Plan: | Zundertseweg 6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0181ZUNDERTSEWEG6-3001 |
De initiatiefnemer is voornemens om op de onbebouwde grond, gelegen tussen de Zundertseweg 6 en Streek 3, een nieuwbouwwoning te realiseren. Daarnaast is het voornemen om het bouwvlak van de bestaande woning aan de Zundertseweg 6 uit te breiden in de richting van de Streek.
De realisatie van het voorgenomen initiatief is niet mogelijk binnen de kaders van het vigerend bestemmingsplan 'de Streek 2012' van de gemeente Etten-Leur. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken moet een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld waarmee de realisatie van het initiatief mogelijk wordt gemaakt.
De locatie van het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Etten-Leur, ter plaatse van de kruising Zundertseweg en de Streek. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Etten-Leur, sectie L, nummer 8444 en 13343 (hierna: ETN01-L-8444 en ETN01-L-13343). De daartussen gelegen strook behorende bij perceel nummer 13344 (hierna: ETN01-L-13344) behoort eveneens tot het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied in Etten-Leur
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'de Streek 2012' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 25 februari 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Etten-Leur.
De gronden zijn bestemd als 'Wonen - Vrijstaand 1' en deels als 'Tuin'. De woning Zundertseweg 6 is voorzien van een bouwvlak met een maatvoering ten behoeve van een maximum goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'de Streek 2012' (plangebied is rood omlijnd)
Toets bestemmingsplan
Onderhavig planvoornemen omvat enerzijds de realisatie van een extra woning tussen de Zundertseweg 6 en de Streek 3 en anderzijds een uitbreiding van het bestaande bouwvlak behorende bij de Zundertseweg 6.
Conform het vigerend bestemmingsplan is het binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand 1' uitsluitend toegestaan om een woning op te richten binnen een bouwvlak, met dien verstande dat er per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan. Binnen de bestemming 'Tuin' is het oprichten van een woning niet toegestaan. Het uitbreiden van een bestaande woning in de vorm van een erker, tochtportaal of entreepartij is wel toegestaan binnen de tuinbestemming tot een maximaal oppervlak van 6 m2. De beoogde uitbreiding van Zundertseweg 6 ligt buiten het bouwvlak en in de bestemming 'Tuin' en is groter dan 6 m2. De uitbreiding is dan ook in strijd met het vigerend bestemmingsplan.
Op de locatie van de beoogde nieuwbouwwoning is momenteel geen bouwvlak aanwezig. Het oprichten van een woning is dan ook niet direct mogelijk conform het vigerend bestemmingsplan.
Om de realisatie van het planvoornemen mogelijk te maken is besloten om een nieuw bestemmingsplan in procedure te brengen.
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
Het plangebied ligt op de zuidelijke hoek van de T-splitsing, waar de Streek aansluit op de Zundertseweg. De reeds bestaande woning aan de Zundertseweg is gelegen binnen perceel kadastraal bekend als ETN01-L-8444.
De woning aan de Zundertseweg 6 is gebouwd in de jaren '50 van de vorige eeuw. De woning bestaat grotendeels uit één bouwlaag met kap en heeft een dakoppervlak van circa 178 m2. De locatie van de beoogde nieuwbouwwoning, op het kadastrale perceel ETN01-L-13343, betreft een onbebouwd grasveld, welke volledig is omheind door een haag. Het gebied is toegankelijk vanaf de bestaande oprit die aansluit op de Streek.
Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied
Het planvoornemen bestaat enerzijds uit de bouw van een nieuwbouwwoning op het onbebouwde grasveld tussen de Zundertseweg 6 en de Streek 3 (perceel ETN01-L-13343). De nieuwe woning (letter A in figuur 2.2) zal overeenkomstig met de aan de zuidwestzijde naastgelegen woningen vrijstaand worden gebouwd en bestaan uit één bouwlaag afgedekt met een kap.
Daarnaast omhelst onderhavig planvoornemen de uitbreiding van het bestaande bouwvlak, behorende bij de Zundertseweg 6, in de richting van de Streek (letter B in figuur 2.1).
De nieuwe begrenzing van de woonbestemming ter plaatse van het plangebied wordt gelijk getrokken met de rest van de Streek.
Figuur 2.2 Vergelijking tussen bestaande en nieuwe situatie bestemmingsplan
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 juli 2023 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op onderhavige ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020
Beoordeling en conclusie
Zoals te zien is in figuur 3.1 is het projectgebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP.
In onderhavig bestemmingsplan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt. Het radarverstoringsgebied is derhalve niet van invloed op onderhavig bestemmingsplan.
Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van één extra woning en de uitbreiding van een reeds bestaand bouwvlak. De locatie van het plangebied ligt daarnaast binnen het bestaand stedelijk gebied. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie Noord-Brabant alvast een provinciale omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd provinciaal beleid geen directe invloed op de ontwikkeling. De omgevingsvisie gaat niet specifiek in op de sector wonen of op de planlocatie.
