Plan: | Bankenstraat 19-21 a/b |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0158BANKENST1921AB-3001 |
De Kruidenaer B.V. is eigenaar en exploitant van een drietal glastuinbouwbedrijven aan de Bankenstraat te Etten-Leur. De bedrijven zijn gelegen aan de Bankenstraat 19, 21 en 21a/21b. Voor deze locaties wordt beoogd het huidige gebruik van de gronden met de bedrijfswoningen planologisch te verankeren in één bouwvlak binnen het plangebied. Hierbij worden de bouwvlakken van de drie bedrijven samengevoegd tot één bouwvlak. In de bedrijfsvoering is geen organisatorisch onderscheid aan te brengen. Verder wordt het nieuwe bouwvlak iets vergroot, zodat er o.a. twee nieuwe bedrijfsgebouwen kunnen worden gerealiseerd.
In eerste aanleg werd ook beoogd het realiseren van 3 hectare permanente teeltondersteunende voorzieningen (PTOV) ten noorden van de Kuijerstraat in de vorm van teelt op water/in een bassin met overkapping. Voorafgaand aan het uitwerken van het bestemmingsplan, is er een omgevingsdialoog gevoerd over de voorgenomen plannen. Naar aanleiding van deze omgevingsdialoog zijn bij omwonenden de nodige vragen gerezen aangaande de realisatie van de PTOV, welke vragen mede aanleiding geven tot nader onderzoek. Omdat er nader onderzoek is vereist of deze PTOV ten noorden van de Kuijerstraat planologisch aanvaardbaar zijn, zal dit planonderdeel leiden tot vertraging met betrekking tot het vaststellen van het bestemmingsplan. Om die reden heeft De Kruidenaer B.V. besloten om in voorliggend bestemmingsplan niet te voorzien in het realiseren van PTOV ten noorden van de Kuijerstraat. Mocht in een later stadium blijken dat de nadere onderzoeken, die nog moeten plaatsvinden, uitwijzen dat het realiseren van PTOV ter plaatse tot de mogelijkheden kan behoren, dan zal later afzonderlijk daarvoor een planologische procedure (inclusief omgevingsdialoog) worden opgestart.
Voor de gronden vigeren thans het bestemmingsplan "Buitengebied" zoals vastgesteld op 30 september 2013 door de gemeenteraad van Etten-Leur alsmede het bestemmingsplan "Partiële Herziening Buitengebied" dat op 24 januari 2022 is vastgesteld door de gemeenteraad van Etten-Leur. De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch', 'Groen - Houtsingel' en 'Water'. Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' van kracht. Daarnaast is het gehele plangebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1'. Het meest westelijke deel van de bestaande landschappelijke inpassing met de bestemming 'Groen - Houtsingel' ligt binnen de gebiedsaanduiding 'beekdal'. Binnen deze bestemmingen is het niet mogelijk om de navolgende ontwikkelingen te realiseren:
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch mogelijk maken van deze ontwikkelingen aan de Bankenstraat te Etten-Leur.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Etten-Leur tussen de kernen Hoeven en Etten-Leur in. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door voornamelijk agrarische gronden met overwegend kassen.
Uitsnede topografische kaart. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode contour. Bron: topotijdreis.nl, 2021.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Etten-Leur, sectie O, nummers 718, 719, 721, 723, 767, 1380, 2018, 2029, 2052, 2054, 2055, 2056, 2137, 2138, 2140, 2154, 2460 en 2461. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Bankenstraat. De noordelijke grens door de Kuijerstraat. De westelijke en zuidelijke plangrens wordt gevormd door agrarische gronden.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Toetsingskader
Voor de gronden binnen het plangebied vigeren de bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Partiële Herziening Buitengebied" zoals vastgesteld op respectievelijk 30 september 2013 en 24 januari 2022". De gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen 'Agrarisch', 'Water' en 'Groen - Houtsingel'. De gronden in het plangebied die gelegen zijn binnen de bestemming 'Agrarisch' hebben tevens de functieaanduiding 'glastuinbouw'. Daarnaast liggen op de gronden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. Verder geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1' en voor een klein deel in het noordwesten van het plangebied, de aanduiding 'beekdal'. Het voormalige bedrijfsgebouw met nr. 21b is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoenarbeiders'.
Beoordeling
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen. Tevens is ter plaatse van de functieaanduiding 'glastuinbouw' een glastuinbouwbedrijf toegestaan. Daarnaast is wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende tuin en erf ten behoeve van het agrarisch bedrijf toegestaan en is de huisvesting van seizoensarbeiders in een bedrijfspand niet rechtstreeks mogelijk. Het bestemmingsplan voorziet echter in een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om de huisvesting van seizoensarbeiders in een bedrijfspand mogelijk te maken. De beoogde ontwikkeling zoals omschreven in paragraaf 1.1.2 is niet direct mogelijk. Ter plaatse van de bestemming 'Groen - Houtsingel' zijn de gronden bestemd voor houtwallen, houtopstanden en bosschages en het behoud, versterking en / of ontwikkeling van de genoemde natuur- en landschapswaarden. Derhalve is de realisatie van een compostplaat binnen deze bestemming niet mogelijk. Inmiddels is voor de compostplaat een omgevingsvergunning verleend. Het onderhavige plan legt de inmiddels bestaande situatie planologisch vast. Het planvoornemen is niet mogelijk op basis van de vigerende bestemmingsplannen. Een herziening van de vigerende bestemmingsplannen is noodzakelijk.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Etten-Leur met rood omkaderd het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende initiatief strijdig is met de vigerende bestemmingsplannen. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidsdocumenten waaraan het planvoornemen wordt getoetst. In hoofdstuk 4 komen de planologisch relevante milieuaspecten aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Hierna komen in hoofdstuk 6 en 7 de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke toetsing/overleg aan de orde.
Voor het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied goed in beeld worden gebracht. De locaties van de bedrijven zijn om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen elk afzonderlijke bedrijfslocatie beschreven.
