|
Het bestemmingsplan 'I Blixembosch 2020 (woonwagenlocatie Castiliëlaan)' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de in- en uitbreiding van de bestaande woonwagenlocatie Castiliëlaan en voorziet in maximaal 9 extra woonwagenstandplaatsen.
Het plangebied ligt aan de Castiliëlaan ten zuiden van de A50, in de wijk Blixembosch in Eindhoven. Ten westen en noorden van het plangebied ligt Buurtschap te Veld (in aanbouw). De gronden zijn kadastraal bekend als WSL01-W-7474. Het plangebied betreft uitsluitend de in- en uitbreidingslocatie, niet de bestaande locatie.
Afbeelding: Luchtfoto plangebied huidige woonwagenlocatie (Bron luchtfoto www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het woonwagenterrein wordt aan de noord- en zuidkant uitgebreid. Het plangebied betreft:
Uitsnede (ontwerp)verbeelding bestemmingsplan "I Blixembosch 2020 (woonwagenlocatie Castiliëlaan)"
Daarnaast voorziet het plangebied in een tweede ontsluiting(sweg), een groene omzoming en krijgt de Castiliëlaan na de bestaande ontsluiting(sweg) ook een groenbestemming.
Het bestemmingsplan "I Blixembosch 2020 (woonwagenlocatie Castiliëlaan)" vervangt deels het bestemmingsplan Blixembosch 2020, vastgesteld door de raad op 6 april 2021.
Uitsnede: De huidige locatie voor woonwagens in het bestemmingsplan 'Blixembosch 2020'
Het Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021, vastgesteld 24 mei 2022 wordt vervangen door dit bestemmingsplan. De regeling voor parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Het Paraplubestemmingsplan waterberging, vastgesteld op 24 november 2020, wordt vervangen door dit bestemmingsplan. De regeling voor waterberging is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid
In 1920 versmolt Woensel met nog vijf andere dorpen tot de stad Eindhoven. In Woensel-Noord is eind jaren '50, begin jaren '60 een zeer groot aantal onbebouwde terreinen gelegen met een zodanige oppervlakte dat hier nieuwe woonwijken met de daarbij behorende voorzieningen tot stand moeten komen die het gezicht van het "nieuwe Eindhoven" moeten gaan vormen. Na het bouwen van 'parochies' ten tijde van de woningnood, werd eind jaren '70 het gebied Achtse Barrier ontwikkeld, gevolgd door Acht en Blixembosch.
De stadsbuurt Blixembosch is gebouwd op voormalige akkergronden en bestaat na gefaseerde nieuwbouwplannen van de gemeente Eindhoven uit verschillende buurten. De wijk Aanschot dankt zijn naam aan het oude gehucht Aanschot. Dat was vroeger grondgebied van de gemeente Son. Aan de gelijknamige weg door Blixembosch liggen nog enkele boerderijen. De naam Blixembosch is al in 1390 vermeld. Hier lagen voorheen een boerderij en zandweggetje "Bliksembos". Toen de buurt gebouwd werd, koos men voor de chique spelling.
Ten noorden van het gebied Blixembos aan de Castiliëlaan is de woonwagenlocatie te
vinden. Op dit moment bevinden zich hier 15 woonwagens.
In het gebied liggen diverse instellingen voor speciaal onderwijs en het revalidatiecentrum Blixembosch. De hele buurt wordt via de gelijknamige Castiliëlaan ontsloten. De bebouwing bestaat vooral uit grote complexen met daarbij behorende parkeerplaatsen. Uitzondering hierop vormen de gebouwen aan de oostzijde van Castiliëlaan. Deze bestaan uit geclusterde wooneenheden. De gebouwen liggen in een ruim opgezette parkachtige omgeving. Tussen de gebouwen door liggen voornamelijk wegen en paden ten behoeve van langzaam verkeer.
Opbouw
Ten noordwesten van de woonwijken Blixembosch-West en -Oost bevindt zich de buurt Castiliëlaan. Een groot deel van de buurt bestaat uit gebouwen van het orthopedagogisch centrum St. Marie (Kentalis). Tevens ligt hier een aantal schoolgebouwen, het revalidatiecentrum Blixembosch en een woonwagenlocatie. Deze buurt wordt door het beekdal van de Groote Beek afgescheiden van het andere deelgebied van het dit bestemmingsplan.
Groen en water
In de buurten zelf zijn op diverse plaatsen groenelementen te vinden. Deze zijn ingericht als speelveldjes of kennen een meer parkachtige invulling. In Blixembosch-Oost bevindt zich nog een aantal waterpartijen dat met name de centrale as van Blixembosch-Oost vormgeeft. Het water loopt door tot aan de Groote Beek.
Verkeer
Aan het eind van de Castiliëlaan ligt een bestaande woonwagenlocatie voor maximaal 15 woonwagens. De huidige woonbestemming ligt in twee rijen rondom een doodlopende straat, waarbij de middenberm tevens kan wordt gebruikt voor parkeren.
Het is gewenst om de bestaande capacitieit op woonwagenlocaties uit te breiden. Op deze manier ontstaat ruimte om een woonwagenstandplaats te verkrijgen. Op dit moment is sprake van een bestaand woonwagenterrein met plaats voor maximaal 15 woonwagenstandplaatsen. Het bestaande woonwagenterrein wordt aan de noord- en zuidkant uitgebreid:
Daarnaast zal er aan de noordkant van het plangebied een nieuwe (tweede) ontsluiting worden aangelegd, ter hoogte van de maximaal 6 nieuwe woonwagenstandplaatsen.
Situatietekening met in rode blokken de locaties voor nieuwe woonwagen standplaatsen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal
en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in
het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van
alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn
in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de
Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt
Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van
ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech
systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast
zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster
in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek
belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen
(bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt
van het ruimtegebruik.
Ladder van duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin staat:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat een ontwikkeling, ook een uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling (o.a. ECLILNL:RVS:2014:570) voldoende substantieel moet zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Voor woningbouw geldt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 nieuwe woningen, de ontwikkeling niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt (o.a. ECLI:NL:RVS:2017:1724). . Dit bestemmingsplan maakt 9 nieuwe woonwagen(woning)standplaatsen mogelijk. In dit geval is dus geen sprake van een "stedelijk ontwikkeling" als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Desondanks is de behoefte wel onderzocht. Uit het woonbehoefteonderzoek blijkt dat behoefte is aan extra standplaatsen (zie par.3.5 Volkshuisvesting).