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening (Iov). Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de Verordening ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)
Beoordeling
Het projectgebied ligt binnen het stedelijk gebied 'Concentratiegebied'. Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat een plan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen Stedelijk gebied, past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling betreft. Een duurzame ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen houdt in:
Binnen het bestaand stedelijk gebied geldt, bij de toedeling van functies, daarnaast het basisprincipe van zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
Conclusie
Er wordt voldaan aan het basisprincipe zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en er is toepassing gegeven aan de Ladder (zie paragraaf 3.1.3). Er vindt geen uitbreiding plaats van het ruimtebeslag. Daarnaast is in het plan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in hoofdstuk 4.
De gemeentelijke omgevingsvisie 'Etten-Leur doet het gewoon!', is op 11 juli 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Etten-Leur. In de omgevingsvisie is al het beleid over bijvoorbeeld bouwen, verkeer, wonen, milieu, natuur en water gebundeld in één document. Met de vaststelling van de omgevingsvisie legt de gemeenteraad zijn lange termijnambities en -beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving vast. De komende tien à twintig jaar is de omgevingsvisie een belangrijk kompas voor de te maken keuzen in beleid en uitvoering.
Na een inventarisatie van de stand van zaken binnen de gemeente zijn er in de omgevingsvisie vijf ambities geformuleerd. Deze ambities worden gebruikt als rode draad voor het bepalen van de koers van het beleid. De ambities komen hieronder kort aan bod:
De gemeente zet in op een passend woningaanbod, voldoende werkgelegenheid en een breed pakket aan voorzieningen. Dit stelt inwoners in staat om elkaar te ontmoeten en bevordert de sociale cohesie.
Etten-Leur gaat voor het behoud en versterken van landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige structuren en elementen in het buitengebied en stedelijk gebied. Wel gaat er sprake zijn van meer functie menging naar aanleiding van klimaatverandering. Deze opgaven leiden tot nieuwe landschappen waarbij er rekening gehouden wordt met bestaande waarden.
De gemeente streeft naar een dusdanige kwaliteit van bodem, (grond)water en lucht dat er een beschikte basis is voor de gezondheid, landbouw, natuur en recreatie. Voor een goede leefbaarheid en gezonde leefomgeving is tevens belangrijk dat hinder en overlast ten gevolge van geluid, geur, licht en trillingen wordt beperkt. Etten-Leur kent geen grote knelpunten op deze gebieden maar innovaties kunnen zorgen voor nog betere omstandigheden.
De gemeente Etten-Leur wil inzetten op zowel doorstroming van autoverkeer als een goed fiets- en wandelnetwerk en openbaar vervoer. De huidige infrastructuur wordt samen met inwoners en ondernemers uitgebouwd naar een slim en duurzaam mobiliteitssysteem. Er is tevens ruimte voor nieuwe innovaties en initiatieven om uitstoot van broeikasgassen te verminderen en de luchtkwaliteit te verbeteren.
De gemeente Etten-Leur wil duurzaam ontwikkelen. Initiatieven op alle fronten worden gestimuleerd mits de initiatieven leiden tot meerwaarde, bijdragen aan de duurzaamheidsopgave en verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Op het gebied van de energiestrategie wordt de koers gebaseerd op regionale afspraken voor 2030 waarbinnen elke gemeente haar bijdragen levert in het totaal.
Buiten deze vijf ambities zijn er gebiedsvisies geformuleerd voor verschillende gebieden binnen de gemeente. De situering van het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied, binnen een woonwijk aan de rand van de kern geeft aanleiding voor het toedelen van het gebied 'woongebieden'. Voor het gebied 'woongebieden' zijn zeven speerpunten geformuleerd:
Beoordeling en conclusie
Het planvoornemen ziet toe op de toevoeging van één vrijstaande woning op een onbebouwd perceel te midden van een bestaande woonwijk en de uitbreiding van het bouwvlak behorende bij het perceel aan de Zundertseweg 6. De beoogde ontwikkeling is echter niet van dergelijke aard en schaalniveau dat de omgevingsvisie van toepassing is.
In onderhavig plan wordt rekening gehouden met de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 4.
Op 24 mei 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota 2010 vastgesteld. Eén van de doelen van de welstandsnota is het leveren van een bijdrage aan het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteiten van een omgeving. deze kwaliteiten worden met name bepaald door de stedenbouwkundige opzet, de inrichting van het openbare gebied en de architectonische vormgeving van de gebouwen en bouwwerken. De stedenbouwkundige opzet waaronder de verkaveling en de toegestane bouwmassa's worden begrepen, wordt vastgelegd in een bestemmingsplan. Bij de inrichting en materiaalkeuze van het openbaar gebied wordt rekening gehouden met de omgeving zodat er een harmonisch geheel ontstaat. Het architectonisch kwaliteitsniveau van de bebouwing, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving, wordt geregeld in een welstandsnota.