Het glastuinbouwbedrijf 'De Kruidenaer' is gevestigd aan de Bankenstraat 19, 21 en 21a/21b. Het bedrijf teelt kruiden, sla en paprika's onder glas en ook kruiden in de volle grond. Het bedrijf aan de Bankenstraat bestaat uit 3 afzonderlijke bouwvlakken met bijbehorende bedrijfswoningen (Bankenstraat 19, 21 en 21a). Op de locatie Bankenstraat 19 is 1,4 ha kas aanwezig waar basilicum wordt geteeld. Op de locatie Bankenstraat 21 is 2 ha kas aanwezig. De helft hiervan wordt gebruikt voor de teelt van basilicum en de andere helft voor de teelt van sla. Op de locatie Bankenstraat 21a/21b is 5 ha kas aanwezig die in zijn geheel wordt gebruikt voor de teelt van paprika. Voor de verwerking van de producten is bij Bankenstraat 19 een bedrijfsruimte van 650 m2 aanwezig en bij Bankenstraat 21a/21b een bedrijfsruimte van 1.000 m2. De bedrijfswoningen Bankenstraat 19 en 21a en het bedrijfsgebouw Bankenstraat 21b zijn in gebruik voor de huisvesting van seizoenarbeiders. De bedrijfswoning Bankenstraat 21 wordt door de eigenaar bewoond. De gezamenlijke oppervlakte van voornoemde 3 bestaande bouwvlakken bedraagt ca. 9,7 ha.
Bestaande situatie Bankenstraat te Etten-Leur. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2021
In het zuidelijk deel van het plangebied zijn met behulp van een tijdelijke omgevingsvergunning een parkeerplaats, een inrit en opstelplaats voor containters gerealiseerd.
De aanwezige bedrijfsruimte achter Bankenstraat nr 19 wordt gebruikt als ruimte waar de agrarische producten bewerkt, verpakt en afvoer gereed gemaakt worden. De daarvoor benodigde fusten worden deels inpandig maar grotendeels buiten opgeslagen. De vraag naar de kruiden is het jaar rond maar de productie van de eigen teelt kan hier niet in voorzien door gebrek aan teeltruimte. Hierdoor worden ook producten van derden aangevoerd en verwerkt in de huidige bedrijfsruimten.
Aan de noord-, west- en oostzijde van de kassen is een groenstrook gelegen in de vorm van houtwallen (landschappelijke inpassing). De houtwallen staan langs een waterloop. In het noordwesten van de bedrijfslocatie is nog een waterbassin gelegen langs de Kuijerstraat. Niet alle kassen zijn van glas. Aan de noordwestzijde, gelegen tegen het groen, liggen een drietal tunnelkassen.
Bouwvlak
Voor het samenvoegen van de 3 afzonderlijke bouwvlakken van Bankenstraat 19, 21 en 21a/21b met een gezamenlijke oppervlakte van circa 9,7 ha en een beperkte vergroting daarvan tot 1 bouwvlak van circa 11,2 ha is een bestemmingsplanherziening nodig. De huidige bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Partiële Herziening Buitengebied" laten binnen o.a. een 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1' vergroting van een bouwvlak tot maximaal 9 ha met daarop 8 ha kassen toe. In voorliggend geval is sprake van 3 afzonderlijke bouwvlakken, waardoor in theorie vergroting tot 27 ha bouwvlak toegestaan is. Met het beperkt vergroten en samenvoegen van de 3 bestaande bouwvlakken tot 1 bouwvlak van circa 11,2 ha wordt ruim daarbinnen gebleven en wordt een voorlopige planologische eindsituatie voor het bedrijf bereikt. Verdere uitbreiding van het bouwvlak is op basis van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied' en "Partiële Herziening Buitengebied", alsmede deze specifieke herziening, in de toekomst niet mogelijk. Dat vergt dan weer een afzonderlijke procedure.
Overzicht beoogde ontwikkelingen.
Compensatie landschappelijke inpassing
In verband met de recente aanleg van de compostplaat achter het bouwvlak van Bankenstraat 21a/21b is een deel van de landschappelijke inpassing met de bestemming 'Groen-Houtsingel' komen te vervallen. De oppervlakte van de vervallen 'Groen-Houtsingel'-bestemming moet worden gecompenseerd. Het is de bedoeling dat de compostplaat ook binnen het bouwvlak wordt gesitueerd.
Aantal bedrijfswoningen
Op grond van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en "Partiële Herziening Buitengebied" mag het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak niet meer bedragen dan één. Nu is er nog sprake van 3 bouwvlakken met elk een bedrijfswoning, geheel volgens de regels dus. De bestaande 3 bedrijfswoningen (Bankenstraat 19, 21 en 21a) worden uiteraard gerespecteerd binnen het nieuwe bouwvlak van circa 11,2 ha. Dit zal worden geborgd in de planregels van het op te stellen bestemmingsplan en met een aanduiding op de planverbeelding.
Bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten
Volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied' (2013) mocht de oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten niet meer bedragen dan 750 m2. Voor de niet eigen teelt golden op basis van de bestemmingplanregeling de volgende voorwaarden:
Bij 'De Kruidenear' is sprake van kruidenteelt in kassen en in de vollegrond. Dat betreft bepaalde kruiden (kruiden is een algemene, generieke aanduiding, zoals ook groenten en fruit). Op het bedrijf van initiatiefnemer worden circa 25 kruiden verwerkt. Voor slechts enkele kruiden geldt dat het aandeel eigen teelt groter is dan het aandeel niet eigen teelt. De overige kruiden worden in veel mindere mate of zelfs niet (100% aanvoer van elders) door initiatiefnemer zelf geteeld. De markt bepaalt de vraag en om daar aan te kunnen voldoen, is aanvoer van elders van een aantal kruiden noodzakelijk. Gelet op de aard van de producten wordt in voorliggend bestemmingsplan met betrekking tot kruiden uitgegaan van een generieke benadering in plaats van de gebruikelijke specifieke benadering. Vanzelfsprekend zal de omvang van de eigen teelt (qua totaalgewicht) 50% of meer van het totaal moeten zijn/blijven. Doordat voor de plannen van initiatiefnemer een apart bestemmingsplan moet worden opgesteld, kan een op het bedrijf afgestemde regeling worden opgenomen, uitgaande van een generieke benadering voor kruiden.
Voor wat betreft de oppervlakte bedrijfsruimte)n) voor eigen en niet eigen teelt is het volgende van belang. Zoals opgemerkt mocht de oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten niet meer bedragen dan 750 m2. Sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Partiële Herziening Buitengebied" kan een grotere oppervlakte worden toegestaan afgestemd op de bedrijfsvoering. Dit zal per situatie moeten worden beoordeeld en hierover kan advies worden ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB).
Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling is op twee verschillende momenten advies gevraagd. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen heeft op 5 september 2019 en op 14 januari 2020 geadviseerd ten aanzien van de beoogde activiteiten. In de adviezen wordt aangegeven dat bij een generieke benadering de door initiatiefnemer gevraagde extra bedrijfsruimten van respectievelijk 500 m2 en 1.750 m2 noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering.
Watervoorzieningen
Voor het totale bedrijf is in totaal 7.881 m2 aan waterbergende voorzieningen aanwezig. Deze voorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specrifieke vorm van agrarisch - watervoorzieningen'.
