Plan: | Stijn Streuvelslaan 42-KSE |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0075SSTREUVELSLN42-3001 |
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de uitbreiding van de bestaande bebouwing van de Katholieke Scholengemeenschap Etten-Leur (het KSE terrein) aan de Stijn Streuvelslaan 42 te Etten-Leur. Deze uitbreiding is in de eerste plaats gericht op de realisatie van een nieuw schoolgebouw (brugklasgebouw) aan de oostzijde van het perceel (zijde Couperuslaan). Na de realisatie van dit nieuwe "brugklasgebouw" wordt het verouderde brugklasgebouw aan de Kerkwerve 42 afgestoten.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Etten Zuid” staat deze ontwikkeling niet toe. Om de voorgestelde ontwikkeling toch mogelijk te maken heeft de gemeente Etten-Leur besloten medewerking te verlenen aan een nieuw bestemmingsplan. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet dan ook in de beoogde planologische regeling.
Naast het mogelijk maken van deze uitbreiding wil de gemeente Etten-Leur met het bestemmingsplan een adequate en flexibele regeling opstellen, om zo de school voldoende ruimte te bieden om de bestaande gebouwen up-to-date te houden. Hierbij dient eveneens rekening gehouden te worden met de mogelijk vervangende nieuwbouw en verplaatsing van bestaande gymzalen.
Het plangebied betreft het huidige terrein rond de middelbare school KSE en is gelegen in de oksel van de ontmoeting tussen de Couperuslaan en de Stijn Streuvelslaan. De exacte contouren van het plangebied zijn weergegeven in de onderstaande figuur.
Zoals aangegeven geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan "Etten Zuid", welke op 28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Etten-Leur. Het bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming "Maatschappelijk", "Verkeer" en "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" toe. Hiermee is het gebruik van de gronden en opstallen feitelijk reeds in overeenstemming met het hier beoogde gebruik. De bouwregels staan de beoogde nieuwbouw echter niet toe, aangezien het bouwvlak hier onvoldoende ruimte toe biedt. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding ter hoogte van het plangebied. Hierop is tevens het huidige bouwvlak weergegeven.
In deze toelichting worden de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan "Stijn Streuvelslaan 42-KSE" weergegeven. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de actuele en relevante beleidskaders, doelstellingen en wet- en regelgeving van het Rijk, de Provincie en de gemeente. De bestaande en de toekomstige situatie wordt beschreven in hoofdstuk 3. Diverse mogelijke randvoorwaarden, zoals geluidhinder, externe veiligheid en water, komen aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op het juridische deel van het bestemmingsplan, de planregels en planverbeelding. Hoofdstukken 6 en 7 hebben betrekking op de economische uitvoerbaarheid respectievelijk de maatschappelijke toetsing en het overleg zoals bedoeld in het Bro.
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het relevante beleid ten aanzien van het plangebied. Allereerst wordt ingegaan op het rijksbeleid, vervolgens komen relevante aspecten uit het provinciale beleid aan bod en als laatste wordt ingegaan op het gemeentelijke beleid.
De rijksoverheid hecht grote waarde aan de digitalisering van bestemmingsplannen. Wijziging, uitwisseling, vergelijking, monitoring en toetsing van digitale bestemmingsplannen zijn technisch vele malen eenvoudiger dan bestemmingsplannen in papieren vorm. Digitaal uitwisselbare bestemmingsplannen ondersteunen de doelstelling van de nieuwe Wro met betrekking tot de actualisering. Het wijzigen van gedigitaliseerde bestemmingsplannen is technisch gemakkelijk hetgeen de actualiteit van bestemmingsplannen bevordert.
Het bestemmingsplan “Stijn Streuvelslaan 42-KSE” is opgesteld conform de nieuwe Wro. Dit betekent dat de planverbeelding en de planregels volgens de Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) vormgegeven zijn. Daarnaast wordt er voldaan aan de verplichting om een digitaal gecodeerd plan aan te leveren conform IMRO 2012.
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Ruimte de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' vastgesteld. De SVIR vormt de nieuwe rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Eerdere afspraken over verstedelijking zoals binnenstedelijk bouwen laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder), welke is gebaseerd op de eerdere 'SER-ladder'. De ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. Op deze manier kan verder ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen.
De toepassing van de ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De onderstaande figuur toont een grafische weergave van deze ladder.
Zoals beschreven heeft dit bestemmingsplan betrekking op de uitbreiding van een schoolgebouw binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt aangesloten bij de eerste treden op de ladder. Zo voorziet het plan in de regionale behoefte aan onderwijs en wordt deze behoefte opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant in werking getreden. Deze structuurvisie is één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving. De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak.
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen.
Het provinciale beleid is daarbij al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur plaatsvindt in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering niet tot de mogelijkheden behoren.
Het bestemmingsplan "Stijn Streuvelslaan 42-KSE" maakt onderdeel uit van een bestaand stedelijk concentratiegebied. Zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit zijn maatgevend. Het bestemmingsplan voorziet in nieuwbouw in binnenstedelijk gebied.
De partiële herziening van de Structuurvisie 2014 leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van dit plan.
Op 11 mei 2012 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte 2012 vastgesteld. De Verordening Ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de Verordening ruimte vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De voor dit plan van belang zijnde elementen zijn reeds onder paragraaf 2.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening beschreven.
De nieuwe Verordening ruimte 2014 leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van dit plan.
Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Plus 2020 vastgesteld. In deze visie is op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Etten-Leur vastgesteld. Een van de onderdelen van deze ruimtelijke ontwikkeling is het benutten van binnenstedelijke bouwlocaties voor verstedelijking.
Op 6 maart 2012 stelde de gemeenteraad de Toekomstvisie 2020 vast. Deze visie geeft een antwoord op de vraag wat voor gemeente Etten-Leur wil zijn in 2020 met een doorkijk naar 2030. De visie geeft richting aan de ambities van Etten-Leur voor de komende jaren en vormt de 'stip op de horizon' die als leidraad dient voor de keuzes die de komende jaren moeten worden gemaakt.
Samenwerking met inwoners, onderwijsinstellingen, ondernemers, (maatschappelijke) organisaties en overheid (de 5 O's) vormt de kern. Met succes wordt samen gewerkt aan een omgeving waarin het goed wonen, werken, leven en recreëren is. De regionale positie van Etten-Leur op het gebied van wonen, werken en voorzieningen is behouden en zelfs versterkt. Naast goed basisonderwijs in de vorm van brede scholen beschikt Etten-Leur over goed voortgezet onderwijs. Daarnaast zijn de schoolgebouwen multifunctioneel.