Beoordeling
Het plangebied ligt binnen de Welstandsnota in het deelgebied 'Woongebieden'. Voor (vervangende) nieuwbouw geldt onder andere dat dit aan dient te sluiten bij het bestaande verkavelins- en bebouwingspatroon. Met de situering van het nieuwe bouwvlak en de uitbreiding van het bestaande bouwvlak is hier rekening mee gehouden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit welstand geen belemmeringen zijn voor onderhavige planontwikkeling. Het uiteindelijke ontwerp zal ter beoordeling worden voorgelegd aan de Welstandscommissie.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhychiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhychiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft Wematech Bodem Adviseurs BV een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek in grond uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor het voorgenomen initiatief. Hieronder volgen de conclusies uit het onderzoek. De volledige rapportage is als Bijlage 1 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek in grond
Zintuiglijke waarnemingen
Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling sporen baksteen in de bovengrond ter plaatse van boring 01, boring 04, boring 05 en boring 104 aangetroffen. Ter plaatse van boring 05, boring 101, boring 102, boring 103 en boring 104 zijn sporen baksteen in de ondergrond aangetroffen. Ter plaatse van boring 02 in het traject 0-50 cm-mv en boring 03 in het traject 50-100 cm-mv zijn sporen stenen aangetroffen. Ter plaatse van boring 102 en 103 is in de bovengrond een zwakke bijmenging van baksteen aangetroffen. Ter plaatse van boring 101 zijn in het traject 10-50 cm-mv laagjes beton en baksteen aangetroffen. In het traject 50-70 cm-mv is een matige bijmenging van beton en baksteen aangetroffen. Er is, buiten het feit dat het mogelijk afkomstig is van de voormalige woning, geen eenduidige verklaring voor de aanwezige bijmenging op deze diepte.
Wet bodembescherming
Locatie uitbreiding woning
Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond niet verontreinigd zijn. Geconcludeerd kan worden dat in de puinhoudende grond (gat A1) geen asbest is aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met zink en som xylenen.
Locatie nieuwbouw woning
Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond niet verontreinigd zijn. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel, zink, som xylenen en naftaleen.
Besluit bodemkwaliteit
Locatie uitbreiding woning
Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond indicatief voldoen aan de klasse achtergrondwaarde grond.
Locatie nieuwbouw woning
Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond indicatief voldoen aan de klasse achtergrondwaarde grond.
Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek inclusief PFAS). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Toetsing hypothese
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.
Op basis van het resultaat van de grond in gat A1 mag de gestelde hypothese "verdacht op voorkomen van asbest" verworpen worden.
Algemeen
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft Wematech Milieu Adviseurs BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels vanwege wegverkeerslawaai. De volledige rapportage van het onderzoek is aan dit bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 2. Hieronder volgen enkel de conclusies uit het onderzoek.
Beoordeling
Onderhavig plangebied ligt binnen de 200 meter geluidszone van de Bisschopsmolenstraat, waar een maximale snelheid van 50 km/uur geldt. In de nabijheid van het plangebied zijn verder nog een aantal relevante 30 km/uur-wegen gesitueerd. Het betreffen de Zundertseweg, Achter de Molen, de Streek, Bisschopsmolenstraat (30 km/uur) en de Regina Mundihof. Wegen waar een maximale snelheid van 30 km/uur geldt worden niet getoetst aan de Wet geluidhinder, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden deze wel meegenomen bij het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting (alle wegen bij elkaar).
Geluidbelasting wegverkeerslawaai Bisschopsmolenstraat (50 km/uur)
Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Bisschopsmolenstraat 50 km/uur de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Het aanvragen van hogere grenswaarden, dan wel een toetsing aan het ontheffingenbeleid van de gemeente Etten-Leur is derhalve niet noodzakelijk. Het onderzoeken van geluidreducerende maatregelen is eveneens niet noodzakelijk.
Op grond van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 dient een gevel van een nieuwe woning een geluidwering van ten minste 20 dB te hebben. Aangezien het vaststellen van hogere grenswaarden niet aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.
Cumulatieve geluidbelasting
Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van de voorgevel van de van de bestaande woning aan de Zundertseweg 6 de cumulatieve geluidbelasting 61 dB bedraagt en derhalve is te kwalificeren als een slecht woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de overige toetspunten is een cumulatieve geluidbelasting berekend van 49 tot 58 dB, wat te kwalificeren is als een matig tot goed woon- en leefklimaat.
Ter plaatse van de voorgevel van de nieuw te realiseren woning aan de Streek bedraagt de cumulatieve geluidbelasting 55 tot 57 dB en is derhalve te kwalificeren als een matig woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de overige toetspunten is een cumulatieve geluidbelasting berekend van 45 tot 52 dB, wat te kwalificeren is als een redelijk tot goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Op grond van het Bouwbesluit 2012 is de uitvoering van een onderzoek naar de geluidwering van de woningen aan de Zundertseweg/ Streek niet noodzakelijk.