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Dit bestemmingsplan maakt negen nieuwe woonwagenstandplaatsen mogelijk. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro) Bron: http://wetten.overheid.nl
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang. Het beperkingengebied bestaat uit:
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Kaart beperkingengebied
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan.
Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Deze beperking
loopt op van 20 tot 170 meter boven NAP.
Het plangebied is buiten deze funnel geprojecteerd en maakt een beperkte bouwhoogte mogelijk. De funnel vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het
circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen
hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 45
meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte
geleidelijk omhoog.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
De bouwplannen binnen voorliggend bestemmingsplan staan een beperkte bouwhoogte toe voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximaal toegestane bouwhoogte binnen het obstakelbeheersgebied wordt niet overschreden.
ILS Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).
Kaart ILS-verstoringsgebied
Het plangebied is buiten deze ILS geprojecteerd en maakt een beperkte bouwhoogte mogelijk. Het vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hier niet in.
Kaart Vogelbeheersgebied
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met een baken van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Baken luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven is een baken (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.
Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Deze ontwikkeling kent slechts een beperkte bouwhoogte.
Dit bestemmingsplan maakt 9 nieuwe woonwagenstandplaatsen mogelijk. De maximaal toelaatbare bouwhoogte voor gebouwen is <7 meter. De locatie vormt geen belemmering voor de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein. Evenmin is sprake van een belemmering van het baken van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel of de 'outer horizontal' voor het vliegverkeer bij Eindhoven.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen
gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie
bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met
aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel
landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar
ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht
wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid
en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De
provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te
beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze
vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur
in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is
hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk
en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden
om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur.
Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw,
natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en
tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele
gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk
gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie
kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar
de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking
op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden.
Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien
van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen,
spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur
maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa.
De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische
clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het
OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de
te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt
voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht)
van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar
geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin
beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang
vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld
voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie
Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten
oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019. Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening (hierna: IOV) is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze IOV voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de IOV staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de IOV voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Op de 'Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' is te zien dat de projectlocatie is aangeduid als 'concentratiegebied - stedelijk gebied'. Het stedelijk gebied is primair aangewezen om stedelijke functies zoals wonen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen op te vangen. In de IOV zijn hier regels aan gekoppeld. Bij nieuwe ontwikkelingen moet hieraan getoetst worden. Dat is bij dit plan niet aan de orde. De huidige functies binnen de projectlocatie passen binnen de op basis van de verordening toegestane functies binnen stedelijk gebied.
Kaart 3 Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed
Het plangebied ligt in het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' (Concentratiegebied). Het bestemmingsplan maakt in- en uitbreiding van nieuwe woonwagen(woning)standplaatsen mogelijk. Dit past binnen het stedelijk gebied.
De provincie heeft als eerste stap een IOV vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet (verwachting: 1 januari 2024) treedt ook de Omgevingsverordening in werking. In de Omgevingsverordening worden, in tegenstelling tot de IOV, ook enkele beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de IOV zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening treedt pas in werking na in werking treding van de Omgevingswet.
Het toevoegen van nieuwe woonwagenstandplaatsen past eveneens in de (ontwerp) Omgevingsverordening.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen
de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie. Voorliggend plan omvat de realisatie van 9 woonwagenstandplaatsen en is daarmee passend binnen het in de interimstructuurvisie aangewezen ruimtegebruik ten behoeve van wonen.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Het bestemmingsplangebied ligt in een transformatiegebied (gearceerd gebied) Voor beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling; p. 35 van de Interimstructuurvisie);
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als;
Wonen
Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
Onderwijs
Deze gronden zijn bedoeld voor geclusterde onderwijs- en onderzoekfaciliteiten voor voortgezet (speciaal) onderwijs en op MBO, HBO en universitair niveau en daarbij horende voorzieningen als kleine aantallen studentenwoningen, ex-pat hotel, detailhandel, horeca, congresfaciliteiten en sportvoorzieningen.
Op 11 april 2017 heeft de gemeenteraad de 'Herijking Woonwagenbeleid Gemeente Eindhoven' vastgesteld. Dat beleid gaat uit van een vast aantal standplaatsen en woonwagenlocaties. Er is geen specifieke koppeling gemaakt tussen woningaanbod en woonbehoefte van woonwagenbewoners.
In september 2020 is een behoefteonderzoek uitgevoerd onder de Eindhovense woonwagenbewoners. Uit dit onderzoek blijkt dat er in de afgelopen 25 jaar weinig standplaatsen zijn gerealiseerd en onvoldoende woonvoorzieningen beschikbaar zijn om aan de vraag te voldoen. Dit betekent dat het woonwagenbeleid, met daarin het aantal vastgestelde standplaatsen, niet langer toereikend was en moest worden geactualiseerd. Onderdeel van deze actualisatie was de keuze over te gaan tot uitbreiding van het aantal woonvoorzieningen en dit aantal in lijn te brengen met de specifieke woonbehoefte. De raad heeft daarom op 30 november 2021 besloten om het woonwagenbeleid te actualiseren en in te stemmen met de stapsgewijze uitrol van het beleid met differentiatie in de aangeboden woonvoorzieningen en verdere verdichting en uitbreiding van (bestaande) woonwagenlocaties.
De woonwagenlocatie Castiliëlaan is aangewezen als een zogenoemde 'koploperlocatie'. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch en planologisch kader om op de locatie Castiliëlaan 9 woonwagenstandplaatsen toe te voegen.
Wettelijk en beleidsmatig karakter
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Plangebied
Het plangebied ligt ten noorden van de Castiliëlaan. Het plangebied heeft op de 21 juni 2022 vastgestelde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022 (Berkvens en Arts 2022) een archeologische waarde (categorie 2), vanwege de ligging in het buurtschap Ter b. Het plangebied is groter dan de vrijstellingsgrens. Dat betekent dat het nodig was hier archeologisch onderzoek uit te voeren voorafgaand aan de ontwikkeling.