Ten behoeve van een eerdere ontwikkeling is in 2011 reeds een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (Deel 1A). Ten behoeve van de aanleg van de compostplaat is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat het eerdere plan aanvult (Deel 1B).
Het aanvullende landschappelijke inpassingsplan bestaat uit het aanbrengen van een strook struweel tegen het bestaande groen rondom het waterbasin en compostplaat aan de noordoostzijde van het bedrijf. Het struweel dient ter compensatie van het groen dat verloren is gegaan als gevolg van de aanleg van de compostplaat. Het aan te leggen struweel is 400 m2 groot. Beide delen zijn opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
Landschappelijk inpassingsplan deel A zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Bron: Stichting Het Noordbrabants Landschap
Landschappelijk inpassingsplan deel B zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Bron: Stichting Het Noordbrabants Landschap
Dit plan leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen doordat de omvang van de bedrijvigheid toeneemt. Het aantal verkeersbewegingen neemt toe doordat meer werknemers op het bedrijf werkzaam zullen zijn en doordat er grotere volumes fustmateriaal aangevoerd en geteeld product afgevoerd zullen worden.
Voor de verkeersgeneratie van glastuinbouwbedrijven zijn geen CROW kengetallen beschikbaar. Kencijfers gehanteerd in diverse bronnen1 lopen beperkt uiteen: 7,5 - 8,0 motorvoertuigbewegingen/etmaal per bruto hectare glastuinbouw. Deze kencijfers houden zowel rekening met de bevoorrading als de verkeersbewegingen van het personeel. Uit de broncijfers blijkt dat 85% licht verkeer is en 15% vrachtverkeer.
Daarnaast is in de Milieueffectrapportage (MER) dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Etten-Leur (2013) uitgegaan van een bepaalde verkeersgeneratie ten aanzien van glastuinbouwbedrijven. In dit MER is ervan uitgegaan dat een hectare glastuinbouw 8 vrachtwagenbewegingen en 5 personenwagenbewegingen per etmaal genereert. De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het vergroten van het bouwvlak met 1,5 hectare. Dit betekent een toename aan verkeer van 12 vrachtwagenbewegingen en 7,5 personenwagenbeweging per etmaal.
In het akoestisch onderzoek (zie bijlage 4) is de verkeersaantrekkende werking onderzocht door middel van een zestal varianten: de situaties volgens gegevens van de initiatiefnemer, kencijfers en het MER waarbij de verkeersgeneratie voor 100% via de Bankenstraat naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf gaat (variant 1 tot en met 3). Varianten zijn verder doorgerekend voor de huidige ontsluiting waarbij het verkeer zich verdeelt over het zuidelijk deel van de Bankenstraat, Lage Donk en Goorstraat zoals deze zich momenteel voordoet (variant 4 tot en met 6). Het akoestisch onderzoek toont aan dat de verkeersaantrekkende werking van alle onderzochte varianten aanvaardbaar is.
Het uitgevoerde akoestische onderzoek (bijlage 4) heeft nog als uitgangspunt dat ten noorden van de Kuijerstraat 3 hectare aan permanente teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling wordt met onderhavig bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Door het wegvallen van de teeltondersteunende voorzieningen zal ook een deel van het verkeer komen te vervallen. De verkeersaantrekkende werking zal daarmee altijd minder zijn dan berekend. Gezien dit gegeven is er geen noodzaak gezien om het akoestisch rapport aan te passen.
Het parkeren zal volledig op eigen terrein plaatsvinden. Er is voldoende ruimte op het voorterrein voor het parkeren (zuidzijde). Verder is het van belang dat een deel van de werknemers op het bedrijf woont. In totaal zijn er 65 parkeerplaatsen aangelegd en is er nog ruimte voor incidenteel parkeren op niet aangelegde plekken.
Uit het gevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat de verkeersgeneratie van het bedrijf zonder problemen over de bestaande wegen kan worden afgewikkeld.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de lange termijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Beoordeling
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau dat het onderhavige plangebied overstijgt.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen het Rijksbeleid.
Toetsingskader
Het Rijk heeft voor een beperkt aantal onderwerpen vastgesteld dat de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Deze kaderstellende uitspraken zijn zodanig geformuleerd dat deze beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied. De rode aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022
Beoordeling
Het voornemen is getoetst aan de geconsolideerde versie van het Rarro van 1 december 2020. Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen de radarverstoringsgebieden van radarstations. In een gebied rondom radarstations moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom een radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In geval van het onderhavige radarverstoringsgebied is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt hoger dan de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor radarstations.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en het Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Het planvoornemen betreft het samenvoegen van de bouwvlakken van drie glastuinbouwbedrijven en een beperkte uitbreiding aan de Bankenstraat. Dit betreft een normale ontwikkeling van een agrarisch bedrijf in het landelijk gebied. Het initiatief voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling en is daarmee niet ladderplichtig.
Conclusie
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Op 14 december 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie is overheid bindend en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie verwoordt de provincie haar visie op de toekomst van Brabant tot aan 2050. Centraal staan hierbij de kernwaarden die de provincie geformuleerd heeft ten aanzien van haar handelen. Vertrekpunt voor de provincie is het uitgangspunt verbinden in vertrouwen. De provincie vertrouwt hierbij de andere overheden waaronder gemeenten en waterschappen dat zij hun rol pakken om op een diepe, ronde en brede manier naar vraagstukken te kijken. De provincie staat klaar om bij te springen indien er witte vlekken ontstaan en er een extra impuls nodig is of indien er bijgestuurd moet worden om het doel te bereiken. De provincie gaat voor:
Beoordeling
Met de visie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd.
Hiermee kiest de provincie een blikveld dat enigszins boven het huidige initiatief uit stijgt. Het voorliggend initiatief is passend binnen de omgeving. Verder ligt de locatie in een 'vestigingsgebied glastuinbouw'. Deze gronden zijn specifiek aangewezen voor de ontwikkeling van glastuinbouwbedrijven.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is relatief kleinschalig en versterkt de glastuinbouw aan de Bankenstraat in Etten-Leur. Het voornemen past binnen de kernwaarden zoals door de provincie Noord-Brabant zijn geformuleerd in haar Omgevingsvisie.
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld welke op 5 november 2019 in werking is getreden. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet in werking treedt. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Om de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet te overbruggen heben Provinciale Staten ook een wijziging van de Interim omgevingsverordening vastgesteld. Hierin zijn diverse maatwerkbepalingen opgenomen. Op 15 april 2022 is de geconsolideerde versie van de Iov in werking getreden.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Hierbij is er meer ruimte om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is binnen de Interim omgevingsverordening gelegen binnen het 'Gemengd Landelijk gebied'. Verder is de locatie aangewezen als 'Glastuinbouw-vestigingsgebied'. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Omgevingsverordening. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor ontwikkeling binnen het 'Glastuinbouw-vestigingsgebied'. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.
