Gemeente Etten-leur

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan westpolderplas.

Regels Westpolderplas


 

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Horeca

Artikel 4 Water

Artikel 5 Recreatie

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

Artikel 9 Waterstaat - Attentiegebied EHS

Artikel 10 Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Artikel 13 Algemene bouwregels

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

Artikel 18 Slotregel

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan ‘Westpolderplas’ van de gemeente Etten-Leur.

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0777.0098WESTPOLDERPLAS-3001 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

1.3 verbeelding:

de digitale weergave van het bestemmingsplan ‘Westpolderplas’, gewaarmerkt als NL.IMRO.0777.0098WESTPOLDERPLAS-3001 en elektronisch beschikbaar gesteld op de daarvoor aangewezen landelijke voorziening.

 

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

 

1.5 archeologisch onderzoek:

bureauonderzoek en / of boren en / of graven en / of begeleiden verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

 

1.6 attentiegebied EHS:

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

 

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en / of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat geschikt is voor bedrijfsmatige activiteiten. Een bedrijfswoning wordt hieronder niet begrepen.

 

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, bestemd voor één huishouden waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

 

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.11 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

 

1.12 bijgebouw:

een gebouw, vrijstaand, aangebouwd dan wel inpandig, ten dienste van een groter genot van het hoofdgebouw, zoals een garage, schuurtje en berging.

 

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.14 bouwen, ondergronds-:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

 

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

 

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

 

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, verhardingen en andere permanente voorzieningen zijn toegelaten.

 

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

 

1.19 camper

een motorvoertuig dat is ingericht om in te verblijven en te overnachten. Hieronder worden tevens begrepen kampeerauto's, kampeerwagens, mobilhomes, motorhomes en zwerfwagens.

 

1.20 camperplaats

een speciaal voor campers ingerichte parkeerplaats waar overnacht mag worden.

 

1.21 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, direct gerelateerd aan de bestemming 'Recreatie' die tussen 8 uur en 24 uur plaatsvinden en waarbij overnachting niet is toegestaan.

 

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en / of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.23 ecologische hoofdstructuur:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

 

1.24 evenement:

een georganiseerde publieke gebeurtenis in de vorm van een voor het betreffende publiek toegankelijke verrichting van vermaak in de vorm van sport, spel, cultuur, tradities en dergelijke.

 

1.25 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en / of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

 

 

 

1.27 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.

 

1.28 horeca / horecabedrijf:

bedrijfsmatige activiteit gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties, met uitzondering van discotheken.

 

1.29 huishouden:

de samenlevingsvorm van één gezin, waaronder mede wordt begrepen:

- de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg;

- een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband.

Een éénpersoonshuishouden wordt hieronder ook begrepen.

 

1.30 landschapselementen:

ecologische en / of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische productiefunctie.

 

1.31 natuurwaarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van of potentiële mogelijkheden voor bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid, zeldzaamheid, natuurlijkheid, ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.

 

1.32 (normaal) onderhoud, gebruik en beheer:

het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande en / of voorgeschreven kwaliteitsniveau wordt gewaarborgd en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft en / of aan de voorgeschreven eisen blijft voldoen.

 

1.33 onevenredige aantasting:

de situatie dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afbreuk van bestaande ruimtelijke belangen en waarden, die redelijkerwijs niet in verhouding staat tot de ruimtelijke belangen en waarden van de ontwikkeling.

 

1.34 overkapping:

een dakconstructie in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

1.35 regionaal waterbergingsgebied:

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan.

 

1.36 speelvoorziening:

voorziening ter stimulering van het klim-, klauter- en balanceergedrag van kinderen, al dan niet functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens, zoals hangnetten, schommels, glijbanen, speelforten en dergelijke.

 

1.37 ter zake deskundige:

Een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige.

 

1.38 veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

 

1.39 Verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten dienste van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

 

1.40 vervangende nieuwbouw:

het vervangen van bebouwing.

 

1.41 voorgevel:

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien meerdere gevels naar het openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen gevel.

 

1.42 vrijstaand:

bouwwerk dat geheel los staat van andere bouwwerken.

 

1.43 water:

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en vennen, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld.

 

1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterretentie, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit.

 

1.45 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, bermsloten en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig kenbare parkeervoorzieningen.

 

1.46 werkzaamheid:

op zich staande activiteiten al dan niet ter uitvoering van een werk, zoals bestraten, beplanten, dempen van sloten, graven, heien en dergelijke.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten, tenzij anders is aangegeven.

 

2.2 Bouwwerken

 

2.2.1 de bepaling van het peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

2.2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee te vergelijken constructiedeel.