Het plangebied op de archeologische verwachtingen- waarden kaart van de gemeente Eindhoven (Berkvens en Arts 2022)
Archeologisch onderzoek:
Het plangebied maakt onderdeel uit van het grotere plangebied Castiliëlaan, Buurtschap te Veld, waarin sinds 2022 een archeologische begeleiding wordt uitgevoerd. In dat kader zijn op 24 april 2023 in het plangebied door archeologisch onderzoeksbureau BAAC drie kleine proefsleuven aangelegd. Tijdens het onderzoek is gebleken dat in het plangebied (Te Veld) geen archeologische sporen of vondsten aangetroffen/ geen archeologische waarden zijn aangetroffen (Bijlage 1). In het plangebied was een dikke ophogingslaag aanwezig (ca. 1,5 á 2 m). De resultaten van het onderzoek zijn gerapporteerd met de archeologische begeleiding Castiliëlaan Te Veld. Het plangebied wordt formeel vrijgegeven. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling (in- en uitbreiding).
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven
Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
Plangebied
Voorliggend plangebied is op de gemeentelijke cultuurhistorische waarenkaart niet gekenmerkt als gebied met bijzondere waarden. Ten zuiden van het plangebied ligt een historisch landschap (Aanschot) wat geen nadelige effecten ervaart door de ontwikkeling van voorliggend plan.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Historische Stedenbouw en gebouwd erfgoed 2022
Het gebied is ook niet gelegen in het in de provinciale Interim omgevingsverordening (IOV) aangewezen als 'Cultuurhistorisch waardevol gebied'.
Het aspect cultuurhistorie levert dan ook geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en recent geactualiseerd (Actualisatie Eindhoven op weg 2022). Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. Onderstaande zijn de essentiële elementen voor het gebied van dit bestemmingsplan beschreven:
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie
opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en
buurtontsluitingsweg'. De woonwagenlocatie wordt (aan 2 zijden) ontsloten via de bestaande
toegangsweg: de Castiliëlaan. De Castiliëlaan is een 30 km weg. Deze is geschikt voor
de beperkte verkeerstoename als gevolg van de 9 extra standplaatsen. Over het terrein
zelf wordt éénrichtingsverkeer ingesteld.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse
ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren
parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester
en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd
voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen
2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 (verder: Nota) is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer. In de Nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven. Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.
Het plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 9 extra woonwagen(woning)standplaatsen.
De locatie is op grond van de Nota gelegen in het 'Rest Gebied'. Aangesloten is bij de in de Nota opgenomen parkeernorm voor een "grondgebonden woning". Het nieuwe woonconcept gaat uit van een vloeroppervlakte van max. 90 m2. Uitgaande van de parkeernorm "Grondgebonden woning midden (60 tot 120 m2)" in Restgebied betreft de parkeerbehoefte voor deze planontwikkeling 13 parkeerplaatsen:
Uitsnede rekentool bij de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019
Mede door de realisatie van een tweede ontsluitingsweg is het mogelijk om het middenterrein her in te richten (Dit maakt echter geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan, omdat dit al te realiseren is op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Blixembosch 2020'). Er zijn geen aparte opritten bij de standplaatsen; het parkeren zal in het middengebied plaatsvinden. Hiermee kan worden voldaan aan de (extra) parkeerbehoefte.
Figuur: concept herinrichting openbaar (midden) gebied (geen onderdeel van dit bestemmingsplan)
Fietsparkeren
In de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) zijn eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd, waarop uitgebreider zal worden getoetst en gehandhaafd. Voor 9 woonwagenstandplaatsen zijn 38 fietsparkeerplaatsen nodig. Iedere woonwagenlocatie krijgt een eigen berging, waarmee de benodigde fietsenstallingen worden gerealiseerd. Daarnaast is er ruimte voor het plaatsen van fietsen in het openbaar gebied.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als stad, groen beeldbepalend. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:
Strategie 2: Stad, groen beeldbepalend
Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter. Deze gebieden maken ook onderdeel uit van de groene kaart (onderdeel verordening bomen en nadere regels). Voor de kap van bomen (met een omtrek van 45 centimeter op een stam hoogte van 130 centimeter) in deze gebieden is een vergunning verplicht. Uitzondering hierop vormt de taxus welke vanaf een omtrek van 30 centimeter een vergunningplicht kent.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. Uitgangspunt is 8 m2 groen per toegevoegde woning.
Het plangebied
luchtfoto huidige situatie
In het bestemmingsplan is geborgd dat per te realiseren woonwagenstandplaats 8 m2 groen moet worden gerealiseerd ( Artikel 14 Groenopgave ). Het nieuwe groen wordt gerealiseerd aan de randen van de woonwagenlocatie. Er komen nieuwe bomen, een gemengde haag, lage heesters en kruidenrijk gras rondom het plangebied.
(concept) groenplan
De Castiliëlaan wordt na de bestaande ontsluitingsweg als rijweg afgesloten en krijgt een groenbestemming. Hierbinnen komt een pad, in aansluiting op het bestaande pad.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april
2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college
mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in
de 'Nadere Regels voor compensatie'.
Het plangebied
In het kader van dit bestemmingsplan worden geen bomen gekapt.
In Nederland is in de wet geregeld wanneer een milieueffectrapportage (m.e.r.) opgesteld moet worden. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. De m.e.r. is geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
Dit bestemmingsplan ziet op de activiteit wonen. In dit kader kan de activiteit 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang zijn. Het gaat daarbij om: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De daarbij behorende drempelwaarden zijn een oppervlakte van 100 hectare of meer en 2.000 woningen of meer omvat.
Deze ontwikkeling van woonwagenstandplaatsenen en het daarop plaatsen van zogenoemde woonwagenwoningen blijft zéér ruim onder de genoemde drempelwaarden. Gezien de beperkte omvang van dit plan (max. 9 standplaatsen) en de locatie, bij de bestaande woonwagenlocatie in een stedelijke omgeving (in het bestaand woongebied Blixembosch, Buurtschap te Veld), is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. (o.a. ECLI:NL:RVS:2018:3791).