Op 16 december 2013 besloot de gemeenteraad om een nadere studie te verrichten naar de functie van de route Stijn Streuvelslaan-Kerkwerve-Withofstraat. In het ontwerp Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (oktober 2013) werd voorgesteld om de route op te nemen in het stelsel van gebiedsontsluitingswegen. Reactie van derden leidde tot een opdracht aan het bureau Buiten Ruimte om de functie van de route te onderzoeken. Het bureau concludeert dat de wegen Kerkwerve, Withofstraat en Stijn Streuvelslaan ten westen van de Guido Gezellelaan vooral een erftoegangsfunctie hebben. Het aandeel doorgaand verkeer is ondergeschikt aan het aandeel bestemmingsverkeer. Het bureau is voorts van mening dat vanwege de aard van de aangrenzende bestaande en nieuwe bebouwing een aanwijzing en inrichting als erftoegangsweg met daarbij horende 30 km regime de voorkeur verdient. De gemeenteraad besloot in zijn vergadering van 7 juli om het advies over te nemen en inrichting van wegen gefaseerd aan te passen. In afwijking van het advies besloot de gemeenteraad om voor het gedeelte van de Stijn Streuvelslaan tussen Couperuslaan en Guido Gezellelaan het huidig 30 km regime te handhaven. Een beslissing over de aanpassing van de inrichting van dit wegdeel wordt pas genomen na oplevering van het nieuwe brugklasgebouw.
De gemeenteraad heeft op 13 juli 2010 de Milieuvisie vastgesteld. In de Milieuvisie zijn doelstellingen tot 2020 geformuleerd en acties voor de korte termijn. Het betreft externe veiligheid geluid, luchtkwaliteit, water, energie en ruimtegebruik. Voor zover relevant wordt in hoofdstuk 4 verantwoording afgelegd.
In de groenbeleidsnota "Etten-Leur Groen 2008-2012" zijn de hoofdbomenstructuur en de hoofdstructuur groene vlakelementen als belangrijke onderdelen van de gemeentelijke groenstructuur vastgelegd. De gemeenteraad heeft op 16 december 2013 dit beleid bestendigd door vaststelling van de groenbeleidsnota 2013 – 2018. Uitgangspunt van het beleid is behoud van groen langs de beeldbepalende structuren en hoofdontsluitingswegen. De Stijn Streuvelslaan en Couperuslaan zijn hoofdontsluitingswegen en behoud van bomen langs deze wegen is het uitgangspunt. Er is ook een beschermde bomenlijst. Dit betreft bomen die een bijzondere waarde hebben en waar mogelijk behouden dienen te blijven. Op de beschermde bomenlijst staan in ieder geval de monumentale bomen en gelegenheids- en herdenkingsbomen. Binnen het plangebied zijn deze bomen niet aanwezig.
Voor het plangebied heeft een inventarisatie van het aanwezige flora (en fauna) plaatsgevonden, waarbij toetsing aan de bomenlijst heeft plaatsgevonden. Hierover meer in paragraaf 4.4 Flora en fauna.
Het bestemmingsplan “Stijn Streuvelslaan 42-KSE” is opgesteld conform de landelijke standaarden voor digitale bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuw brugklasgebouw mogelijk. Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de doelstellingen van het voorliggend bestemmingsplan passen binnen het landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Voor het formuleren van beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten en de huidige situatie binnen het plangebied goed in beeld worden gebracht. Met het oog hierop is het plangebied geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied en de huidige kwaliteiten beschreven. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de voorgenomen herontwikkeling.
Het plangebied van dit bestemmingsplan beslaat het terrein van de huidige middelbare school aan de Stijn Streuvelslaan 42; het KSE terrein. Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de kern, in de oksel van twee (gebieds-)ontsluitingswegen te weten: de Stijn Streuvelslaan in het noorden en de Couperuslaan in het oosten. Door de ligging van het plangebied aan deze ontsluitingsroutes kent het plangebied in algemene zin een uitstekende bereikbaarheid.
Het bestaande schoolgebouw is gesitueerd aan de noord- en westzijde van het plangebied en georiënteerd op de openbare ruimte (Stijn Streuvelslaan en de Guido Gezellelaan), De bebouwing aan de noord- en westzijde bestaat uit respectievelijk twee en drie bouwlagen met plat dak.
De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de bestaande bebouwing.
Het terrein voor de bebouwing (grenzend aan de Stijn Streuvelslaan en de Guido Gezellelaan) is hoofdzakelijk verhard en ingericht als parkeerterrein, fietsenstalling en schoolplein. Het overige deel van het plangebied is ingericht als sportveld.
De onderstaande afbeeldingen tonen de oostzijde van het KSE terrein.
Bebouwde omgeving
Aan de overzijde van de Stijn Streuvelslaan (noordzijde) bevindt zich het groene Brabantpark. Achter de Couperuslaan (oostzijde), welke een breed en groen karakter heeft, bevindt zich de woonwijk Hoge Neerstraat. Het betreft hier een uitbreidingswijk uit de jaren ’90 van de vorige eeuw. De wijk bestaat overwegend uit grondgebonden woningen in de koopsector en heeft een ruime opzet. Hierdoor heeft de wijk (overwegend) een open en groen karakter.
Zoals gezegd vormt de Stijn Streuvelslaan, aan de noordzijde van het plangebied, een belangrijke ontsluitingsweg voor de woonwijk Banakkers. De wijk Banakkers kan omschreven worden als een naoorlogse woonwijk met veel rijwoningen in de huursector. Ondanks het feit dat hier relatief weinig openbaar groen aanwezig is, kent de wijk, door de groene inrichting van de voortuinen bij de huizen, evenwel een groen karakter.
Op circa 150 meter van het plangebied, in westelijke richting, bevindt zich (op de hoek Stijn Streuvelslaan/Kerkwerve) het huidige brugklasgebouw van het KSE. Nog verder in westelijk richting (op circa 275 meter van het plangebied) bevindt zich het buurtwinkelcentrum van de wijk Banakkers, welke gelegen is aan de Kerkwerve. Daarnaast bevindt zich aan Kerkwerve een medisch centrum en wordt hier de nieuwbouw van de brede school voorzien.
Direct ten westen van het plangebied is de woonstraat Guido Gezellelaan gelegen. Aan de overzijde van deze straat bevindt zich de (woon-)bebouwing van de woonwijk (Banakkers), welke een gedifferentieerd woningaanbod kent. Het grootste deel van de woningvoorraad bestaat hier uit grondgebonden woningen.
Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het terrein van sport en recreatiecentrum Top Shot. De sporthal maakt geen onderdeel uit van het KSE terrein en heeft dan ook een eigen inrit en parkeerterrein aan de zijde van de Couperuslaan.
Het centrumgebied van Etten-Leur bevindt zich op zo'n 600 meter in westelijke richting. Daarnaast is op circa 1100 meter in noordelijke richting, het treinstation gelegen.
De onderstaande afbeelding toont het structuurbeeld in de directe omgeving van het plangebied
Hoewel het plangebied midden in de bebouwde kom van Etten-Leur is gelegen, kent de omgeving relatief veel openbaar groen. Op tekening is de groenstructuur in beeld gebracht.