 

2.2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.2.4 de bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het laagste punt van een gebouw met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals rioleringen, kabels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 1,00 m buiten beschouwing blijven.

 

2.2.6 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ondergronds bouwen wordt niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud van een bouwwerk. Bijgebouwen tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud van de woning.

 

2.2.7 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.2.8 de afstand tot de perceelsgrens:

vanaf de perceelsgrens tot aan het gevelvlak van een bouwwerk, daar waar de afstand het kleinste is.

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Horeca

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een horecabedrijf van ten hoogste categorie 2 van de staat van horeca-activiteiten volgens bijlage 1;

  2. wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf;

  3. ondergeschikte detailhandel ten dienste van de natuur- en recreatieplas, de jachthaven en de camperplaatsen;

 

alsmede voor (bijbehorende):

  1. magazijn, kantoor en/of kantine;

  2. terras;

  3. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen en andere verhardingen.

 

3.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 3.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

  3. Ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte gelden de aanduidingen op de planverbeelding.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Er mogen maximaal 5 vlaggenmasten worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 8 m.

  3. De bouwhoogte van terrasschermen bedraagt maximaal 1,50 m.

  4. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 1 m.

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Afwijken bouwregels bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 3.2.3 onder d voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de gebouwen, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

 

 

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt in ieder geval gerekend:

  1. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. Horeca horend tot categorie 3 van de staat van horeca-activiteiten volgens bijlage 1;

  3. Horeca horend tot categorie 1b van de staat van horeca-activiteiten volgens bijlage 1, voor zover het het verstrekken van nachtverblijf betreft;

  4. Het uitoefenen van detailhandel, anders dan genoemd in lid 1 onder c.

 

3.4.2 Parkeren

Het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige bebouwing conform de bestemming is uitsluitend toegestaan indien op de gronden met de bestemming 'Recreatie' minimaal 57 parkeerplaatsen in stand worden gehouden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 Water

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterpartijen;

  2. (primaire) waterlopen zoals sloten, watergangen en singels;

  3. aanlegsteigers voor vaartuigen;

  4. schouwstroken;

  5. taluds en oevers;

  6. bruggen;

  7. duikers, dammen en overkluizingen;

  8. overige waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 4.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van bruggen bedraagt maximaal 3,50 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Afwijken bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. 4.2.2 onder a en b tot een bouwhoogte van maximaal 4 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 Recreatie

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. natuur- en recreatieplas;

  2. jachthaven met aanlegsteigers voor vaartuigen;

  3. dagrecreatie;

  4. speelvoorzieningen;

  5. tevens camperplaatsen, opslag van boten en winterstalling van boten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen, opslag van boten en winterstalling van boten';

  6. evenementen;

  7. natuur, ligweides en overige groenvoorzieningen;

  8. behoud, versterking en/of ontwikkeling van de bestaande natuur- en landschapswaarden;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. minimaal 57 parkeerplaatsen;

  2. wegen en fiets- en voetpaden;

  3. overige verhardingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de in 5.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten dienste van de natuur- en recreatieplas, camperplaatsen en/of de jachthaven worden gebouwd;

  2. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 50 m2;

  3. De bouwhoogte van de gebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 3,5 m.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

 

  1. De bouwhoogte van speeltoestellen, bouwwerken voor de opwekking van energie en lichtmasten bedraagt maximaal 10 m;

  2. Er mogen maximaal 10 vlaggenmasten worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 8 m;

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt in ieder geval gerekend:

  1. Kampeerterrein(en) voor tenten, stacaravans, tourcaravans, woonwagens en kampeerauto's, met uitzondering van camperplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen, opslag van boten en winterstalling van boten';

  2. Opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen of producten;

  3. Het bevaren van de natuur- en recreatieplas met door brandstofmotoren voortgedreven vaartuigen;

  4. Het uitoefenen van detailhandel;

  5. Ligplaatsen voor vaartuigen bedoeld voor permanente bewoning;

  6. Evenementen in de openlucht die niet onder de bestemmingsomschrijving vallen.

5.3.2 Parkeren
Het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige bebouwing conform de bestemming is uitsluitend toegestaan indien op de gronden met de bestemming 'Recreatie' minimaal 57 parkeerplaatsen in stand worden gehouden.

 

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.4.1 Afwijken ten behoeve van extra camperplaatsen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.1 sub a van dit artikel en toestaan dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen' voor camperplaatsen worden gebruikt, met dien verstande dat van de bevoegdheid maximaal drie keer per kalenderjaar gebruik mag worden gemaakt.