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Voor wat betreft de Castilielaan is sprake van woningen. Op circa 1,2 km van het projectgebied is het provinciaal bedrijf Rendac gelegen. De geurcontour 1,0 ouE(H)/m3 van Rendac ligt nog ruim op 400 meter van het projectgebied. Daarmee voldoet het project aan de grenswaarde van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast zijn er al bestaande woningen op kortere of vergelijkbare afstand gelegen. Hierdoor wordt Rendac niet verder onevenredig in zijn belang geschaad. Gelet op de ruime afstand (400 meter) is er voor de toekomstige bewoners van deze ontwikkeling ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Er zijn geen bedrijven in de nabijheid van de locatie gevestigd die belemmerd kunnen worden.
Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast en de lijst van Bedrijfsactiviteiten passend bij wonen opgenomen.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggende bestemmingsplan liggen de volgende geluidgevoelige bestemmingen:
Door de gemeente Eindhoven is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer. Het onderzoek maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Het projectgebied ligt binnen de bebouwde kom en binnen de zone van de autosnelweg A50. Conform de Wet geluidhinder moet dit beschouwd worden als een buitenstedelijke situatie. Daarnaast is het plangebied ook gelegen in de zones van de Huizingalaan en de Castiliëlaan.
Castiliëlaan, onderzoek wegverkeerslawaai
De gehele locatie ligt binnen de voorkeursgrenswaarde van maximaal 48 dB (groen). De voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB wordt niet overschreden. Geluid vormt geen belemmering voor dit plan.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het plan omvat de aanleg van 9 nieuwe woonwagenstandplaatsen. Dit past binnen de begrenzing voor “niet in betekende mate”projecten.
Conclusie
Aangezien het plan niet meer dan 9 nieuwe woningen mogelijk maakt, is sprake van een “niet in betekende mate “ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Basisnet voor vervoer gevaarlijke stoffen.
Op 1 april 2015 is het Babisnet verzoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen wroden vervoerd. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplanfonds liggenlangs tranportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
De beleidsvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal gebiedsgerichte risicoprofielen. Daarin zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid voorwaarden opgenomen. Het plangebied Castiliëlaan ligt binnen gebiedsgerichte risicoprofiel D 'woongebied nabij hoofdtransportassen'. Aan dit gebied stelt de visie vanuit het oogpunt van externe veiligheid de volgende voorwaarden:
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Figuur: risicobronnen nabij het plangebied
Inrichtingen
Op circa 900 meter van projectgebied is het bedrijf Imperial Chemical Logistics te Son gelegen. Het gaat om een inrichting waar opslag van zeer giftige stoffen en aqua toxische stoffen plaatsvindt. Vanwege de grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen is Imperial Chemicals Logistics een BRZO-bedrijf (Besluit risico's zware ongevallen). Hierdoor valt het bedrijf onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De plaatsgebonden risicocontour is niet over het projectgebied gelegen. Het invloedsgebied van het toxisch scenario is gelegen over het projectgebied en bedraagt ca. 2,7 km. Conform het Bevi dient er advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante inrichtingen gelegen.
Transport
In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn relevante transportroutes gelegen. Het plangebied ligt op een afstand van circa 180 meter van de rijksweg A50. Op het traject van de snelweg A50 tussen de knooppunten Batadorp (A2) en Ekkersweijer worden ook gevaarlijke stoffen getransporteerd. In de Regeling basisnet zijn vervoerscijfers opgenomen waarmee risicoberekeningen moeten worden uitgevoerd. Dit traject heeft geen plaatsgebonden risico volgens de regeling Basisnet en geen plasbrandaandachtsgebied. Volgens het Bevt dient het groepsrisico te worden verantwoord indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen 200 meter van een transportroute. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen 200 meter van de A50.
In het kader van de woninbouwontwikkeling van Buurtschap te Veld - naast de locatie van de woonwagenstandplaatsen aan de Castilielaan zijn berekeningen uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met een toename van 700 woningen. De uitbreiding van de woonwagenlocatie betreft een toename van maximaal 9 woningen. Bij het toevoegen van 700 woningen ziet de toename van het groepsrisico er op basis van een berekening op 22 september 2020 met rekenprogramma RBM II als volgt uit:
Het groepsrisico overschrijdt 1,8 keer de oriëntatiewaarde en blijft gelijk in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie. Het toevoegen van 9 woonwagenstandplaatsen is een veel beperkter toename dan de toename van 700 woningen. Derhalve kan de verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.
Buisleidingen
Nabij het projectgebied is een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding A-521-07(457,0mm en 66,2 bar) gelegen. Volgens de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) dient het groepsrisico voor de buisleiding te worden berekend met het rekenprogramma "Carola". Op 30 september 2020 is de berekening voor buisleiding A-521-07 uitgevoerd.
De hoogte van het groepsrisico is voor zowel de huidige als toekomstige situatie berekend op 0,021 * de oriënterende waarde. Voor de buisleiding geldt geen plaatsgebonden risico contour (10-6/jaar). Er blijft echter een belemmeringenstrook gelden van 5 meter. Nieuwe ontwikkelingen liggen buiten deze belemmeringenstrook. Volgens het Bevb dient het groepsrisico te worden verantwoord indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Uit de berekening is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico voor de buisleiding is dan ook niet noodzakelijk. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op de zelfredzaamheid en de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn verder geen relevante buisleidingen gelegen.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele
brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen
worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress. Licht gekleurde stenen/materialen helpen daar ook bij. Het voorkomt opwarming door de zon en uitstraling van deze warmte 's-nachts. Dat zorgt voor een prettiger binnen én buitenklimaat tijdens warme perioden.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Het plan maakt de realisatie van woonwagenstandplaatsen en het plaatsen van zogenoemde woonwagenwoningen mogelijk. De woonwagenwoningen kunnen in verschillende formaten worden geleverd (max. vloeroppervlak van 90 m2) en voldoen aan de eisen van deze tijd. Zo zijn ze bijvoorbeeld gasloos, volledig elektrisch en met een warmtepomp. De woonwagenwoningen zijn zo gemaakt dat ze verplaatsbaar zijn. En ze kunnen geschakeld en gestapeld worden.
Voor een groot deel van het plangebied is in het verleden reeds bodemonderzoek verricht. Voor het resterende deel van het plangebied zijn er geen resultaten beschikbaar en is ter plaatse een (verkennend) bodemonderzoek verricht.