Voor de bestaande woning aan de Zundertseweg 6 is artikel 3.5 uit het Bouwbesluit 2012 van toepassing. Dit houdt in dat wanneer in het verleden een hogere waarde is verleend, dit de waarde is waar de geluidwering van de uitbreiding aan moet voldoen. Gezien de woning aan de Zundertseweg 6 niet beschikt over een hogere waarde besluit hoeft enkel voldaan te worden aan artikel 3.2 uit het Bouwbesluit 2012. Dit komt neer op een minimale geluidwering van de gevels van 20 dB.
Voor de nieuw te bouwen woning aan de Streek is de uitvoering van een gevelweringsonderzoek eveneens niet verplicht. De locatie is daarnaast ook niet gelegen binnen de geluidzone van een weg (30 km/uur-wegen zijn uitgesloten van de Wgh), waarmee een besluit hogere waarde hier niet van toepassing is. Voor de nieuwbouwwoning geldt derhalve ook dat enkel voldaan hoeft te worden aan artikel 3.2 uit het Bouwbesluit 2012.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft Tritium Advies een waterparagraaf opgesteld. In de waterparagraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. De volledige waterparagraaf is als Bijlage 3 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.
Waterparagraaf
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Etten-Leur. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (vastgesteld op 1 december 2021). De 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023 (VGRP)
Op 4 februari 2019 heeft de gemeente Etten-Leur het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023 (VGRP) vastgesteld. In het VGRP zet de gemeente Etten-Leur in op een doelmatig en duurzaam beheer van de gemeentelijke riool- en watervoorzieningen om het (afval)watersysteem toekomstbestendig te maken. Door de klimaatverandering zijn er meer extreme regenbuien, (te) droge of juist (te) natte periodes en hittestress in stedelijk gebied. De schadelijke gevolgen wil men beperken. Uitgangspunt hierbij is het doelmatig scheiden van waterstromen, ofwel het regenwater van de riolering afkoppelen. Ambities voor het hemelwater zijn het voorkomen en verminderen wateroverlast, het duurzaam verwerken van hemelwater en het voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.
Bij (her)ontwikkelingen moeten retentievoorzieningen voor hemelwater worden aangelegd. Bij het ontwerp van retentievoorzieningen geldt dat de benodigde omvang van de retentievoorziening is gerelateerd aan de toename van het verhard oppervlak.
Voor de mogelijkheden van de retentievoorziening geldt het doelmatigheidsprincipe:
Bij nieuw- en verbouw moet, sinds het rioleringsplan van 2012, de perceelseigenaar het afvalwater apart verwerken van het hemelwater. Afvalwater voert de perceelseigenaar af naar de erfgrens met het openbaar gebied. Bij percelen gelegen naast watergangen heeft het de voorkeur om het hemelwater, na berging, rechtstreeks op de watergang te lozen. Dit omdat het niet doelmatig is hiervoor een hemelwaterriool aan te leggen.
De gemeente sluit voor de eisen vanuit hydrologisch neutraal ontwikkelen aan bij het beleid van waterschap Brabantse Delta.
Hemelwaterverordening Etten-Leur
Naar alle waarschijnlijkheid zal de gemeenteraad van Etten-Leur in december 2022 de 'Hemelwaterverordening Etten-Leur' vaststellen. Deze nieuwe verordening gaat in op het gemeentelijke beleid met betrekking tot de opvang en verwerking van hemelwater en zal het VGRP vervangen. De hemelwaterverordening zal ook een nieuwe compensatieregel toepassen, waarmee in principe 60 liter waterberging per vierkante meter verharding moet worden gerealiseerd. Na de vaststelling van de hemelwaterverordening geldt een overgangsperiode tot 2 april 2023. In de overgangsperiode hoeft nog niet aan de volledige eis van waterberging te worden voldaan. Wel moet worden beschreven op welke manier aan de eis voor waterberging tegemoet wordt gekomen. Vanaf 3 april zijn de regels van de Hemelwaterverordening van toepassing.
Bodem
Op basis van de beschikbare bodemkaarten van bodemdata.nl blijkt de bodem ter plaatse opgebouwd te zijn uit dikke eergronden met een esdek bestaande uit zand, een hoge ligging ten opzichte van het grondwater en een zwarte minerale eerdlaag. De bovengrond bestaat uit leemarm of zwak lemig fijn zand. Het plangebied heeft een maaiveldhoogte van circa 9 meter boven NAP. Met oog op voorgaande en op basis van de kwel- en infiltratiekaart lijken de gronden ter plaatse in basis geschikt te zijn voor infiltratie.
