwd.
Tussen de beplanting door, aan de Ridderstraat, blijtf een doorzicht in noordelijke richting naar Warande behouden. De rand aan de oostzijde bestaat uit lagere bloesem- en vruchtdragende bomen.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de rumonimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Waterbeheerplan 2016-2021 (waterschap Brabantse Delta)
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Keur 2015
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.
Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen.
De notitie geeft uitgangspunten en randvoorwaarden bij het hydrologisch neutraal bouwen en maakt inzichtelijk welke hydrologische gevolgen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. De notitie bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische gevolgen te compenseren binnen de ontwikkeling.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
De inzameling en het transport van afvalwater is een wettelijk vastgelegde gemeentelijke taak. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan is weergegeven hoe de gemeente Gilze en Rijen haar rioleringstaak de komende planperiode vorm wil geven. Negatieve effecten op grond- en oppervlaktewater dienen te worden voorkomen.
Een van de uitgangspunten is dat alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten in principe waterneutraal dienen te zijn. De uitbreiding van het verhard oppervlak mag niet leiden tot verhoging of verlaging van de grondwaterstand en de afvoer naar het oppervlaktewater, ook niet bij extremere omstandigheden. Hiertoe dient een compensatie voor het plangebied te worden gerealiseerd, welke bij verschillende omstandigheden moet worden getoetst. Voor compenserende maatregelen ten aanzien van afvoer naar oppervlaktewater, wordt de afstroming vergeleken met de landbouwkundige afvoer. Het verschil tussen de afstroming en de landbouwkundige afvoer wordt gecompenseerd in een voorziening met voldoende retentie.
De voorkeur voor hemelwater gaat uit naar, indien mogelijk, bergen en/of infiltreren om verdroging te voorkomen.
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd. Op 3 juni 2020 is het conceptontwerpbestemmingsplan D'n Steenakker voor de realisatie van een groen uitloopgebied te Gilze toegestuurd met het verzoek om een wateradvies uit te brengen zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen is een positief wateradvies afgegeven. (zie Bijlage 8).
Verhard oppervlak
De huidige situatie is geheel onverhard.
Watergangen
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt.
Nabij het plangebied ligt een b-watergang, aan de andere zijde van de Ridderstraat. In of grenzend aan het plangebied liggen geen a-watergangen of beschermingszones.
Grondwater (algemeen)
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert het waterschap om hier nader onderzoek naar te doen.
Bodemkundige gesteldheid
De bodem in het plangebied bestaat uit Loopodzolgronden; lemig fijn zand. In het plangebied is grondwatertrap VIII aanwezig. Grondwaterstand VIII heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van meer dan 140 cm-mv.
De onderzoekslocatie bevindt zich niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied.
Riolering en zuiveringswerken
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Keringen
Er zijn geen waterkeringen in (de nabijheid van het) plangebied.
Er is slechts een zeer beperkte toename van het verharde oppervlak als gevolg van een nieuwe skatebaan (ca 100 m2). De ca. 660m wandelpaden (totaal ca 1200m2) worden als halfverharding met gemalen puin gerealiseerd. Binnen het plangebied wordt voorts de mogelijkheid geboden om een beperkte oppervlakte overkappingen te realiseren zodat bezoekers kunnen schuilen. In de regels is een mogelijkheid voor maximaal 90m2 overkappingen opgenomen.
Verder verandert de situatie waterhuishoudkundig gezien niet.
De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem. Indien er sprake is van een toename van verhard oppervlak vanaf 2.000 m2 tot en met 10.000 m2 wordt de rekenregel toegepast en bij toename van meer dan 10.000 m2, of bij het niet voldoen aan de rekenregel, wordt de beleidsregel toegepast. Er wordt niet meer dan 2000m2 verharding toegevoegd zodat compensatie niet nodig is.
Middels aanleg van een bloemweide, veldkeien, heuvels en een voedselbos wordt het spelen in de natuur gestimuleerd. Alle speelvoorzieningen worden voorzien door de natuur. Hoofdzakelijk zijn het faciliteren van de speelmogelijkheden het mogelijk maken om kleine groepen te ontvangen. Een voorbeeld hierbij zijn educatieve activiteiten voor kinderen.
Park d'n Steenakker beschikt over een goede aansluiting. Vanuit de woongebieden in Gilze is het bereikbaar aan de oostzijde. Ook aan de noordzijde van het perceel ligt een weg vanwaar het park bereikt kan worden. Extra maatregelen met betrekking tot de toegankelijk zijn niet nodig.
