direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Hoge Bremberg 33c
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Hoge Bremberg 33c is momenteel een verouderd glastuinbouwbedrijf aanwezig. Het bedrijf is voornemens om de locatie uit te breiden en er een volwaardig en toekomstgericht glastuinbouwbedrijf te realiseren.

Door toepassing te geven aan de binnen het vigerend bestemmingsplan geboden uitbreidingsmogelijkheden is het de bedoeling om het bedrijf uit te breiden tot in totaal 9 hectare.

Het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied" bevat wijzigingsbevoegdheden die het mogelijk maken om de beoogde ontwikkeling te realiseren. Een wijzigingsbevoegdheid bevat voorwaarden waaraan een ontwikkeling getoetst dient te worden. In het voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Etten-Leur grofweg halverwege tussen Etten-Leur en Breda in. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich voornamelijk door agrarische gronden met overwegend glastuinbouwbedrijven. Het plangebied ligt op circa 200 meter afstand tot de gemeentegrens met de gemeente Breda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0001.png"

De topografische kaart van Etten-Leur. Het plangebied is globaal aangeduid met een gele ster. Bron: topotijdreis.nl, 2020.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Etten-Leur, sectie Q, nummers 1563, 1564, 1567, 1570, 2426, 2427, 3247, 3248, 3250, 3255 en 3282. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door de Hoge Bremberg. De noordelijke, oostelijke en zuidelijke plangrens worden gevormd door agrarische gronden.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden vigeert thans het bestemmingsplan "Buitengebied" zoals vastgesteld op 30 september 2013 door de gemeente Etten-Leur. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch' en 'Water'. Daarnaast is het gehele plangebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2'. Verder zijn de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Aan de Hoge Bremberg zelf zijn twee bouwvlakken met de aanduiding 'glastuinbouw' gelegen. Met het onderhavige wijzigingsplan worden de bestaande bouwvlakken uitgebreid tot één bouwvlak van 9 hectare groot waarvan 8 hectare ten dienste van glastuinbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0002.png" Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Etten-Leur met rood omkaderd het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020

Het bestemmingsplan bevat in artikel 3.6.5 de mogelijkheid om het bouwvlak onder voorwaarden te vergroten. Verder wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6.11 om een waterbassin naast het bouwvlak te realiseren. Hiervoor dient de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen' aangebracht te worden. Een ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied moet verder voorzien worden van een landschappelijke inpassing. Een dergelijke inpassing moet planologisch-juridisch geborgd worden. Dit gebeurt door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6.15 waarmee de bestemming 'Groen - Houtsingel' aan gronden kan worden toegekend. In hoofdstuk 4 wordt uitgebreider ingegaan op de van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidsdocumenten waaraan het planvoornemen wordt getoetst. In hoofdstuk 4 worden de wijzigingsbevoegdheden benoemd waar gebruik van gemaakt wordt. De voorwaarden behorende bij deze wijzigingsbevoegdheden worden daarbij besproken. In hoofdstuk 5 komen de planologisch relevante milieuaspecten aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Hierna komen in hoofdstuk 7 en 8 de economische uitvoerbaarheid respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voor het opstellen van het wijzigingsplan is het van belang dat de huidige en beoogde situatie van het bedrijf binnen het plangebied goed in beeld worden gebracht. De locatie van het bedrijf is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie beschreven.

2.2 Huidige situatie

Het huidige glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Bremberg 33c beslaat circa 3 ha kassen en een loods van 905 m2 groot. Ten westen van deze bedrijfsloods staat de bedrijfswoning. De ontsluiting van het bedrijf loopt via de Hoge Bremberg. De gronden ten oosten van de kassen waren in gebruik door de melkveehouderij welke gevestigd is op Hoge Bremberg 33. Verder loopt haaks direct ten oosten van de huidige kassen een oude landbouwweg (Oude Bremberg) bedoeld voor de ontsluiting van de aanliggende percelen. Dit betreft geen doorgaande weg. De gronden van deze weg waren tot voor kort in eigendom van de gemeente Etten-Leur. Op 17 februari 2020 heeft de raad besloten een deel van de Oude Bremberg te onttrekken aan de openbaarheid. Het onttrekken van de Oude Bremberg aan de openbaarheid maakt de weg vrij voor de uitbreidingsplannen van het glastuinbouwbedrijf. Daarnaast loopt over de gronden, haaks op het huidige bedrijf, een A-watergang van het Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap heeft inmiddels een vergunning verleend om deze watergang te dempen ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding (zie paragraaf 5.4).

Het bedrijf is in de jaren negentig met circa 2 hectare uitgebreid tot de huidige 3 hectare. Indertijd is ervoor gekozen om twee bouwvlakken aan te brengen. De reden voor deze wijze van regelen van de uitbreiding is onbekend. De kassen zijn doorlopend gerealiseerd en het bedrijf heeft feitelijk altijd als één bedrijf gefunctioneerd. De teelt bestaat uit komkommers en tomaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0003.png"

Luchtfoto bestaande situatie met plangebied bij benadering in rood aangegeven. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

Hieronder zijn luchtfoto's opgenomen van het plangebied in 2020 en 2021 om aan te tonen dat de feitelijke situatie tussen het starten van het project en de vaststelling van het plan in 2021 er geen wijzigingen zijn geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0004.png"

Luchtfoto 2020. Bron: www.topotijdreis.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0005.png"

Luchtfoto 2021. Bron: www.topotijdreis.nl

2.3 Beoogde situatie

2.3.1 Nieuwe situatie

Door het verwerven van de gronden ten noordoosten van het huidige bedrijf is de mogelijkheid ontstaan om het bedrijf uit te breiden. Door de ligging van het bedrijf en de verworven gronden in het gebied aangeduid als 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2' is het mogelijk om het bedrijf uit te breiden tot 9 hectare.

In de nieuwe situatie wordt al het bestaande glas geamoveerd en vervangen door een moderne en energiezuinigere kas. Een deel van wat nu kas is wordt vervangen door een nieuwe loods voorzien van een laaddok voor de afvoer van de geteelde producten. Hieronder is de nieuwe situatie weergegeven. Een tekening op grotere schaal is opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0006.png"

Beoogde nieuwe situatie. Bron: Jansen GIC, 2020

In totaal worden 79.980 m2 aan kassen gerealiseerd. In het midden van de kas loopt een corridor voor de aan- en afvoer van producten en plantmateriaal. De nieuwe kas krijgt een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 9 meter. Aan de westzijde van het bedrijf blijft de bedrijfswoning en de bestaande loods van 905 m2 ongewijzigd gehandhaafd. Ten noorden daarvan wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd in de vorm van een loods met laaddok van 2.500 m2 groot en een kantine, kantoor en ontvangstruimte van in totaal 600 m2 groot. Deze gebouwen zullen worden uitgevoerd met een goothoogte van 5 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Ten zuiden van de bestaande loods wordt een warmteopslagtank gerealiseerd. Deze tank maakt het mogelijk om energie te besparen door tijdelijk warm water op te slaan. Dit warme water kan later benut worden om de kassen te verwarmen op momenten dat er een grotere warmtevraag is vanuit de kassen.

Ten zuiden van de kassen wordt een waterbassin aangelegd met een omvang van 5.000 m2. Dit bassin wordt gebruikt voor het opvangen van schoon regenwater van de kassen. Dit schone water kan vervolgens gebruikt worden als gietwater voor het gewas. Dit bassin heeft een diepte van circa 0,8 meter onder maaiveld en wordt omgeven door (aarden) dijken met folie overtrokken, met een hoogte van circa 2,5 meter boven maaiveld.

2.3.2 Landschappelijk inpassingsplan en kwaliteitsverbetering
2.3.2.1 Landschappelijk inpassingsplan

Toetsingskader

In artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn ter bevordering van de kwaliteitsverbetering van het Brabants landschap regels gesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen die plaats vinden in de buitengebieden van Brabant. Deze regels zijn regionaal uitgewerkt en voor de gemeente Etten-Leur vastgelegd in de op 26 januari 2016 vastgestelde 'Beleidsregels landschappelijke inpassing gemeente Etten-Leur'. Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling, tenzij deze ontwikkeling direct is toegestaan, dient een landschappelijk inpassingsplan opgesteld te worden.