Grondwater
Op basis van de kaartbank van de provincie Noord-Brabant wordt een gemiddeld hoogste grondwaterstand van circa 40-60 cm minus maaiveld verwacht. Ook op basis van gegevens uit het DINOloket blijkt dat de grondwaterstand in een nabij gelegen peilbuis langs de Streek niet boven de 8,55 m boven NAP uitkwam (meetgegevens 1991-2001). Dit is circa 50-60 cm onder maaiveld.
Oppervlaktewater
Uit de oppervlaktewaterkaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat aan de noordzijde van het plangebied een sloot/greppel is gelegen. In de praktijk ligt deze sloot/greppel enkel aan de noordwestzijde van het plangebied. Dit betreft een reguliere sloot/greppel welke niet in het beheer zijn van het waterschap of aangeduid zijn als watergangen in het kader van de Keur. Dit in tegenstelling tot een B-watergang op circa 30 meter ten zuiden van het plangebied. Voor het overige zijn er ter plaatse van het plangebied of directe omgeving geen relevante oppervlaktewateren gelegen.
Afvalwater
De afvoer van het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater, afkomstig van de bestaande bebouwing/verharding ter plaatse van het plangebied, is aangesloten op het gemeentelijke vuilwaterriool in een gemengd stelsel.
Compensatieopgave
De verhardingsopgave van het te ontwikkelen plan, in het bijzonder de toename van het verhard oppervlak vanwege het van toepassing zijnde beleid, bepaalt de te compenseren waterberging en de mogelijke oplossingsrichtingen hiervoor.
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 1800 m2. Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van een nieuwe woning met overkapping, overstekken en bijbehorende garage met een oppervlakte van circa 300 m2 aan nieuw dak. Daarnaast wordt verwacht dat er circa 100 m2 (20 x 5 m) erfverharding benodigd is voor de uitrit en parkeerplaatsen van de woning en er nog circa 50 m2 aan erfverharding in de tuin zal worden aangelegd ten behoeve van een aansluitend buitenterras en looppaden.
Daarnaast wordt het bouwvlak van de woning aan de Zundertseweg 6 vergroot met circa 50 m2. Verondersteld wordt dat hiervan 50% wordt verhard ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande woning.
Tabel 4.1 Verhardingsopgave plangebied
Zoals af te lezen in tabel 4.1 bedraagt de totale toename van verhard oppervlak circa 475 m2. Op basis van het beleid de gemeentelijke VGRP en het waterschap worden compenserende maatregelen niet noodzakelijk geacht en is er geen sprake van een vergunningsplicht omtrent het versneld afvoeren van hemelwater.
Ondanks compenserende maatregelen niet zijn verplicht, worden er wel maatregelen getroffen om zoveel als mogelijk hemelwater op te vangen en te laten infiltreren op het eigen terrein. De volgende maatregelen zijn mogelijk toepasbaar voor de opvang en verwerking van hemelwater:
Bij de toepassing van de bovenstaande maatregelen wordt er tegemoet gekomen aan de waterbergingseis, die na de vaststelling van de nieuwe hemelwaterverordening van toepassing zal zijn.
Conclusie
Op basis van de resultaten uit de waterparagraaf is het mogelijk om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied hydrologisch neutraal te realiseren. Hoewel compenserende maatregelen conform de gemeentelijke VGRP en het waterschap niet zijn vereist, worden er wel maatregelen toegepast voor de opvang en verwerking van het hemelwater. Op deze wijze wordt er ook tegemoet gekomen aan de nieuwe hemelwaterverordening.
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming ziet zowel op de bescherming van waardevolle gebieden (waaronder de Natura 2000-gebieden) als op de bescherming van planten- en diersoorten. Voor gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur) is daarnaast sprake van planologische bescherming. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of beschermde planten- en diersoorten. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Beoordeling
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Ecodat Landschap & Ecologie een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Europees Natura 2000-gebied. Eventueel verstorende factoren zoals oppervlakte verlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN), het NatuurNetwerk Brabant (NNB), Ecologische VerbindingsZone (EVZ) of een ander gelijkwaardig netwerk. De ligging van gebieden die onderdeel uitmaken van deze netwerken zijn in het figuur hieronder weergegeven. Met de voorgenomen planontwikkeling is er geen sprake van directe vernietiging van deze netwerken. Van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging op het Nationaal Natuur Netwerk (dan wel andere netwerken) zal geen sprake zijn. nee
Houtopstanden
In algemene zin is het mogelijk dat bij een voorgenomen ontwikkeling sprake is van het verloren gaan van houtopstanden die beschermd zijn conform artikel 4 van de Wet natuurbescherming. In een dergelijk geval kan er sprake zijn van een meldingsplicht en herplantplicht.
Op de locatie zijn geen houtopstanden aanwezig die vallen onder artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Vogels
In het plangebied zijn er mogelijkheden tot het herbergen van een nest van vogels met een jaarrond bescherming. Inspectie wees uit dat deze niet aanwezig zijn.