Het plangebied Stijn Streuvelslaan 42 is gelegen binnen het zuidoostelijk deel van Etten-Leur, dat aan verschillende zijden wordt begrensd door belangrijke verkeersstructuren. Zo grenst het gebied aan de zuidzijde aan de A58, de Oostpoort in het oosten, en de Bredaseweg/Parklaan in het noorden. Deze wegen vormen gezamenlijk de belangrijkste ontsluitingsroute voor dit deel van Etten Leur en bepalen in hoge mate de structuur van het gebied.
De Katholieke Scholengemeenschap Etten-Leur (KSE) voorziet in middelbaar onderwijs voor vmbo (mavo), havo en vwo leerlingen in Etten-Leur en regio. Het Strategisch Beleidsplan KSE 2013 - 2017 geeft aan dat het leerlingaantal de komende jaren (tot 2015) stabiel blijft rond de 2460. Daarna wordt een geleidelijke daling van het aantal leerlingen voorzien tot 2200 in 2025.
Demografische gegevens laten zien dat de krimp zich in de omringende gemeenten eerder voordoet dan in Etten-Leur zelf. Dit houdt in dat de concurrentie met scholen uit de gemeente en de regio zal toenemen. Om op de toekomst voorbereid te zijn heeft het schoolbestuur het plan opgevat om het brugklasgebouw te verplaatsen.
In de huidige situatie zijn de brugklassers van de Katholieke Scholengemeenschap Etten-Leur gehuisvest is het brugklasgebouw aan de Kerkwerve 42. Dit gebouw stamt uit de jaren 50 van de vorige eeuw en kent hierdoor zijn beperkingen en tekortkomingen. Zo bevinden zich hier bijvoorbeeld geen gym- en practicumlokalen. Deze zijn wel aanwezig op het hoofdgebouw aan de Stijn Streuvelslaan. Hierdoor pendelen docenten en leerlingen regelmatig op en neer tussen het hoofdgebouw en dit brugklasgebouw.
De keuze voor een eigen, losstaand, leshuis voor de brugklassers is altijd een fundamentele en principiële keuze van de KSE geweest. De school hecht er groot belang aan om leerlingen de tijd te geven tijdens hun brugklastijd te wennen aan het middelbare schoolleven, door hen een eigen (brugklas-)gebouw te geven.
Gezien de huidige staat van het brugklasgebouw en de ruimtelijke/functionele gebreken aan het huidige gebouw stond het schoolbestuur voor de keuze om, of het huidige brugklasgebouw ingrijpend te renoveren of over te gaan tot volledige nieuwbouw van het brugklasgebouw.
Op basis van een zorgvuldige beoordeling van de verschillende opties heeft het schoolbestuur gekozen voor de meest duurzame oplossing. Deze meest duurzame oplossing is gevonden in de realisatie van een nieuw brugklasgebouw op het KSE terrein aan de Stijn Streuvelslaan 42 (het voorliggend plangebied).
Zoals aangegeven hecht de KSE grote waarde aan het huisvesten van de brugklassers in een zelfstandig gebouw. Het schoolbestuur heeft dan er dan ook voor gekozen om ook het nieuw te bouwen brugklasgebouw, los te bouwen van het reeds bestaande hoofdgebouw.
Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan is door de KSE een notitie opgesteld waarin de functionele randvoorwaarden met betrekking tot nieuwbouw zijn verwoord. Onderstaand zijn deze randvoorwaarden kort toegelicht.
Randvoorwaarden brugklasgebouw:
Randvoorwaarden reeds aanwezige bebouwing
Om tot een toekomstbestendig bestemmingsplan voor het plangebied te komen, dient naast de realisatie van het brugklasgebouw tevens rekening gehouden te worden met overige toekomstperspectieven voor het KSE terrein. In dit kader is het relevant de kwaliteit van de hier aanwezige bebouwing in ogenschouw te nemen. Hierbij valt op te merken dat de aanwezige tijdelijke gymzaal zal worden geamoveerd. Het is mogelijk dat deze nieuwe gymzaal tegen het (nieuwe) brugklasgebouw wordt aangebouwd. Het is echter ook mogelijk dat de gymzaal wordt gecombineerd met de herbouw van de huidige spelzaal. Gezien deze situatie is het noodzakelijk om het voorliggend plan voldoende flexibiliteit te geven zodat toekomstige initiatieven kunnen worden uitgevoerd zonder dat hiervoor wederom een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is.
In de onderstaande afbeelding zijn de hier benoemde gebouwen en functies schematisch weergegeven.
Binnen het plan wordt voorzien in de realisatie van een nieuw brugklasgebouw op het KSE terrein aan de Stijn Streuvelslaan 42. Zoals beschreven is deze nieuwe bebouwing voorzien aan de oostzijde van het perceel. Door de situering van het gebouw, de toename van de verkeersaantrekkende werking (fiets en auto) en de doelstelling van het schoolbestuur om het brugklasgebouw als een 'zelfstandig' gebouw vorm te geven, is het noodzakelijk de verkeersstromen en de parkeerbehoefte nader te beschouwen. In deze paragraaf worden deze onderwerpen nader toegelicht.
Parkeren
Het uitgangspunt met betrekking tot het aspect parkeren, is dat de volledige parkeerbehoefte op het eigen terrein wordt afgewikkeld. Om te kunnen bepalen hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn is het noodzakelijk inzicht te krijgen in het maximum aantal leerlingen.
Binnen het Strategisch Beleidsplan KSE 2013 – 2017 zijn de toekomstperspectieven van de school beschreven. Hierin is aangegeven dat de komende jaren (tot 2015) het leerlingenaantal stabiel blijft rond de 2460 leerlingen. Daarna zal het leerlingenaantal geleidelijk dalen tot ca. 2200 leerlingen in 2025.
Op basis van de geldende parkeernormen van de CROW publicatie 317 "Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie" geldt voor de kern Etten-Leur (uitgaande van sterk stedelijk , rest bebouwde kom) een parkeernorm van minimaal 3,3 en maximaal 5,3 parkeerplaatsen per 100 leerlingen. Uitgaande van het maximale aantal leerlingen van 2460 dient aldus voorzien te worden 81 tot 130 parkeerplaatsen. De gemeente heeft aangegeven dat tenminste voldaan dient te worden aan de gemiddelde parkeernorm van 4,3 parkeerplaatsen per 100 leerlingen, wat neerkomt op 106 parkeerplaatsen. Gezien de beschikbare ruimte op het KSE terrein, leidt het geen twijfel dat het aantal noodzakelijk parkeerplaatsen zonder enige moeite kan worden ingepast op eigen terrein. De onderstaande figuur toont een indicatieve impressie van de toekomstige terreininrichting waarbinnen 123 parkeerplaatsen zijn opgenomen.
Fietsverkeer
De realisatie van het nieuwe brugklasgebouw heeft echter wel gevolgen voor de fietsverkeersstromen van de leerlingen. Om deze reden is onderzoek verricht naar de verkeerseffecten als gevolg van de wijziging van de verkeersstromen, ten opzichte van de huidige situatie. Hierbij is uitsluitend gekeken naar de (fiets) verkeersstromen van de brugklasleerlingen. De verkeersbewegingen van de overige leerlingen wijzigen immers niet.