Beoordeling

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Stichting Het Noord-Brabantse landschap. Dit plan is opgenomen als bijlage 1 bij de regels van dit wijzigingsplan. De landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd rondom het hele bedrijf.

De landschappelijke inpassing bestaat uit een houtsingel langs de noord-, oost- en zuidzijde van het bedrijf. Deze zone is aan de noord- en zuidzijde 7,5 meter breed en aan de oostzijde 10 meter breed. De groenzone staat op voldoende afstand van de nieuwe kassen om te voorkomen dat de houtsingel zijn schaduw over de kassen werpt. Aan de westzijde van het bedrijf wordt aan de achterzijde van de bestaande bebouwing van derden langs de Hoge Bremberg en langs het waterbassin een knip- en scheerheg gerealiseerd. De warmtetank zal ingepast worden met een zestal zuilvormige laanbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0007.png"

Landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Bron: Stichting Het Noord-Brabants Landschap, 2020.

Conclusie

Aan de verplichting om een landschappelijk inpassingsplan op te stellen wordt voldaan. De realisatie en behoud van de inpassing is in de regels van dit plan gewaarborgd.

2.3.2.2 Algemene kwaliteitsverbetering

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant dient invulling te worden gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor is in regionaal verband een 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' opgesteld. Dit afsprakenkader is vastgesteld in het Ruimtelijk Regionaal Overleg van december 2014. Op grond van dit regionale afsprakenkader kan de vergroting van het glastuinbouwbedrijf worden aangemerkt als een categorie 2-ontwikkeling: 'alle glastuinbouwontwikkelingen in vestigingsgebieden en doorgroeigebieden voor glastuinbouw als bedoeld in de Verordening Ruimte, tenzij het valt onder categorie 1 (binnen rechtstreekse mogelijkheden geldend bestemmingsplan). Boven per gemeente bepaalde maatvoering kan de gemeente aanvullende verplichtingen opleggen (categorie 3)'.

Categorie 2-ontwikkelingen zijn ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt in voorliggend geval plaats in de vorm van een landschappelijke inpassing, overeenkomstig de eisen die gesteld worden aan categorie 2-ontwikkelingen van het regionale afsprakenkader én de voorwaarde sub h.

Categorie 3-ontwikkelingen hebben over het algemeen een beduidende invloed op de omgeving door vergroting van de bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het bestemmings- of bouwvlak en/of substantiële bestemmingswijziging. Bij categorie 3-ontwikkelingen wordt de omvang van de kwaliteitsverbetering bepaald door 20% van de totale bestemmingswinst (= bestemmingswinst – bestemmingsverlies).

Beoordeling

In de op 26 januari 2016 door het College van B&W vastgestelde 'Beleidsregels landschappelijke inpassing gemeente Etten-Leur' is bepaald dat de bestemmingswinst wordt berekend over de oppervlakte bouwvlak boven de 5 ha. Indien een initiatiefnemer al een bestaand bouwvlak groter dan 5 ha. heeft, dan wordt de bestemmingswinst berekend over het meerdere. Dit komt overeen met het regionale afsprakenkader waarin vastligt dat 'boven per gemeente bepaalde maatvoering kan gemeente aanvullende verplichtingen opleggen'.

Initiatiefnemer dient dus niet alleen zorg te dragen voor een landschappelijke inpassing van de ontwikkeling (overeenkomstig categorie 2 van het regionale afsprakenkader), maar ook een financiële bijdrage te storten in het gemeentelijk fonds voor kwaliteitsverbetering landschap (overeenkomstig categorie 3 van het regionale afsprakenkader).

Voor de nadere financiële uitwerking wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting. Hierin zijn de bedragen en berekeningen verder uitgewerkt.

De gemeente Etten-Leur voert een actief landschapsbeleid. Dat beleid is gebaseerd op de in 2005 vastgestelde 'StructuurvisiePlus 2020, Etten-Leur in Bloei'. De daarin opgenomen visie op het gebied van landschap vormt nog steeds een goed uitgangspunt. Belangrijke onderdelen van de landschapsvisie zijn het project Groene Schakel, agrarisch en particulier landschapsbeheer en de realisatie van ecologische verbindingszones (enkele tientallen kilometers).

Het project Groene Schakel -een robuuste groenstructuur van zo'n 25 hectare tussen de bos- en natuurgebieden het Liesbos, de Hooiberg, de Berk en de Haagse Dijk- is gerealiseerd. Agrarisch en particulier landschapsbeheer is structureel vormgegeven via een apart project, inclusief financiering daarvan. De ecologische verbindingszones in Etten-Leur zijn voor ongeveer de helft gerealiseerd. Er is nog een forse restopgave. Ecologische verbindingszones zijn een belangrijk bestedingsdoel van de middelen uit het gemeentelijk Groenfonds.

Etten-Leur is doende met de opstelling van een Omgevingsvisie, een vooruitblik voor de komende 10 jaar. Het beleid uit eerder genoemde StructuurvisiePlus zal daarin op hoofdlijnen voortgezet worden. Aan de Omgevingsvisie zullen ook uitvoeringsprogramma's gekoppeld worden. Landschapsontwikkeling zal daarin ook een plaats krijgen. Naast de restopgave aan ecologische verbindingszones wordt gedacht aan andere bestedingsdoelen die goed aansluiten bij het begrip 'kwaliteitsverbetering landschap' zoals dat in het provinciaal en gemeentelijk planologisch beleid gehanteerd wordt. Behalve aan landschap valt te denken aan verbetering van aanwezige en potentiële kwaliteiten van natuur, cultuurhistorie, bodem of water en verbetering van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het buitengebied. De middelen die beschikbaar zijn en nog komen via de regeling kwaliteitsverbetering landschap zullen ook daarvoor ingezet worden. Deze middelen zijn in de gemeentelijke financiële administratie geoormerkt en mogen alleen voor kwaliteitsverbetering van het landschap ingezet worden. Voor de berekening van de bestemmingswinst in voorliggend geval: zie berekening I t/m V in bijlage 2 bij deze toelichting. Voor de berekening van het bestemmingsverlies in voorliggend geval: zie berekening VI t/m X in bijlage 2 bij deze toelichting.

Conclusie

Het initiatief levert een bijdrage aan de algemene kwaliteitsverbetering aan het landschap. Het voornemen voldoet daarmee aan de provinciale en gemeentelijke uitgangspunten.

2.4 Parkeren en verkeer

Dit plan leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen doordat de omvang van de bedrijvigheid toeneemt. Het aantal verkeersbewegingen neemt toe doordat meer werknemers op het bedrijf werkzaam zullen zijn en doordat er grotere volumes fustmateriaal aangevoerd en geteeld product afgevoerd zullen worden.

Voor de verkeersgeneratie van glastuinbouwbedrijven zijn geen CROW kengetallen beschikbaar. Kencijfers gehanteerd in diverse bronnen1 lopen beperkt uiteen: 7,5 - 8,0 motorvoertuigbewegingen/etmaal per bruto hectare glastuinbouw. Deze kencijfers houden zowel rekening met de bevoorrading als de verkeersbewegingen van het personeel. Uit de broncijfers blijkt dat 85% licht verkeer is en 15% vrachtverkeer.

Daarnaast is in het MER dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Etten-Leur (2013) uitgegaan van een bepaalde verkeersgeneratie ten aanzien van glastuinbouwbedrijven. In dit MER is ervan uitgegaan dat een hectare glastuinbouw 8 vrachtwagenbewegingen en 5 personenwagen-bewegingen per werkdag genereert. Uit de uitgevoerde verkeerstellingen (zie het akoestisch rapport in bijlage 11) blijkt dat het glastuinbouwbedrijf waarop dit plan betrekking heeft minder verkeersbewegingen genereert. In onderhavig geval is volgens de kencijfers voor een perceel van 8 ha glastuinbouw dan sprake van 54 personenwagenbewegingen en 10 vrachtwagenbewegingen. Volgens het MER is sprake van 40 personenwagenbewegingen en van 64 vrachtwagenbewegingen (zie tabel 3 van het akoestisch rapport, pagina 12, zoals opgenomen in bijlage 11).