De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van vogelsoorten met vaste rust- en verblijfplaatsen uit categorie 1 t/m 4 kan binnen het plangebied worden uitgesloten.
Gebouwbewonende soorten (als huismus en gierzwaluw) hebben door de afwezigheid van bebouwing in het plangebied geen nestgelegenheid. Inspectie van de bomen (die gehandhaafd blijven) wees uit dat er geen (zwaar) beschermde soorten hun nest in deze bomen hebben. De ingreep leidt derhalve niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vogelsoorten, welke alle in Noord-Brabant beschermd zijn met jaarrond beschermde nesten categorie 2.
Voor te verwachten soorten uit categorie 5 zijn in de directe nabijheid van het plangebied voldoende alternatieve nestmogelijkheden voor handen. De ingreep leidt mogelijk tot een overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot overige broedvogels met jaarrond beschermde nesten.
Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen ertoe leiden dat algemene broedvogelsoorten hun nesten met eieren of jongen verlaten en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar. Dat leidt tot een overtreding van artikel 3.1 lid 1 en 2 van de Wet natuurbescherming. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn
Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Er kan volstaan worden met de algemene zorgplicht.
Vleermuizen
In het plangebied zelf zijn geen gebouwen aanwezig. Inspectie van de bomen wees uit dat er geen bomen met scheuren, holtes of loszittende bast aanwezig zijn (welke kunnen dienstdoen als vleermuisverblijf) Derhalve kan er geen sprake zijn van verstoring of vernietiging van verblijfplaatsen en zal hier geen vervolgonderzoek naar gedaan hoeven te worden.
De foerageermogelijkheid voor vleermuizen is, gelet op het oppervlakte van het plangebied (ca. 0,1 ha) en het feit dat het overwegend een grasland is, niet aan te merken als essentieel leefgebied.
Er is een lijnvormig element, de bomenrij langs De Streek, in het plangebied, welke duidt op de aanwezigheid van een vliegroute. De bomenrij blijft gehandhaafd en daarmee de (potentiële) vliegroute.
Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Er kan volstaan worden met de algemene zorgplicht.
Kleine marterachtigen
Omdat het plangebied in de bebouwde kom ligt en omdat deze uit een grasland en een siertuin bestaat, zal het plangebied slechts dienstdoen als marginaal deel van de leefomgeving van een eventuele aanwezige bunzing. Op het terrein zijn geen mogelijkheden aangetroffen die een verblijfplaats zouden kunnen herbergen.
De gezonde staat van instandhouding van marterachtigen is derhalve niet in gevaar, noch zal de ingreep schade aan (dan wel het doden van) eventuele aanwezige marterachtigen met zich meebrengen.
Overige soorten
Overige beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn in het plangebied niet te verwachten. De ingrepen leiden dan ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soorten.
Conclusie
Op basis van onderhavige quickscan flora en fauna kan gesteld worden dat de geplande ingreep geen negatieve invloed zal hebben op wettelijk beschermde soorten.
Bij werkzaamheden dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene grondgebonden zoogdieren, broedvogels en amfibieën.
De onderzoekslocatie ligt niet binnen een NatuurNetwerk, waarvan de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet negatief beïnvloed mogen worden. Bij de realisatie van de voorgenomen plannen zal dit niet het geval zijn. Ook met betrekking tot Natura 2000-gebieden en houtopstanden worden geen bezwaren verwacht.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is sinds 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht.
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het 'Ulvenhoutse bos' en de 'Heesbossen, Vallei van Marke en Meerske en Ringven' (België) zijn de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden op een afstand van circa 11 kilometer tot het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt er één woning toegevoegd binnen een bestaande woonwijk. Gezien de geringe omvang van onderhavig plan en de ruime afstand tot een Natura 2000-gebied, kunnen negatieve effecten van stikstofdepositie als gevolg van de realisatie van onderhavig plangebied worden uitgesloten.
De relevante emissie tijdens de gebruiksfase vindt plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. De berekening van het projecteffect van de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2021). In Bijlage 5 is de berekening en bijbehorende rapportage opgenomen.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Conclusie
Op basis van bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van onderhavige planvoornemen zijn uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 4.2 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
Onderhavig plangebied ligt binnen de woonwijk 'de Streek'. Gezien de omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door voornamelijk woningen, worden voor onderhavig plangebied de VNG-richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' aangehaald.
Zowel ten noorden als ten zuiden van het plangebied is een begraafplaats aanwezig. Voor begraafplaatsen geldt een richtafstand van maximaal 10 meter tot een rustige woonwijk. Deze zijn derhalve niet van invloed op het plangebied.
Ten noordoosten van het plangebied vinden op circa 50 meter afstand tot onderhavig plangebied enkele bedrijfsactiviteiten plaats. De bedrijfsactiviteiten vinden plaats op het binnenterrein achter de woningen aan de Zundertseweg en Achter de Molen. Conform het daar geldende bestemmingsplan 'Etten-Zuid', zijn er ter plaatse van het binnenterrein bedrijven toegestaan tot maximaal milieucategorie 2. Voor bedrijven met milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Het bedrijventerrein is derhalve niet van invloed op onderhavig plangebied.