Artikel 3.63: glastuinbouw-vestigingsgebied
In artikel 3.63 Iov worden de regels gegeven welke van toepassing zijn op het glastuinbouw-vestigingsgebied.
Een bestemmingsplan van toepassing op Glastuinbouw-vestigingsgebied:
Beoordeling
Voorwaarden ad 1:
Het onderhavige plan ziet toe op het uitbreiden van een bestaand glastuinbouwbedrijf. Oorspronkelijk waren drie bedrijven aanwezig die inmiddels één eigenaar hebben. Middels dit bestemmingsplan worden de drie bouwvlakken samengevoegd tot één bouwvlak. Er vindt ook enige uitbreiding (circa 1,5 hectare) plaats door het binnen het bouwvlak brengen van bestaande tunnelkassen. Buiten het bouwvlak zijn enkel waterbassins toegestaan ter plaatse van de aandudiding 'specifieke vorm van agrarisch - watervoorzieningen'. De inritten en het parkeren ligt wel binnen het bouwvlak maar deze gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geen gebouwen toegestaan' (zie ook artikel 3.2.1 sub g. van de regels). Hiermee wordt voorkomen dat deze gronden bebouwd kunnen worden met kassen of bedrijfsgebouwen.
Voorwaarden ad 2:
Is niet van toepassing.
Conclusie
Het onderhavige planvoornemen voldoet aan de provinciale regels uit de Interim omgevingsverordening.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering
Ad c) - Meerwaarderecreatie
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
Voorwaarden ad b:
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering van het landschap.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Toetsingskader
Art. 3.9 Iov N-B schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.
In het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie (RRO) hebben de gemeenten in de regio West-Brabant, waar de gemeente Etten-Leur onderdeel van uitmaakt, met de provincie afgesproken om te komen tot nadere afspraken over de toepassing van de verplichting tot kwaliteitsverbetering van het landschap in de praktijk. Door het RRO Regio West-Brabant is de kwaliteitsverbetering van het landschap uitgewerkt in de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’, aldus vastgesteld op 18 december 2014.
Met de regionale notitie is bepaald dat er drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen zijn:
Beoordeling
De gemeente Etten-Leur voert een actief landschapsbeleid. Dat beleid is gebaseerd op de in 2005 vastgestelde 'StructuurvisiePlus 2020, Etten-Leur in Bloei'. De daarin opgenomen visie op het gebied van landschap vormt nog steeds een goed uitgangspunt. Belangrijke onderdelen van de landschapsvisie zijn het project Groene Schakel, agrarisch en particulier landschapsbeheer en de realisatie van ecologische verbindingszones (enkele tientallen kilometers).
Het project Groene Schakel -een robuuste groenstructuur van zo'n 25 hectare tussen de bos- en natuurgebieden het Liesbos, de Hooiberg, de Berk en de Haagse Dijk- is gerealiseerd.
Agrarisch en particulier landschapsbeheer is structureel vormgegeven via een apart project, inclusief financiering daarvan.
De ecologische verbindingszones in Etten-Leur zijn voor ongeveer de helft gerealiseerd. Er is nog een forse restopgave. Ecologische verbindingszones zijn een belangrijk bestedingsdoel van de middelen uit het gemeentelijk landschapsfonds.
Etten-Leur heeft een Omgevingsvisie opgesteld, een vooruitblik voor de komende 10 à 20 jaar. Het beleid uit eerder genoemde StructuurvisiePlus wordt daarin op hoofdlijnen voortgezet. Aan de Omgevingsvisie worden ook uitvoeringsprogramma's gekoppeld. Landschapsontwikkeling krijgt daarin ook een plaats. Naast de restopgave aan ecologische verbindingszones wordt gedacht aan andere bestedingsdoelen die goed aansluiten bij het begrip 'kwaliteitsverbetering landschap' zoals dat in het provinciaal en gemeentelijk planologisch beleid gehanteerd wordt. Behalve aan landschap valt te denken aan verbetering van aanwezige en potentiële kwaliteiten van natuur, cultuurhistorie, bodem of water en verbetering van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het buitengebied. De middelen die beschikbaar zijn en nog komen via de regeling kwaliteitsverbetering landschap zullen ook daarvoor ingezet worden. Deze middelen zijn in de gemeentelijke financiële administratie geoormerkt (in een gemeentelijk landschapsfonds) en mogen alleen voor kwaliteitsverbetering van het landschap ingezet worden.
Naast de landschappelijke inpassing van het bedrijf dient in het kader van de kwaliteitsverbetering van het landschap ook een bijdrage geleverd te worden aan een algemene kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering kan vormgegeven worden door het aanleggen van extra natuur. In het geval dat een initiatiefnemer niet beschikt over voldoende grond om zelf te kunnen voorzien in de vereiste extra kwaliteitsverbetering kan een initiatiefnemer een bijdrage leveren aan het gemeentelijk landschapsfonds. De gemeente Etten-Leur zal daarmee projecten ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit financiëren.
Voor de onderhavige ontwikkeling is onvoldoende grond beschikbaar om de kwaliteitsverbetering in natura te realiseren. Een bijdrage zal daarom gestort worden in het gemeentelijk landschapsfonds. Voor de berekening van deze bijdrage wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een evenwichtige toedeling van functies (goede omgevingskwaliteit).
Toetsingskader
Op 11 maart 2022 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening treedt in werking op hetzelfde moment als de Omgevingswet.
De wijzigingen ten opzichte van de huidige Interim omgevingsverordening Noord-Brabant worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de eisen die de aankomende Omgevingswet stelt aan de Omgevingsverordening. Verder zijn er een aantal andere inzichten verwerkt. Dit betreft de volgende onderwerpen:
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsverordening heeft geen veranderingen in het beleid voor glastuinbouwbedrijven tot gevolg. Ook onder de Omgevingsverordening Noord-Brabant is de beoogde ontwikkeling in overeenstemming met het provinciale beleid.
Toetsingskader
StructuurvisiePlus 2020
Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de StructuurvisiePlus 2020 vastgesteld. In deze visie was op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Etten-Leur vastgesteld voor de periode 2004-2020. De opzet van de StructuurvisiePlus 2020 bestond uit twee niveaus. Een niveau gericht op de waardering van de kwaliteiten van het gebied, in de vorm van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld waarin de essenties van het gebied waren beschreven. En een ander niveau gericht op de ontwikkeling van het gebied in de vorm van een strategie(kaart) waarin de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen waren georganiseerd binnen de planhorizon.