Verkennend bodemonderzoek
Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 3) uitgevoerd aan de Castiliëlaan te Eindhoven. Hieruit blijkt dat er zeer plaatselijk lichte verontreiniging met PCB is aangetroffen en lichte verontreiniging in het grondwater. Gelet op de aard en mate van deze verontreiniging is er geen reden voor een nader onderzoek. De puinhoudende lagen in de bodem bevatten zintuiglijk en analytisch geen asbest.
PFAS
Volgens de notitie 'Aanvulling bodemkwaliteitskaart gemeente Eindhoven voor PFAS-verbindingen en grondstromenbeleid PFAS-houdende grond', is PFAS voor een groot gedeelte van het Eindhovens grondgebied geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor dit plangebied vormt PFAS naar verwachting geen belemmering. Als grond afgevoerd moet worden van de locatie zal de grond op PFAS onderzocht moeten worden.
NGE's
Gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge’s (niet gesprongen explosieven). In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge’s worden aangetroffen worden deze geruimd. Dit plangebied ligt in een gebied dat niet verdacht is voor niet gesprongen explosieven. Er zijn daarom geen extra maatregelen noodzakelijk.
Geconcludeerd is dat het aspect bodem geen belemmering viormt voor de voorgenomen uitbreiding.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
Deze wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Houtopstanden
De regeling zoals die was vervat in de voormalige Boswet is grotendeels ongewijzigd overgenomen in de Wnb en is gericht op het behoud van het bosareaal en is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de door de gemeenteraad in dat kader vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000 m2 en op rijbeplantingen van meer dan 20 bomen.
De planlocatie valt niet buiten de door de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Daarnaast zijn er binnen het bestemmingsplangebied geen houtopstanden.
Wnb en onderscheid in gebieden
De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een of meerdere te onderschieding gebiedssoorten (zie aanvullend par. 4.8.2 Quickscan Wet natuurbescherming).
De zorgplicht
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften.
Het programma
Artikel 1.13 Wnb bevat de algemene grondslag voor het vaststellen van programma’s door het rijk of provincies voor de programmatische aanpak van de verbetering van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden of de instandhouding van soorten. Een landelijk programma kan bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld terwijl een provinciale verordening de basis moet zijn voor een provinciaal programma. Projecten en/of andere handelingen die zijn beschreven in het programma en die dienovereenkomstig zullen worden gerealiseerd, mogen zonder vergunning (gebieden) en/of ontheffing (soorten) worden uitgevoerd. Ook kan in het programma worden bepaald dat geen vergunning nodig is voor projecten en handelingen mits die een zekere grenswaarde niet overschrijden.
Tegen een besluit tot vaststelling van een programma kan beroep worden ingesteld. Dit beroep moet dan beperkt blijven tot de daarin beschreven projecten en handelingen waarvoor geen vergunning- en/of ontheffingsplicht geldt.
Stikstof
De natuur versterken en het de kans geven zich te herstellen, daar moet de stikstofaanpak aan bijdragen. Dat is vastgelegd in de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering, die op 1 juli 2021 in werking trad. Hiervoor zijn nationale stikstofreductiedoelen opgesteld. Het behalen van die doelen helpt om de staat van onze natuur op orde te brengen. In het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en het Nationaal Programma Landelijk Gebied wordt gewerkt aan het halen van onder meer deze doelen. Het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering moet ervoor zorgen dat de stikstofreductiedoelen worden behaald.
Het beheerplan
Voor Natura 2000-gebieden dienen door gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het gebied zich bevindt, beheersplannen te worden vastgesteld die gericht dienen te zijn op het behoud of het herstel van een gunstige staat van instandhouding van de soorten en typen waarvoor het betreffende Natura 2000 gebied is aangewezen.
De aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit en het treffen van feitelijke maatregelen
Gedeputeerde staten zijn op grond van artikel 2.4 Wnb bevoegd om degene die een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft te verplichten informatie te verstrekken, de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen, de handeling overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften uit te voeren of de handeling niet uit te voeren of te staken. Deze verplichtingen kunnen bij beschikking of voor bepaalde categorieën van handelingen bij provinciale verordening of bij algemene maatregel van bestuur, worden opgelegd. De bevoegdheid kan niet worden toegepast ten aanzien van projecten en handelingen waarvoor een natuurvergunningplicht geldt.
De Wnb (artikel 2.5) maakt het mogelijk om de toegang tot een Natura 2000-gebied te verbieden of te beperken op grond van een toegangsbeperkingsbesluit. Het uitgangspunt is dat de natuurgebieden zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, maar bijvoorbeeld in het broedseizoen kan worden bepaald dat het gebied waar vogels broeden niet toegankelijk is.Verder kunnen feitelijke maatregelen worden getroffen in zowel Natura 2000-gebieden als ook gronden die daarbuiten zijn gelegen, mits die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor die Natura 2000-gebieden nodig zijn.
De natuurvergunning
Zowel op grond van de Wnb als de Wabo (en het Bor) is het verboden om zonder vergunning projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die een nadelig of significant verstorend effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. De verhouding tussen de beide wettelijke verboden is geregeld in het Bor. Het in de Wabo/Bor opgenomen verbod is alleen van toepassing als voor de Natura 2000 activiteit tevens een omgevingsvergunning is vereist op een van de andere gronden genoemd in artikel 2.1 en artikel 2.2 Wabo èn voor die handeling of dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wnb is aangevraagd of verleend. Met andere woorden: voorzien is in het faculatief aanhaken van de Natura 2000 activiteit aan de omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het project wordt uitgevoerd of de handeling wordt verricht zijn bevoegd om een natuurvergunning te verlenen, terwijl de minister daartoe bevoegd is in de gevallen genoemd in het Bnb.
Artikel 2.8 Wnb bevat het beoordelingskader voor een vergunning voor een project of voor een andere handeling. Een vergunning voor een project dat significante gevolgen kan hebben wordt uitsluitend verleend nadat blijkens een passende beoordeling zeker is dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Als die zekerheid niet is verkregen, dan kan een vergunning uitsluitend worden verleend indien er geen alternatieven zijn én wanneer dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid zijn met het project én onder de voorwaarde dat de schade wordt gecompenseerd.