Conclusie
De bedrijven en functies in de omgeving van het plangebied zijn niet van invloed op onderhavig planvoornemen. Andersom levert de ontwikkeling van het plangebied ook geen beperkingen op voor deze functies. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden.
In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologische erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2023 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Beoordeling
Bij de opstelling van het bestemmingsplan 'de Streek 2012' is er voor het gehele grondgebied, dus ook ter plaatse van onderhavig plangebied, een inventariserend archeologisch veldonderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat het gebied een lage archeologische verwachting heeft. Vervolgens is er ook een aanvullend archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken is geconcludeerd dat er geen vervolgonderzoeken benodigd zijn. Het gehele grondgebied binnen het bestemmingsplan 'de Streek 2012' is derhalve vrijgegeven voor aanleg- en bouwactiviteiten.
Aan de hand van de resultaten uit het archeologisch onderzoek is het vigerend bestemmingsplan 'de Streek 2012' niet voorzien van archeologische dubbelbestemmingen. Ten behoeve van onderhavig initiatief is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek derhalve ook niet verplicht.
Conclusie
Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'de Streek 2012' is het plangebied vrijgegeven van archeologisch onderzoek. Het aspect archeologie staat onderhavig plan dan ook niet in de weg.
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de beeldbepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (plangebied is blauw omlijnd)
Beoordeling en conclusie
In figuur 4.1 is onderhavig plangebied weergegeven in een uitsnede van de CHW. Te zien is dat er geen beeldbepalende cultuurhistorische elementen aanwezig zijn binnen het plangebied. Onderhavig planvoornemen heeft derhalve geen negatieve effecten op cultuurhistorische elementen, waarmee het aspect cultuurhistorie niet van verdere invloed is.
Als uitgangspunt voor het verkeer en parkeren in het plangebied is uitgegaan van de gemiddelde parkeer- en verkeerkencijfers vanuit het CROW. De stedelijkheid van Etten-Leur is 'sterk stedelijk'. Dit wordt bepaald op basis van de adressendichtheid. Tevens is een onderscheid gemaakt in verschillende gebieden. Onderhavig plangebied ligt in het gebied 'rest bebouwde kom'.
Beoordeling
In de beoogde situatie wordt er voorzien in de bouw van een vrijstaande woning aan de Streek. De uitbreiding van de reeds bestaande woning aan de Zundertseweg 6, die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, voorziet niet in een extra toename van verkeer en parkeerbehoefte.
Conform de kencijfers van het CROW geldt er voor een vrijstaande koopwoning ter plaatse van het plangebied een minimale parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning en een maximale parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. De gemiddelde parkeernorm komt daarbij neer op 2,1 parkeerplaatsen. Afgerond dient er voor de nieuwbouwwoning aan de streek minimaal 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd om te voldoen aan de gestelde parkeernorm. Onderhavig plangebied voorziet in voldoende ruimte om de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.
De toename aan verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling van de nieuwbouwwoning aan de streek komt neer op minimaal 7,8 mtv/etmaal en maximaal 8,6 mvt/etmaal. Deze toename aan verkeersbewegingen is aan te duiden als niet significant en zal niet leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling van omliggende wegen. De nieuwe woning zal gebruik maken van de reeds bestaande oprit, die het perceel direct aansluit op de Streek. De oprit wordt niet doorkruist door een trottoir of een fietspad extra maatregelen ten behoeve van de verkeersveiligheid zijn derhalve ook niet nodig.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling kan de parkeerbehoefte opvangen op eigen terrein en zal daarnaast niet leiden tot een significatie toename van verkeersbewegingen. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor de inventarisatie van de risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart (plangebied is blauw omcirkeld)
Beoordeling
Risicovolle inrichtingen
Nabij het plangebied (< 200 meter) zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Buisleidingen
Ten oosten van de kern Etten-Leur loopt een gasleiding van de Gasunie. De afstand tot de buisleiding (circa 3 kilometer) is dusdanig groot dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van deze leiding ligt.
Spoor
Het plangebied bevindt zich op circa 1,6 kilometer afstand van de spoorlijn Roosendaal Oost - Breda (Route 12). Deze spoorlijn is opgenomen in de Regeling basisnet. Gezien de afstand tot het spoor meer dan 200 meter bedraagt is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Over Route 12 wordt onder meer de stofcategorie D4 vervoerd met een invloedsgebied van 4.000 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van het spoor, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
Wegen
Op circa 590 meter ten zuiden van het plangebied loopt de Rijksweg A58 waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien het plangebied buiten de 200 meter zone van de weg is gelegen, is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Over de A58 wordt onder andere de stofcategorie LT2 vervoerd met een invloedsgebied van 880 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de A58, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de gevaarlijke stoffen die getransporteerd worden over het spoor en over de Rijksweg A58. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens omschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied bevindt van toxische stoffen, is het van belang dat de aanwezigen naar binnen kunnen vluchten en de ramen en deuren kunnen sluiten zodat de toxische stoffen niet naar binnen kunnen komen. Ook is het van belang dat de toxische stoffen niet via de ventilatie naar binnen kan komen. Centraal afsluitbare mechanische ventilatie is hierbij een relatief goedkope veiligheidsmaatregel.