Ten aanzien van het landelijk gebied en de daarbij behorende agrarische bedrijven stelde de gemeente Etten-Leur in haar structuurvisie dat het gebied van oorsprong een agrarische gemeente is met onder andere veel vollegronds tuinbouwactiviteiten. Het beleid was gericht op het bieden van voldoende mogelijkheden om een perspectiefvolle agrarische bedrijfsvoering te kunnen voeren. Dit gold ten aanzien van de melkveehouderijen, tuinbouwbedrijven, als ook de glastuinbouwbedrijven.
De StructuurvisiePlus 2020 bood groeimogelijkheden voor bestaande glastuinbouwbedrijven tot 5 hectare glas. De onderhavige bedrijfslocaties waren in de StructuurvisiePlus 2020 specifiek aangewezen als aanvaardbare locaties voor onder andere doorgroei. Door het spanningsveld tussen landschappelijke waarden en het oprichten van kassen achtte de gemeente nieuwe projectmatige glastuinbouwontwikkelingen niet passend binnen de landschappelijke kwaliteiten en structuren van Etten-Leur, doorgroei van de bestaande bedrijven binnen aangewezen gebieden wel.
Uitsnede structuurvisiekaart StructuurvisiePlus 2020 waarop het plangebied is aangeduid met een gele ster met zwarte rand. Bron: StructuurvisiePlus 2020, Etten-Leur in bloei, 2005
Gebiedsvisie Herstructurering Glastuinbouw en bestemmingsplan Buitengebied
In 2008 heeft de gemeenteraad de Gebiedsvisie Herstructurering Glastuinbouw Etten-Leur vastgesteld en besloten om die te vertalen in het bestemmingsplan Buitengebied. De Gebiedsvisie is destijds tot stand gekomen in overleg met diverse partijen: de provincie, de Gebiedscommissie Brabantse Delta, het waterschap, de Vereniging Glastuinbouw Etten-Leur, het Coördinatiepunt Landschapsbeheer van het Brabants Landschap, de Brabantse Milieufederatie, IVN Vereniging voor Vogel- en Natuurbescherming Etten-Leur e.o. en de gemeente. De Gebiedsvisie Herstructurering Glastuinbouw Etten-Leur is in 2013 vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied. Daarbij zijn a) de glastuinbouwgebieden in Etten-Leur fors verkleind, b) de resterende gebieden bepaald waar in Etten-Leur nog wel nieuwvestiging van, omschakeling naar en vooral doorgroei van bestaande glastuinbouwbedrijven kan plaatsvinden en c) is de bovenmaat per glastuinbouwbedrijf voor de aangewezen gebieden verruimd naar (circa) 8 hectare.
Omgevingsvisie Etten-Leur
Als opvolger van de StructuurvisiePlus 2020 is een omgevingsvisie opgesteld. Op 11 juli 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie vastgelsteld onder gelijktijdige intrekking van de StructuurvisiePlus 2020. De Omgevingsvisie bevat een vooruitblik naar 2030, met een doorkijk naar 2040. Voor de glastuinbouwsector geldt dat de hoofdlijn van het beleid uit de StructuurvisiePlus 2020 en Gebiedsvisie Herstructurering Glastuinbouw hetzelfde blijft. Dat betekent voor de glastuinbouwsector dat:
Uitsnede buitengebiedkaart uit Omgevingsvisie Etten-Leur. Het plangebied is met een gele pijl aangewezen. Bron: gemeente Etten-Leur, 2022
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling past binnen de StructuurvisiePlus 2020, de Gebiedsvisie Herstructurering Glastuinbouw en de Omgevingsvisie van Etten-Leur. Het betreft het samenvoegen van drie glastuinbouwbedrijven. Hiermee ontstaat één bedrijf met een bouwvlak van circa 11,2 hectare waarvan circa 8,4 hectare glas en drie bedrijfswoningen. De ontwikkeling wordt in dit specifieke geval aanvaardbaar gevonden daar met deze ontwikkeling drie bedrijven samengevoegd worden en het bouwvlak geconsolideerd wordt tot de bestaande bedrijfsvoering. Verder betreft de ontwikkeling het bouwen van een tweetal bedrijfsgebouwen aan de Bankenstraat 19 en 21a/21b.
De ontwikkeling vindt plaats in een van de bestaande aangewezen gebieden, vindt geclusterd plaats en onder de voorwaarde van een passende landschappelijke inpassing. Verder is dit een geval waarvoor het loslaten in de Omgevingsvisie van de voorwaarde van maximaal 8 hectare glas per bedrijf bedoeld is: de maximale totale hoeveelheid potentieel glas in het betreffende glastuinbouwgebied wordt niet groter, wel is dan betere benutting en indeling van het gebied / het bedrijf mogelijk, bijvoorbeeld door een betere situering van ondersteunende gebouwen, installaties en voorzieningen.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de StructuurvisiePlus 2020, de Gebiedsvisie Herstructurering Glastuinbouw en de Omgevingsvisie van Etten-Leur.
Op 6 december 2022 heeft de gemeenteraad de 'Hemelwaterverordening Etten-Leur' vastgesteld. Deze verordening bevat regels en afspraken over het verplicht opvangen van hemelwater in een hemelwaterberging. In de verordening zijn eisen opgenomen waaraan de hemelwaterberging moet voldoen. De verordening is o.a. van toepassing bij de bouw van een nieuw gebouw en/of aanleg van nieuw verhard oppervlak waarvoor een Omgevingsvergunning nodig is. Uitgangspunt is het bergen van 60 liter water per m² verharding (dakoppervlak en bestrating). Voor groene daken geldt een bergingseis van 30 liter per m² verharding. De Hemelwaterverordening treedt op 3 april 2023 in werking en vanaf dat moment gelden de regels. Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning moet vanaf 3 april 2023 dus aan de eisen van de Hemelwaterverordening worden voldaan.
Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan past binnen het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaald dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij een bodemverstoring groter dan 1.000 m2 en dieper dan 40 cm. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij een bodemverstoring groter dan 50.000 m2 en dieper dan 40 cm. Onderhavige ontwikkeling maakt geen bodemroerende werkzaamheden mogelijk die deze grenswaarden overschrijden. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. De dubbelbestemmingen zullen verder gehandhaafd blijven waardoor toekomstige bescherming gegarandeerd is.
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling en conclusie
Alle gronden zijn al in gebruik voor het bedrijf en voorzien van verharding of waterbassins waardoor nieuwe bodemroerende werkzaamheden niet aan de orde zijn. Een bodemonderzoek wordt derhalve niet nodig geacht.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Uitsnede keurkaart Keur Waterschap Brabantse Delta 2015, waarop het plangebied is weergegeven met een gele ster. Bron: Waterschap Brabantse Delta, 2015.