In het akoestisch onderzoek is de verkeersaantrekkende werking onderzocht door middel van een viertal varianten: de situaties volgens kencijfers en het MER waarbij de verkeersgeneratie voor 100% via het noordelijk deel van de Hoge Bremberg naar en vanaf het glastuinbouwbedrijf gaat (variant 1 en 2), de situaties dat de verkeersgeneratie voor 50% over het noordelijk deel van de Hoge Bremberg en voor 50% over de Hilsebaan gaat (variant 3 en 4).

Het akoestisch onderzoek toont aan dat de verkeersaantrekkende werking van alle onderzochte varianten aanvaardbaar is. Variant 1 op basis van kencijfers waarbij het verkeer via het noordelijke deel van de Hoge Bremberg rijdt, wordt als de meest realistische variant beschouwd.

Het parkeren zal op volledig op eigen terrein plaatsvinden. Er is voldoende ruimte op het voorterrein voor het parkeren (westzijde). Verder is het van belang dat de werknemers veelal gezamenlijk naar het bedrijf toekomen via vervoer van het uitzendbureau.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. De wijzigingsbevoegdheid is reeds getoetst aan dit beleid en daar de hogere beleidskaders niet gewijzigd zijn behoeven deze geen nadere toelichting. In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op het relevante beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2022 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Op 1 maart 2020 is de geconsolideerde versie van de Iov gepubliceerd.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Hierbij is er meer ruimte om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is binnen de Interim omgevingsverordening gelegen binnen het 'Landelijk gebied'. Verder is de locatie aangewezen als 'Glastuinbouw-doorgroeigebied'. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Omgevingsverordening. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor ontwikkeling binnen het 'Glastuinbouw-doorgroeigebied'. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.

Artikel 3.64: glastuinbouw-doorgroeigebied

In artikel 3.64 Iov worden de regels gegeven welke van toepassing zijn op het glastuinbouw-doorgroeigebied.

  • 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Glastuinbouw-doorgroeigebied bepaalt:
    • a. dat vestiging en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf is uitgesloten;
    • b. tot welke omvang uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is toegestaan.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan bepalen dat vestiging en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf is toegestaan als het plan onderbouwt dat:
    • a. dit noodzakelijk is vanwege de sanering van een glastuinbouwbedrijf elders waarbij verzekerd is dat het glastuinbouwbedrijf planologisch, juridisch en feitelijk wordt opgeheven; of
    • b. dit voortvloeit uit een herschikking van glastuinbouwbedrijven binnen het doorgroeigebied die bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit in het gebied.
  • 3. Als het voor een bestaand glastuinbouwbedrijf in het doorgroeigebied niet mogelijk is om aansluitend op het bestaande bouwperceel uit te breiden, kan voor die uitbreiding binnen het gebied een nieuw bouwperceel worden aangewezen.
  • 4. Als er in een Doorgroeigebied samenloop bestaat met de instructieregels opgenomen in paragraaf 3.2.3 Natuur Netwerk Brabant, zijn de bepalingen uit die paragraaf van overeenkomstige toepassing.

Beoordeling

Voorwaarden ad 1:

Het onderhavige plan ziet niet toe op het vestigen van of het omschakelen naar een glastuinbouwbedrijf. Op de locatie is reeds een glastuinbouwbedrijf aanwezig. Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. In het moederplan is uitbreiding tot maximaal 9 ha bouwvlak waarvan maximaal 8 ha aan kassen toegestaan. Aan deze voorwaarden uit het moederplan wordt voldaan (zie ook hoofdstuk 4).

Voorwaarden ad 2:

Er is geen sprake van omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf.

Voorwaarden ad 3:

Het bedrijf breidt uit over gronden die direct grenzen aan het reeds bestaande bouwvlak. Het aanwijzen van een nieuw bouwperceel is niet aan de orde.

Voorwaarden ad 4:

Het voorliggend wijzigingsplan heeft geen negatieve invloed op het Natuur Netwerk Brabant. Zie hiervoor paragraaf 5.5.

Conclusie

Het onderhavige planvoornemen voldoet aan de provinciale regels uit de Interim omgevingsverordening.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  • 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.

Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  • 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Ad c) - meerwaarderecreatie

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  • 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan sprake. De ontwikkeling maakt gebruik van een bestaand agrarisch bouwvlak.
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het onderhavige initiatief betreft het uitbreiden van een glastuinbouwbedrijf in het landelijk gebied. Het betreft derhalve geen stedelijke ontwikkeling waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
  • c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het beoogde bouwvlak is zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.

Voorwaarden ad b:

  • a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 5 van het onderhavige wijzigingsplan wordt ingegaan op deze effecten.
  • b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in hoofdstuk 2, paragraaf 2.4.
  • c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in hoofdstuk 5. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering door de locatie te voorzien van een passende landschappelijke inpassing. Verder wordt ook een bijdrage geleverd aan de algehele kwaliteitsverbetering van het landschap. De bestaande kassen en technieken worden vervangen door de laatste techniek wat ten goede komt aan een vermindering van energieverbruik. Het plangebied is verder aangewezen voor de ontwikkeling van glastuinbouwbedrijven.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een evenwichtige toedeling van functies.

Hoofdstuk 4 Wijzigingsbevoegdheden

Toetsingskader

Om uitvoering te geven aan de beoogde ontwikkeling dient gebruik gemaakt te worden van de volgende wijzigingsbevoegdheden uit het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied":

  • a. artikel 3.6.5 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak glastuinbouwbedrijf;
  • b. artikel 3.6.11 Wijzigen ten behoeve van voeder- en watervoorzieningen;
  • c. artikel 22.4.1 Wijzigen naar 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden' (bestemming 'Water');
  • d. artikel 27.4.1 en 29.4.1 Wijzigingsregels ten behoeve van het verwijderen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' respectievelijk 'Waarde - Archeologie 4';
  • e. artikel 38.1 Wijzigen naar 'Bos', 'Groen', 'Groen - Houtsingel'. 'Natuur' en 'Water';
  • f. artikel 38.7 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak glastuinbouwbedrijf, omschakeling naar glastuinbouwbedrijf of nieuwvestiging glastuinbouwbedrijf.

Bij de onderstaande beoordeling worden de voorwaarden van de onderscheiden wijzigingsbevoegdheden weergeven. Per voorwaarde wordt in cursief aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

Beoordeling

3.6.5 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Vergroting van het bouwvlak ten behoeve van kassen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'. Er is ter plaatse geen maximum oppervlakte aangeduid.
  • b. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 3,5 ha., waarvan maximaal 3 ha. kassen. Op de ontwikkeling is lid c. van toepassing.
  • c. In uitzondering op het bepaalde in lid a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied', 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1' en 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2' vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 9 ha., waarvan maximaal 8 ha. kassen. Het plangebied is voorzien van de aanduiding 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2'. Het plan voorziet in een bouwvlak van 9 ha. waarvan 8 ha. aan kassen.
  • d. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige. Het voornemen is voorgelegd aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB). Dit onafhankelijk orgaan heeft op 30 april 2020 advies uitgebracht. De AAB is van oordeel dat de uitbreiding van het areaal glas noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en ontwikkeling van het bedrijf. Het AAB-advies is opgenomen in bijlage 3 behorende bij deze toelichting. Aan deze voorwaarde is voldaan.
  • e. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak. De uitbreiding grenst direct aan het bestaande bouwvlak. Daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde.
  • f. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuhygiënische inpasbaarheid. Volledigheidshalve wordt daarnaar verwezen. Aangetoond wordt dat de gewenste uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf milieuhygiënisch inpasbaar is.
  • g. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:
    • 1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;
    • 2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;
    • 3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;
    • 4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

In paragraaf 5.5.1 wordt ingegaan op de Voortoets Stikstof. In de Voortoets is met behulp van het programma AERIUS-calculator versie 2019A aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een toename van de stikstofemissie uit de inrichting op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. In de regels is ook vastgelegd dat dat de oppervlakte aan kassen maximaal 8 ha. mag bedragen.

