Regels Sander banken, sander 30
Inhoudsopgave Artikel 7 Algemene gebruiksregels Artikel 8 Algemene afwijkingsregels Artikel 9 Algemene wijzigingsregels Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen 1.1 plan: het bestemmingsplan Sander Banken, Sander 30 van de gemeente Etten-Leur; 1.2 bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0777.0070WPSANDER30-3001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); 1.3 aan- of uitbouw: een uit de gevel springend gebouw dat in architectonisch opzicht een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw is en door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw; 1.4 aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.5 aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.6 aaneengesloten woning: een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer grondgebonden woningen; 1.7 aan-huis-gebonden-beroep: het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch gebied of hiermee gelijk te stellen dienstverlenende beroepen en ambachtelijke en verzorgende bedrijven. 1.8 afhankelijke woonruimte: een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging hoort tot het perceel van de woning en waarin een uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding gehuisvest is; 1.9 ambachtelijk bedrijf: het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, herstellen of het installeren van goederen die verband houden met het ambacht; 1.10 antenne installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager zoals bijvoorbeeld een telecommunicatiemast, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie; 1.11 achtergevel: de meest van de openbare weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw; 1.12 achtergevellijn: een denkbeeldige lijn in het verlengde van de oorspronkelijke achtergevel; 1.13 atelier: werkplaats van een beeldend kunstenaar of kunstschilder, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan; 1.14 bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.15 bebouwingspercentage: een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; 1.16 bedrijfsactiviteiten: de uitoefening van opslag-, handels-, transport- en industriële bedrijven, een en ander met uitsluiting van agrarische bedrijven, detailhandel, horeca, publiekgerichte dienstverlening, maatschappelijke en culturele voorzieningen en bedrijfsmatige sportvoorzieningen; 1.17 bedrijfsvloeroppervlakte: de brutovloeroppervlakte van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen; 1.18 bedrijfswoning/dienstwoning: een woning op de bij het bedrijf horende grond, en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is; 1.19 bestaand: bebouwing en/of gebruik bestaande ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; 1.20 bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; 1.21 bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.22 bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals garages, bergingen, schuurtjes, hobbykassen, tuinhuisjes, dierenverblijven en dergelijke. 1.23 bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.24 bouwgrens: 1.25 bouwlaag: deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren of van het maaiveld van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,50 m in hoogte verschillen. 1.26 bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.27 bouwperceelsgrens: 1.28 bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.29 bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.30 dak: iedere bovenbeëindiging van een gebouw. 1.31 detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 1.32 erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw. 1.33 erfafscheiding: bouwwerk geen gebouw zijnde dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein; 1.34 erker: een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning, begrensd door een raamconstructie, meestal voorzien van een borstwering. 1.35 functie: doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan; 1.36 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.37 gevelvlak: een (denkbeeldig) vlak, gesloten dan wel open, aan de buitenzijde van een bouwwerk dat de contouren van een bouwwerk aangeeft en waarbinnen de constructieve delen liggen; 1.38 hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht; 1.39 huishouden: de samenlevingsvorm van één gezin, waaronder mede wordt begrepen: de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van verwanten of andere personen; een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband; één eenpersoonshuishouden. 1.40 mantelzorg: zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie. Het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is; 1.41 normale onderhoudswerkzaamheden: werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van gronden en bouwwerken; 1.42 nutsvoorziening: voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals onder andere transformatorhuisjes, schakelgebouwen, gebouwen ten behoeve van de watervoorziening, gemaalgebouwen, koude warmteopslag e.d.; 1.43 ondergeschikt bouwdeel: bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteekt; 1.44 ondergeschikte functie: functie waarvoor maximaal 30% van de gebruiksvloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt; 1.45 overkapping: een bouwwerk voorzien van een gesloten dak, omsloten door maximaal één wand; 1.46 pergola: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn; 1.47 praktijkruimte: een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd voor de uitoefening van een (aan huis gebonden) beroep of bedrijf; 1.48 scheidingslijn: een op de planverbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt tussen delen van vlakken, voor welke delen verschillende regels gelden; 1.49 tijdelijke woonunit: een woonunit ten behoeve van huisvesting voor mantelzorg en is een demontabel en/of relatief eenvoudig verwijderbaar gebouw, onder welke benaming ook aangeduid, doch in het spraakgebruik als woonunit wordt aangemerkt, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- en/of