Bij de verlening van een vergunning voor andere handelingen dan de hiervoor bedoelde projecten wordt uitsluitend rekening gehouden met de gevolgen die de handeling kan hebben voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Artikel 2.9 Wnb bevat een opsomming van de uitzonderingen op de vergunningplicht. Het betreft handelingen en projecten die zijn beschreven in en worden verricht overeenkomstig een beheerplan of een programma. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Een uitzondering op de vergunningplicht is ook mogelijk krachtens een algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening.
De Natura 2000 plantoets
Plannen die al dan niet in samenhang met andere plannen of projecten 'significante gevolgen' kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, mogen uitsluitend alleen worden vastgesteld indien blijkens een passende beoordeling zeker is dat die de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Ingeval die zekerheid niet wordt gekregen en er geen alternatieven bestaan, maar wel sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang dan kan het plan toch worden vastgesteld mits de schade wordt gecompenseerd. Voor plannen geldt als toetsingscriterium 'significante gevolgen' en voor vergunningen 'verslechtering/significante verstoring'.
Onder plannen worden bestemmingsplannen begrepen. Voorzien die plannen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dan zal een zogenoemde 'voortoets' moeten worden gemaakt, waarin wordt bezien of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft. Zijn die uitgesloten dan is de Wnb niet van toepassing. Kunnen significante gevolgen niet worden uitgesloten, dan dient een passende beoordeling gemaakt te worden. In dat geval geldt op grond van artikel 7.2a Wet milieubeheer tevens dat voor het plan een milieueffectrapport voor plannen wordt gemaakt. De passende beoordeling behoeft geen onderdeel te zijn van de milieueffectrapportage maar mag ook worden uitgevoerd nadat de milieueffectrapportage al is afgerond. Wel dienen beide te zijn afgerond voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Voor de uitbreiding van de woonwagenlocatie is een quick scan Wet natuurbescherming uitgevoerd. (Bijlage 4). Hieruit bleek het volgende:
Soortenbescherming
Voor wat betreft soortenbescherming zijn de resultaten samengevat in onderstaande tabel:
Tabel: overzicht geschiktheid voor soorten
Ten aanzien van Alpenwatersalamender dient gewerkt te worden conform voorwaarden uit een ecologisch werkprotocol om overtreding van de Wnb ten aanzien van incidenteel aanwezige individuen te voorkomen. Dit werkprotocol is opgenomen in Bijlage 5.
Ten aanzien van broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen (febr t/m aug) of door voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te voeren. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag buiten het broedseizoen te verwijderen.
Verder geldt ten allen tijde de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonen zoogdieren en amfibieen.
Op basis van de quickscan is een aanvullend of nader onderzoek niet noodzakelijk.
Natuur Netwerk Brabant (NNB) en Natura 2000
Er bevindt zich geen Natura 2000-gebied of Natuur Netwerk Brabant (onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland) binnen het plangebied. De dichtsbijzijnde gebieden zijn op (zeer) ruime afstand gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, bevindt zich op ruim 10 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie.
Houtopstanden
Bomen ontbreken op de onderzoekslocatie. Hierdoor kan het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming buiten beschouwing worden gelaten. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Stikstof
Gezien het aantal standplaatsen (max. 9), het feit daar daarop (elders gebouwde) woonwagens worden geplaatst en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (ruim 10 kilometer) leidt dit niet tot een significante gevolgen op een Natura 2000-gebied. Dit blijkt ook uit de berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase (AERIUS), waarbij het projecteffect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar (Bijlage 6).
Conclusie
De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planontwikkeling ("I Blixembosch 2020 (woonwagenlocatie Castiliëlaan)").
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan I Blixembosch 2020 (woonwagenlocatie Castiliëlaan) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
De Waterwet vereist dat de Rijksoverheid eens per zes jaar een Nationaal Waterplan voor het nationale waterbeleid en een Beheer- en ontwikkelplan voor het beheer van de rijkswateren (Bprw) opstelt. 'In de geest' van de nieuwe Omgevingswet worden deze plannen nu al in samenhang beschreven in één Nationaal Waterprogramma voor beleid en beheer. Voor het waterbeleid is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie.Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vervangt het Nationaal Waterplan 2016-2021, inclusief alle tussentijdse wijzigingen en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Brpw) 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.
Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het WKA 2023-2026 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het WKA is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de waterklimaatopgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau. De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2.500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | nee |
zijwatergang | nee |
Keurgebied binnen plangebied? | nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | nee |
Binnen boringsvrije zone? | nee |
Ecologische verbindingszone? | nee |
Binnen Reservering waterberging of Regionale waterbering? | nee |
Attentiegebied waterhuishouding? | nee |
Grondwaterbeschermingsgebied? | nee |
Rioolwatertransportleiding | nee |
Waterschap gemaal | nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | |
Verdachte/verontreinigde locaties? | staan vermeld in bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | ja |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | nee |
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings-, grondwaterwin-, attentiegebied of boringsvrijezone.
Op de leggerkaart van Waterschap De Dommel zijn de in de directe omgeving van de planlocatie gelegen oppervlaktewateren weergegeven. Op een afstand van circa 90 meter van de planlocatie is een A-watergang, de Groote Beek, gelegen. Deze watergang is een beekloop die in noordelijke richting afvoert via een stuw (ID: ER38-dr5), onder de A50 door vervolgt en ter hoogte van Son uitmondt in de Dommel. De beekloop kent een vrije zone ten behoeve van onderhoud van 5 m aan de zijde van het plangebied. De stuw is variabel instelbaar met een vaste hoogte van de construtie van NAP +12,69 m. De stuw kan worden opgetrokken tot NAP +15,00 m, waarna een maximale waterstand van NAP +15,57 m kan optreden.
Langs de beekloop zijn gebieden aangewezen als 'Regionale waterberging' en 'Reserveringsgebied waterberging'. Deze gebieden zijn door het waterschap aangewezen als één van de middelen om ook op de lange termijn droge voeten te kunnen houden. Van nature zijn deze gebieden vaak in beekdalen gelegen, die van oudsher overstromen. De 'Regionale waterberging' is gebaseerd op een overstroming die statistisch eens in de 10 jaar of vaker voorkomt (T=10) en is vastgelegd in de Interim omgevingsverordening (IOV) van de provincie Noord-Brabant en de legger waterberging van Waterschap De Dommel.