  • h. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i. Indien door de vergroting een bouwvlak ontstaat met de mogelijkheid voor meer dan 5 ha. kassen, dient bovendien anderszins te worden voldaan aan het gestelde onder i. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Stichting Noord-Brabants Landschap een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het realiseren en behouden van de landschappelijke inpassing is in dit wijzigingsplan zeker gesteld door enerzijds het bestemmen van de gronden tot 'Groen - Houtsingel' en anderzijds het opnemen van het landschappelijk inpassingsplan als bijlage 1 behorende bij de regels gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting. In paragraaf 2.3.2.1 wordt het landschappelijk inpassingsplan behandeld. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  • i. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.3.2.2 wordt ingegaan op de wijze waarop voldaan wordt aan deze voorwaarde.
  • j. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied ecologische verbindingszone' en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied behoud en herstel watersystemen', worden niet belemmerd of aangetast. Binnen het plangebied zijn geen gronden met de aanduidingen 'zoekgebied ecologische verbindingszone' en/of 'zoekgebied behoud en herstel watersystemen' aanwezig.

3.6.11 Wijzigen ten behoeve van voeder- en watervoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen' te wijzigen en / of toe te voegen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het is niet mogelijk de voeder- en watervoorzieningen binnen het bestaande bouwvlak en/of de bestaande aanduiding te realiseren. De gevraagde omvang van 8 ha. kassen is volgens het advies van de AAB afgestemd op de omvang van de bedrijfsvoering. Naast de 8 ha. kassen worden binnen het bouwvlak van 9 ha. de nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd en zijn de bestaande bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning aanwezig. Hiermee is de maximale omvang van het bouwvlak bereikt. Het is derhalve niet mogelijk om de watervoorzieningen binnen het bouwvlak te realiseren.
  • b. De situering dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding. Het waterbassin grenst direct aan het bouwvlak. Zie ook paragraaf 2.3.1. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
  • c. De oppervlakte van de aanduiding mag niet meer bedragen dan 5.000 m². Aan deze voorwaarde wordt voldaan. De oppervlakte van de aanduiding is 4.750 m2 groot.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m. De dijkhoogte van het waterbassin bedraagt circa 2,5 meter boven maaiveld, zodat de maximale bouwhoogte van 3 m voor de watervoorziening niet wordt overschreden.
  • e. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied ecologische verbindingszone' en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied behoud en herstel watersystemen', worden niet belemmerd of aangetast. Deze aanduidingen komen niet voor binnen het plangebied.

22.4.1 Wijzigen naar 'Agrarisch' en / of 'Agrarisch met waarden' (bestemming 'Water')

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ en / of ‘Agrarisch met waarden’ met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • b. De wijziging leidt niet tot negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
  • c. Het betrokken waterschapsbestuur is hieromtrent gehoord.

Het waterschap is reeds door de ondernemer benaderd. De noodzakelijke vergunningen voor het dempen van de waterloop zijn op 5 februari 2020 verkregen door de ondernemer. Dientengevolge mag uitgegaan worden van het gegeven dat voldaan wordt aan alle drie de voorwaarden.

27.4.1 en 29.4.1. Wijzigingsregels ten behoeve van het verwijderen dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 2' respectievelijk 'Waarde Archeologie 4'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2 (artikel 27.4.1)'/'Waarde - Archeologie 4 (artikel 29.4.1)' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Voor de beoogde uitbreiding is door ArcheoPro een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de gronden betrokken bij het onderzoek vrij gegeven kunnen worden voor het beoogde gebruik. Zie ook het archeologisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 4 behorende bij deze toelichting. Op grond hiervan kunnen de dubbelbestemmingen op de uitbreidingsgronden gedeeltelijk verwijderd worden. Op 20 juli 2020 is door de regioarcheoloog het advies uitgebracht op het uitgevoerde onderzoek. De regioarcheoloog stemt in met het uitgevoerde onderzoek en de daarin opgenomen conclusies. De conclusie uit het rapport vraagt om een vervolgonderzoek in het noordwestelijk deel van het plangebied. Dit vervolgonderzoek zal onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning die voor het realiseren van het initiatief nodig is. Het vervolgonderzoek vormt geen belemmering voor het in procedure brengen van het voorliggend wijzigingsplan. Zie ook paragraaf 5.2.1.

38.1 Wijzigen naar 'Bos', 'Groen', 'Groen - Houtsingel', 'Natuur' en 'Water'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in het kader van natuur- en landschapsbeleid dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemmingen 'Agrarisch' en / of 'Agrarisch met waarden' worden gewijzigd in de bestemming 'Bos', 'Groen', 'Groen - Houtsingel', 'Natuur' en / of 'Water' ten behoeve van behoud en / of ontwikkeling van bos, ecologische verbindingszones, landschapselementen, natuur en / of water, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen. De gronden voor de landschappelijke inpassing krijgen de passende bestemming 'Groen-Houtsingel'. Deze wijziging leidt er niet toe dat de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen agrarische percelen onevenredig worden aangetast. Het bestaande agrarische gebruik van die percelen kan onveranderd worden voortgezet. 
  • b. De wijziging vindt pas plaats nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is. De aankoop en overdracht van het plangebied heeft reeds plaatsgevonden. Initiatiefnemer is eigenaar van het totale plangebied. Daarnaast wordt de realisering, het onderhoud en de instandhouding van de landschappelijke inpassing publiekrechtelijk gewaarborgd door in de regels een voorwaardelijke verplichting op te nemen.

38.7 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak glastuinbouwbedrijf, omschakeling naar glastuinbouwbedrijf of nieuwvestiging glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en/of van een glastuinbouwbedrijf, dan wel omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf dan wel nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. In geval van vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf is wijziging uitsluitend toegestaan in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.5 en moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.6.5. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3.6.5.
  • b. In geval van omschakeling naar of nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf is wijziging uitsluitend toegestaan in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.7 en moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.6.7. Het onderhavig plan heeft geen betrekking op het omschakelen of nieuwvestigen van een glastuinbouwbedrijf.

 

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan alle voorwaarden van de toe te passen wijzigingsbevoegdheden.  

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)wijzigingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:

  • archeologie;
  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • ecologie;
  • milieuzonering;
  • geluidshinder;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • cultuurhistorie;
  • kabels en leidingen;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij een bodemverstoring groter dan 1.000 m2 en dieper dan 40 cm. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij een bodemverstoring groter dan 50.000 m2 en dieper dan 40 cm.

Door ArcheoPro is in mei 2020 een archeologisch onderzoek uitgevoerd op de nu nog onbebouwde gronden. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat door hoge waterstand in het gebied er weinig menselijke activiteiten te hebben plaatsgevonden. De enige mogelijke vondsten bestaan uit een boerderij locatie uit de negentiende eeuw. De boerderij is maar kort in gebruik geweest en eind negentiende eeuw alweer verlaten. Zolang de bodemingrepen niet dieper gaan dan 40 cm onder maaiveld zal geen verstoring plaatsvinden. Het archeologisch onderzoek adviseert om ter plaatse van de oude boerderij een vervolgonderzoek uit te voeren. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de algemene beschermingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11 afdoende is. Om recht te doen aan de archeologische waarden wordt ter plaatse van de oude boerderij in een zone van circa 100 meter de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de oppervlakte- en/of dieptematen uit de dubbelbestemming worden overschreden en of eventueel aanvullend bureau- of proefsleuvenonderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0008.png"

Uitsnede kadastrale kaart 1832. Boerderij uit de 19e eeuw is geel omcirkelt. Bron: ArcheoPro, rapportnr. 20036, september 2020

Voor de bestaande bebouwing is geen onderzoek uitgevoerd. De nieuw te bouwen loodsen worden gerealiseerd onder de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" en zullen naar verwachting de archeologische belangen niet in geding brengen. Nader onderzoek zal naar verwachting niet nodig zijn. De nieuwbouw van de kassen zal plaats vinden op grond voorzien van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". Daar deze kassen gerealiseerd worden ter vervanging van reeds bestaande kassen is het de verwachting dat daarbij ook geen nader onderzoek nodig is. Ter bescherming van de archeologische waarden blijven de dubbelbestemmingen gehandhaafd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. De bestemmingen zullen verder gehandhaafd blijven waardoor toekomstige bescherming gegarandeerd is. De regioarcheoloog adviseert om het selectieadvies van ArcheoPro te volgen.