Uitgangspunt bij dit onderzoek is dat er aan de Couperuslaan een nieuwe inrit voor fietsers wordt gerealiseerd, ter hoogte van het nieuwe brugklasgebouw. Hiermee wordt enerzijds de bereikbaarheid vanaf de Couperuslaan verbeterd, maar wordt tevens de oriëntatie en zichtbaarheid van het nieuwe gebouw richting de Couperuslaan versterkt.
De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage "Stromenanalyse KSE Verkeersadvies", d.d. 3 december 2013. Dit onderzoek is als Bijlage 7 aan het voorliggend plan toegevoegd.
Op basis van het onderzoek wordt geconstateerd dat op verschillende punten de fietsverkeersdrukte als gevolg van brugklasscholieren toeneemt. De onderstaande figuur toont de relevante verkeerspunten rond het plangebied waarbij in oranje de toename en in groen een afname van de verkeersdruk is weergegeven.
Op basis van geconstateerde toename van de (fiets-)verkeersstromen wordt geadviseerd om op deze punten maatregelen te nemen. Hierbij worden de volgende infrastructurele aanpassingen voorgesteld:
Conclusies
De onderstaande figuur toont de noodzakelijke ingrepen op basis van het uitgevoerde onderzoek.
In dit hoofdstuk komen de onderwerpen met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving aan de orde die van belang zijn voor de herbestemming van het plangebied.
In Europees verband is het zogenaamde Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald. Archeologie wordt een vast onderdeel van de planvoorbereiding van ingrepen in en om de bodem. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed en de consequenties voor het archeologisch bodemarchief worden nagegaan. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De eigen rol van de overheden is daarmee officieel. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies kunnen archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor gemeenten de bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Op 11 oktober 2010 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het archeologiebeleid en de beleidsadvieskaart vastgesteld. De onderstaande figuur toont een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.
Zoals uit het kaartbeeld valt af te leiden, is het overgrote deel van het plangebied aangeduid met een hoge verwachtingswaarde. Voor deze gebieden geldt in hoofdlijnen een onderzoeksplicht in die gevallen dat een verstoring van de grond optreedt van meer dan 1000 m² en dieper dan 40 cm -Mv.
Daarnaast komt in het uiterste zuidoostelijke deel van het plangebied een gebied voor met de aanduiding "hoog (historische kern)". Voor deze gebieden geldt als uitgangspunt 'behoud in situ'. In geval verstoring van een gebied groter dan 100 m² en dieper dan, dient ook hier archeologisch onderzoek verricht te worden.
Omdat het bestemmingsplan de uitbreiding het schoolgebouw mogelijk maakt, waarbij de te verstoren bodem meer dan 1000 m² en dieper van 40 cm -Mv bedraagt, is een archeologisch onderzoek opgesteld. Vanuit praktisch oogpunt is er voor gekozen om het gehele plangebied te onderzoeken en niet enkel het hier toegekende bouwvlak. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage "Etten-Leur, Stijn Streuvelslaan 42 (Gemeente Etten-Leur)", d.d. 26 maart 2014, ISSN: 2351-9975. Dit onderzoek is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
De resultaten van het onderzoek zijn in de navolgende paragraaf toegelicht.
Archeologisch onderzoek
Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied op een hooggelegen rug in het landschap ligt. Deze rug was in gebruik als akker, genaamd: ‘de Banakker’.
In de omgeving zijn met name archeologische waarnemingen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd bekend. Daarnaast zijn bewerkte vuurstenen uit de steentijd gevonden. Sporen uit periode laatneolithicum tot en met vroege middeleeuwen ontbreken vooralsnog.
Uit de bodemkaart blijkt dat het plangebied in een zone ligt waar hoge enkeerdgronden in lemig fijn zand voorkomen. Van oudsher zijn dit de gronden waar ook de vroegste landbouwers zich vestigden. De archeologische verwachting is derhalve hoog voor resten vanaf het laat-neolithicum tot en met de vroege nieuwe tijd, waarbij met name waarden uit de late middeleeuwen kunnen worden verwacht.
Uit het booronderzoek is gebleken dat rondom het schoolgebouw de bodem is opgehoogd en dat daaronder nog resten van de voormalige akkerlaag aanwezig zijn. In het grootste deel van het plangebied is de bodemverstoring beperkt gebleven tot in deze oude bouwvoor. Alleen in de noordzijde van het plangebied, ten noorden van het schoolgebouw en in een strook langs de zuidrand van het plangebied is de bodem dieper geroerd. Hier worden geen archeologische resten meer verwacht.
Daar waar de verstoring beperkt is gebleven tot de voormalige bouwvoor kunnen nog grondsporen van de landbouwers uit de periode laat-neolithicum- vroege middeleeuwen, maar met name uit de periode daarna (late middeleeuwen en 1e helft van de nieuwe tijd) verwacht worden. Voor eventuele ondiepe grondsporen uit de steentijd is het terrein door de landbouwwerkzaamheden waarschijnlijk funest geweest.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd om in de noord- en zuidzijde van het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Voor het centrale en grootste deel van het plangebied wordt geadviseerd om niet dieper te graven dan de huidige verstoorde bodem. Indien toch bodemverstorende activiteiten noodzakelijk zijn dan wordt aangeraden om een archeologisch karterend onderzoek uit te voeren. De verschillende deelgebieden zijn onderstaand weergegeven.
Voor het gedeelte rondom de school is een karterend onderzoek noodzakelijk bij graafwerkzaamheden dieper dan 80 cm. Voor overige deel (grasveld) wordt aanbevolen om archeologisch karterend onderzoek uit te voeren bij graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm –mv. Het wordt aanbevolen om dit karterend onderzoek uit te voeren door middel van een proefsleufonderzoek om na te gaan of zich onder de voormalige bouwvoor nog grondsporen bevinden.
De bovenstaande bevindingen zijn vertaald in een passende planologische regeling in regels van dit bestemmingsplan.
De provincie Noord-Brabant ziet cultuurhistorische waarden als een belangrijk element van de identiteit van Noord Brabant. Cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. "Behoud door ontwikkeling" is hierbij een belangrijk uitgangspunt. De Cultuurhistorische Waardenkaart, waarop de cultuurhistorische waarden van bovenlokaal belang zijn aangegeven, kan daarbij een bruikbaar instrument zijn. Behalve inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen, is de Cultuurhistorische Waardenkaart voor de provincie tevens een beleidskader waaraan onder meer bestemmingsplannen worden getoetst.
De Cultuurhistorische Waardenkaart is opgebouwd uit verschillende kaartlagen die elk een thema in beeld brengen. Dit betreft de volgende thema's:
Op de waardenkaart staan de binnen het plangebied voorkomende elementen met een cultuurhistorische waarde vermeld.
Zoals de bovenstaande uitsnede van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart toont zijn er binnen het voorliggend plangebied geen cultuurhistorisch waarden aanwezig. Op basis van deze gegevens wordt dan ook geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie geen beperkingen aan het voorliggend bestemmingsplan stelt.