Beoordeling
Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat de locatie niet is gelegen binnen de beschermde gebieden. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing. Verder is het plangebied ook niet gelegen binnen een beschermingszone van een grondwaterwingebied. Het totale plangebied is reeds in gebruik ten behoeve van het agrarisch bedrijf en is reeds grotendeels verhard. De in het kader van de waterhuishouding relevante ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een nieuw bedrijfsgebouw en bijbehorende verharding ter plaatse van Bankenstraat 21 a/b. De nieuwe bedrijfsloods bij Bankenstraat 19 van 500 m2 wordt gerealiseerd op reeds bestaande verharding. Vanuit het oogpunt van waterhuishouding speelt deze loods geen verdere rol daar er bij de realisatie van deze loods geen sprake is van nieuwe verharding. De loods bij Bankenstraat 19 blijft daarom in de navolgende tekst buiten beschouwing.
Door het realiseren van het nieuwe bedrijfsgebouw (totaal 1.750 m² beoogd) en de nieuwe bestrating (1.400 m²) wordt verharding toegevoegd aan het plangebied (zie ook navolgend figuur 'Overzicht nieuwe situatie waterberging'). De toename van het verhard oppervlak overstijgt daarmee de norm van 500 m² extra verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Een retentievereiste als verplicht door het waterschap is daardoor noodzakelijk.
Glastuinbouwbedrijven zijn in het kader van waterhuishouding bijzondere bedrijven in die zin dat het opvangen van schoon hemelwater zeer belangrijk is voor de bedrijfsvoering. Het is eerder zo dat er te weinig hemelwater beschikbaar is dan men zou willen. De bedrijfsvoering van De Kruidenaer B.V. is niet anders.
Bij het bedrijf van initiatiefnemer zijn reeds 3 waterbassins aanwezig. Het waterbassin achter Bankenstraat 21a/21b wordt iets verkleind om de bouw van een bedrijfsruimte van 1.750 m2 mogelijk te maken. Het is de bedoeling om de waterbassins niet binnen het bouwvlak te situeren, maar direct aansluitend aan het bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – watervoorzieningen'. De gezamenlijke oppervlakte van de waterbassins bedraagt in de toekomstige situatie 7.881 m2 (4.500 m2 + 1.486 m2 + 1.895 m2). Volgens de huidige regeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied' mag de oppervlakte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – voeder- en watervoorziening' (wordt nu 'specifieke vorm van agrarisch - watervoorzieningen) aansluitend aan een bouwvlak maximaal 5.000 m2 bedragen. In theorie zou initiatiefnemer met 3 afzonderlijke bouwvlakken (waarvan nu nog sprake is) 15.000 m2 aan watervoorzieningen aansluitend aan deze bouwvlakken hebben kunnen realiseren. De maximale oppervlakte van 5.000 m2 wordt in voorliggend geval overschreden. De bestaande bouwvlakken worden echter samengevoegd tot 1 bouwvlak. Een oppervlakte van iets minder dan 8.000 m2 aan watervoorzieningen is niet buitensporig groot voor een bedrijf als dat van initiatiefnemer. Bovendien zijn alle 3 de waterbassins reeds aanwezig en één van de bassins wordt zelfs iets verkleind. Hiermee is de verhouding tussen het oppervlakte aan verharding en inhoud bassin ca 1.100 m3/ha.
Het hemelwater van de schone verhardingsoppervlakten wordt opgevangen in de bassins. Dit hemelwater wordt vervolgens gebruikt voor de bewatering van de teelt. Het condenswater in de kassen wordt apart opgevangen en gaat naar een aparte silo. Dit condenswater wordt gemengd met het hemelwater uit de bassins en het gemengde water wordt gebruikt in de kassen. Er is dus een strikte scheiding tussen het hemelwater in de bassins en het condenswater. Deze scheiding is nodig daar het condenswater niet zondermeer in de bassins opgevangen mag worden. De reden hiervoor is dat mocht er sprake zijn van overloop het condenswater vermengd met hemelwater in de sloot terecht kan komen en dit is een ongewenste situatie. Vanuit het Activiteitenbesluit worden eisen gesteld voor de aanleg van een vuilwaterbassin en hier is wellicht melding (of een vergunning) voor vereist. Hier zal rekening mee gehouden moeten worden.
De volgende figuur is de indeling in de nieuwe situatie weergegeven, waarbij een deel nieuw dakoppervlak en nieuwe bestrating wordt aangelegd.
Overzicht nieuwe situatie waterberging
De waterbassins zijn 3,5 m hoog en het water stort over op de watergangen bij een waterdiepte van 3,2 m. De overstort bevindt zich daarmee 30 cm onder de rand. Het noordelijke waterbassin loopt langzaam leeg op de watergang langs de Kuijerstraat tot een waterdiepte van 2,2 m middels een geknepen afvoer. Het betreft een permanent open verbinding waardoor het water via de geknepen afvoer het bassin verlaat indien er teveel water in komt. In de zomerperiode zijn de waterbassins over het algemeen minimaal gevuld doordat veel water wordt gebruikt voor de gewassen. De waterbassins zijn dan nagenoeg volledig beschikbaar om de zware zomerse piekbuien te kunnen bergen. Bij extreme buien kan het waterbassin ook in de zomer via de geknepen afvoer afwateren op de watergang langs de Kuijerstraat.
Het nieuwe dakoppervlak wordt aangesloten op het aanliggende waterbassin. De toename aan dakoppervlak bedraagt 1.750 m2 en de gevoeligheidsfactor van het gebied is 1. De benodigde extra waterberging in de waterbassins bedraagt daarmee 1.750 * 1 * 0,06 = 105 m3. Gezien de capaciteit aan waterretentie in aanliggende waterbassin van ca. 3.700 m3 (1.170 m2 * 3,2 m) is de toename met 105 m3 een fractie van de totale waterbergingscapaciteit en zijn de effecten op de omliggende watergangen zeer beperkt.