5.2.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het wijzigingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het wijzigingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0009.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode contour. Bron CHW-kaart, 2010.

Beoordeling

Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'. Dit is de regio die zich uitstrekt van Oud Gastel tot Nispen en van Etten-Leur tot Heerle. De winning en het transport van turf heeft het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaarten en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden werden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Er is een provinciale strategie opgesteld voor de volledige regio. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard en kent niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.

De Hoge Bremberg ten westen van het plangebied en de oude landbouwweg (Oude Bremberg) ten oosten van de bestaande bebouwing zijn gewaardeerd als cultuurhistorisch waardevolle elementen met een redelijk hoge waarde. Het planvoornemen heeft geen effecten op de loop en ligging van de Hoge Bremberg. De Oude Bremberg is niet langer als verbindingsweg herkenbaar in het landschap. De doorlopende lijn zoals gesuggereerd wordt op de cultuurhistorische waardenkaart is al jaren geleden verdwenen. Er is daarmee geen sprake meer van een cultuurhistorisch waardevol element met een redelijk hoge waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0010.png"

Luchtfoto voormalige ligging Oude Bremberg. Bron: Streetsmart.cyclomedia, 2020

Een cultuurhistorisch waardevolle element met een zeer hoge waarde is ten oosten van het plangebied gelegen en betreft de Moerdijkse postbaan. Deze weg, die tevens de grens vormt met de gemeente Breda, is van belang door de verharding met betonplaten. Deze verharding werd aangelegd naar aanleiding van een ruilverkaveling na 1940. Omwille van de zeldzaamheid heeft deze straat een zeer hoge cultuurhistorische waardering gekregen. Het onderhavig plan heeft geen effecten op het behoud van deze cultuurhistorische waarde.

Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.

5.3 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem. De regionale bodemkwaliteitskaart (2017) die ook in de gemeente Etten-Leur wordt gehanteerd, is volgens het RIVM-systematiek opgesteld en geeft het gewenst of toekomstig bodemgebruik weer. Binnen de bodemkwaliteitskaart wordt onderscheid gemaakt in bodemkwaliteitsklassen

Beoordeling

De bodemkwaliteit Agrarisch Buitengebied (van toepassing ter plaatse van het plangebied) is in bestemmingsplannen te vergelijken met functies als:

  • Natuurgebied;
  • Landbouw.

De huidige (Wro) bestemming van het perceel is deels 'Agrarisch' met de aanduiding 'Glastuinbouw'' en de bestemming 'Water' voor de in het gebied aanwezige waterloop.

De nieuwe bestemmingen zijn op deze locatie te vervatten onder de bodemfunctieklasse agrarisch en sluiten daarmee aan op de bestaande bodemfunctieklasse.

Op basis van hetgeen hierboven is beschreven en op basis van het voorziene toekomstige gebruik in relatie tot de bestaande functie is er ter plaatse van het plangebied geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Conclusie 

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

5.4 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:


Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0011.png"

Uitsnede keurkaart Keur Waterschap Brabantse Delta 2015, waarop het plangebied is weergegeven met een gele ster. Bron: Waterschap Brabantse Delta, 2015.

Naast de keur hanteert het Waterschap ook de waterlegger kaart. Op de waterlegger is de volgende informatie opgenomen:

  • alle aanwezige sloten en beken (waterlopen) en dijken (waterkeringen), inclusief ‘kunstwerken’ zoals stuwen, sluizen, gemalen;
  • wie verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud hiervan;
  • de status, ligging, afmetingen en vorm van waterlopen, dijken, waterbergingen, vaarwegen en kunstwerken;
  • de beschermingszones langs waterlopen en dijken.

Op onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de waterlegger kaart. Hierop is te zien dat in het plangebied diverse B-waterlopen voorkomen alsmede een A-waterloop. B-waterlopen worden niet bijzonder beschermd en mogen in principe gedempt worden indien de doorstroming van het water en het waterbergend vermogen gecompenseerd worden. A-waterlopen zijn belangrijk voor het waterhuishouden van een gebied en mogen niet zo maar gedempt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0012.png"

Beoordeling

Ten behoeve van de beoordeling van de waterhuishoudkundige aspecten is door Milon een rapportage opgesteld in maart 2020. Deze rapportage is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder wordt ingegaan op de conclusie van het rapport. Voor de volledige onderbouwing wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlage.

De ontwikkeling op de onderzoekslocatie heeft tot gevolg dat het verhard oppervlak toeneemt met circa 65.800 m2. Gezien het kassencomplex uitgebreid wordt stelt het bevoegd gezag dat dit op een hydrologisch neutrale manier dient te gebeuren en er eveneens compenserende voorzieningen moeten worden gerealiseerd. Op de onderzoekslocatie dient 1.975 m3 hemelwater opgevangen/geïnfiltreerd te worden. De initiatiefnemer is voornemens een hemelwaterbassin aan te leggen om de gewassen in de kassen te kunnen bewateren. In het bassin kan circa 10.000 m3 hemelwater worden geborgen en opgeslagen. Het hemelwaterbassin zal voorzien worden van een knijpvoorziening die het hemelwater vertraagt afvoert (2 l/s/ha) naar het oppervlaktewater in het geval dat de voorziening vol raakt. Wanneer blijkt dat hemelwater in de beoogde situatie verontreinigd kan raken met overtollig gietwater of condenswater zal een kwaliteitsbuffersysteem geïnstalleerd moeten worden. De concrete uitvoering van het waterbassin zal nader uitgewerkt worden in de omgevingsvergunningsaanvraag. Hierbij zal ook aan de orde komen of een kwaliteitsbuffer noodzakelijk is. Door het aanleggen van het hemelwaterbassin wordt voldaan aan bergingseis van de gemeente Etten-leur en hydrologisch neutraal ontwikkeld.

De A-waterloop die in het plangebied ligt moet gedempt worden in verband met de uitvoerbaarheid van het project. Het waterschap Brabantse Delta heeft aangegeven dat de betreffende A-waterloop afgewaardeerd wordt naar B-waterloop en heeft reeds vergunningen afgegeven die het dempen van de sloot toestaan. De waterloop wordt verplaatst naar gronden ten zuiden van het plangebied waardoor de doorstroming en het waterbergend vermogen gecompenseerd worden. Door de afwaardering van A naar B-waterloop en daardoor het ontbreken van een noodzaak tot specifieke bescherming hoeft de verlegging niet meegenomen te worden in dit plan.

De waterhuishoudkundige aspecten komen ook aan bod in paragraaf 5.4 van bijlage 6 bij deze toelichting. In dit rapport wordt ook ingegaan op mogelijke waterhuishoudkundige effecten op het Natuurnetwerk Brabant.

De waterhuishoudkundige aspecten zijn ook voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta. Het waterschap heeft op 21 augustus 2020 en op 22 december 2020 geadviseerd. De op 21 augustus 2020 gemaakt opmerkingen zijn verwerkt in het plan en het waterschap heeft op 22 december 2020 positief geadviseerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat alle wateraspecten zorgvuldig zijn afgewogen.

5.5 Ecologie

5.5.1 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het 'Ulvenhoutse Bos', welke is gelegen op een afstand van circa 8 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting.

Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich een bosje dat aangemerkt is als behorende tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het onderhavige initiatief kan potentieel negatieve effecten hebben op het NNB. Om dit te bepalen is door Econsultancy een rapport effectenonderzoek Natuurnetwerk Brabant opgesteld. Dit rapport is bijgevoegd als bijlage 6 aan deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.

In onderhavig geval is sprake van de uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf van 3 ha naar 8 ha met alle bijbehorende voorzieningen. Uitstoot van stikstof ten gevolge van het planvoornemen bestaat uit de verwarmingsinstallatie en uit de verkeersbewegingen die de ontwikkeling genereert, alsmede de aanlegfase, bestaande uit demonteren en afvoeren bestaande kassen, de bouw van nieuwe kassen en de bouw van nieuwe bedrijfsgebouwen. Hiervoor is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen. De uitgangspunten ten aanzien van de referentiesituatie van de stikstofemissie van de landbouwpercelen heeft ter discussie gestaan. De referentiesituatie is onderbouwd door VanDun advies. Het rapport is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting. In dit rapport wordt aangetoond dat de emissie van de landbouwgrond in de voortoets stikstof zoals opgenomen in bijlage 8 is onderschat waardoor er sprake is van een ruime Worst-case berekening.

De berekening is uitgevoerd met de AERIUS calculator, versie 2020. De berekening laat zien dat er geen significant negatieve effecten optreden als gevolg van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden. De maximale emissies van het bedrijf zijn vastgelegd in de regels van het wijzigingsplan waarmee voorkomen wordt dat er in de toekomst alsnog aantasting van het Natura2000-gebied kan plaatsvinden.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. Ter waarborging is in de regels de maximale emissies aan NH3 en NOx vastgelegd.

5.5.2 Flora en fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling en conclusie

Ten behoeve van het initiatief is in februari 2020 een quickscan soortenbescherming uitgevoerd door Ecodat. De quickscan soortenbescherming is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied potentieel geschikt is voor:

  • Alpenwatersalamander;
  • Kamsalamander;
  • Vinpootsalamander;
  • Grote modderkruiper.

De uitgevoerde quickscan komt tot de conclusie dat naar deze soorten nader onderzoek noodzakelijk is.

Het aanvullend soortenonderzoek is inmiddels uitgevoerd. Het onderzoek is op 20 april 2020 gerapporteerd. het aanvullend onderzoek is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. Het onderzoek concludeert dat de nader onderzochte soorten niet in het plangebied voorkomen.

Wel dient de algemene zorgplicht, als beschreven in de Wet natuurbescherming, Wnb art. 1.11, te allen tijde in acht genomen te worden. Of het nu wel of niet om beschermde soorten gaat en of er nu wel of geen ontheffing nodig is of vrijstelling geldt. De zorgplicht houdt in dat eenieder die kan vermoeden dat er een negatief effect op soorten (en individuen) is, maatregelen neemt om deze effecten te voorkomen of te minimaliseren.

Conclusie

De soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van het omgevingstype gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De omgeving van het plangebied wordt aangemerkt als 'gemengd gebied'.

Voor een tuinbouwbedrijf waarbij sprake is van kassen met gasverwarming geldt volgens de VNG-publicatie in het omgevingstype 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. De geplande uitbreiding van het bouwvlak voldoet, ten aanzien van alle omliggende functies, niet geheel aan deze richtafstand, zoals blijkt uit onderstaande tabel waarin omliggende functies met de afstand tot deze functie is aangegeven. De afstand is gemeten als de kortste afstand tussen de bestemmingsvlakken.

Adres   Functie   Afstand  
Hoge Bremberg 31   Woning   88 meter  
Hoge Bremberg 33   Agrarisch bedrijf   17 meter  
Hoge Bremberg 33D   Bedrijf   0 meter  
Hoge Bremberg 35   Woning   0 meter  
Hoge Bremberg 37   Woning   0 meter  
Hoge Bremberg 39   Woning   25 meter  
Hoge Bremberg 40   Woning   18 meter  
Hoge Bremberg 46   Agrarisch bedrijf   18 meter  

De genoemde afstanden betreffen de afstand tussen de twee dichtstbijzijnde punten van waar in theorie planologisch gebouwd mag worden. Voor de adressen Hoge Bremberg 33D, Hoge Bremberg nummer 35 en nummer 37 bedraagt de afstand van het agrarisch bouwvlak tot aan de bedrijfs- c.q. woonbestemming 5 meter. In de huidige situatie is reeds een glastuinbouwbedrijf aanwezig en mag nu reeds op de genoemde onderlinge afstand gebouwd worden. De beoogde uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf is verder weg gelegen. De afstand van de uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf tot deze locaties is:

  • Hoge Bremberg 33D - 139 meter;
  • Hoge Bremberg 35 - 139 meter;
  • Hoge Bremberg 37 - 126 meter.

Op het adres Hoge Bremberg 33D is een bedrijfsbestemming aanwezig. De ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijf maakt echter geen nieuwe gevoelige functie mogelijk. Als zodanig treedt er geen belemmering op voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten.

Lichthinder 

Ten aanzien van assimilatieverlichting kan worden opgemerkt dat het bedrijf moet voldoen aan de milieunormen zoals die zijn opgenomen in paragraaf 3.5.1 van het Activiteitenbesluit. Deze normen moeten lichthinder voor omwonenden voorkomen en de duisternis en het donkere landschap beschermen. Initiatiefnemers gaan er op dit moment vanuit dat in de kassen geen assimilatieverlichting aangebracht wordt. Echter, het nieuwe planologisch regime laat dit wel toe en derhalve is dit aspect meegenomen in de beoordeling.

Gevel 

In het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt tussen de gevel- en bovenafscherming. Afscherming van de gevels van de kas is van belang met betrekking tot directe lichthinder. Artikel 3.59 luidt als volgt:

"Vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang is de gevel van een kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast op een zodanige wijze afgeschermd dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn".

De lichtafscherming aan de gevel vindt plaats door doeken. Deze doeken zijn niet licht doorlatend. Bij volledige sluiting zou hiermee een afscherming van 100% haalbaar moeten zijn. Echter doeken kunnen scheuren of er kan een technisch probleem zijn waardoor er kleine kieren ontstaan. Bij 100% afscherming leidt dit direct tot een overtreding. Aangezien een slechte staat van doeken of techniek tot energieverlies leidt en energiekosten een grote kostenpost zijn op een glastuinbouwbedrijf, zal hierop altijd actie worden ondernomen door de ondernemer. Er is daarom gekozen voor een afscherming van 95% in plaats van 100%. De gevel zal als geheel geen 5% licht doorlaten, maar plaatselijk kan licht doorgelaten worden. De eenheid van licht gebruikt in de regels is lux.

Uitgaande van een belichtingsintensiteit van 15.000 lux (hoog) aan de gevel mag op 10 meter afstand nog 5% x 15.000 = 750 lux resteren. Ter illustratie is 750 lux vergelijkbaar met een traditionele gloeilamp van 60 Watt (750 lumen).

Bovenzijde 

De lichthinder van de bovenzijde van de kas is indirecte lichthinder door middel van weerkaatsing tegen een wolkendek. De meeste lichthinder ontstaat bij laaghangende bewolking. In een kas waar assimilatiebelichting aanwezig is, moet een schermdoek aanwezig zijn dat 98% kan afschermen. (art. 3.56 Activiteitenbesluit).

In het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt tussen minder en meer dan 15.000 lux belichting. Bij kassen met een hoge intensiteit belichting moet 98% afscherming plaatsvinden (art. 3.57 Activiteitenbesluit):

  • van zonsondergang tot zonsopgang.

Bij kassen met een lagere lichtintensiteit wordt er onderscheid gemaakt tussen de donkerteperiode en de nanacht. In de donkerteperiode moet 98% afscherming plaatsvinden, in de nanacht moet minimaal 74% zijn afgeschermd. Dit zou betekenen dat de ondernemer het scherm gedeeltelijk moet sluiten. Om energie te sparen worden schermdoeken zoveel mogelijk gesloten gehouden.