De planlocatie is niet gelegen binnen deze gebieden. Op een afstand van ruim 25 meter van het plangebied ligt de zonering van de 'Regionale waterberging' (het natuurlijk overstromingsgebied).
figuur: uitsnede legger oppervlaktewater Waterschap De Dommel
Uitsnede Interim omgevingsverordening met de Regionale waterberging (donkerblauw)
De locatie voor de extra woonwagenstandplaatsen is deels al verhard. De in het bestemmingsplan toe te voegen 2 losse standplaatsen zijn feitelijk al verhard.
Uitsnede geldend bestemmingsplan Blixembosch 2020 met luchtfoto locatie 2 losse standplaatsen
De locatie van de inbreiding (splitsing bestaande standplaats) is ook al geheel verhard (op onderstaande uitsnede ter plaatse van de rode punt).
De locatie van de 6 nieuwe standplaatsen is nog niet verhard.
Uitsnede geldend bestemmingsplan Blixembosch 2020 met luchtfoto
De originele bodem bestaat, volgens de bodemkaart van Nederland, uit een hoge zwarte enkeerdgrond (zEZ23) en een lage enkeerdgrond (EZg23), die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk zijn opgebouwd uit lemig fijn zand.
Uit locatiespecifiek onderzoek, uitgevoerd op 9 augustus 2023 (Bijlage 3), blijkt de bodem voornamelijk te bestaan uit matig tot sterk siltig, matig fijn tot zeer fijn zand. In de ondergrond (2,5 - 3,5 m-mv) bevindt zich verder plaatselijk een zwak zandige kleilaag. De grond is plaatselijk zwak humeus (0,0 - 2,0 m-mv). De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend.
Voor de bepaling van de locatiespecifieke grondwaterkarakteristieken, zowel de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) als de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG), is gebruik gemaakt van historische grondwaterdata van grondwatermeetpunten uit het meetnet van de gemeente Eindhoven:
Tabel: overzicht grondwaterpeilputten
De historische meetreeksen van de gebruikte grondwatermeetpunten zijn geïnterpoleerd naar de planlocatie. Het grondwater van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de geraadpleegde bronnen in noordoostelijke richting.
Volgens de klimaateffectatlas zou de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) zich tussen de 0,8 en 1,5 m-mv bevinden. Uit locatiespecifiek onderzoek, uitgevoerd op 9 augustus 2023 (Bijlage 3), is een grondwaterstand gemeten van 2,3 m-mv.
Tabel: overzicht gegevens peilbuizen en veldmetingen grondwater
Op basis van de gegevens van de grondwaterpeilputten en de grondwaterstromingsrichting wordt voor de planlocatie uitgegaan dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) is gelegen op circa 15,00 m +NAP. Hiermee zou de GHG zich op circa 1,3 tot 1,4 m-mv bevinden.
Voor het Buurtschap te Veld is (ook) een onderzoek uitgevoerd, waaronder een aanvullend grondwateronderzoek (tot mei 2023). Onder andere peilbuisnummers 7 en 8 (gemaakt in juni/juli 2022) liggen naast het plangebied. De grondwaterstanden liggen op circa 3 m diepte. De doorlatendheid in de bovengrond is ingeschat op 0,5 - 0,7 m/ dag. De doorlatendheid op 6 m diepte (bij nummer 7) is gemeten op >10 m/ dag. Ook peilbuisnummers 6 en 14 (gemaakt in november 2020) liggen naast het plangebied.
Uitsnedes grondwateronderzoek met peilbuizen 6, 7, 8 en 14.
De doorlatenheid bij nummers 6 en 14 zijn:
onderzoekspunt | meettraject m-mv | grondssoort |
resultaat (m/dag) |
P6 | 0.25 - 0,8 | zand, zeer fijn, zwak siltig (boorpunt 006) | 0,7 |
P14 | 1,9 - 4,0 | zand, matig fijn, zwak siltig/leem, zwak zandig (boorpunt D-007) | 0,5 |
Tabel: resultaten doorlatendheidonderzoek peilbuizen 6 en 14
Daarbij wordt vermeld dat deze waarden zonder grondophoging zijn. Later (medio 2021) is hier grond opgezet voor het bereiken van een gesloten grondbalans. Uit het onderzoek blijkt dat de doorlatenheid in de ondiepe bodem zeer heterogeen is.
De bestaande woonwagenlocatie wordt uitgebreid. De in- (splitsingsmogelijkheid bestaande standplaats) en uitbreiding voorziet in de realisatie van 9 extra woonwagenstandplaatsen.
De Castiliëlaan wordt na de bestaande ontsluitingsweg afgesloten (krijgt de bestemming 'Groen'), waarbij de verharding wordt verwijderd. Hier komt een pad (gebroken puinverharding) in aansluiting op het bestaande pad.
Gezien het bijzondere plangebied is de berekening van de verplichte wateropgave uitgewerkt door het in 3 stukken te knippen: de exttra 2 losse standplaatsen en de overige nieuwe standplaatsen:
De totale waterbergingsopgave bedraagt 32,3 m3.
De waterbergingsopgave wordt voldaan aan de achterzijde, door middel van een wadi met circa 60 m3 waterberging (in onderstaand figuur rechts). Er is voldoende ruimte voor de waterbergingsopgave van 32,3 m3. Er zal voorzien worden in een noodoverloop (op gemeentelijk eigendom) naar de Regionale waterberging van de Groote Beek. Deze ligt op een hoogte van 16,10 +NAP.
Afbeelding: (concept)groenplan met waterbering (wadi)
Het vuilwater wordt met een het hoofdriool in de Castiliëlaan afgevoerd naar de zuivering aan de Van Oldenbarneveltlaan.
Het hemelwater van de 2 losse kavels langs de Castiliëlaan wordt aangesloten op het bestaande gemengde riool. Het hemelwater van het noordelijk gelegen terrein wordt aangesloten op de toekomstige wadi.
Bij de inrichtings-, bouw- en beheerfase dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan de bodem en het grondwatersysteem te worden toegevoegd. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen (zoals zink, koper en lood) aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de ruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en krijgt aandacht bij het uitwerken van het beheersplan.
Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland bevindt het maaiveld zich op een hoogte van circa 16,20 tot 16,40 m +NAP. In verband met de waterveiligheid wordt het dorpelpeil minimaal 0,3 m hoger dan het straatpeil.
bron: www.ahn.nl
In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan op 28 november 2023 voorgelegd aan het Waterschap. Per mail van 5 december 2023 is aangegeven dat nadere details bij de omgevingsvergunningaanvraag en in de omgevingsvergunning zullen moeten worden geregeld.
Het bestemmingsplan "I Blixembosch 2020 (woonwagenlocatie Castiliëlaan)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan kan worden onderzocht of de regels op andere wijze aanknopingspunten voor een definitie bevatten. Die kunnen volgen uit de toelichting bij de regels en/of uit de systematiek van de regels zelf. Ontbreken dergelijke aanknopingspunten dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik . In Wijze van meten zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen'. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.
Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkel erven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming `Wonen - Woonwagenstandplaats'
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden die bedoeld zijn voor woonwagenstandplaatsen waarop een woonwagen of een woonwagenwoning geplaatst kan worden.
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Alle gebouwen, inclusief overkappingen, moeten binnen de aangeduide bouwvlakken worden
gebouwd, waarbij de bouwvlakken voor maximaal 80% mogen worden bebouwd.
Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan voorgevel. De voorzijde van woonwagenstandplaats bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels. Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming
toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m²
vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 2'
Deze bestemmingen geldt voor het stuk groen aan de zuidzijde van het van het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'
Deze dubbelbestemming is opgenomen bij het stuk groen ten zuiden van het plangebied. De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen. De begrenzing van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP 3398 "Het landschap onder de stad' d.d. 13 november 2018 kaartbladen 1, 2 en 3. Ter toelichting en onderbouwing is dit rapport als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Rapport RAAP 3398 'Het landschap onder de stad' ). In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels, Artikel 11 Parkeren, Artikel 12 Parkeren bij wijziging gebruiksfunctie en Artikel 13 Voorwaardelijke verplichting waterberging.
Parkeren
De regeling voor parkeren heeft betrekking op fiets- en autoparkeren.
Partiële herziening inzake parkeernormen
Met dit artikel werken de geldende Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) en de Kwaliteitseisen
inpandige fietsenstallingen concreet door in de bestemmingsplannen waarop de regeling
van toepassing is. Indien dit beleid op enig moment wordt gewijzigd, wordt van de
gewijzigde regeling uitgegaan. Hierdoor is de regeling 'dynamisch', in die zin dat
een bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien als het beleid wijzigt.
In bijzondere gebieden of situaties kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Verder kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Partiële herziening bij wisseling gebruiksfunctie
Binnen bestemmingen is het mogelijk om van gebruiksfunctie te wisselen zonder dat een omgevingsvergunning benodigd is. Het wijzigen van gebruiksfunctie kan echter wel gevolgen hebben voor de parkeerbehoefte. Namelijk in het geval niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)'. In die gevallen is sprake van een verbod tot gebruikswijziging.
In bijzondere gebieden of situaties kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Voorwaardelijke verplichting groen en waterberging
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van groen en waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende groen is aangelegd (8 m2 per woonwagen(woning)) en voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Bestaande situaties gesplitste woningen
Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan (standaard) geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.
Kamerbewoning en Woningsplitsing
Een woning of een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen mag niet worden verbouwd tot meer woningen / woonwagens. Hiermee wordt geregeld dat het in strijd is met het bestemmingsplan als in een woning of woonwagen één of meer woonvoorzieningen (zoals wc, keuken en sanitair) en/of (een) scheidingswand(en) worden geplaatst, waardoor meer woningen of woonwagens ontstaan. Ditzelfde geldt als een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen wordt verbouwd tot meer zelfstandige woningen/appartementen/woonwagens.
Een onvrije woning of onvrije etage is een woning waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met de beschikking over een eigen keuken, douche en toilet. De vertrekken zijn afsluitbaar. Te denken valt aan woonsituaties waarin voor ieder huishouden per saldo voldoende eigen wezenlijke voorzieningen aanwezig zijn. Een onvrije woning/etage wordt dus ook tot een zelfstandige woonruimte gerekend.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
In dit geval is de gemeente eigenaar van de grond en wordt door middel van gemeentelijke gronduitgifte de grond verkocht aan de woningstichting.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving/ bekendmaking van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is geplaatst in het Gemeenteblad van 24 mei 2023. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is overleg geweest met de provincie Noord-Brabant en het Waterschap.
Provincie Noord-Brabant
De planlocatie is gelegen binnen 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Op grond van de inventarisatie RO belangen blijkt dat de ruimtelijke aspecten geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen (4 augustus 2023). Per brief van 1 november 2023 (C2323721/5357080) heeft de provincie laten weten dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen, zoals verwoord in de Brabantse Omgevingsviei en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV).
Waterschap
Zie par. 5.5.6.
Communicatie met de bewoners van de locatie zelf, omwonenden en andere belanghebbenden heeft op verschillende momenten en manieren plaatsgevonden. Onder andere via verschillende brieven, bijeenkomsten en persoonlijke communicatie.
informele vooroverlegpartners
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is ook aangeboden aan de informele overlegpartners Henri van Abbe Stichting (HvA), de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven en Trefpunt Groen Eindhoven (TGE):
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn had iedereen de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad gepubliceerd. Het ontwerp bestemmingsplan is via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.
Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
onderzoek dat voldoet aan de 'Archeologierichtlijnen' van de gemeente Eindhoven, welk onderzoek wordt verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).
een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.47 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
het bestemmingsplan I Blixembosch 2020 (woonwagenlocatie Castiliëlaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80447-0301 van de gemeente Eindhoven.
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/ woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. De bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:
a. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;
b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals vermeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor "Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het plaatsen dan wel bouwen van woonwagens of woonwagenwoningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals vermeld in lid 5.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor ''Waarde - Archeologie 2" (terrein van hoge archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Op de voor ''Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 10 m2 of meer, uit te voeren:
Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :
De in lid 7.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 7.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen in bij de planregels.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 13.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 met maximaal 10%.
Lid 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Lid 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.