De nieuwe bestrating (1.400 m2) zal afwateren op een nieuw aan te leggen retentievoorziening in de vorm van een greppel met overstort en geknepen afvoer naar de sloot aan de Bankenstraat. De nieuwe bestrating heeft een oppervlak van 1.400 m2, waardoor 84 m3 water geborgen moet worden (1.400 m2 * 1 * 0,06 m). De benodigde ruimte (circa 250 m2) kan gevonden worden tussen de nieuwe bestrating en de Bankenstraat (zie bovenstaande figuur). Verder zal vanaf 3 april 2023 moeten worden voldaan aan de eisen van de Hemelwaterverordening Etten-Leur (zie paragraaf 3.4.2).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat alle wateraspecten zorgvuldig zijn afgewogen en het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. De wet voegt artikel 2.9a toe aan de Wet natuurbescherming waarin staat dat de tijdelijke gevolgen van de door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij de beoordeling. In de realisatiefase wordt materieel ingezet dat slechts zeer tijdelijk stikstofemissie veroorzaakt. De fossiele brandstoffen die vrijkomen tijdens de realisatiefase zullen in een korte tijd tot stikstofdepositie leiden. Het materieel dat ingezet wordt in de realisatiefase is sinds de inwerkingtreding van de gebiedsbescherming (de Europese referentiedatum) al in gebruik en steeds op een wisselende plek. Daardoor is in beginsel geen sprake van een structurele toename van de belasting op een specifieke locatie. Dit leidt ertoe dat het geheel aan deze activiteiten, in combinatie met de verspreidingseffecten van NOx, per jaar tot een bepaalde stikstofemissie leidt die onderdeel is van de landelijke achtergronddeposities.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied betreft het 'Ulventhoutse Bos' op circa 13 km afstand. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting.
Door De Roever Omgevingsadvies is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. De beoogde ontwikkeling is uitgezet ten opzichte van de planologische referentiesituatie. Dit wil zeggen de planologische situatie zoals deze geldt in het bestemmingsplan "Buitengebied". In het onderzoek zijn de drie bedrijven samengevoegd tot één referentiesituatie. Het onderzoek onderscheidt drie bronnen, te weten verkeer, mobiele machines en stookinstallaties. Uit het onderzoek blijkt dat er geen toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden plaatsvindt.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling en conclusie
Ten behoeve van het initiatief is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Het onderzoek is op 30 augustus 2021 uitgevoerd door Veldbiologische werken en betreft een actualisatie van en vervangt het onderzoek van 28 februari 2019. Het onderzoek is gerapporteerd op 19 september 2021. Uit het onderzoek blijkt dat er geen effecten van het voornemen te verwachten zijn op beschermde soorten flora of fauna. Voor broedvogels geldt de algemene maatregel om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-brochure onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied zoals door de OMWB is aangegeven in het akoestisch onderzoek (zie bijlage 4). In de directe omgeving zijn meerdere functies naast elkaar aanwezig. De agrarische bedrijven aan de Bankenstraat 19, 21, 21a en 21b met bijbehorende bedrijfswoningen zijn in de huidige situatie al aanwezig. Hier wordt ter plaatse van de Bankenstraat 19 en 21a/21b enkel een bedrijfsgebouw toegevoegd. De afstand van de bedrijfsactiviteiten tot de geluidgevoelige objecten (woningen van derden) wordt niet kleiner. De afstand tot de naburige woningen buiten het plangebied is daarmee voldoende.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
![]() |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
Onderhavig planvoornemen voegt geen geluidsgevoelige objecten of functies toe aan het plangebied. Conform de Wet geluidhinder is een onderzoek wegverkeerslawaai om die reden niet benodigd.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Door het voornemen verandert de bedrijfsvoering op de locaties Bankenstraat 19 tot en met 21 a/b. Door het onderhavig bestemmingsplan worden de mogelijkheden voor het bewerken, afvoergereed maken en het verpakken van elders geteelde kruiden verruimd ten opzichte van het vigerend planologisch-juridisch kader. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient onderzocht te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
Beoordeling
Door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de akoestische effecten van de beoogde ontwikkeling op de omgeving. Dit rapport is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Kortheidshalve wordt naar dit rapport verwezen voor de volledige motivering en onderbouwing van de conclusies. In het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door De Roever Omgevingsadvies. Dit rapport is bijgevoegd als bijlage 5 bij deze toelichting. Beide uitgevoerde akoestische onderzoeken hebben nog als uitgangspunt dat ten noorden van Kuijerstraat 3 hectare aan permanente teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling wordt met onderhavig bestemmingsplan niet meer mogelijk gemaakt. Door het wegvallen van de teeltondersteunende voorzieningen zal ook een deel van het verkeer komen te vervallen. De akoestische effecten op de omgeving zullen daarom minder zijn dan in de rapporten berekend. Gezien dit gegeven is er geen noodzaak gezien om de rapporten aan te passen.
Uit het onderzoek van De Roever Omgevingsadvies (bijlage 5) blijkt dat de geluidemissie vanwege het glastuinbouwbedrijf kan voldoen aan de geluidgrenswaarden zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Voldaan wordt aan de op grond van lid 6, artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit toelaatbare grenswaarden aangaande het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveaus.
Uit onderzoek van De Roever Omgevingsadvies (bijlage 5) blijkt dat de indirecte hinder conform de circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting ter plaatse van woningen van derden niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Ook in de situatie wanneer de verkeersgeneratie toeneemt volgens kencijfers en het MER en het verkeer hoofdzakelijk over het noordelijk deel van de Bankenstraat naar het glastuinbouwbedrijf rijdt dan nog wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Hieronder wordt ingegaan op de conclusie uit het rapport van de OMWB in relatie tot de te verwachten directe en indirecte hinder. In het rapport wordt ook aandacht besteed aan de verkeersaantrekkende werking van de beoogde ontwikkeling. Op dit aspect is ingegaan in paragraaf 2.4.
Uit het onderzoek van de OMWB is gebleken dat bij omliggende woningen sprake is van directe en indirecte hinder vanwege het glastuinbouwbedrijf. Uit het onderzoek is gebleken dat de gecumuleerde geluidbelastingen niet leiden tot buitenproportionele geluidbelastingen ten opzichte van de afzonderlijk bepaalde waarden.
Conclusie
Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. De ontwikkeling past binnen de omgeving.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft bestaande glastuinbouwbedrijven. Ter plaatse van de Bankenstraat 19 wordt een bedrijfsgebouw toegevoegd en ter plaatse van de Bankenstraat 21a en 21b wordt een bedrijfsgebouw en verharding toegevoegd. Daarnaast wordt het bouwvlak gelijk gelegd met de bestaande bebouwing en verharding. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaart ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.
Uitsnede van de risicokaart waarop het plangebied globaal is aangeduid met een gele ster. Bron: risicokaart.nl, 2019.