Donkerteperiode:

  • 1 september tot 1 november: een half uur na zonsondergang tot 02.00 uur;
  • 1 november tot 1 april: van 18.00 tot 24.00 uur;
  • 1 april tot 1 mei: een half uur na zonsondergang tot 02.00 uur.

Nanacht:

  • 1 september tot 1 november: 02.00 uur tot zonsopkomst;
  • 1 november tot 1 april: ; 24.00 uur tot zonsopkomst;
  • 1 april tot 1 mei: 02.00 uur tot zonsopkomst.

In de zomerperiode (juni, juli, augustus) is voor de minder zwaar belichtende ondernemers dus geen donkerteperiode of nanacht opgenomen in de regelgeving. In deze periode is er echter al zo veel natuurlijk licht overdag, dat de belichtingsinstallatie in de nacht niet gebruikt wordt, gezien de kosten die aan het gebruik van de installatie zijn verbonden en de beperkte meeropbrengst (o.a. vanwege lagere product prijzen in de zomer).

Op basis van deze in het Activiteitenbesluit opgenomen normen wordt in onderhavig geval met betrekking tot het aspect licht in het kader van het woon- en leefklimaat voor omliggende woningen acceptabel geacht.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

5.7 Geluidhinder

Toetsingskader

Door het voornemen veranderd de bedrijfsvoering op de locatie Hoge Bremberg 33c. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient onderzocht te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Hierbij zijn twee aspecten van belang. Door de vergroting van het oppervlak aan kassen zal ook het aantal verkeersbewegingen toenemen. Deze toename moet beoordeeld worden op het aspect verkeersaantrekkende werking en of de toename aan verkeer geen onaanvaardbare toename aan geluidhinder tot gevolg heeft. De aanvaardbaarheid van de verkeersaantrekkende werking is beoordeeld in paragraaf 2.4. Naast het verkeer heeft het bedrijf zelf ook geluidsbronnen in werking. Ook deze moeten worden beoordeeld n een beoordeling van het industrielawaai.

Beoordeling

Door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de beoogde ontwikkeling. Het rapport van 26 mei 2020 is als bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd. Voor de volledige onderbouwing wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlage. Hieronder worden de conclusies van het rapport weergegeven.

De geluidimmissies vanwege een glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Bremberg 33c kan in de onderzochte varianten in de toekomstige situatie voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit wanneer de vrachtwagenbewegingen ten behoeve van de laad- en losactiviteiten in de dagperiode plaats zullen vinden en beperkt blijft tot ten hoogste een keer in de periode van 19.00 uur tot 06.00 uur. Door het toepassen van stillere voertuigen en het rijden met een beheerst rijgedrag is het mogelijk dat ook in de nachtperiode aan de grenswaarde van het maximale geluidniveau van 65 dB(A) kan worden voldaan. Daarnaast hoeft het voor een glastuinbouwbedrijf geen probleem te zijn wanneer de laad- en losactiviteiten zich tot de dagperiode van 06.00 tot 19.00 uur worden beperkt.

Het verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg dient beoordeeld te worden conform de 'Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer (1996)'. Uit de onderzochte varianten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde bij geen van de onderzochte woningen wordt overschreden. Met toepassing van genoemde circulaire is de verkeersaantrekkende werking op zich al voldoende beoordeeld. Niettemin heeft, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ook nog een toets plaatsgevonden aan de milieukwaliteitsmaat conform de methode Miedema.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0013.png"

Overzichtstekening afstanden van de kassen en oprit tot de gevels van geluidsgevoelige functies. Bron: Akoestisch onderzoek Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, 2020

De geluidbelasting vanwege de te verwachten verkeersaantrekkende werking op basis van de kencijfers en het MER neemt bij de beschouwde woningen gelegen langs het noordelijk gedeelte van de Hoge Bremberg het meest toe. Bij de in dit onderzoek betrokken woningen verandert de classificatie van de milieukwaliteitsmaat nauwelijks na de toegestane planologische ontwikkeling. Door de aanwezigheid van geluidluwe achtergevels bij alle in het onderzoek betrokken woningen wordt de toename van de geluidbelastingen vanwege de verkeersaantrekkende werking bij alle onderzochte varianten aanvaardbaar geacht. Bij de beschouwde woningen kan worden gesteld dat een acceptabel tot goed leefklimaat is gegarandeerd.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat een representatief glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Bremberg 33c akoestisch gezien inpasbaar en ruimtelijk aanvaardbaar moet worden geacht.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wet milieubeheer

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Het onderhavige project staat niet op de lijst met categorieën van gevallen van de Regeling NIBM. Voor gevallen die niet op de lijst staan, kan met de NIBM-tool aannemelijk worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt. De NIBM-grens ligt voor de stoffen PM10 en NO2 op 1,2 µg/m3. Uit de onderstaande berekening met de NIBM-tool blijkt dat de bijdragen voor PM10 en NO2 kleiner zijn dan deze waarde. Hierbij is uitgegaan van de toename aan verkeersbewegingen zoals afkomstig uit het MER. Dit wil zeggen in totaal 104 verkeersbewegingen waarvan 64 bewegingen met vrachtwagens. Deze aanpak is gekozen daar de MER van meer vrachtwagenbewegingen uitgaat dan de kencijfers (zie ook paragraaf 3.3 uit het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 11 behorende bij deze toelichting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0014.png"

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied en in de directe omgeving is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.8.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Toetsingskader

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan de ter plaatse bestaande luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project zelf 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur onder andere bij een woning, school of sportterrein.

Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde digitale monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Met de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten (die zijn opgenomen in het NSL) bijgehouden.

De Monitoringstool is het instrument waarmee de stand van zaken in de uitvoering van de projecten en maatregelen in het NSL wordt gevolgd, en de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden berekend voor het achterliggende kalenderjaar en de toekomstige jaren die relevant zijn voor het NSL. De kaart van de monitoring van het NSL biedt de mogelijkheid om de verschillende resultaten van de monitoring zichtbaar te maken.

Beoordeling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool. In deze tool is onder andere de Rijsbergseweg opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 nabij het plangebied weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0015.png"

Uitsnede kaart NSL-monitoringstool. Plangebied is met gele ster aangeduid. Bron:www.NSL-monitoring.nl, 2020

Id   No2 µg/m3   PM10 µg/m3   PM10  overschrijdin gsdagen   PM2,5 µg/m3   Jaar  
15857228   15.8   17.5   6.1   10.7   2020  
15857229   15.9   17.5   6.1   10.7   2020  
15857230   15.7   17.5   6.1   10.7   2020  
15857231   16.1   17.5   6.1   10.7   2020  
15857232   15.7   17.5   6.1   10.7   2020  
15857233   15.9   17.5   6.1   10.7   2020  
15857234   16.1   17.5   6.1   10.7   2020  
15857235   15.8   17.5   6.1   10.7   2020  
15857236   15.9   17.5   6.1   10.7   2020  
15857237   16.8   17.6   6.2   10.7   2020  
15857238   15.9   17.5   6.1   10.7   2020  
15857239   16.1   17.5   6.1   10.7   2020  
15857240   15.9   17.5   6.1   10.7   2020  
15857241   16.1   17.5   6.1   10.7   2020  
15857242   16.7   17.6   6.2   10.7   2020  
15857243   16.6   17.5   6.2   10.7   2020  
15857244   16.2   17.5   6.1   10.7   2020  
15857245   16.5   17.5   6.2   10.7   2020  
15857246   16.6   17.5   6.2   10.7   2020  
15857247   16.9   17.6   6.2   10.7   2020  
15857253   16.9   17.6   6.2   10.7   2020  
15857254   17.2   17.6   6.2   10.7   2020  
15857255   16.7   17.6   6.2   10.7   2020  
15857257   16.8   17.6   6.2   10.7   2020  

Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 peil jaar 2020. Bron: www.NSL-monitoring.nl, 2020

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 16,8 µg/m3, 17,6 µg/m3 en 10,7 µg/m3 bedragen. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden. De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.