Binnen het voorliggende bestemmingsplan treden geen relevante bestemmingswijzigingen op. De huidige bestemming Maatschappelijk blijft immers gehandhaafd. Hierbij wordt aan de voorzijde van de bestaande bebouwing het eigen parkeerterrein herbestemd van 'Verkeer' naar 'Maatschappelijk'. Het gebruik van de gronden blijft hier echter ongewijzigd en worden hier geen bouwactiviteiten voorzien of mogelijk gemaakt.
Om de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de bodemkwaliteit aan te tonen is, ter hoogte van de geprojecteerde nieuwbouw van het brugklassersgebouw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'XX', d.d. xx, met kenmerk xxx, welke als separate bijlage aan het voorliggend bestemmingsplan is toegevoegd.
PM
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's / speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening genaamd "De Keur en de legger".
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij de uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'.
Beleid gemeente Etten-Leur
Bij nieuwbouw is het beleid (Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Etten-Leur 2014-2018 ) van de gemeente erop gericht zo min mogelijk relatief schoon hemelwater via het rioolstelsel naar de RWZI af te voeren.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd. Dit overleg heeft geresulteerd in de als Bijlage 3 toegevoegde waterparagraaf. Hierna worden in het kort de belangrijkste uitgangspunten en conclusies beschreven.
Behandeling regenwater (RWA)
Conform de beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 is retentie van regenwater vereist indien er sprake is van een toename van het verhard oppervlak met 2.000 m² of meer. Door de gemeente Etten-Leur is aangegeven dat de afvoer van regenwater van het nieuwe verhard oppervlak niet aangesloten mag worden op het gemeentelijk rioleringsstelsel en afgekoppeld dient te worden.
De hoeveelheid te verwerken regenwater komt op basis van de voorliggende plannen neer op 6.269 m² x 780 m³/ha = 489 m³ (T=100+ 10%).
Retentie
In de voorliggende situatie is er voor gekozen om het regenwater bovengronds te bergen. Om het ruimtebeslag van de retentievoorziening zo klein mogelijk te houden, zal er een retentie in de vorm van een watergang in het plangebied worden gegraven. Door de retentie te bekleden met 40 cm leem is de hoogste grondwaterstand niet meer maatgevend voor de diepte van de voorziening. De onderstaande afbeelding toont globaal de situering van deze retentievoorziening.
De retentie zal door middel van een lozingsvoorziening lozen op de watergang langs de Couperuslaan. De diepte van deze watergang is leidend voor de maximale diepte van de retentievoorziening. Bij de civieltechnische uitwerking zal de watergang ter hoogte van de retentievoorziening ingemeten dienen te worden. Op basis van deze inmeting kan de maximale diepte van de retentievoorziening worden bepaald.
In de onderstaande tabel is een berekening opgenomen van de bergingscapaciteit van de te graven watergang. Hierbij zijn de volgende belangrijkste uitgangspunten gehanteerd:
De retentievoorziening zal door middel van een stuw lozen op de watergang langs de Couperuslaan. Het overstortniveau van deze stuw zal met een gemiddeld maaiveld van 7,30 m +N.A.P op 7.20 m +N.A.P. dienen te komen. De stuw zal voorzien dienen te worden van een knijpvoorziening. Het regenwater wordt hiermee gedoseerd geloosd op het oppervlaktewater, waardoor de bufferingscapaciteit weer snel beschikbaar is. Met een aangesloten verhardoppervlak van 6.269 m² mag de retentievoorziening lozen met een 1,51 m³/uur (0,67 l/sec/ha). Het RWA-stelsel voor de nieuwbouw en de retentievoorziening dient in een beknopt rioleringsplan met verdere detaillering van de lozingsvoorziening te worden uitgewerkt. Van belang is dat er geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht pvc.
Behandeling vuilwater (DWA)
Conform de Leidraad Riolering hebben leerlingen een maatgevende vuilwaterbelasting van 3 l/uur. Het nieuwe brugklasgebouw biedt ruimte aan maximaal 540 leerlingen. Dit betekent dat er vanuit de nieuwbouw dus 540 x 3 l/uur = 1.620 l/uur wordt ‘geproduceerd’.
Het vuilwater dient vanuit de nieuwbouw door middel van een aparte DWA-streng te worden aangesloten op het DWA-stelsel van het rioleringsgebied Hoge Neerstraat op de inspectieput 13476 op de hoek Marathon-Hordenloop. De DWA-streng zal onder het fietspad en de twee rijbanen van de Couperuslaan aangebracht dienen te worden. In een later stadium zal de aansluiting van de DWA-streng verder uitgewerkt dienen te worden.
Behandeling grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een minimale ontwateringsdiepte bij de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Het huidige maaiveld van de planlocatie bedraagt 7,30 m +N.A.P.. In de Keur van het waterschap Brabantse Delta zijn voor verschillende functies in stedelijk gebied de ontwateringsdieptes aangegeven. Voor stedelijk bebouwd gebied wordt een ontwateringsdiepte van 0,70 m –mv. nagestreefd, waardoor een grondwaterstand van 6,60 m +N.A.P. (7,30 m +N.A.P. – 0,70 m –mv) voldoet.
Voor het plangebied is een GHG van tussen de 6,54 m +N.A.P. en 5,83 m +N.A.P. als meest representatieve waarde bepaald. Hiermee voldoet het plangebied aan de ontwateringsdiepte van 0,70 m –mv. en is er geen ontwateringsstelsel benodigd.
Voor ontwateringsdiepte van bebouwing zonder kruipruimte geldt in het algemeen een toetsingscriterium van 0,50 m beneden vloerpeil (Leidraad Riolering). Hierbij is een dampdichte beganegrondvloer het uitgangspunt. Ligt de vloerconstructie op 0,15 m boven maaiveld, dan geldt een toetsingscriterium voor de hoogst toelaatbare grondwaterstand van 0,35 m beneden maaiveld. Indien er kruipruimteloos wordt gebouwd wordt er in het plangebied ruim voldaan aan de ontwateringsdiepte.
Volgens de eisen van het waterschap dient er kwelneutraal gebouwd te worden. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag ontstaan. In het bijzonder de gevolgen van het verdiept bouwen van bijvoorbeeld een kelder verdient de aandacht. Gezien het feit dat de onderzoekslocatie wordt omringd met bebouwing en de afstand tot de dichtstbijzijnde watergang aan de straatzijde van de Couperuslaan, mag worden verondersteld dat er aan de droogleggingsnorm van het waterschap Brabantse Delta wordt voldaan.
Doorlatendheidsonderzoek
In de voorgaande watertoets wordt geadviseerd het waterbezwaar op te vangen door de aanleg van een dichte retentievoorziening bekleed met een leemlaag. Dit advies is gebaseerd op de hoge grondwaterstanden in de directe omgeving en het mogelijk voorkomen van leemlagen in de ondergrond.