De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting welke is gelegen aan de Rioolseweg. Deze inrichting grenst aan het noordelijk deel van het plangebied. Ter plaatse is een varkenshouderij met een propaantank gelegen. Er is bij deze inrichting geen sprake van een PR 10-6 contour. Voor deze inrichting zijn geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de planlocatie is gelegen op een afstand van circa 1,75 kilometer van de spoorlijn Roosendaal - Breda waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze spoorlijn geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico gelden veiligheidsafstanden van 11 meter (GR 10-7) en 159 meter (GR 10-8). Het plangebied ligt ruim buiten deze afstanden. Voor het overige ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van andere relevante (water)wegen.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op een afstand van circa 2,3 kilometer tot het plangebied. Er is geen sprake van een risicocontour. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Conclusie
De aspecten buisleidingen en externe veiligheid vormen geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode contour. Bron CHW-kaart, 2010.
Beoordeling
Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'. Dit is de regio die zich uitstrekt van Oud Gastel tot Nispen en van Etten-Leur tot Heerle. De winning en het transport van turf heeft het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaarten en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden werden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Er is een provinciale strategie opgesteld voor de volledige regio. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard en vindt plaats op de huidige bedrijfslocatie. Hierdoor heeft het initiatief niet een schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het provinciaal cultuurhistorisch landschap 'Landgoederen en veenrelicten bij Zundert en Etten-Leur. De ter plaatse liggende 'Oostpolder' en 'Westpolder' zijn kleinschalige polders, bestaande uit graslanden, akkers en bospercelen. Beide gebieden bevatten elementen van vroegere veenwinning. Op de hoger gelegen terreinen bevinden zich grotere en onregelmatige blokpercelen met perceelrandbegroeiing. Het plangebied is gelegen op een hoger gelegen terrein. Ter plaatse blijft de bestaande perceelrandbegroeiing behouden. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.
Tot slot ligt de Kuijerstraat net ten noorden van het plangebied. Deze straat is aangeduid met een redelijk hoge historisch geografische waarde. De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op de loop en richting van de Kuijerstraat.
Conclusie
Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
In onderhavige situatie is er sprake van de toevoeging van twee bedrijfsgebouwen en verhardingen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt verder niet voor op de D-lijst (tweede criterium), hierbij is ook gekeken naar categorie D9. Deze categorie heeft betrekking op landinrichtingsprojecten waaronder de vestiging van een glastuinbouwgebied. Dit is hier niet aan de orde.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Ten behoeve van het voornemen is het niet noodzakelijk om een Passende beoordeling op te stellen (Zie ook paragraaf 4.5 van deze toelichting). Indien een Passende beoordeling noodzakelijk is ontstaat ook een MER-plicht. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r. of de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en dat een Passende beoordeling niet nodig is. Er is nagegaan of het plan MER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig is, dit is niet het geval. Daarnaast is vastgesteld dat het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen zoals bedoeld in de EU-richtlijn tot gevolg heeft.
Het bestemmingsplan "Bankenstraat 19-21 a/b" past binnen de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot milieu. Met de nieuwe ontwikkeling is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het gemeentelijk handboek dan wel actuele bestemmingsplannen binnen de gemeente Etten-Leur.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Artikel 1 'Begrippen'
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 'Wijze van meten'
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Bestemmingen
Artikel 3 'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebied waar geen benoemenswaardige landschaps- en/of natuurwaarden aanwezig zijn. Agrarische bedrijven zijn binnen de bestemming aangeduid en hebben een bouwvlak.
Artikel 4 'Groen - Houtsingel'
De voor 'Groen - Houtsingel' aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen, houtopstanden en bosschages. Alsmede voor het behoud, versterking en / of ontwikkeling van deze natuur- en landschapswaarden. Daarnaast zijn ter plaatse bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals duikers, dammen, overkluizingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming is tevens de landschappelijke inpassing van het bedrijf vastgelegd.
Artikel 5 'Water'
Deze bestemming is toegekend aan de binnen het plangebied aanwezige waterloop.
Artikel 6 en 7 'Waarde - Archeologie 2 en 4'
De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Daartoe zijn regels opgenomen die archeologische waarden beschermen in relatie tot bodemingrepen.
Artikel 8 'Anti-dubbeltelregel'
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde antidubbeltelregel is onder andere te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 'Algemene bouwregels'
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen bouwregels ten aanzien van de bestaande bebouwing, voorzieningen van algemeen nut en ondergeschikte bouwdelen in relatie tot bouwen.
Artikel 10 'Algemene gebruiksregels'
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken in strijd met de bestemming.
Artikel 11 'Algemene aanduidingsregels'
In dit artikel is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden, geen gebouwen zijnde, opgenomen ter bescherming van het beekdal.
Artikel 12 'Algemene afwijkingsregels'
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.
Artikel 13 'Algemene wijzigingsregels'
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het onder voorwaarden wijzigen naar de bestemming 'Bos', 'Groen', 'Groen-Houtsingel', 'Natuur' en 'Water' of het verwijderen van aanduidingen.
Artikel 14 'Overige regels'
Binnen de overige regels is de mogelijkheid opgenomen voor het bevoegd gezag om nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ter voorkoming van onevenredige ruime situering van de bebouwing binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 15 'Overgangsrecht'
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 16 'Slotregel'
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Bankenstraat 19-21 a/b".
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Er wordt een overeenkomst gesloten ten behoeve van het verhalen van legeskosten volgens de legesverordening, de bijdrage kwaliteitsverbetering van het landschap, de landschappelijke inpassing en een overeenkomst met betrekking tot planschade.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is in de periode december 2020 tot en met april 2021 door de initiatiefnemer een omgevingsdialoog gevoerd. Op verschillende momenten zijn digitale bijeenkomsten gehouden met omwonenden. Het verslag van de omgevingsdialoog is bijgevoegd als bijlage 6 bij deze toelichting. Gezien de kanttekeningen die door omwonenden zijn geplaatst en het besef dat voor de verantwoording van de permanente teeltondersteunende voorzieningen ten noorden van de Kuijerstraat nog nader onderzoek nodig is wordt voor nu afgezien van het realiseren van deze teeltondersteunende voorzieningen. Dit is kenbaar gemaakt in een apart schrijven van 3 augustus 2021 aan de omwonenden. De brief is bijgevoegd bij het verslag van de omgevingsdialoog.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het concept plan is toegezonden aan het waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant. Waterschap Brabantse Delta heeft op 17 juni2022 onder voorbehoud een positief wateradvies uitgebracht. Op 31 januari 2022 is het plan via het invullen van het e-formulier aangemeld bij de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft aangegeven dat het ingevulde formulier geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De vooroverlegreactie van de provincie Noord-Brabant is als bijlage 7 bijgevoegd. Op 17 juni 2022 heeft het waterschap onder voorbehoud een positief wateradvies afgegeven welke is opgenomen in bijlage 8. Naar aanleiding van het advies is paragraaf 4.4 aangepast.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 20 oktober 2022 tot en met 30 november 2022, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen over het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.