Conclusie 

Het aspect luchtkwaliteit levert dan ook geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Transport

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Buisleidingen

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0157WPHBREMBERG33C-3002_0016.png"

Uitsnede van de risicokaart waarop de planlocatie globaal is aangeduid met een gele ster. Bron: risicokaart.nl, 2020.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico aanwezig.

Transport

Uit de professionele risicokaart blijkt dat de planlocatie is gelegen op een afstand van circa 1,95 kilometer meter van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze Rijksweg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico geldt een plafond van 82 meter uit het midden van de weg. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstanden. Voor het overige ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van andere relevante (water)wegen.

Buisleidingen

Uit de professionele risicokaart de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op een afstand van circa 43 meter tot het plangebied. Het betreft de gasleiding Z-527-01. Het betreft een leiding met een druk van 40 BAR en een diameter van 4 meter. Het risico is dusdanig gering dat er geen sprake is van een 10-6-risicocontour. De leiding heeft een invloedsgebied van 175 meter uit de leiding. Onder het invloedsgebied vallen vooral de kassen. Hier is geen sprake van het permanent aanwezig zijn van werknemers gedurende de werkdag.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

5.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

5.11 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);

Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;

  • 2. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.-plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van een bestaand glastuinbouwbedrijf, welke volledig is vergund. Gewenst is een uitbreiding van het bouwvlak van het glastuinbouwbedrijf tot 9 hectare. Een dergelijk agrarisch bedrijf wordt niet genoemd op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D9, te weten een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een functiewijziging met een oppervlakte groter dan 125 hectare van water, natuur, recreatie of landbouw óf de vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer. Voorliggend initiatief heeft slechts betrekking op het uitbreiden met 6 hectare bouwvlak ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt uit de D-lijst zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Het plan is derhalve niet kaderstellend voor een m.e.r. (beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.

Hiertoe heeft initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld die ter besluitvorming is voorgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur heeft op 1 augustus 2020 naar aanleiding hiervan besloten dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dat geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het wijzigingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

6.2 Opbouw van de regels

Het wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij moederplan het bestemmingsplan "Buitengebied".

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • a. inleidende regels;
  • b. bestemmingsregels;
  • c. algemene regels;
  • d. overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

6.3 Opzet wijzigingsplan

Deze paragraaf geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan.

Op de verbeelding van dit wijzigingsplan zijn een bouwvlak van 9 ha. met de functieaanduiding 'glastuinbouw', en een vlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen' voor de wateropslagvoorziening (waterbassin) opgenomen; de oppervlakte hiervan bedraagt 4.750 m2. De verplichte landschappelijke inpassing is op de verbeelding opgenomen met de bestemming 'Groen-Houtsingel'. Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2', de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing' en de bestemming 'Agrarisch' op de verbeelding opgenomen. Verder zijn voor de reeds bestaande bebouwde gronden nog de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde -archeologie 4' opgenomen.

De regels van het wijzigingsplan leggen vast dat de oppervlakte aan kassen maximaal 8 ha mag bedragen conform de toegepaste wijzigingsbevoegdheid.

In de regels is verder als strijdig gebruik vastgelegd dat de emissie van het bedrijf niet meer dan 161,84 kg NH3/jr of 3.042,09 NOx kg/jr mag bedragen.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. In verband daarmee is het beplantingsplan als bijlage 1 bij de regels opgenomen.

Verder zijn de betreffende regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied" van overeenkomstige toepassing verklaard.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

7.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende initiatief, zoals beschreven in deze toelichting, betreft de uitbreiding van het oppervlak aan kassen van de initiatiefnemer. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeente Etten-Leur sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. De gemeente verleent alleen medewerking aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Omgevingsdialoog

De gemeente acht het voeren van een omgevingsdialoog zeer belangrijk. Door in een vroeg stadium de omwonenden in de omgeving van een ruimtelijk initiatief te benaderen en te informeren wordt de mogelijkheid gecreëerd om maatschappelijk draagvlak voor ontwikkelingen te realiseren. Om dit te faciliteren heeft de gemeente een richtlijn opgesteld hoe een dialoog vormgegeven kan worden.

In juni 2020 heeft de betreffende ondernemer een omgevingsdialoog gehouden onder zijn buren. In bijlage 8 is het verslag van de omgevingsdialoog opgenomen. Kortheidshalve wordt daarna verwezen. De ingebrachte reacties hebben geen aanleiding gegeven om de plannen voor de uitbreiding te wijzigen.

8.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Waterschap Brabantse Delta heeft op 6 oktober 2020 onder voorbehoud positief gereageerd. De door het waterschap gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in paragraaf 5.4 en in bijlage 5 van deze toelichting.

Het door de gemeente ingevulde en ingediende inventarisatieformulier ruimtelijke aspecten gaf de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

8.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 5 november 2020 tot en met 18 december 2020 ter inzage gelegen. In deze periode zijn vier zienswijzen ingediend. In bijlage 14 behorende bij deze toelichting is de nota Beantwoording zienswijzen ontwerpwijzigingsplan 'Buitengebied, Hoge Bremberg 33c' opgenomen. In de nota wordt inegaan op de ingebrachte zienswijzen en zijn deze voorzien van een antwoord. De ingebrachte zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot het gewijzigd vaststellen van het onderhavige wijzigingsplan. In verband met het beschikbaar komen van een nieuwe AERIUS-calculator (versie 2020) is de verrichte voortoets stikstof geactualiseerd. Deze geactualiseerde Voortoets stikstof is opgenomen in bijlage 6 behorende bij de toelichting van dit wijzigingsplan. Het geactualiseerde onderzoek heeft niet tot andere uitkomsten geleid.

8.4 Beroepsprocedure

Na vaststelling van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders van 23 februari 2021 heeft het wijzigingsplan voor beroep ter inzage gelegen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door De Groene Koepel.

Het beroep is behandeld in de zitting van 24 maart 2023 en de Raad van State heeft op 6 september 2023 een tussenuitspraak (202102694/1/R2) gedaan. De Raad van State heeft het college de mogelijkheid gegeven om een herstelbesluit te nemen om zo de tekortkomingen in het oorspronkelijke besluit op te heffen. De tussenuitspraak van de Raad van State is als bijlage 15 aan deze toelichting gevoegd. De in onderstaande tekst opgenomen verwijzingen verwijzen naar deze bijlage.

Het herstelbesluit moet ingaan op:

  • Het college moet daarvoor met inachtneming van wat ¡s overwogen in 5.2 ervoor zorgen dat het wijzigingsplän in overeenstemming is met de wijzigingsvoorwaarde zoals.vastgelegd in artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied". Daarnaast moet het college alsnog toereikend onderbouwen en motiveren dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat de ruimtelijke ontwikkelingen waarin het wijzigingsplan voorziet ten opzichte van de referentiesituatie niet leiden tot significante gevolgen voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (zie overweging 8). Daarvoor is in de eerste plaats nodig dat het college (met inachtneming van overweging 9.2) de stikstofemissie en -depositie van de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie, voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan in kaart brengt (de referentiesituatie). Het college moet in dat verband het ágrarisch gebruik van de achterliggende gronden die het bedrijf voor de uitbreiding heeft aangekooht en waar in de referentiesituatie van uit wordt gegaan naderonderbouwen.
  • Verder dient met inachtneming van wat is overwogen in 10.4 de stikstofemissie en -depositie in kaar:t gebracht te worden van de ruimtelijke ontwikkelingen die het wijzigingsplan mogelijk maakt nadat het inovereenstemming is gebracht met artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied". Het is nodig dat in de planregels wordt geborgd dat de stikstofemissie en -depositie van het gehele plangebied op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger wordt dan in de referentiesituatie (zie overweging 10.4).

In het nu voorliggende wijzigingsplan is voorzien in bovengenoemde gebreken. Op basis van de tussenuitspraak hoeft het gwijzigde besluit niet opnieuw in procedure gebracht hoeft te worden. Wel dient de Afdeling bestuursrechtspraak en de andere partijen het besluit meegedeeld te worden. Verder dient het besluit op wettelijke voorgeschreven wijze bekend gemaakt te worden.