nachtverblijf; 1.50 twee-aaneen woningen: blokken van maximaal twee-aaneen gebouwde woningen, die door middel van één gemeenschappelijke wand met elkaar zijn verbonden; 1.51 verbeelding: de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008/2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan. 1.52 voorgevel: de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, welke door de gevelindeling en/of de situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt; 1.53 voorgevellijn: een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel, behoudens toegelaten afwijkingen; 1.54 vrijstaande woning: een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning; 1.55 weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan; 1.56 wet/wettelijke regelingen: indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald; 1.57 woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden; Artikel 2 Wijze van meten 2.1 Meten Bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten, tenzij anders is aangegeven. 2.2 Bouwwerken 2.2.1 de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwonderdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend. 2.2.2 de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ondergronds bouwen wordt niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud van een bouwwerk. Bijgebouwen tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud van de woning. 2.2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.2.4 de dakhelling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 2.2.5 de breedte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse zijgevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende zijgevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat; 2.2.6 de (horizontale) diepte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel en/of tot het hart van de scheidingsmuren; 2.2.7 de bebouwde oppervlak van een bouwperceel (of een ander terrein) de oppervlakten van alle op een bouwperceel/terrein gelegen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde bij elkaar opgeteld, tenzij in de planregels anders is bepaald; 2.2.8 de afstand van bouwwerken afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens alsmede afstanden van bouwwerken tot de openbare weg worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn; 2.2.9 de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,50 m buiten beschouwing blijven. 2.2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend; 2.2.11 de gebruiksvloeroppervlakte tussen de binnenwerkse gevelvlakken, op de vloer van de ruimten die ingevolge het bestemmingsplan worden of kunnen worden gebruikt voor de gegeven bestemmingen; 2.2.12 de bedrijfsvloeroppervlakte omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bouwlagen die een gebouw telt en bij dat gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen; 2.3 Overig 2.3.1 peil de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 2.3.2 hoogte van de weg de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Tuin 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen; alsmede voor bijbehorende: groenvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 3.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 3.2.1 Aan- en uitbouwen Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels: bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen worden opgericht in de vorm van erkers, tochtportalen of entreepartijen; de oppervlakte bedraagt maximaal 6,00 m²; de bouwhoogte is maximaal 0,30 m boven de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning. 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: de bouwhoogte van een pergola bedraagt maximaal 2,50 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1,00 m. Artikel 4 Wonen - Vrijstaand 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor: vrijstaande woningen; alsmede voor bijbehorende: tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 4.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 4.2.1 Woningen Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels: woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; per bouwperceel mag maximaal één woning worden gebouwd; de goot- en bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'; de breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m; de afstand tussen de vrijstaande woning en de zijdelingse bouwperceelsgrenzen (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt aan beide zijden minimaal 3,00 m. 4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden: aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelegen binnen het bouwvlak op een afstand van minder dan 3,00 m tot de zijdelingse perceelsgrens dienen minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg waaraan de voorgevel ligt, minimaal 5,00 m bedraagt; aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelegen buiten het bouwvlak mogen tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak, bebouwd mogen worden; de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van de woning; in aanvulling op sub b., c. en d. mogen ter plaatse van de aanduiding 'beroep aan huis' aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht, waarbij de goot- en bouwhoogte en bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%); de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning; de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3,25 m en 5,50 m; vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op grond van artikel 4.5.1 is verleend. 