 

5.4.2 Afwijken ten behoeve van detailhandel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.1 sub d van dit artikel voor het gebruik van gebouwen en overkappingen voor ondergeschikte detailhandel met dien verstande dat:

  1. er sprake moet zijn van detailhandel ten dienste van de natuur- en recreatieplas, de jachthaven en de camperplaatsen;

  2. aan de omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ten aanzien van de omvang van het verkoopvloeroppervlak.

 

5.4.3 Afwijken ten behoeve van evenementen in de openlucht
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.1 sub f van dit artikel ten behoeve van evenementen in de openlucht, met dien verstande dat van de bevoegdheid maximaal drie keer per kalenderjaar gebruik mag worden gemaakt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de te verwachten archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’.

 

6.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 1.000 m² te blijven.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in 6.1 werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 1.000 m² te blijven.

 

6.3.2 Uitzonderingen

Het in 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en beheer betreffen.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. In het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

6.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de te verwachten archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’.

 

7.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 2.500 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 2.500 m² te blijven.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in 7.1 werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 2.500 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 2.500 m² te blijven.

 

7.3.2 Uitzonderingen

Het in 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en beheer betreffen.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. In het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

7.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

7.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de te verwachten archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’.

 

8.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 50.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 50.000 m² te blijven.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.3.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in 8.1 werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 50.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 50.000 m² te blijven.

 

8.3.2 Uitzonderingen

Het in 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en beheer betreffen.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. In het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

8.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

8.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Waterstaat - Attentiegebied EHS

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Attentiegebied EHS’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, herstel en / of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

 

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet.

  2. De aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage.

  3. Het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

  4. Het aanbrengen van verhardingen.

 

9.2.2 Uitzonderingen

Het in 9.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en / of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

9.2.3 Toelaatbaarheid

De in 9.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.2.1 wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

9.3.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Attentiegebied EHS’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Op basis van gewijzigd beleid dan wel anderszins is aangetoond dat de bescherming van het attentiegebied EHS ter plaatse niet meer noodzakelijk is.

  2. Het provinciaal bestuur heeft positief tot de gehele of gedeeltelijke verwijdering besloten.

  3. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10 Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.

 

10.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 10.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

10.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.

  2. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het aanbrengen van verhardingen.

  2. Het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.

  3. Het ophogen van gronden, aanleggen en / of wijzigen van kaden.

10.4.2 Uitzonderingen

Het in 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

10.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

 

 

 

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

10.5.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Op basis van gewijzigd beleid dan wel anderszins is aangetoond dat de bescherming dan wel de inrichting en het beheer van de waterbergende functie ter plaatse niet meer noodzakelijk is.

  2. Het provinciaal bestuur heeft positief tot gehele of gedeeltelijke verwijdering besloten.

  3. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, onbelemmerde werking, instandhouding, bescherming en het onderhoud van de waterkering.

11.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 11.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

11.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering.

  2. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

11.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.

  2. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage.

  3. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.

  4. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem.

  5. Het aanleggen van landschapselementen.

  6. Het aanbrengen van toegangspaden tot gebouwen, in- en uitritten, anders dan een bouwwerk.

11.4.2 Uitzonderingen

Het in 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

 

 

11.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

11.5.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Op basis van gewijzigd beleid dan wel anderszins is aangetoond dat de bescherming van de waterkerende functie ter plaatse niet meer noodzakelijk is.

  2. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 13 Algemene bouwregels

 

13.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de contouren van legaal opgerichte bovengrondse gebouwen, met uitzondering van toegangen tot gebouwen zoals laaddocks, hellingbanen en trappen, welke tevens buiten de genoemde contouren mogen worden gebouwd, waarbij geldt dat indien een bouwvlak is opgenomen deze uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

  2. De bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter onder peil.

 

13.2 Bestaande maten en andere maten

 

13.2.1 Maximaal toelaatbaar

Voor:

  • de inhoud van bedrijfswoningen;

  • de goot- en bouwhoogte van bouwwerken;

die gebouwd zijn krachtens een vergunning, geldt dat wanneer zij op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan meer bedragen dan in deze planregels is voorgeschreven, deze maten en hoeveelheden - ook in geval van vervangende nieuwbouw - als maximaal toelaatbaar mogen worden aangehouden.

 

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

  1. Het is verboden de in dit bestemmingsplan begrepen gronden, alsmede gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.

 

 

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

 

15.1 Beperkingen veehouderij

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan.

 

15.2 Reservering waterberging

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reservering waterberging' zijn activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied niet toegestaan.

 

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

 

16.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit bestemmingsplan en toestaan dat:

  1. De voorgeschreven maatvoeringen met maximaal 10% worden overschreden.

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 17 Overgangsrecht

 

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Planregels van het bestemmingsplan ‘Westpolderplas’.