De brandweer heeft protocollen om een dergelijk scenario bij de bron te bestrijden.
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario’s vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Relevant is dat, door de ontwikkeling van het plan, een goede bereikbaarheid gewaarborgd is voor hulpdiensten.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied gelden geen belemmeringen wat betreft externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'Niet in betekende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van een extra woning op een onbebouwd perceel te midden van een bestaande woonwijk en de uitbreiding van een bestaand bouwvlak. Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op het dichtstbijzijnde rekenpunten aan de Bisschopsmolenstraat en de Withofstraat. De concentraties zijn hieronder in de tabel weergegeven. Hieruit blijkt dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Tabel 4.3 Concentraties luchtkwaliteit (afgelezen op 18 juli 2022)
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het initiatief 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
De activiteit zoals met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt beperkt zich tot de bouw van één vrijstaande woning gelegen te midden van een woonwijk en de uitbreiding van een bestaand bouwvlak.
Wanneer de drempelwaarden uit de D-lijst (oppervlakte van 100 hectare of meer, op aaneengesloten gebied worden 2000 of meer woningen gebouwd, een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 200.000 m2) worden vergeleken met de voorgestane ontwikkeling wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Gelet op het karakter van het project in vergelijking met de drempelwaarden, de locatie en de conclusie van voorgaande paragrafen uit dit hoofdstuk zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Het bestemmingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.
In onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Deze bestemming geldt voor de voortuinen en de zijtuinen voor zover deze gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn van de achterliggende woningen. Binnen deze bestemming mag bebouwing worden gerealiseerd in de vorm van een erker, tochtportaal of entreepartij. Bij de aanwezigheid van een oprit bij een woning (gelegen op een woonbestemming, veelal voor een aan- of uitbouw of bijgebouw) dan is deze meestal ook (gedeeltelijk) op de tuinbestemming gelegen. Deze opritten kunnen gebruikt worden voor parkeren.
Deze bestemming heeft betrekking op de bestaande woning aan de Zundertseweg 6. Binnen de bestemming is een bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gerealiseerd mag worden eventueel met aan- en uitbouwen en een aangebouwd bijgebouw. Op resterende gronden mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gerealiseerd tot een maximale oppervlakte van 50 m2 mits 50% van deze gronden buiten het bouwvlak onbebouwd blijven. Dit geldt tevens ten aanzien van de realisering van een praktijkruimte en/of een tijdelijke unit voor mantelzorg (afwijkingsmogelijkheden).
Deze bestemming heeft betrekking tot de nieuwbouwwoning, gelegen tussen de Zundertseweg 6 en de Streek 3. Op de plankaart is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de hoofdbebouwing gerealiseerd kan worden. De afstand van de bebouwing binnen het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te zijn. Het betreft ook de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen gelegen binnen het bouwvlak. Er is dus voor deze rand aan het plangebied gekozen voor meer openheid in de bebouwing. Tevens bevat de plankaart aanduidingen over de maximale toegestane goot- en bouwhoogten. De achterliggende gronden mogen worden aangewend voor de realisering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen. De maximale oppervlakte bedraagt 50 m2 mits 50% van deze gronden buiten het bouwvlak onbebouwd blijven. Dit geldt tevens ten aanzien van de realisering van een praktijkruimte en/of een tijdelijke unit voor mantelzorg (afwijkingsmogelijkheden).
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Aangezien onderhavig planvoornemen een particulier initiatief betreft wordt een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer om de procedurekosten te kunnen verrekenen. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen voor de gemeente. Het plan wordt derhalve financieel-economisch haalbaar geacht.
In het kader van de omgevingsdialoog zijn in december 2021 de direct betrokkenen, wonende aan de Streek en Zundertseweg, aangeschreven. Zij hebben gedurende twee weken de tijd gehad om te reageren. Van 6 omwonenden is een anonieme reactie ontvangen. De reacties, dan wel vragen, zijn samengevat en beantwoord in een verslag. Dit verslag is als Bijlage 6 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Er hebben zich geen wijzigingen voorgedaan naar aanleiding van het de omgevingsdialoog.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschap en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
In het kader van het vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan naar de volgende instanties gestuurd:
De ingekomen reacties hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De volledige vooroverlegreacties zijn aan dit bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 7 en Bijlage 8.
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van van 8 december 2022 tot 18 januari 2023 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.