Het waterschap heeft in het kader van het vooroverleg echter aangegeven dat retentie als tweede optie geldt in de trits “infiltreren-bergen-afvoeren”.
Om te bepalen of (gedeeltelijk) infiltreren inderdaad niet tot de mogelijkheden behoort, heeft het waterschap verzocht hier nader onderzoek naar te verrichten, waarbij in ieder geval grondwaterstanden op locatie worden gemeten en onderzoek wordt gedaan naar de plaatselijke bodemopbouw.
Middels het doorlatendheidsonderzoek wordt inzicht verkregen in de infiltratiecapaciteit, het grondwaterpeil tijdens de veldwerkzaamheden en de bodemgesteldheid van het plangebied. Aan de hand van deze gegevens is de trits “infiltreren-bergen-afvoeren” nogmaals bekeken.
Resultaten
Op 1,20 m –mv. is een leemlaag aanwezig met een dikte van 1,80 m. De infiltratiecapaciteit van de bodem gelegen boven deze leemlaag is goed (ca. 2 m /dag). Regenwater wat in de bovenlaag infiltreert, blijft op het aanwezige leempakket hangen (hangwater) en zal alleen horizontaal afstromen in de ondergrond. Om het ruimtebeslag van de retentievoorziening zo klein mogelijk te houden, zal de retentievoorziening in de vorm van een watergang met een diepte van ca. 1,20 m worden uitgevoerd. Het infiltreren van grote hoeveelheden regenwater net boven de leemlaag zal zorgen voor een plaatselijke verhoging van het hangwater. Dit kan leiden tot grondwateroverlast.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn grondwaterstanden gemeten van 1,90 m- mv. tot 2,40 m – mv. Vanuit de boorprofielen is tot een hoogte van 0,80 m –mv. matig gleyhoudend zand aangetroffen. Hieruit kan worden opgemaakt dat het grondwater (hangwater) tot ca. 0,80 m – mv. stijgt.
Het waterschap hanteert de trits “infiltreren-bergen-afvoeren” bij realisatie van een retentievoorziening. Het plaatselijk laten infiltreren van regenwater net boven de leemlaag leidt tot het verhogen van het hangwater met eventueel grondwateroverlast tot gevolg en wordt gezien de stedenbouwkundige functie van het plangebied daarom niet geadviseerd.
De verwerking van het regenwater zal zoals geadviseerd in de watertoets middels bergen dienen plaats te vinden. Door de retentie te bekleden met leem zal er geen aanvulling van het grondwater plaatsvinden.
Door AGEL adviseurs is in het kader van het bestemmingsplan onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden binnen het plangebied. De resultaten uit het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage Quickscan Flora- en faunawet Uitbreiding onderwijsgebouw KSE Stijn Streuvelslaan 42 te Etten-Leur, d.d. 25 februari 2013 met kenmerk 20130388, D01. Deze rapportage is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Het doel van deze quickscan Flora- en faunawetgeving is het inzichtelijk maken van mogelijk aanwezige natuurwaarden binnen het plangebied. Voorzover deze aanwezig zijn wordt beoordeeld welke betekenis deze hebben voor de verdere uitwerking van de plannen. Daarnaast wordt beoordeeld of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden. Hierbij is het relevant op te merken dat als gevolg van de nieuwe fietsersinrit aan de zijde van de Couperuslaan de hier aanwezige groenstrook wordt doorbroken. Ter hoogte van deze inrit zal aldus een nieuwe/lagere groene inrichting worden aangelegd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op een grote afstand van tenminste 10 kilometer ten oosten van het plangebied en betreft het Natura 2000-gebied "Ulvenhoutse Bos". Het Natura 2000-gebied betreft een habitatrichtlijngebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft gelet op de ligging in de kern en de tussenliggende afstand geen invloed op dit gebied.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot de EHS is aan de zuidzijde van A58 gelegen en betreft een Houtwal en houtsingel (L01.02). De voorgenomen ontwikkeling heeft gelet op de ligging in de kern en de tussenliggende afstand geen invloed op dit gebied.
Soortenbescherming
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er omgevingsvergunning of vrijstelling is verleend.
(Vaat)planten
Binnen het plangebied zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor strikt beschermde (vaat)planten aanwezig. Strikt beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Zoogdieren
Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren waargenomen. Verwacht wordt daarom dat slechts enkele algemene voorkomende beschermde zoogdiersoorten voor kunnen komen binnen de onderzoekslocatie. Omdat het hier gaat om zoogdiersoorten die in grote delen van Nederland en Noord-Brabant algemeen zijn, doet het verdwijnen van een zeer beperkt leefgebied in het plangebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Een Omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Vleermuizen
Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen op basis van de checklist inschatting vooronderzoek vleermuizen onderzocht. Op basis van de uitgevoerde Quickscan is geconstateerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot de ongeschiktheid van één of meer vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen.
Daarnaast is het mogelijk dat vleermuizen gebruik maken van de bomen en bosschages als vaste vliegroute. Omdat vleermuizen vaak jarenlang gebruik maken van vaste aanvliegroutes, kan het behoud van groene lijnelementen cruciaal zijn voor de instandhouding van het leefgebied.
De beperkte kap van de aanwezige houtwal voor een nieuwe fietsontsluiting ter hoogte van de Couperuslaan, zal niet leiden tot de ongeschiktheid van vaste aanvliegroutes of van één of meer vaste rust- en verblijfsplaatsen. Uitgaande van het behoudt van de overige invulling van de houtwal en kroonsluitingen zal hier een hop-over situatie ontstaan.
Vogels
Alle vogels zijn beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.
Amfibieën
Het is aannemelijk dat in het plangebied amfibieën voorkomen als groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Omdat het hier gaat om soorten die in grote delen van Nederland en provincie Noord-Brabant algemeen zijn, doet het “verdwijnen” van een zeer beperkt leefgebied in het plangebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Een Omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Reptielen en ongewervelde
Het plangebied is een zeer marginaal leefgebied voor reptielen en ongewervelde. Het leefgebied van de soortengroep vissen is niet aanwezig in het plangebied. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect Flora en Fauna geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de hier voorgestane ontwikkeling.
Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient er een goede ruimtelijke scheiding te zijn tussen milieugevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningbouw) en milieubelastende activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies dient te gebeuren door voldoende afstand in acht te houden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave: Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie worden richtafstanden gegeven voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk.
Een brugklasgebouw is geen gevoelige functie vanuit oogpunt van de VNG-uitgave. Wel geldt een richtafstand van 30 meter voor het brugklasgebouw ten opzichte van omliggende woningen, omdat een dergelijke inrichting wordt gerekend tot milieucategorie 2. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op 75 meter. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure. Het woon- en leefklimaat van omliggende woningen wordt niet aangetast door de realisatie van het brugklasgebouw. Voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan gelden er daarmee geen belemmeringen vanuit bedrijven en milieuzonering.
Ingevolge artikel 74 Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven.
Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en nieuwe andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone conform artikel 77 Wgh. Echter dit geldt alleen indien het bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt of als er een nieuwe weg aangelegd kan worden. In dit bestemmingsplan is sprake van een uitbreiding van het bouwvlak/bebouwingsogelijkheden waarbinnen de bouw van een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt.
De nieuwbouw is voorzien aan de Couperuslaan, een 50 km weg. De Stijn Streuvelslaan is aangewezen als hoofdontsluitingsweg. Wegen met deze functie kennen een 50 km regime. Ofschoon thans nog een 30 km regime op dit deel van Stijn Streuvelslaan geldt, moet het effect naar omzetting naar een 50 km weg worden meegenomen.
In dit kader is het relevant aan te tonen dat de geluidsbelasting op bouwvlak (uiterste gevelcontouren) voldoet aan de eisen van de Wet geluidhinder. Om deze reden is door AGEL adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Stijn Streuvelslaan 42-KSE te Etten-Leur", d.d. 14 april 2014, met kenmerk 20130388, D02. In de navolgende paragrafen zijn de resultaten kort toegelicht.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Couperuslaan ter plaatse van de uitbreiding van de school wordt overschreden. De geluidbelasting bedraagt maximaal 56 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.
Conform het ontheffingenbeleid van de gemeente Etten-Leur zijn de mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren met betrekking tot stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn. Daarnaast is de situatie zodanig dat voldaan wordt aan het subcriterium dat de uitbreiding noodzakelijk is om reden van grond- of bedrijfsgebondenheid.
In de onderhavige situatie vindt een overschrijding als gevolg van één geluidbron (weg) plaats zodat op grond van de Wgh cumulatie niet aan de orde is. Op grond van de hoogte van de geluidbelastingen kan worden geconcludeerd dat gevelmaatregelen noodzakelijk zullen zijn maar dat het voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering technisch mogelijk is.
Voor het aspect wegverkeer wordt voldaan aan de criteria van het ontheffingenbeleid, zodat op basis van de onderzoeksresultaten bij het bevoegd gezag een hogere waarde kan worden aangevraagd.
Omdat sprake is van een nieuwe geluidgevoelige ontwikkeling is de geluidbelasting ter plaatse van de ontwikkeling vanuit het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Op basis van het onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat er vanuit het aspect geluidhinder geen belemmeringen bestaan.
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Om te bepalen of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging is de verkeersaantrekkende werking van het plan van belang. Op basis van een beoordeling van de CROW publicatie 317 “kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie” geldt voor de kern Etten-Leur (uitgaande van sterk stedelijk, rest bebouwde kom) een maximale verkeersgeneratie van 17,6 verkeersbewegingen per 100 leerlingen.
Ten aanzien van het aantal de verkeersbewegingen is het relevant op te merken dat de docenten van het KSE lesgeven op zowel de vestiging aan de Kerkwerve als de Stijn Streuvelslaan. Er zijn in de huidige situatie echter geen (eigen) parkeerplaatsen aanwezig bij de vestiging aan de Kerkwerve. Als gevolg van deze situatie parkeren bezoekers en docenten in de huidige situatie hoofdzakelijk op de (eigen) parkeervoorzieningen van het KSE aan de Stijn Streuvelslaan 42.
Met andere woorden, de verkeersaantrekkendewerking van het huidige brugklasgebouw wordt in de bestaande situatie reeds opgevangen op het KSE terrein aan de Stijn Streuvelslaan 42.
Om de toename van het aantal verkeersbewegingen te berekenen zou het daarom vanuit praktisch oogpunt geoorloofd zijn de verkeersaantrekkendewerking van het huidige en het nieuwe brugklasgebouw met elkaar te verrekenen.
Omdat het huidige brugklasgebouw aan de Kerkwerve ruimte biedt voor maximaal 500 leerlingen en het nieuwe brugklasgebouw aan de Stijn Streuvelslaan ruimte biedt aan maximaal 540 leerlingen, is hier sprake van een netto toename van maximaal 40 leerlingen.
Bij het beoordelen van de luchtkwaliteit dient echter de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond te worden op basis van een worst-case benadering. Om deze reden is in de onderstaande toetsing een maximale toename van het aantal leerlingen voorzien van maximaal 540 leerlingen. Hieruit volgt dat bij een maximale verkeersgeneratienorm van 17,6 verkeersbewegingen per 100 leerlingen, de toename van het aantal verkeersbewegingen (540/100 x 17,6 =) 95 bedraagt.
De toename van het totaal aantal voertuigbewegingen als gevolg van het plan, bedraagt maximaal 95 bewegingen (worst-case inschatting), waarbij rekening wordt gehouden met circa 2 vrachtwagenbewegingen (2%). Na het invoeren van deze verkeersgegevens blijkt uit de NIBM-tool dat de ontwikkeling de NIBM-grens niet overschrijdt. Aldus wordt geconcludeerd dat vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
Beleidsvisie Externe veiligheid
In 2008 is door de gemeenteraad van Etten-Leur de Beleidsvisie Externe Veiligheid
vastgesteld. Deze visie bevat voor verschillende gebiedstypen de ambities en keuzes met betrekking
tot het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. Voor het plangebied gelden derhalve geen belemmeringen vanuit de beleidsvisie.
Onderzoek
Een brugklasgebouw is een kwetsbaar object in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Daarom dient beschouwd te worden of er risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn. In de omgeving bevinden zich de volgende risicobronnen:
LPG-tankstation
Dit tankstation is gelegen op circa 700 meter afstand van het plangebied en heeft een vergunde jaardoorzet LPG tot maximaal 1.000 m3. De PR 10-6 contour en het invloedsgebied zijn gelegen op respectievelijk 45 en 150 meter. Derhalve gelden er geen belemmeringen vanuit deze risicobron.
Zwembad de Banakker
Dit zwembad ten westen van het plangebied beschikt over een chloorbleekloogtank en is gelegen op ten minste 450 meter afstand van het brugklasgebouw. Dit zwembad wordt vervangen door nieuwbouw met daarbij een ijsbaan. De koelinstallatie bij deze ijsbaan is maatgevend. De in acht te nemen afstand tot woningen bedraagt 50 meter. Het invloedsgebied reikt dan ook niet tot het plangebied.
Rijksweg A58
De A58, een transportroute voor gevaarlijke stoffen, is gelegen op ten minste 640 meter afstand. Dit traject heeft geen veiligheidszone, maar wel een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het plasbrandaandachtsgebied reikt niet tot het plangebied.
Het invloedsgebied is afhankelijk van de stofgroepen die over de weg worden vervoerd. Over dit traject van de A58 worden onder andere de volgende jaarintensiteiten vervoerd.