Dit bestemmingsplan maakt extensief recreatief medegebruik mogelijk ten opzichte van de bestaande situatie met agrarisch grondgebruik. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Vogelvlucht op de Ridderstraat. Verwacht wordt dat het groen uitloopgebied nauwelijks bezoekers per auto zal aantrekken. Bezoekers komen veelal te voet, of eventueel per fiets. Wel wordt het mogelijk om met kleine groepen het gebied te bezoeken voor educatie (scholen) of bijeenkomsten (zoals een kinderfeestje). Uitgaande van een functie in de CROW die het best gelijkend is (kinderboerderij) wordt rekening gehouden met 19 verkeersbewegingen per etmaal. Deze toename is zeer beperkt in relatie tot de huidige verkeersintensiteit. Aangenomen kan worden dat de wegcapaciteit deze beperkte toename eenvoudig kan verwerken.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor het plan kan op basis van de gemeentelijke parkeerkencijfers (Bijlage 1) de parkeerbehoefte worden bepaald aan de hand van de functie 'volkstuin'. Per perceel zou een norm van 0,3 moeten worden toegepast.
Het ligt evenwel meer voor de hand om aansluiting te zoeken bij de functie kinderboerderij (zie 5.5.1.1), echter biedt noch de gemeentelijke parkeerkencijfers noch de CROW een hierbij behorende parkeernorm. Met een verkeerstoename van 19 bewegingen per etmaal, verdeeld over de dag (10u) wordt aangenomen dat de bijbehorende parkeerbehoefte 1,9 (afgerond 2) parkeerplaatsen bedraagt.
Deze behoefte kan worden opgevangen in bestaand openbaar gebied. Aan Vogelvlucht zijn 12 parkeervakken (zie onderstaande foto) beschikbaar voor dit dubbelgebruik. Daarbij kan in aanmerking genomen worden dat bezoekers van het uitloopgebied vooral overdag komen en de hiervoor beschikbare parkeerplaatsen vooral in de avond gebruikt worden door bewoners van de woningen aan Vogelvlucht.
Voorliggend plan biedt de mogelijkheid om binnen het plangebied parkeervoorzieningen te realiseren. Anderzijds is ook een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen op grond waarvan in de vereiste parkeerbehoefte wordt voorzien.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is geen reden voor de
gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'.
Het plangebied is in eigendom van de gemeente en is aangekocht met als doel om hier een groen uitloopgebied van te maken. De beleidsmatige basis hiervoor ligt in de Nota Kwaliteitsgroen van de Kern '75 en de NLGR. De verantwoordelijkheid voor de voorbereidingen, de aanleg en de exploitatie van het groene uitloopgebied ligt bij de gemeente Gilze en Rijen.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 en 4). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 5 tot en met 10). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 11 en 12).
De planregels zijn opgedeeld in:
De beoogde nieuwe bestemming voor het plangebied is de enkelbestemming groen. Het gebied zal een groenvoorziening zijn met recreatief medegebruik. Het sluit aan op de bestemming Groen in bestemmingsplan Woongebied Gilze. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming ook water en nutsvoorzieningen toegestaan.
Bouwen op gronden voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is uitsluitend toegestaan indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld.
Archeologisch onderzoek is niet verplicht voor:
- bouwen binnen bestaande bouwvlakken;
- bouwen waarbij het bestaande oppervlak aan bebouwing niet wordt uitgebreid en waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundering;
- bouwwerken met een oppervlak kleiner dan 100 m²;
- bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Inspraak
Het initiatief is ontstaan vanuit een burgerinitiatief bestaande uit Kern75, Natuur- en landschapsvereniging Gilze en Rijen en enkele omwonenden. Bijgestaan door een landschapsarchitect is dit groenkwaliteitsplan ontstaan.
Het plan is gepresenteerd in een tweetal informatiebijeenkomsten. Een eerste bijeenkomst, in juni 2018 met ongeveer 15 aanwezigen was vooral bedoeld voor omwonenden. Door verwerving van dit perceel per 1 januari 2019 is realisatie ook daadwerkelijk mogelijk geworden.
De inbreng van deze omwonenden is verwerkt en in een meer algemene bijeenkomst in januari 2019 is het plan weer gepresenteerd. Hier waren ongeveeer 50 personen aanwezig waaronder commissie- en raadsleden van de gemeente Gilze en Rijen. Enkele suggesties op die avond gemaakt zijn in het schetsplan verwerkt.
Gelet op de positieve reacties kan de conclusie getrokken worden dat ruim draagvlak aanwezig is voor de realisatie van de plan voor kwaliteitsgroen.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het plan is toegestuurd aan het waterschap. Dit heeft geresulteerd in een positief wateradvies (zie Bijlage 8).
Ook is het plan door de gemeente aangemeld bij de provincie Noord-Brabant. Het ingevulde formulier (zie Bijlage 9) over de in het voorontwerp betrokken ruimtelijke aspecten geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk vooroverleg kan dan ook als afgerond worden beschouwd.
Bij het voorbereiden van voorliggend bestemmingsplan heeft contact met defensie plaatsgevonden, de richtlijnen zijn in het bestemmingsplan verwerkt
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft tot 17 augustus 2020 6 weken ter visie gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het plan is ongewijzigd vastgesteld.