4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m; de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 4.3 Afwijken van de bouwregels 4.3.1 Afwijken Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: artikel 4.2.2 voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden: de totale oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²; per bouwperceel mag maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak worden bebouwd; de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 4.2.2 zijn van toepassing. artikel 4.2.2 voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden: de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg; er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m²; de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m; de woonunit dient minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van de woning te worden geplaatst; per bouwperceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd worden; de woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden; voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen; zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd. artikel 4.2.2 voor bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwpercel van ten minste 1000,00 m² tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak mag worden bebouwd. artikel 4.2.3 voor bouw van overkappingen bij een bouwpercel van ten minste 1000,00 m² tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak mag worden bebouwd. 4.3.2 Procedure Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 4.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. 4.4 Specifieke gebruiksregels 4.4.1 Aan-huis-gebonden-beroep Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits: het gebruik een kleinschalig karakter heeft en naar aard met het woonkarakter in overeenstemming is; de praktijkruimte: maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning; maximaal 50,00 m² van de bijgebouwen; maximaal 100,00 m² van de bijgebouwen indien gebruikt wordt gemaakt van de afwijking onder artikel 4.3.1 onder c., of; maximaal het aangegeven bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'beroep aan huis' beslaat; het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dagverzorging' is het gebruik van het hoofdgebouw voor dagverzorging toegestaan. 4.4.2 Gebruiksverbod Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend: het gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte. ter plaatse van de aanduiding 'beroep aan huis' het gebruiken van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning. 4.5 Afwijken van de gebruiksregels 4.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.4.2 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg; er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; de bouwregels onder artikel 4.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn; voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd; zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform de bestemming. 4.5.2 Procedure Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 4.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 5 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Artikel 6 Algemene bouwregels 6.1 Ondergronds bouwen Ondergronds bouwen, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: binnen het bouwvlak zijn ondergrondse bouwwerken toegestaan met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 4,00 m. zowel binnen als buiten het bouwvlak is een onoverdekt zwembad toegestaan mits het zwembad is gelegen achter de achtergevellijn van de woning en de ondergrondse bouwdiepte maximaal 4,00 m bedraagt. naast het bepaalde onder a. is een overdekt zwembad toegestaan mits de bouwregels voor bijgebouwen in acht worden genomen en de ondergrondse bouwdiepte maximaal 4,00 m bedraagt. 6.2 Bestaande afstanden en andere maten Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn krachtens een verleende vergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan meer bedragen dan in deze planregels zijn voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn krachtens een verleende vergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan minder bedragen dan in deze planregels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. In het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a. en lid b. uitsluitend van toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde plaats. Artikel 7 Algemene gebruiksregels Het is verboden de in dit bestemmingsplan begrepen gronden, alsmede gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Artikel 8 Algemene afwijkingsregels Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor: het in geringe mate aanpassen van het plan, zoals een bestemmingsgrens, bouwgrens of bouwvlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, met dien verstande dat de grenzen met niet meer dan 2,00 m mogen worden verschoven; de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, voor het oprichten van antenne installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40,00 m op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet ter plaatse. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag voorwaarden en/of (nadere) eisen worden gesteld aan: de stedenbouwkundige inpassing; de combinatie van aanbieders van telecomdiensten in masten; het wijzigen van de voorgeschreven maatvoeringen met maximaal 10%. Artikel 9 Algemene wijzigingsregels 9.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een betere realisering van aangrenzende bestemming of voor een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van maximaal 5,00 m ten opzichte van de bestemmingsgrens toelaatbaar. 9.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een andere situering/begrenzing Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen danwel bouwvlakken indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen aanvragen om omgevingsvergunning nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel danwel bouwvlak niet meer dan 10% worden gewijzigd. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 10 Overgangsrecht 10.1 Overgangsrecht bouwwerken Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. Het gestelde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 10.2 Overgangsrecht gebruik het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. het genoemde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Artikel 11 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan " Sander Banken, Sander 30".