Stofgroep | Omschrijving | Jaarintensiteit |
LF1 | Brandbare vloeistoffen | 4.421 |
LF2 | Zeer brandbare vloeistoffen | 6.550 |
LT1 | Toxische stoffen | 28 |
LT2 | Zeer toxische stoffen | 88 |
GF3 | Zeer brandbare gassen | 4.000 |
GT4 | Zeer toxische gassen | 66 |
Het invloedsgebied van de stofgroep GT4 bedraagt meer dan 4.000 meter. Dat betekent dat het gehele plangebied binnen het invloedsgebied van een incident met toxische gassen gelegen is. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een voorval met brandbare vloeistoffen (45 meter) of brandbare gassen (355 meter). Voor de hoogte van het groepsrisico zijn brandbare gassen (GF3) de bepalende stofgroep. Gesteld kan worden dat het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet zal toenemen. Op basis van het Basisnet Weg is daarnaast bekend dat op dit traject het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Op basis van het geldende rijksbeleid (de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen) is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk omdat noch sprake is van een toename van het groepsrisico, noch sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Omdat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van de A58 voor toxische stoffen, dient het bestemmingsplan voor advies te worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.
Dit bestemmingsplan bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling/uitbreiding van het schoolcomplex ter hoogte van de locatie “Stijn Streuvelslaan 42-KSE”.
De regels vormen samen met de digitale verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Informatie die niet op de digitale verbeelding vermeld staat en die wel ruimtelijke relevant is, wordt verwoord in de regels.
Een en ander heeft geresulteerd in een planopzet met een beperkt aantal bestemmingen, een gedetailleerde planverbeelding en een uniforme opzet van de bouwregels. Uitgangspunt is dat de planverbeelding zo veel mogelijk informatie biedt over de toelaatbare gebruiksvorm en de bouwmogelijkheden op een perceel. Voordeel hiervan is een snel inzicht in de gebruiks- en bouwmogelijkheden waardoor het mogelijk is gebruikers van het bestemmingsplan goed te informeren.
De beschrijving en uitwerking van de regels is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening. De systematiek is afgestemd op de Standaardplanregels van de gemeente Etten-Leur en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. In de volgende paragraaf volgt de artikelsgewijze toelichting.
Artikel 1 begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meeste gebruikte onderdelen volgt hierna een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) word(t)en als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat, met het oog op de raadpleegbaarheid, ook inrichtingsaspecten. Zo kan er worden bepaald dat de betreffende gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de toegestane functies. Daarnaast kan in de bestemmingsomschrijving worden aangegeven dat het behoud van bepaalde karakteristieken of waarden worden nagestreefd. hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan cultuurhistorische waarden.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels weergegeven. Hierbij wordt in ieder geval een onderscheid gemaakt tussen de regeling van (hoofd)gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.
Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvoor een vergunning wordt verleend, de maximale afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder vergunning wordt verleend.
Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien de afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog expliciet worden genoemd als zijnde verboden gebruik.
Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Er kan dus alleen vergunning worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijkingsbevoegdheden geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zijn op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het te wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming, maar deze wijziging kan eventueel ook gebruikt worden om de bouwmogelijkheden op een perceel te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Bestemmingen
Maatschappelijk
Het terrein van het KSE is bestemd tot 'Maatschappelijk'. Binnen deze functie zijn onder meer sportvoorzieningen, sociale, sociaal-medische, (para)medische, educatieve, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke functies toegestaan. Daarnaast zijn aan de maatschappelijke functie gerelateerde kantoren en al dan niet bedrijfsmatige sportactiviteiten toegestaan.
Er is gekozen voor een bouwvlak op de planverbeelding. De hoogtematen zijn ook op de planverbeelding opgenomen. Ook geldt een maximum bouwingspercentage. Buiten het bouwvlak mogen kleine vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, zoals bijvoorbeeld fietsenstallingen en berghokken.
Om tot een duurzame bestemming in het voorliggend plangebied te komen is er tevens voor gekozen om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. De wijzigingsbevoegdheid voorziet in de bevoegdheid voor Burgemeester en wethouders om op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bouwvlak te vergroten. Het gebied, waarop deze bevoegdheid van toepassing is, is op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone-wijzigingsgebied 1'.
Dubbelbestemmingen
Waarde – Archeologie 1 en 2
Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart en het uitgevoerde archeologisch onderzoek, zijn aan het plangebied twee dubbelbestemmingen in het kader van archeologie toegekend. Middels de hier opgenomen regeling worden de potentiële archeologische resten in voldoende mate beschermd.
Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijk ordening voorgeschreven formulering.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, geldt een aantal algemene bouwregels. In dit artikel is opgenomen dat voor het uitvoeren van ondergrondse werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden geen beperkingen gelden. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn er regels opgenomen.
Daarnaast worden bestaande afstanden en maten van bouwwerken die middels een omgevingsvergunning zijn gerealiseerd, maar nu afwijken van dit bestemmingsplan gerespecteerd.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik van gronden alsmede gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. De gemeente Etten-Leur heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor de gemaakte kosten is vastgelegd. Als onderdeel van deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over vergoeding van planschadeclaims.
De gemeenteraad heeft op 11 februari 2014 besloten de kosten voor aanpassing van de fietspaden langs de westzijde van de Couperuslaan en de oversteek bij de rotonde Couperuslaan - Stijn Streuvelslaan voor rekening van de gemeente te nemen. Tegelijk met vaststelling van het bestemmingsplan zal hiervoor krediet beschikbaar worden gesteld.
De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
Het voorontwerp bestemmingsplan “Stijn Streuvelslaan 42-KSE” heeft in de periode van 24 april t/m 4 juni ter visie gelegen in het informatiecentrum van het Stadskantoor. Het voorontwerp-bestemmingsplan kon ook worden geraadpleegd via de gemeentelijke website en de landelijke website (ruimtelijkeplannen.nl). De tervisielegging is vooraf bekend gemaakt in de Etten-Leurse Bode van 23 april 2014. Direct omwonenden en belanghebbenden hebben vooraf een brief ontvangen. Daarnaast zijn brieven verstuurd aan de wijkverenigingen Buurtbelang Banakkers en Hoge Neerstraat. Deze periode van inspraak is tevens benut voor overleg met provincie en waterschap.
In het kader van inspraak en overleg zijn een drietal reacties ontvangen. De ingekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in de notitie 'Eindverslag overleg & inspraak voorontwerp bestemmingsplan Stijn Streuvelslaan 42-KSE' welke als Bijlage 1 aan het voorliggend bestemmingsplan is toegevoegd.
De ingekomen reacties hebben niet geleid tot inhoudelijke planwijzigingen.
Conform het gestelde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan “Stijn Streuvelslaan 42-KSE” met bijbehorende onderzoeken gedurende de periode van 28 augustus tot en met 8 oktober 2014 ter inzage gelegen in het stadskantoor. Daarnaast was het ontwerp-bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar op de gemeentelijke internetsite en www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de periode van ter inzageligging konden er mondeling of schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.
Ten opzichte van het voorontwerp-bestemmingsplan ‘Stijn Streuvelslaan 42-KSE’ zijn enkele wijzigingen aangebracht. Naast enkele tekstuele aanpassingen zijn tevens de volgende inhoudelijke wijzigingen (in de regels van het voorliggend bestemmingsplan) doorgevoerd: