Tongelre binnen de Ring (Tapuitstraat-Meerkollaan)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Initiatiefnemer is voornemens een supermarkt (Aldi) en 58 appartementen te realiseren ter plaatse van een voormalige sporthal (Haagdijk) aan de Meerkollaan 6 te Eindhoven. Het initiatief van Aldi betreft een verplaatsing van een bestaande supermarktvestiging. Deze supermarktvestiging was in het recente verleden aanwezig aan de Tongelresestraat 227.

Het bouwplan past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2007'. Het geldende bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Daarom moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld voor de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'Tongelre binnen de Ring (Tapuitstraat-Meerkollaan)'.

Het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring (Tapuitstraat-Meerkollaan)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht

Topografische kaart (plangebied in rode cirkel)

1.2 Ligging en plangrenzen     

Het plangebied is gelegen tussen de Meerkollaan, Tapuitstraat, Rietvinkstraat en Insulindelaan (Ring) in Eindhoven. Het betreft de locatie van de voormalige sporthal 'Haagdijk' met bijbehorende parkeervoorzieningen. Het plangebied is gelegen in stadsdeel Tongelre, in de wijk De Laak en de buurt Villapark.

verplicht

Luchtfoto met kadastrale ondergrond (plangebied rood omlijnd)

1.3 Voorgaande plannen     

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007" en heeft de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden'.

verplicht

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007"

verplicht

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2019"

In de huidige situatie is er met het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2020' recentelijk een bestemmingsplan vastgesteld ter actualisatie van het bestemmingsplan 'Tongerle binnen de Ring 2007'. Dit actualisatie-bestemmingsplan heeft reeds rekening gehouden met dit bestemmingsplan, daar het plangebied niet is meegenomen in het actualisatie-bestemmingsplan.

Het planvoornemen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Gebiedsprofiel     

Het plangebied is gelegen binnen de ring, ten oosten van het centrum van Eindhoven. Meer specifiek in stadsdeel Tongelre, de wijk De Laak en de buurt Villapark.

Het Villapark is een parkachtige buurt met een mix van huur- en koopwoningen met bewoning door vooral gezinnen en tweepersoonshuishoudens. De meeste woningen zijn gebouwd voor 1945. Kenmerkend voor de buurt zijn de grote hoeveelheid monumentale panden en de prachtige privétuinen die naast het openbare groen de buurt een groene uitstraling geven.

In het noordoosten van de buurt Villapark, tegen de Ring aan, bevinden zich nog een aantal niet-woonfuncties zoals een kerk en kantoorpanden. Bij de aansluiting van de Tongelresestraat op de Ring liggen een groot aantal winkels en supermarkten (winkelcentrum Haagdijk). Naast de grote hoeveelheid rijks- en gemeentelijke monumenten is een deel van de buurt aangewezen als beschermd stadsgezicht. Dit geldt niet voor het plangebied en de directe omgeving daarvan.



verplicht

Luchtfoto 2021 (beoogde nieuwbouw is rood omlijnd)

Op de locatie was een sporthal aanwezig. Op dit moment ligt de locatie braak en is de braakliggende grond afgezet met bouwhekken. De sporthal is eind jaren '80 opgericht en in 2020 gesloopt. Rondom het braakliggend terrein zijn parkeerplaatsen aanwezig en andere verhardingen t.b.v. de openbare ruimte. Ook zijn er een enkele bomen aanwezig.

Direct ten oosten van het plangebied is de Ring gelegen (Insulindelaan). Ten zuiden van het plangebied is o.a. winkelcentrum Haagdijk, een parkeerplein aanwezig en de lintbebouwde Tongelresestraat met gemengde functies, zoals detailhandel en dienstverlenende bedrijven. Ten westen van het plangebied is een woonbuurt gelegen met grondgebonden woningen. Ten noorden van het plangebied zijn twee vrijstaande kantoorvilla's gesitueerd.

2.2 Projectprofiel     

Het project bestaat uit de realisatie van een supermarkt (Aldi) en 58 appartementen. Het initiatief van Aldi betreft een verplaatsing van een bestaande supermarktvestiging. Deze supermarktvestiging was in het recente verleden aanwezig aan de Tongelresestraat 227. De wooneenheden betreffen middelgrote appartementen (tussen 60 m² en 120 m² b.v.o.). Er wordt naast bebouwing ook groen toegevoegd binnen en direct rondom het plangebied.

verplicht

Massastudie bouwplan (supermarkt in paars, appartementen lichtgrijs en bebouwde omgeving donkergrijs)

De supermarkt - met een bruto vloeroppervlakte van circa 1.417 m² - is voorzien op de begane grond in de zuidwestelijke hoek van het plangebied. Daarbij wordt aansluiting gezocht met het parkeerplein en de overige detailhandel aan de Haagdijk, zoals op voorgaande afbeelding is weergegeven. De verkoopvloeroppervlakte bedraagt circa 1.050 m².

De parkeervoorzieningen voor de supermarkt bevinden zich op de begane grond in een overdekte parkeergarage. De parkeervoorzieningen voor de appartementen bevinden zich op een tussenverdieping en een parkeerdek. De parkeervoorzieningen voor de appartementen zijn met een hellingbaan te bereiken die aansluit op de Rietvinkstraat. De laad- en losruimte voor de supermarkt is eveneens aan de Rietvinkstraat gesitueerd.

De appartementen worden in een U-vormige bouwstructuur vormgegeven in drie tot vier bouwlagen, boven de genoemde parkeervoorzieningen en supermarkt. Het hoogteaccent is voorzien aan de Insulindelaan (ringweg) en de Meerkollaan, in aansluiting tot andere meerlaagse bebouwing aan de Ring in de omgeving. Rekenend met de begane grond is er aldus sprake van een gebouw met maximaal vijf bouwlagen. De westzijde is één bouwlaag minder hoog voor een geleidelijke overgang richting de westelijk gelegen woonbuurt. De ingang van de supermarkt steekt uit ten opzichte van het vierlaagse appartementengebouw om deze geleidelijke overgang te verbeteren en als herkenningspunt van de ingang. De bebouwing is voorzien van platte (groene) daken.

verplicht

3D-sfeerbeeld vanuit parkeerplein (vanuit zuidwesten)

verplicht

3D-sfeerbeeld vanuit Meerkollaan (vanuit noordwesten)

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie     

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, dat zowel lokaal, nationaal als wereldwijd speelt. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.



In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.



Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden opgenomen met de uitgangspunten uit de Novi.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder) is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het gaat bij de Ladder onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt.

De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien."



De volgende stappen dienen doorlopen te worden:

  1. is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling;
  2. afweging locatiekeuze: valt de ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied;
  3. beschrijving van de behoefte: voorziet de functie wonen die het plan mogelijk maakt in een behoefte.



Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

In artikel 1.1.1 Bro is een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Voor een woningbouwlocatie volgt uit de jurisprudentie dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De ladder is voorts alleen van toepassing op een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Deze ontwikkeling ziet op het realiseren van 58 appartementen en een supermarkt (1.050 m2 verkoopvloeroppervlakte). Dit betekent dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro en dat voor deze beoogde ontwikkeling een beschrijving van de behoefte nodig is.



Ad 2. Afweging locatiekeuze

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is vanuit de Ladder extra motivering vereist. Daarom is van belang om te weten of het projectgebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen.

In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: "Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Dit projectgebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.



Ad. 3 Beschrijving van de behoefte

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van zowel woningen als een supermarkt mogelijk. In het navolgende wordt per onderwerp ingegaan op de behoefte.



Wonen

Kwantitatief

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.

Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 27.000 woningen in de periode 2019 t/m 2023. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt.

Daarmee kan voor dit plan met maximaal 58 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.



Kwalitatief

De grootte van de woningen varieert tussen 60 m² b.v.o. tot 120 m² b.v.o. De toevoeging van deze woningen past tevens binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu.

Zowel uit het regionaal woningmarktonderzoek (2017) als wel het woningmarktonderzoek van Companen (2018) toegespitst op Eindhoven blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen waaronder het centrumstedelijke woonmilieu. Dit plan voorziet hier in waardoor het plan tevens voorziet in een kwalitatieve behoefte.

Daarmee kan voor dit plan met maximaal 58 woningen ruimschoots in een kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voorzien. In de uitgevoerde Laddertoets (bijlage 1 bij deze toelichting) is deze conclusie bevestigd. In paragraaf 3.5 wordt nader ingegaan op de lokale woningbehoefte.



Supermarkt

Ten behoeve van de supermarkt is een Laddertoets uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Het initiatief van Aldi betreft een verplaatsing van een bestaande supermarktvestiging. Dit betekent dat omzeteffecten beperkter zijn dan bij nieuwvestiging van een supermarkt. Het initiatief vindt plaats binnen de gewenste winkelstructuur (winkelcentrum Haagdijk) van gemeente Eindhoven. Binnen het verzorgingsgebied is winkelcentrum Haagdijk de enige winkelconcentratie. De overige detailhandel (waaronder supermarkten) in het verzorgingsgebied ligt op verspreide/solitaire locaties. Voor winkelcentrum Haagdijk betekent het initiatief een versterking van de aantrekkingskracht en daarmee het toekomstperspectief voor andere (winkel)voorzieningen in het gebied. Het initiatief heeft daarmee een positief effect voor het winkelgebied en de detailhandel op deze locatie.

Uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat gemiddeld genomen het economisch functioneren voor supermarkten op een gezond niveau blijft (ca. 2% onder gemiddeld) na verplaatsing van Aldi. Het initiatief draagt daarnaast bij aan het gemeentelijk beleidsstreven om winkelcentrum Haagdijk door te ontwikkelen tot groot wijkwinkelcentrum. Het initiatief past binnen de beleidskaders die gemeente Eindhoven stelt voor supermarktontwikkelingen.

Geconcludeerd wordt het initiatief voldoet aan een actuele behoefte en de uitgangspunten die de Ladder voor Duurzame Verstedelijking stelt voor deze ontwikkeling.



Conclusie

Het planvoornemen voorziet in zowel de behoefte aan de woningen als een supermarkt.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Landelijk is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden, namelijk Natuurnetwerk Brabant (NNB). Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of NNB (> 350 m). Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein omdat het plangebied niet gelegen is in het obstakelbeheergebied.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening;
  • verordening natuurbescherming;
  • verordening ontgrondingen;
  • verordening ruimte;
  • verordening water;
  • verordening wegen.



Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.



In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.



verplicht

Uitsnede kaart 3 'stedelijke ontwikkeling'

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen in het 'Stedelijk gebied' volgens kaart 3 van de Interim omgevingsverordening. Hiervoor gelden de regels zoals vervat in artikel 3.42 (duurzame stedelijke ontwikkeling).



Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.



Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie en verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.



Van belang in dit kader is dat sprake is van een stedelijk project. De bestaande bebouwing is gesloopt en daarvoor komt nieuwe bebouwing in de plaats. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat geen onbebouwde gronden buiten stedelijk gebied worden verstedelijkt. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. In 3.5.1. wordt ingegaan op de regionale afspraken. Voor het overige is in deze toelichting gemotiveerd dat sprake is van een ontwikkeling die voldoet aan de voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de waterparagraaf en paragraaf 3.7 bevat de kaders over verkeer en parkeren. Concluderend wordt voldaan aan de regels als vervat in artikel 3.42 van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven: Kloppend hart van Brainport     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden ingetrokken.



Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eige kracht en identiteit van de deelgebieden.



Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler
  • gezonde en toekomstbestendige stad
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.



Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  1. Werken aan een gezonde groei van de stad
  2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  3. Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  5. Werken aan de energietransitie van de stad
  6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid



Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.



Het plangebied

Deze ontwikkeling voorziet in woningbouw en een supermarkt na sloop van een voormalige sporthal. Voor een gezonde groei van de stad zijn beide functies benodigd, zoals ook is gebleken uit paragraaf 3.2.2. Met de realisatie van de supermarkt wordt het wijkcentrum Haagdijk een meer aantrekkelijke plek. Daarnaast is in dit plan veel aandacht voor de openbare ruimte, groen en duurzaamheid. Hiermee geeft het invulling aan de ambities in de Omgevingsvisie.

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid     

Het bestemmingsplan maakt maximaal 190 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.



Afsprakenkader wonen 2017

Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.



Woondeal 2019-2023

Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.

In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.



Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019

In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.



Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021

In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.



Kwantitatieve opgave

In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.

In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.



Kwalitatieve opgave

Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.

Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.

De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.



Specifieke doelgroepen

De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.

Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.

De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.

In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.

Beoordeling plan

Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van 58 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen. Deze conclusie is bevestigd in de voor dit planvoornemen uitgevoerde Laddertoets (Bijlage 1).

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.

Solidaire stad

De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.

Innovatieve stad

De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.

Woonprogramma Eindhoven 2021-2025

Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
  2. een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
  3. voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.



Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:

verplicht



Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.

Beoordeling plan

Met het planvoornemen wordt de realisatie van 58 wooneenheden mogelijk gemaakt. De grootte van de woningen varieert van circa 60 m² b.v.o. tot 120 m² b.v.o. Voor deze woningen is grote behoefte in Eindhoven. Dit bouwplan sluit aan op deze vraag en op de drie voornoemde ambities van het woonprogramma.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing 2021' vastgesteld. In het verleden werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. Omdat de huidige archeologische waardenkaart uit 2008 inmiddels sterk verouderd is, heeft de raad op 21 juni 2022 ingestemd met een geactualiseerde archeologische verwachtingen- en waardenkaart, als nadere uitwerking van onze erfgoeddoelen 2021-2022.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, onderdeel van de erfgoeddoelen 2021-2022. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede digitale gemeentelijke Archeolgische Waardenkaart (plangebied rood omlijnd)

Archeologisch onderzoek

Toetsing aan de archeologische verwachtingen- en waardenkaart (er is sprake van een hoge verwachting voor het plangebied) heeft ertoe geleid dat een archeologisch vooronderzoek door middel van een bureauonderzoek is uitgevoerd, gevolgd door een archeologisch booronderzoek (inventariserend veldonderzoek) en proefsleuvenonderzoek. De rapportages van deze onderzoeken zijn als bijlage 2 en 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.

Archeologisch bureauonderzoek

De bekende archeologische gegevens geven voor het plangebied voldoende concrete aanwijzingen voor een lage verwachting voor het aantreffen van vondsten en sporen uit de periode vroege prehistorie, een lage archeologische verwachting voor de periode late prehistorie tot en met de Volle Middeleeuwen, een lage verwachting voor het aantreffen van resten van akkerindeling uit de Nieuwe Tijd en een hoge archeologische verwachtingswaarde voor het aantreffen van resten van het fabrieksterrein uit de 20ste eeuw. De kans op resten uit de tweede wereldoorlog, tenslotte, is als laag ingeschat. De activiteiten die hebben plaatsgevonden in het plangebied in de periode dat het plangebied in gebruik was als fabrieksterrein hebben geleid tot een bodemverontreining.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek heeft de gemeente Eindhoven besloten dat in het plangebied een verkennend booronderzoek moet worden uitgevoerd.

Verkennend booronderzoek (inventariserend veldonderzoek)

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek zijn enkele kansrijke zones gedefinieerd waarin archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie adviseert om in advieszone 1 in het zuiden van het plangebied een maximale verstoringsdiepte van 50 cm-mv te hanteren en in advieszone 2 in het westen van het plangebied een maximale verstoringsdiepte van 135 cm-mv. Het overige deel van het plangebied kan vrijgegeven worden voor de voorgenomen ingreep. Indien de mitigerende verstoringsdiepte wordt overschreden wordt geadviseerd een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uit te voeren. Om het onderzoeksproces te bespoedigen zou ook een combinatie van een karteren booronderzoek ter plekke van de paleosol bodemlaag met een proefsleuvenonderzoek ter plekke van de podzolbodem kunnen worden gecombineerd.

Proefsleuvenonderzoek

Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er geen directe aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats op de locatie Tapuitstraat.



Toevalsvondsten

Er geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten (vondsten, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.

Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.



verplicht

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven

Beoordeling plan

Het plangebied heeft in de huidige situatie weinig tot geen cultuurhistorische waarde, aangezien er na de sloop van de sporthal sprake is van een braakliggend terrein. De oostelijke zijde van het plangebied is op de Cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als 'aan de weg gerelateerde bebouwing'. De Ring (Insulindelaan) is ter plaatse namelijk opgenomen als 'historische wegenstructuur na 1900'. De Tongelresestraat is als 'historische wegenstructuur na 1900' aangewezen.

De Tongelresestraat heeft karakteristiek door de perceelsgewijze opbouw, pand voor pand. De typologie van deze lintbebouwing is gevarieerd en kleinschalig, buiten de ring overwegend één laag met kap, incidenteel afgewisseld met hogere panden.

De bebouwing aan de Insulindelaan kent als onderdeel van de Ring van Eindoven een andere ontstaansgeschiedenis en karakteristiek, namelijk bebouwing langs nieuwe radialen: met name aan de Karel de Grotelaan, en delen van de Montgomerylaan en de Kennedylaan hangt de structuur en de typologie van de bebouwing samen met de aanleg van de radiaal. Kenmerkend is de ruime opzet van de bouwblokken, passend bij de schaalgrootte van de radiaal, en de samenhang van de bebouwing. Flatgebouwen, omgeven door groene zones schermen de achterliggende woonwijken af.

Met de realisatie van het 5-laagse accent aan de wegzijde wordt invulling gegeven aan een lege plek aan de ringweg. Hiermee wordt de bebouwing als het ware 'hersteld' of 'opgevuld', omdat de lege plek wederom wordt bebouwd. Ook wordt hiermee het bebouwingslint versterkt door de toevoeging van deze stedelijke en meerlaagse bebouwing. Deze toevoeging past in het profiel van meerlaagse bebouwing aan de Ring, o.a. omdat ten zuiden van het plangebied ook meerlaagse bebouwing direct aan de Ring aanwezig is.

Gezien het voorgaande doet dit planvoornemen geen onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische waarden. Het planvoornemen versterkt het stedenbouwkundig gebied door bebouwing toe te voegen aan de 'aan de weg gerelateerde bebouwing'.

3.7 Verkeer en parkeren     

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw project op het verkeer en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

3.7.1 Verkeer     

De ring (Insulindelaan) is aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Daarnaast zijn Meerkollaan, Rietvinkstraat en Tapuitstraat de verbindingswegen tussen de ring en het achterliggend gebied. Omdat deze wegen het plangebied ontsluiten is het plangebied goed bereikbaar.

Door de realisatie van een supermarkt en 58 appartementen ten koste van een maatschappelijke bestemming (voorheen een sporthal) zal het aantal verkeersbewegingen wijzigen. Conform de CROW publicatie 317 zijn er per functie verkeersgeneratiecijfers te onderscheiden om aannames te doen over de verkeersgeneratie. Het plangebied is gelegen in 'zeer sterk stedelijk gebied' in de schil van het centrum. Voor appartementen uit het middensegment wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie tussen de 3,7 a 4,5 verkeersbewegingen per woning. Er worden echter voor de woningen slechts 46 parkeerplaatsen gerealiseerd. De verkeersgeneratie als gevolg van deze ontwikkeling is bepaald aan de hand van het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen. Dit komt neer op 170 à 207 lichte verkeersbewegingen per etmaal.

De verkeersgeneratie als gevolg van de supermarkt (1.417 m²) is ook bepaald aan de hand van CROW kengetallen. De Aldi valt als genoemd in het CROW onder discountsupermarkt. De Aldi zal zich vestigen in een zeer sterk stedelijk gebied in de schil van het centrum. Dit betekent een maximale verkeersgeneratie van 52,5 à 88,3 verkeersbewegingen per 100 m² b.v.o. per etmaal. Dit komt neer op 744 à 1.251 lichte verkeersbewegingen per dag. Voor de bevoorrading is uitgegaan van twee zware vrachtbewegingen per dag.

Een sporthal genereert tussen 6,3 en 8,1 motorvoertuigbewegingen per 100 m² b.v.o. De sporthal had een oppervlakte van circa 2.150 m² b.v.o., waardoor er sprake was van een verkeersgeneratie van 136 à 174 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Met aftrek van de verkeersgeneratie die de sporthal genereerde, leidt deze ontwikkeling tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van 780 à 1.286 motorvoertuigen per etmaal. Dit zal niet lijden tot verkeerskundige problemen op het onderliggend wegennet. De ontwikkeling sluit immers direct aan op de Ring. Daarnaast is de grootste verkeersgeneratie (supermarkt) niet spits-gerelateerd.

Tevens wordt de beoogde Aldi verplaatst van de voormalige locatie aan de Tongelresestraat 227 naar onderhavig plangebied.

3.7.2 Parkeren     

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld.

De gemeente Eindhoven wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft of verbetert. Bovendien wil de gemeente zorgen voor voldoende flexibiliteit om initiatieven in de stad te faciliteren. Nieuwe woon- en werkvormen moeten mogelijk zijn en het bijbehorende parkeeraanbod dient daarmee in overeenstemming te worden gebracht. Een goede sturing en afweging van belangen is noodzakelijk bij het oplossen van het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel.

Het doel van het toepassen van de gemeentelijke parkeernormen is ervoor te zorgen dat een (nieuwe of her)ontwikkeling op de beleidsmatig gewenste wijze voorziet in de parkeeropgave en daarmee niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving, waarbij de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling zo veel mogelijk wordt beperkt.

De gemeentelijke Nota Parkeernormen 2016 was gericht op voldoende parkeergelegenheid. De afgelopen jaren bleek dit uitgangspunt steeds meer problemen op te leveren. Gebiedsontwikkelingen in het centrum hebben reeds een hoge planexploitatie, waarbij inzet van alternatieve vervoerswijzen wordt gestimuleerd om daarmee autobezit / -gebruik te beperken. Met de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is het mogelijk om op een andere manier in de parkeerbehoefte te voorzien, waarbij tegelijkertijd duurzame vormen van mobiliteit in de stad worden gestimuleerd.



Auto

In de huidige situatie zijn er 68 openbare parkeerplaatsen aanwezig die door toedoen van dit project komen te vervallen. Ten behoeve van deze ontwikkeling is bij de kaderstelling van het project een parkeeronderzoek voor het gehele winkelcentrum uitgevoerd. In de openbare parkeergarage van de Crabethstraat was voldoende overcapaciteit. Dit heeft geresulteerd in de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden:

  • De bestaande parkeergarage aan de Crabethstraat heeft voldoende overcapaciteit om de bestaande parkeerbehoefte (25 parkeerplaatsen voor algemeen gebruik, niet zijnde voor de sporthal) op te vangen.
  • De bestaande parkeerbehoefte voor algemeen gebruik (25 openbare parkeerplaatsen) blijven ten minste 15 jaar openbaar toegankelijk in het plan.



In oktober 2021 is nogmaals de situatie in de parkeergarage aan de Crabethstraat bekeken. Er bleek nog steeds sprake van voldoende overcapaciteit.

De autoparkeerplaatsen ten aanzien van supermarkt en woningen zijn in dit plan niet uitwisselbaar. Dit betekent dat er geen uitwisseling in het gebruik van autoparkeerplaatsen tussen de supermarkt (openbare parkeerplaatsen) en de appartementen (niet-openbare parkeerplaatsen) kan plaatsvinden. De toekomstige klanten van de supermarkt parkeren op maaiveldniveau en de bewoners en bezoekers parkeren op de tussenverdieping en op het parkeerdek.

Conform de rekentool (Bijlage 4) van de gemeente Eindhoven zijn er 46 autoparkeerplaatsen benodigd voor de 58 appartementen en 49 autoparkeerplaatsen voor de supermarkt (waarvan 2 voor personeel). Beide uitkomsten van de rekentool zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd, inclusief de tekeningen van de parkeervoorzieningen.

Bezoekers van de supermarkt kunnen op maaiveld parkeren in de overdekte parkeervoorziening. Er worden 47 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd in deze parkeervoorziening, waarmee voldaan wordt aan de parkeervraag voor bezoekers van de supermarkt. Deze parkeerplaatsen zijn openbaar toegankelijk. De parkeervoorziening is via de Rietvinkstraat te bereiken, de uitgang bevindt zich aan de Meerkollaan (zie blauwe pijlen op onderstaande afbeelding).

verplicht

Situatietekening begane grond: overzicht openbare parkeerplaatsen t.b.v. supermarkt

verplicht

Situatietekening tussenverdieping: overzicht privé parkeerplaatsen t.b.v. appartementen

De bewoners en bezoekers van de 58 toekomstige appartementen kunnen parkeren op het parkeerdek, in de 'tussenverdieping'. Dit betreffen 46 uitwisselbare parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn te bereiken via een op- en afrit bij een hellingbaan aan de Rietvinkstraat. Met de realisatie van 46 parkeerplaatsen voor de bewoners en bezoekers van bewoners wordt voldaan aan het parkeerbeleid. De resterende twee parkeerplaatsen voor personeel van de supermarkt parkeren eveneens in de 'tussenverdieping', waar 2 parkeerplaatsen zijn gereserveerd voor personeel van de supermarkt.



Fiets

Conform de rekentool (Bijlage 4) van de gemeente Eindhoven zijn er 186 fietsparkeerplaatsen benodigd voor de 58 appartementen (waarvan 12 voor bezoekers) en 61 fietsparkeerplaatsen voor de supermarkt. De appartementen krijgen afzonderlijke bergingen in de kelder van het gebouw, waarin de fietsparkeerbehoefte in kan worden voorzien. De 12 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers worden op maaiveld gerealiseerd nabij de entree van het appartementengebouw. Nabij de entree van de supermarkt worden minimaal 61 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.



Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de Nota parkeernormen 2019.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Eindhoven heeft de ambitie om een leefbare, gezonde en klimaatadaptieve stad te zijn als basis voor een sterk vestigingsklimaat in het hart van de Brainport. Een goede groenstructuur is een basisvoorwaarde hiervoor. De waarde van groen voor de stad is evident. Het gemeentelijk groenbeleid is gericht op het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies.

De gemeente hecht grote waarde aan de kwaliteit van de stad die tot uiting komt in de waarde van het groen voor natuur, klimaat/milieu, water, productie, recreatie, identiteit. Dit zijn belangrijke waarden voor de stad om te beschermen en bevorderen.

Het Groenbeleidsplan 2017 (vastgesteld door Raad d.d. 31 januari 2017) bevat een 'Procesafspraak groenplannen'. Die luidt als volgt: "Bij (her)ontwikkeling van gebouwen of gebieden moet de initiatiefnemer een groenplan opstellen. Dit bevat een toelichting van de groene inrichting in het plan. Hierin komt niet alleen de groene inrichting op maaiveld en evt. dak en gevel aan bod, maar is ook rekening gehouden met de beschikbare boven- en ondergrondse ruimte, vooral bij bomen. Uitgangspunt is steeds: kwalitatief en duurzaam groen en zo min mogelijk verharding. Het plan moet argumenten bevatten, waarom verharding wordt toegepast. Als het groenplan niet voldoet, wordt in samenwerking met de afdeling Groen gezocht naar een passende oplossing, en/of is de Groencompensatieregeling van toepassing."

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.



verplicht

Uitsnede 'Ruimtelijke Strategieënkaart' (plangebied blauw omcirkeld)



Beoordeling plan

Voor dit plangebied is volgens het Groenbeleidsplan 2017 de ruimtelijke strategie 'Stad, rood beeldbepalend' van toepassing. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit.

Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de groenarme buurten - waar dit plangebied ook onderdeel van uitmaakt - wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Initiatiefnemer heeft een groenplan laten opstellen conform het gemeentelijk format, hetgeen als Bijlage 5 aan deze toelichting is gehecht. De uitgangspunten voor het groenplan zijn als volgt:

  • minimaal 8 m² groen toevoegen per wooneenheid = 464 m²;
  • 10% van het b.v.o. supermarkt groen toevoegen = 142 m²;
  • 98,5 m² vervallen groen moet worden gecompenseerd;
  • 705 m² groen moet onderdeel uitmaken van het plan.



Als onderdeel van het plan wordt circa 2.395 m² groen gerealiseerd, dat als volgt is onderverdeeld:

  • 170 m² op maaiveld;
  • groen dak supermarkt à 275 m²;
  • groen sedum dak appartementen à 1.350 m²;
  • groene gevels achterkanten supermarkt en parkeerplint à 600 m².

verplicht

Groenplan

Met dit planvoornemen wordt aan het Groenbeleidsplan 2017 voldaan.

3.8.2 Verordening bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.



Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.



Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.



Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m²;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m².



De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.



Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.



Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.



Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

3.8.3 Bomen Effect Analyse     

Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als Bijlage 6 bij deze toelichting gehecht. Hierna volgen de conclusies en advies.

Op basis van de onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd dat:

  • De monetaire waarde van alle 16 bomen samen bedraagt afgerond in totaal € 66.500,-.
  • Over het algemeen wortelen de bomen vrij oppervlakkig. Hierdoor is er een grote kans op schade bij de voorgenomen werkzaamheden.
  • Van de 16 bomen wordt verwacht dat er 6 bomen gekapt moeten worden. De effecten op de te behouden bomen is als volgt:
    1. De voorgenomen plannen hebben op één boom een neutrale invloed, omdat de boom feitelijk op voldoende afstand tot de voorgenomen werkzaamheden staat.
    2. Op een aantal is de te verwachten invloed licht negatief, omdat er weliswaar schade kan ontstaan door de werkzaamheden, maar dit door het treffen van boombeschermende maatregelen beperkt kan worden tot wat de bomen nog goed kunnen verdragen.
    3. Op een aantal bomen is de verwachte invloed negatief, omdat bij de realisatie met name ernstige wortelschade ontstaat en de kronen ingrijpend moeten worden gesnoeid. Duurzaam handhaven is geen optie zonder aanpassingen in het ontwerp.
  • De vier 'neutraal' of 'licht negatief' beoordeelde bomen kunnen duurzaam behouden blijven zonder aanpassingen in het ontwerp. Maar aanpassingen in ontwerp en/of uitvoeringswijze zijn wel nodig om de zes 'negatief' beoordeelde bomen ook duurzaam te kunnen handhaven. Om de zes 'negatief' beoordeelde bomen duurzaam te kunnen behouden, moet het ontwerp worden aangepast. Na aanpassing moeten de bomen en hun groeiplaatsen goed worden beschermd.
  • Van twee bomen wordt overwogen deze te verplanten. Één boom is vanwege de soort en omvang goed te verplanten. Maar bij de uitvoering hiervan moet eerst een elektrakabel omgelegd worden. Geadviseerd wordt de boom minimaal één, bij voorkeur twee groeiseizoenen voor te bereiden op de verplanting. Ook de andere boom is te verplanten, maar geadviseerd wordt deze boom minimaal twee groeiseizoenen voor te bereiden op de verplanting. Dit is namelijk nodig om de vitaliteit te verbeteren en de kluitdikte te vergroten. Wordt verplanten daadwerkelijk overwogen, dan wordt geadviseerd een gericht verplantbaarheidsonderzoek uit te laten voeren. Zo kan de methode van verplanten, de kluitomvang en de kosten van de verplanting bepaald worden.

3.9 Detailhandel     

De Metropoolregio Eindhoven heeft een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen van de regionale detailhandel beschreven. Vervolgens is een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio's is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld.

3.9.1 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven     

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota "Wie kiest, wordt gekozen" vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.



Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:



Voormalige (buurt)winkelstrips

De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn.

De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.



Winkelleegstand

Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft.



Bijzondere initiatieven

In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.



Positie en perspectief per stadsdeel

In de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor dit bestemmingsplan is de volgende locatie in stadsdeel Tongelre van belang:

  • Haagdijk.



Haagdijk

In Tongelre krijgt winkelcentrum Haagdijk de vrijheid om zich door te ontwikkelen tot een groot wijkwinkelcentrum. Zo is de Albert Heijn vergroot en zijn er nieuwe winkels gekomen (o.a. Hema). Eventuele uitbreidingswensen worden beoordeeld op hun bijdrage aan het cluster. Zo moet versnippering worden voorkomen. In de beleidsnota 'Eindhoven op Weg' is bovendien aangegeven dat de Tongelresestraat verkeersluwer wordt, waardoor de straat een publieksvriendelijker karakter krijgt. Ook in relatie tot deze maatregel is bij de herontwikkeling van het terrein waar voorheen de sporthal gevestigd was aandacht gewenst voor versterking van het winkelaanbod aan de Tongelresestraat en de koppeling van de twee delen hieraan (de noord- en zuidkant). Met de verplaatsing en uitbreiding van beoogde supermarkt (met dit planvoornemen) wordt deze versterking beoogd te bereiken.



Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Toetsingskader     

Een activiteit kan belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapport (MER) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) staat wanneer een m.e.r. of een m.e.r.- beoordeling aan de orde is. In de C- en D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht. In de C- en D-lijst is per categorie van activiteiten een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

Voor activiteiten boven de drempelwaarde in de C-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Voor activiteiten onder de drempelwaarde in de C-lijst en boven de drempelwaarde in de D-lijst geldt een m.e.r.- beoordelingsplicht. Onder de drempelwaarde in de D-lijst geldt een vormvrije m.e.r.- beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.1.2 Beoordeling plan     

Deze ontwikkeling zou kunnen worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in D11.2 van het besluit milieueffectrapportage. Bij het beoordelen of een ruimtelijke ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling is, volgt uit vaste jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat gekeken dient te worden naar de aard, omvang en locatie van het plan (zie: ECLI:NL:RVS:2017:694 & ECLI:NL:RBAMS:2018:648).

De realisatie (verplaatsing) van een supermarkt en 58 woningen is voor een stad als Eindhoven dusdanig beperkt van omvang dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De ontwikkeling betreft de bouw van een supermarkt van de firma Aldi en 58 appartementen met een relatief klein ruimtebeslag en geringe impact in bestaand zeer stedelijk gebied. De bouwhoogte sluit aan bij de bouwhoogte van de omgeving. Daarnaast stond voorheen op deze locatie een sporthal. De parkeerbehoefte van deze ontwikkeling wordt op eigen terrein opgelost en de ontsluiting vindt plaats op het bestaande wegennet. Het gebied wordt gekenmerkt door een grote doorgaande weg (Insulindelaan). Daarnaast zijn er in de omgeving van het plangebied al verschillende detailhandelsvestigingen en andere bedrijvigheid aanwezig. Deze aspecten bepalen reeds het milieulandschap van deze locatie.

Tot slot veranderen de milieueffecten van de Aldi en 58 woningen weinig ten opzichte van de milieueffecten van de juridisch-planologisch bestaande situatie. Het gebied is in de huidige situatie bestemd als maatschappelijke voorziening en was bebouwd met een sporthal. Het beoogde gebruik zal qua milieubelasting voor de omgeving aansluiten bij het vorige toegestane planologische gebruik. Transformaties worden - om deze reden - doorgaans niet als stedelijk ontwikkelingsproject gezien in het kader van het besluit m.e.r (ECLI:NL:RVS:2018:2414).

4.1.3 Conclusie     

Het plan is geen stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit milieueffectrapportage. Het opstellen van een vormvrije m.e.r. aanmeldnotitie is niet noodzakelijk.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

4.2.1 VNG-brochure     

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, uitgave 2009).

De VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Daarnaast kent de publicatie het omgevingstype 'gemengd gebied'. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen een hogere milieubelasting kent. De reductie met één afstandstap leidt niet tot een lager beschermingsniveau voor gevaar.

Naast voorgaande omgevingstypen kent de publicatie ook gebieden met functiemenging. Bij functiemenging kan gedacht worden aan:

  • Stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • Horecaconcentratiegebieden;
  • Zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.



Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. In functiemengingsgebieden is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten wenselijk, omdat de activiteiten qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein. De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en ander gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.



Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  2. Productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  3. De activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  4. Activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

4.2.2 Beoordeling ontwikkeling: indeling naar omgevingstype     

Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven nabij de Insulindelaan. Het geldende bestemmingsplan staat op deze locatie maatschappelijke activiteiten toe. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een supermarkt en 58 appartementen. Gelet op de bestemmingen die gelden volgens de geldende bestemmingsplannen, in het gebied waar deze ontwikkeling is gelegen, kan worden gesteld dat het plangebied gelegen is in gemengd gebied.

Ten westen van de Insulindelaan - aan de Tongelresestraat - zijn namelijk centrum-, kantoor-, dienstverlening- en woningfuncties aanwezig in de buurt van het plangebied. Ten oosten van de Insulindelaan zijn dienstverlenende-, bedrijfs- horeca- en woonfuncties aanwezig in de nabijheid van het plangebied. De Ring kan worden gezien als hoofdinfrastructuur. Om deze redenen is sprake van 'gemengd gebied', waardoor de oorspronkelijke richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd in de navolgende toetsing.

4.2.3 Milieubelasting op het plan vanwege bedrijfsactiviteiten in de omgeving     

Aan de hand van de methodiek van de VNG dient te worden bepaald of bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied een belemmering vormen voor de plaatsing van woningen in het plangebied. Hierna wordt de methode van de VNG toegepast en de inpasbaarheid van de woningen getoetst. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor geluid, geur en stof al met één afstandsstap teruggebracht omdat er op deze locatie sprake is van een gemengd gebied. Bij centrumfuncties is er uitgegaan van "brood en banket uit eigen bakkerij". Dit is de meest belastende milieuactiviteit binnen milieucategorie 1 en is tevens ook aanwezig in de direct nabijheid van het plangebied. Uit de richtafstanden op basis van de VNG-richtafstanden methodiek blijkt dat milieubelastende activiteiten rondom het plangebied geen belemmering vormen voor het situeren van woningen in het plangebied.

Object Milieucat. Richtafstand geluid (m) Richtafstand geur (m) Richtafstand stof (m) Richtafstand gevaar (m) Werkelijke minimale afstand (m)
Kantoorbestemmingen Meerkoollaan 1 0 0 0 0 32
Protestante Kerk 2 10 0 0 0 98
Kantoren Insulindelaan 111-115 1 0 0 0 0 62
Horeca Tongelresestraat 253-259 1 0 0 0 10 150
Centrumfuncties 1 0 0 0 10 15
Dienstverlening Tongelresestraat 199-213 1 0 0 0 10 95

4.2.4 Functiemenging     

Op en naast de te realiseren supermarkt worden woningen gebouwd. Nagegaan moet worden of deze twee functies van supermarkt en woningen in de directe nabijheid van elkaar kunnen worden gerealiseerd. Uit de VNG-brochure 'bijlage 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten' volgt dat supermarkten vallen onder categorie B. Dit houdt in dat de woningen bouwkundig afgescheiden moeten worden van de supermarktfunctie. In dit planvoornemen wordt de supermarktfunctie op de begane grond van het gebouw gesitueerd en worden de woningen op en naast deze supermarkt geplaatst met een dicht dak. De functies zijn derhalve voldoende bouwkundig van elkaar gescheiden. Milieubelastende activiteiten in het bedrijfsgebouw zullen niet doordringen tot de woningen.

4.2.5 Milieubelasting op de omgeving     

In het plangebied wordt een supermarkt en 58 woningen gerealiseerd. De woningen hoeven niet te worden aangewezen als objecten die een milieubelasting veroorzaken, de supermarkt echter wel. De realisatie van de supermarkt kan een negatieve impact hebben op de milieusituatie van bestaande woningen nabij het plangebied. Een supermarkt wordt op basis van de VNG-brochure aangeduid als een bedrijf met milieucategorie 2 en een richtafstand van 10 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. Wanneer wordt gekeken naar de daadwerkelijke afstanden tussen de bestaande woningen en de supermarkt is de kleinste afstand 13 meter tot de Rietveldstraat 2. De afstand tussen de supermarkt en de woning is groter dan de richtafstand. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting van de supermarkt op de omgeving is in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk.

4.2.6 Conclusie     

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Natuur     

4.3.1 Algemeen     

De bescherming van de natuur is in Nederland geregeld via specifieke groene wet- en regelgeving en via het bestemmingsplan. De groene wetten omvatten de Wet natuurbescherming (soortbescherming, gebiedsbescherming en bescherming houtopstanden) en de Gemeentelijk verordening (kapvergunning bomen). In specifieke gevallen is ook de Wet ammoniak en veehouderij (verzuringsgevoelige natuurgebieden) en de Natuurschoonwet (natuur op landgoederen) aan de orde. In een bestemmingsplan zijn de bestaande en nieuwe natuurbestemmingen en gebruiksbeperkingen ruimtelijk vastgelegd (Natuur Netwerk Nederland, specifieke landschappelijke en natuurwaarden). Dit betreft de planologische doorwerking van de provinciale Interim omgevingsverordening, waarin ook aspecten met betrekking tot de landschappelijke kwaliteit en de natuurcompensatie zijn neergelegd.

4.3.2 Gebiedsbescherming     

Het plangebied is op relatief grote afstand van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) gelegen. Meer concreet circa 770 meter van het Eindhovensch Kanaal en circa 810 meter van de NNB bij de Karpendonksche Plas. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB.

Het plangebied ligt op circa 4,2 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & Plateaux' en op 6 kilometer van het Natura 2000 gebied Strabrechtse Heide & Beuven. Vanwege de ligging en de aard van de voorgenomen ingreep, kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen redelijkerwijs op voorhand worden uitgesloten. Wat betreft stikstofdepositie is een onderzoek uitgevoerd om de depositie van dit plan te berekenen. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Uit de rekenresultaten (<0,00 mol/ha/jaar) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie door toedoen van dit plan voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase.

Gelet op het vorenstaande kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Gezien de afstand tot gebieden die onderdeel zijn van Natuur Netwerk Brabant kunnen negatieve interne- of externe effecten worden uitgesloten. Gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3.3 Soortenbescherming     

Het plangebied bestond in het recent verleden uit een sporthal. De sporthal is in de eerste helft van 2020 gesloopt. Het plangebied bestaat aldus uit bouwrijpe grond en overig aanwezige verhardingen zoals parkeervakken en trottoir. Daarnaast zijn er enkele bomen aanwezig waarvoor een bomeneffectenanalyse is uitgevoerd (zie paragraaf 3.8.3). Bij één boom is een holte aangetroffen waarin een oud vogelnest is aangetroffen. Inmiddels is de holte voor een groot gedeelte overgroeid, waardoor deze niet geschikt meer is voor vogels. In de holte zijn geen vleermuizen aangetroffen of sporen van gebruik door vleermuizen. Deze boom is daarom zonder belemmeringen in het kader van de Wnb te kappen. Mogelijk dat een kleine vogel komend voorjaar de holte gebruikt om in te broeden. Vernietiging en verstoring van vogelnesten is te vermijden door het verwijderen van de vegetatie buiten de periode 15 maart - 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren. Voor het overige zijn er geen belemmeringen wat betreft soortenbescherming te verwachten.

Wel geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

4.3.4 Conclusie     

Vanwege de ligging en de aard van de voorgenomen ingreep, kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen redelijkerwijs worden uitgesloten. Wat betreft soortenbescherming dient met de zorgplicht (art. 1.11 Wnb) rekening gehouden te worden en om vernietiging en verstoring van vogelnesten te voorkomen dient vegetatie buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te worden gerooid.

4.4 Geluid     

4.4.1 Algemeen     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Dit plan voorziet in de bouw van 58 woningen en een supermarkt. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh.

4.4.2 Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai     

Algemeen wegverkeerslawaai

De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor wegverkeer houdt in dat langs een (toekomstige) verkeersweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:

  • via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit) de aanleg van een weg mogelijk maken;
  • via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit) een geluidsgevoelige bestemming in de zone realiseren;
  • de reconstructie/wijziging van een bestaande weg (al dan niet in combinatie met een ruimtelijk besluit).



In bovenstaande situaties gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone een beschermingsniveau van 48 dB, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde.



De hoogte van deze maximaal toelaatbare (grens)waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied.



De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. De omvang van de zone voor de verschillende situaties is in de Wgh aangegeven.



Voor een weg in stedelijk gebied:

  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 200 meter;
  • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 meter.



Het plangebied en de wegen rond het plangebied zijn in stedelijk gebied gelegen met zones van 200 meter en 350 meter.



Wegen die zijn gelegen binnen een woonerf of wegen met een maximale rijsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Het gestelde in de Wet geluidhinder is hierop niet van toepassing. Wel kunnen deze van invloed zijn op het woon- en leefklimaat.



Algemeen railverkeerslawaai De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor spoorverkeer houdt in dat langs een spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt onder andere in de volgende situaties:

  • realisatie van een geluidsgevoelige bestemming in de zone via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit);
  • de aanleg van een spoorweg mogelijk maken via een ruimtelijk besluit (tracébesluit/ bestemmingsplan/projectbesluit);
  • de wijziging van een bestaande spoorweg in het kader van de Wgh (al dan niet in combinatie met een ruimtelijk besluit).



In bovenstaande situaties gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone een basisbeschermingsniveau, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag gemotiveerd een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)- waarde.



Voor railverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Eindhoven-Weert en Eindhoven-Venlo. Het plangebied is binnen zone van beide spoorwegen gelegen. Voor nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient onderzocht te worden wat de geluidbelasting is of zal worden en of hier een Hogere waarde procedure voor doorlopen dient te worden. Voor nieuwe woningen langs de bestaande, gezoneerde spoorwegen kan een grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB (uiterste grenswaarde).



Onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen op de in de toekomst te bebouwen appartementen binnen het plangebied. Het onderzoek is noodzakelijk omdat het plangebied gelegen is binnen de in de Wet geluidhinder vastgelegde geluidzone van zowel gezoneerde wegen als spoorwegen. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.



Het plangebied ligt aan de zuidzijde van beide spoortrajecten. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Tapuitstraat, aan de noordzijde door de Meerkollaan, aan de westzijde door de Insulindelaan en aan de zuidzijde door de rietvinkstraat. In de nabijheid van de plangebied zijn verder de Fuutlaan, Kalverstraat, Groenstraat, Koestraat, Tongelresestraat, Melkweg, Jeroen Boschlaan, Parklaan en de Paulus Potterstraat gelegen.



De geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn berekend conform de Standaard Rekenmethode II uit bijlage III van het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012'.



De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder:

  • Binnenstedelijke wegen: voorkeursgrenswaarde 48 dB Lden, maximale ontheffingswaarde 63 dB Lden;
  • Spoorweglawaai: voorkeursgrenswaarde 55 dB Lden, maximale ontheffingswaarde 68 dB Lden.



Uit het onderzoek blijkt dat:

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Fuutlaan (50 km/uur), Groenstraat (50 km/uur en de Kalverstraat 50 km/uur) voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze wegen vormen geen belemmering voor het bouwplan.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Insulindelaan/Jeroen Boschlaan (30 km/uur), koestraat (30 km/uur), Melkweg (30 km/uur), Parklaan (30 km/uur), Paulus Potterstraat (30 km/uur) en de Tapuitstraat (30 km/uur) bedraagt minder dan 48 dB. Deze wegen vormen geen belemmering voor het bouwplan.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rietvinkstraat (30 km/uur) bedraagt 48 dB of minder. Uitgezonderd bij 1 appartement alweer een overschrijding wordt berekend van 1 dB. Deze weg vormt geen belemmering voor het bouwplan. Verderop zal de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat worden beoordeeld.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Insulindelaan/Jeroen Boschlaan (50 km/uur), Insulindelaan/Jeroen Boschlaan (70 km/uur), Meerkollaan (50 km/uur) en de Tongelresestraat (50 km/uur) voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten gevolge van de Tongelresestraat bij 1 appartement overschreden. De berekende overschrijding bedraagt 1 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten gevolge van de Meerkollaan bij 17 appartementen overschreden. De berekende overschrijding varieert van 1 tot 8 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten gevolge van de Insulindelaan/Jeroen Boschlaan (50 km/uur) bij 4 appartementen overschreden. De berekende overschrijding bedraagt 1 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten gevolge van de Insulindelaan/Jeroen Boschlaan (50 km/uur) bij 4 appartementen overschreden. De berekende overschrijding bedraagt 1 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten gevolge van de Insulindelaan/Jeroen Boschlaan (70 km/uur) bij 42 appartementen overschreden. De berekende overschrijding varieert na het toepassen van maatregelen (loggia's, voorzetvensters, dove gevels en afschermende balustrades bij balkons en galerijen) van 1 dB tot 15 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt met het treffen van deze maatregelen niet overschreden.



De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt ten gevolge van het spoorwegverkeer bij 8 appartementen overschreden. De berekende overschrijding varieert van 1 tot 6 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 68 dB wordt niet overschreden.



Het is realistisch om hogere waarde aan te vragen voor de in het plan opgenomen appartementen.

Om een hogere waarde vast te stellen gelden een aantal aanvullende voorwaarden:

  • Tenminste één geluidluwe zijde;
  • Toets gecumuleerde waarde.



Door de te treffen maatregelen wordt aan beide voorwaarden voldaan.



Wel wordt door de maatregelen bij enkele appartementen slechts een gedeeltelijk geluidluwe gevel gerealiseerd. Hiervoor zijn door de initiatiefnemer compenserende maatregelen aangedragen.

Omdat de zogenaamde voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient een aanvullend onderzoek naar de geluidwerende kwaliteit van de gevel uitgevoerd te worden, conform artikel 3.1 uit het Bouwbesluit. Voor de bepaling van de gevelmaatregelen zal gerekend worden met de werkelijke cumulatieve geluidbelasting conform paragraaf 4.3 van het akoestisch onderzoek (Bijlage 8).

Ondanks de hogere geluidbelasting binnen het plangebied beschikken de appartementen over een geheel of gedeeltelijke geluidluwe gevel en zal met gevelmaatregelen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.3 Industrielawaai     

In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. Het aspect industrielawaai vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.4.4 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op grote afstand van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.



De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt op voldoende afstand van deze geluidszone. De geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.



Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van Eindhoven Airport. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit     

4.5.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In dit samenwerkingsprogramma werken Rijk, provincies en gemeenten samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren, om de luchtkwaliteit binnen de gestelde normen te houden en overschrijdingen verder terug te dringen. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (µg/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen. Een project draagt "niet in betekende mate bij" aan de luchtverontreiniging wanneer:

  1. Het project een woningbouwlocatie betreft die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  2. Het project een woningbouwlocatie betreft die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvat in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  3. Het project een kantoorlocatie betreft die niet meer dan 100.000 m² bruto vloeroppervlakte omvat bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en;
  4. Het project een kantoorlocatie betreft die niet meer dan 200.000 m² bruto vloeroppervlakte omvat bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.



Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits een van de volgende bepalingen op de ruimtelijke ontwikkeling van toepassing is:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.5.2 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.5.3 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.5.4 Planbeschrijving en toetsing     

Besluit gevoelige bestemmingen

Het plan voorziet in de bouw van 58 appartementen en een supermarkt. Het plan maakt daarmee geen bestemmingen voor kinderen en ouderen mogelijk binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen of een provinciale weg. Daarnaast ligt er binnen 300 meter van de ontwikkeling geen Rijksweg. Daarom zijn de bepalingen opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen niet op deze ontwikkeling van toepassing.



Niet in betekenende mate

Om te bepalen of het plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. In deze tool kan de totale verkeersgeneratie per etmaal worden ingevuld.





De verkeersgeneratie als gevolg van de 58 appartementen is bepaald aan de hand van CROW kengetallen en het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd voor de appartementen (46 parkeerplaatsen). Voor appartementen uit het midden segment in zeer sterk stedelijk gebied in de schil van het centrum wordt maximaal uitgegaan van 4,5 verkeersbewegingen per woning. Dit komt neer op 207 lichte verkeersbewegingen per etmaal.

De verkeersgeneratie als gevolg van de Aldi (1.417 m2) is ook bepaald aan de hand van CROW kengetallen. De Aldi valt als genoemd in het CROW onder discountsupermarkt. De Aldi zal zich vestigen in een zeer sterk stedelijk gebied in de schil van het centrum. Dit betekent een maximale verkeersgeneratie van 88,3 verkeersbewegingen per 100m² BVO per etmaal. Dit komt neer op maximaal 1.251 lichte verkeersbewegingen per etmaal. Voor de bevoorrading is uitgegaan van 2 zware vrachtbewegingen per etmaal. Samengevat zullen als gevolg van deze ontwikkeling per dag 1.458 lichte verkeersbewegingen en 2 vrachtbewegingen per etmaal plaatsvinden.

Een sporthal genereert tussen 6,3 en 8,1 motorvoertuigbewegingen per 100 m² b.v.o. De sporthal had een oppervlakte van circa 2.150 m² b.v.o., waardoor er sprake was van een verkeersgeneratie van 136 en 174 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

De toename van het aantal verkeersbewegingen door dit project neemt toe met circa 1.284 lichte verkeersbewegingen en 2 vrachtbewegingen per etmaal. Uit de berekening volgt dat het extra verkeer niet in betekenende bijdraagt aan het verslechteren van de aanwezige luchtkwaliteit.

verplicht



Goede ruimtelijke ordening

Op basis van de NSL-monitoring blijkt dat de bestaande achtergrondwaardes voldoen aan de in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer genoemde waardes. De jaargemiddelde achtergrondwaarde NO2 op de Insulindelaan ligt tussen de 22,8 µg/m³ en de 28,4 µg/m³. Dit voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m³. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor PM10 op de Insulindelaan tussen de 19,4 µg/m³ en 20,1 µg/m³. Dit voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m³. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Luchtkwaliteit vormt voor het vestigen van woningen op deze locatie geen belemmering.

4.5.5 Conclusie     

Voor het project hoeft niet aan de bepalingen in het Besluit gevoelige bestemmingen te worden getoetst. Op basis van de NIBM-tool kan niet worden uitgesloten dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Er is sprake van een aanvaardbare luchtkwaliteit op deze locatie.



4.6 Bodem     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Aangezien in dit geval woningen worden gerealiseerd is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarna is een nader onderzoek uitgevoerd en heeft grondwatermonitoring en brononderzoek (Bijlage 9) plaatsgevonden.

4.6.1 Bodemonderzoek     

De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen sloop van de sporthal en de wens van de gemeente om inzicht te hebben in de VOCl verontreiniging onder de sporthal. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de verontreiniging van de grond en het grondwater onder de sporthal om daarmee vast te stellen of een bodemsanering voorafgaand aan de nieuwbouw nuttig kan zijn.

De onderzoeksresultaten tonen dat de grond- en grondwaterverontreiniging voornamelijk aanwezig is in de onderste laag van de leemlaag op een diepte van 5,0 tot 6,0 m-mv. De mate van verontreiniging in de deklaag en het freatische grondwater is beperkt.

Met de onderzoeken die zijn uitgevoerd in de sporthal is voldoende informatie verzameld over de verontreinigingssituatie onder de sporthal. Op de locatie ligt een beschikking ten aanzien van de vastgestelde verspreidingsrisico's van de verontreiniging, deze conclusie verandert niet op basis van de uitgevoerde risicobeoordeling.

Op basis van het aanvullend onderzoek wordt aanbevolen om een saneringsplan (voorkeursvariant monitoring) op te stellen waarin wordt aangetoond dat er geen noemenswaardige verdere verspreiding optreedt over de tijd. In dit brononderzoek is geen duidelijke bron aangetroffen, daarom is er geen aanleiding om het brongebied actief te saneren. De informatie van het aanvullend onderzoek dient meegenomen te worden in de reeds uitgevoerde grondwatermodellering en op basis van de herziende modellering dient een op maat gemaakte monitoringsplan opgesteld te worden. De modellering met bijbehorende monitoringsplan vormt de basis van het op te stellen saneringsplan waarmee de onzekerheid in de stabiliteit van de grondwaterverontreiniging wordt vastgelegd ofwel aangetoond.

4.6.2 Conclusie     

De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.

4.7 Externe veiligheid     

4.7.1 Algemeen     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied.

4.7.2 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.7.3 Beoordeling plan     

Op basis van de Professionele Risicokaart is beoordeeld of er zich in de nabijheid van het plangebied risicobronnen bevinden. Daarbij is bekeken of er in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, of er wellicht transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen) in de nabijheid gelegen zijn en of dat het plangebied gelegen is binnen een zone waarbinnen het risico op een luchtvaartongeval verhoogd is.

verplicht

Uitsnede risicokaart (plangebied aangeduid met rode stip)

Aan de hand van de Professionele Risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. De locatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen of het spoor. Wel ligt het plan aan de Jeroen Boschlaan. Deze transportroute is niet vermeld in de Regeling Basisnet, maar is door de gemeente Eindhoven wel opgenomen in de rapportage "Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven - actualisatie van het onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven" vastgesteld in 2010. Hierin wordt aangegeven dat de Jeroen Boschlaan niet over een plaatsgebonden risico beschikt, maar wel over een invloedsgebied. Het plan ligt binnen dit invloedsgebied.

In de Visie Externe Veiligheid Eindhoven uit 2009 worden enkele voorwaarden gesteld. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Aangezien het plan 58 woningen en een supermarkt betreft, past het plan niet binnen het criteria van de standaardverantwoording van de gemeente Eindhoven. Hierdoor dient het groepsrisico te worden verantwoord en is de Veiligheidsregio gevraagd om hierover te adviseren. Gelet op het lage groepsrisico en de beperkte dichtheid van het gebied kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Dit houdt in dat dient te worden ingegaan op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Op 8 februari 2021 is er advies gevraagd bij de Veiligheidsregio. Dit advies is op 12 februari 2021 verkregen. Dit advies is bijgevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting. Hierna volgen de belangrijkste adviezen.

Risicocommunicatie

Geadviseerd wordt dat het personeel van de supermarkt geïnstrueerd wordt over de risico's van de nabijgelegen Insulindelaan. Dit kan aan de hand van de "handreiking risicocommunicatie gevaarlijke stoffen". Daarnaast wordt geadviseerd dat de nieuwe bewoners worden geïnformeerd over de aanwezige risico's en hoe moet worden gehandeld in het geval van een calamiteit.



Zelfredzaamheid

Personen in woningen zijn doorgaans zelfredzaam. De vluchtwegen zijn niet naar de weg gericht. Zelfredzaamheid kan als voldoende beschouwd worden. De veiligheidsregio geeft in haar advies aan dat uit de stukken voldoende blijkt dat personen in dit gebied zelfredzaam zijn.



Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Het plangebied is voor de hulpdiensten goed (tweezijdig) bereikbaar. Er zijn voldoende blus-watervoorzieningen en de opkomsttijden vallen binnen het Besluit Veiligheidsregio's. Er zijn in dit kader geen nadere maatregelen noodzakelijk.

4.7.4 Conclusie     

Onder de voorwaarde van goede risicocommunicatie kan worden ingestemd met het onderdeel externe veiligheid. Externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering.

4.8 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.



1) CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.



1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.



1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.



1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.



1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.



2) Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.



2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.



2B) geen afval

In 2025 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.



2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.



2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.



3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?



3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.



3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.



4) Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).



4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2021-2025 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2025 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.



4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte



Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.



Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.



Toepassing plangebied

Ten behoeve van dit planvoornemen is door initiatiefnemer een notitie opgesteld over de toepassing duurzaamheidsaspecten in het bouwplan. Deze notitie is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd. Naast het feit dat de toekomstige bebouwing niet op het gas wordt aangesloten en dat PV-panelen op de daken worden gelegd, zijn ook andere duurzaamheidsaspecten bij de planvorming betrokken, zoals groene daken en gevels, het werken met duurzame materialen en een bouwhub, demontabel bouwen en het toepassen van faunakasten. Hiermee wordt voldaan aan het raadsprogramma.

4.9 Bezonning     

Voor het beoordelen van de effecten van beschaduwing c.q. bezonning gelden er geen algemene regels in Nederland. Het bevoegd gezag kan in het kader van een bestemmingsplan echter wel eisen opnemen. De Gemeente Eindhoven heeft daarom op 10 januari 2017 de "beleidsregels voor bezonning van woningen" vastgesteld.

  1. Deze beleidsregels stellen dat er ter plekke van woningen tussen 19 februari en 21 oktober (een periode van 8 maanden) minimaal 2 uur zonlicht per dag aanwezig moet kunnen zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. Voor hoek- en doorzonwoningen mag bezonning op zij- of achtergevels worden opgeteld. Deze eis komt overeen met de veelgebruikte 'lichte TNO-norm' voor bezonning van woningen.
  2. Daarnaast stelt de gemeente eisen aan bezonning van tuinen of balkons. Hier dient tussen 21 maart en 21 september minimaal 2 uur zonlicht per dag in de tuin of op balkon te vallen. De duur van bezonning mag in een nieuwe situatie met niet meer dan 50% afnemen ten opzichte van de bestaande situatie.



Bovenstaande eisen gelden alleen voor woonfuncties. Er zijn in Nederland, noch in Eindhoven specifieke eisen gesteld aan beschaduwing van functies zoals kantoren, hotels/short stay of andere gebouwfuncties.

Voor de beoogde ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze studie maakt als Bijlage 12 onderdeel uit van de toelichting. Hieruit blijkt het volgende.



Beleidsregel 1

  1. woning 1:

    In de maand februari werpt om 9.00uur het nieuwbouwplan schaduw op de voorgevel van woning 1. Uit de resultaten blijkt dat voor de overige getoetste tijdstippen de schaduwwerking van de nieuwbouw geen invloed heeft op deze woning. Conclusie: deze woning voldoet ruim aan de gestelde norm in het beleid.
  2. woning 2:

    Uit de resultaten blijkt dat voor de getoetste tijdstippen de schaduwwerking van het nieuwbouwplan slechts in maart en september om 9.00 van enige invloed is op de voorgevel van de woning. Conclusie: deze woning voldoet ruim aan de gestelde norm in het beleid.
  3. woning 3:

    In de maanden februari, maart, september en oktober werpt de nieuwbouw schaduw op woning 3, dit geldt slechts in de ochtend. Vanaf 12.00uur is de schaduw van het nieuwbouwplan niet meer van invloed. Conclusie: deze woning voldoet ruim aan de gestelde norm in het beleid.
  4. woning 4:

    In de maanden februari, maart, september en oktober is de schaduw van de nieuwbouw van invloed op woning 4, dit geldt slechts in de ochtend. Vanaf 12.00uur is de schaduw van het nieuwbouwplan niet meer van invloed. Conclusie: deze woning voldoet ruim aan de gestelde norm in het beleid.
  5. woning 5:

    In de maanden februari en oktober zijn er een aantal uren in de ochtend waarop de schaduw van het nieuwbouwplan van invloed is op woning 5. Vanaf 11.00uur speelt de nieuwbouw geen rol meer in de schaduwwerking op woning 5. Conclusie: deze woning voldoet ruim aan de gestelde norm in het beleid.



Beleidsregel 2

  1. woning 1:

    In de maanden maart en september is om 8.00uur de schaduw van het nieuwbouwplan van invloed op de achtertuin van woning 1. Uit de resultaten blijkt dat voor de overige getoetste tijdstippen de schaduwwerking van de nieuwbouw niet van invloed is. Conclusie: deze woning voldoet aan de norm van ten minste 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin. De tijdsduur van bezonning in de achtertuin wordt niet meer dan 50% verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.
  2. woning 2:

    In de maanden maart en september is om 8.00uur de schaduw van het nieuwbouwplan van invloed op de achtertuin van woning 2. Uit de resultaten blijkt dat voor de overige getoetste tijdstippen de schaduwwerking van de nieuwbouw niet van invloed is. Conclusie: deze woning voldoet aan de norm van ten minste 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin. De tijdsduur van bezonning in de achtertuin wordt niet meer dan 50% verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.
  3. woning 3:

    In de maanden maart en september werpt de nieuwbouw schaduw op de achtertuin van woning 3, dit geldt slechts in de ochtend. Conclusie: deze woning voldoet aan de norm van ten minste 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin. De tijdsduur van bezonning in de achtertuin wordt niet meer dan 50% verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.
  4. woning 4:

    In de maanden maart en september werpt de nieuwbouw schaduw op de achtertuin van woning 3, dit geldt slechts in de ochtend. Conclusie: deze woning voldoet aan de norm van ten minste 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin. De tijdsduur van bezonning in de achtertuin wordt niet meer dan 50% verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.
  5. woning 5:

    Het nieuwbouwplan heeft geen nadelige gevolgen voor de bezonning in de achtertuin van woning 5. Conclusie: deze woning voldoet aan de norm van ten minste 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin. De tijdsduur van bezonning in de achtertuin wordt niet meer dan 50% verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.



De conclusie is dat voor alle woningen geldt dat ruimschoots aan de norm wordt voldaan van ten minste 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin. Tevens wordt geconcludeerd dat voor alle woningen geldt dat de inval van zonlicht in de achtertuin in tijdsduur niet meer dan 50% vermindert ten opzichte van de bestaande situatie. Hiermee wordt voldaan aan het beleid.

4.10 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het projectvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Water Programma 2022-2027     

In het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Dit staat in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Dit is gedaan voor de periode 2022 - 2027, maar ook verder vooruit. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij is gekeken naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema's, ook in de verschillende 'water' gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden).

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027     

Het Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027 (hierna: RWP) is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027     

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
  • Wat schoon is moet schoon blijven.



We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits "vasthouden-bergen-afvoeren". Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;
  • er binnen het plangebied andere hydraulische afspraken gelden (bv. met de gemeente)



Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

5.2.3.3 Hydrologisch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019 - 2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019-2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2021-2025 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.



Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

Ontwerpnorm waterberging privaat terrein

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein groter of gelijk aan 50 m2. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel4.3 van de regels.



Stimulans klimaatadaptatiebeleid

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

Principewerking van de rekentool

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.



De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  1. Wat zijn de kerngegevens van het project?
  2. Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  3. Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  4. Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

Door Tritium Adies is een rapportage opgesteld m.b.t. het aspect water. De rapportage hiervan is als Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en aspecten.

Checklist watersysteem

Checklist watersysteem
A-wateren binnen plangebied Nee
B-wateren binnen plangebied Nee
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging Nee
Attentiegebied NNB Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in paragraaf 4.6
Infiltratie praktisch mogelijk? Ja
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

Bodemopbouw

Op 29 oktober 2018 is door Tauw een brononderzoek uitgevoerd op de locatie Meerkollaan 6 te Eindhoven. Uit de veldwerkresultaten blijkt uit alle boringen dat van circa 2,5 tot 6,0 m-mv een leemlaag op de locatie aanwezig is. Daarnaast wordt evenals tussen circa 11 en 14 m-mv leemlagen aangetroffen. Op circa 19,5 m-mv is een afdichtende leemlaag aangetroffen. Voor de rest bestaat de bodemopbouw uit zeer fijn zand. Vanwege de laag zeer fijn zand (zwak tot matig siltig) tot 2,0 m-mv is het aannemelijk dat infiltratie binnen het plangebied kan plaatsvinden. Hierbij is het van belang om rekening te houden met het feit dat na 2,0 m-mv een leemlaag aanwezig is.



Grondwaterstanden

De grondwaterstand is tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden bij het bodemonderzoek waargenomen op circa 1,8 à 2,0 m-mv. Het diepere grondwater in de deklaag stroomt in noord-noordwestelijke richting. De grondwaterstromingsrichting van het eerste watervoerend pakket is noord-noordwestelijk gericht.

Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie. Het plangebied bevindt zich niet in een boringsvrije zone of een grondwaterbeschermingsgebied.



Oppervlaktewatersysteem

Er is geen oppervlaktewater aanwezig in de omgeving van het plangebied. Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. In het plangebied bevinden zich geen watergangen in beheer van het waterschap.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.5.1 Hemelwaterafvoer     

Het plangebied wordt in de toekomstige situatie voorzien van de volgende oppervlakte bedekkingen, waarop hemelwater terecht komt:

  • Traditioneel dak: 1372 m²
  • Groen dak (?45 mm waterberging per m²): 1863 m²
  • Gesloten of open bestrating: 217 m²



Op basis van deze gegevens geeft de rekentool van de gemeente Eindhoven een nog te realiseren hemelwaterbergingsopgave van 13,2 m³. Om te voldoen aan de nog te realiseren opgave van 13,2 m³ is ervoor gekozen om een groen dak met extra substraatberging (7 mm over 1.863 m²) en een groene gevel van 80 m² te realiseren. Door het nemen van deze twee extra maatregelen is de waterbergingsopgave tot -0,7 m³ worden teruggebracht en wordt aan de gemeentelijke waterbergingsopgave voldaan.

Er zijn voorts andere oplossingen om te voldoen aan de compensatie-eis. Zo kan worden gedacht aan het aanleggen van infiltratiekratten, zaksloten, IT-riool, watervasthoudende plantenbakken, etc. Verder kan gebruik worden gemaakt van regentonnen om enerzijds de compensatie-eis te verkleinen, anderzijds om het waterbewustzijn van de toekomstige bewoners te vergroten. Uiteraard kan er ook voor een combinatie van oplossingsrichtingen worden gekozen.

De noodafvoer voor hemelwater dient bij voorkeur te worden aangesloten op het hemelwaterriool op de kruising Rietvinkstraat - Tapuitstraat.

Geadviseerd wordt om het ontwerpen en het aanleggen van een infiltratievoorziening door een op dit gebied ervaren specialist uit te voeren. Het opstellen van een nader plan van aanpak (detailtekening en -berekening), het (eventueel) toepassen van grondverbetering en het realiseren van onderhoudsmogelijkheden maken in de regel onderdeel uit van deze werkzaamheden. Op deze wijze moet voorkomen worden dat de toekomstige infiltratievoorziening onjuist gedimensioneerd zijn, op de verkeerde diepte worden aangelegd, onvoldoende functioneren of dat de infiltratiecapaciteit na verloop van tijd te snel en te veel terugloopt.

5.5.2 Vuilwaterafvoer     

De ambitie is dat het afvalwater van alle panden is aangesloten op de openbare riolering. Dit betekent dat dat er geen ongezuiverde huishoudelijke lozingen plaatsvinden naar bodem of oppervlaktewater. De panden in het plangebied worden aangesloten op de bestaande gemengde riolering, dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan.

Gelijktijdig aan de aanvraag omgevingsvergunning word het RWA- en DWA-stelsel gedetailleerd uitgewerkt conform de geldende normen. Op basis van het verkennend bodemonderzoek is geconcludeerd dat de doorlatendheid van de bodem matig tot goed is, waardoor infiltratie in de bodem mogelijk is. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal op basis van het uiteindelijke ontwerp aangetoond worden hoe de benodigde waterberging exact gerealiseerd zal worden. Tevens dienen de aansluitingen voor het gescheiden afvoeren van hemelwater en vuilwater te worden aangegeven.

5.5.3 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden. In de rapportage (bijlage 10) zijn aandachtspunten genoemd die in de uitwerking van belang zijn.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring (Tapuitstraat-Meerkollaan)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

Inleidende regels (Artikel 1 en 2)

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan kan worden onderzocht of de regels op andere wijze aanknopingspunten voor een definitie bevat. Die kunnen volgen uit de toelichting bij de regels en/of uit de systematiek van de regels zelf. Ontbreken dergelijke aanknopingspunten dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.



Bestemmingsregels

Bestemming 'Gemengd'' (Artikel 3)

Het betreft hier een "combinatiebestemming" ten behoeve van zowel de functies wonen als detailhandel (supermarkt). In de regels is bepaald dat een maximum van 58 woningen mag worden gerealiseerd. Daarnaast is er een maximum b.v.o. opgenomen t.b.v. de supermarkt.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken mogen worden opgericht. Met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de maximum bouwhoogte aangegeven.



Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de geldende parkeernormen.



Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

7.1 Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021     

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.



Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit - prioriteit - risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).



Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.



Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

- Bouwen en Wonen

- Openbare leefomgeving

- Bedrijven

  • Gebiedsgericht

- Pilot Veiligheid en leefbaarheid

- Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.



Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.



Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In dit geval is het kostenverhaal verzekerd middels gemeentelijke gronduitgifte. Er bestaat geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.



Aangezien geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Tevens heeft vooroverleg met Waterschap De Dommel plaatsgevonden. Het waterschap heeft op 27 juni 222 ingestemd met de plannen.

De veiligheidsregio Brabant Zuidoost heeft op 21 februari 2021 advies uitgebracht. Dit advies is tevens als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

9.3 Samenspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Initiatiefnemer heeft in meerdere fases contact gezocht met omwonenden, met overlegpartners en heeft informatiebijeenkomsten georganiseerd. De verslagen hiervan zijn als Bijlage 14 bij deze toelichting gevoegd.

Tijdens de eerste omgevingsdialoog in september 2019 is de initiatiefnemer middels een inloopmiddag in gesprek gegaan met belangstellenden, omwonenden en ondernemers over de 'impact' van het gebouw op haar omgeving en over de ontwerpideeën en -richting. Dit mede omdat er in deze startfase van het ontwerp nog geen sprake is van duidelijke architectuur/'esthetiek', enkel nog de massa en het volume. De ontwerpfilosofie is gepresenteerd aan de omwonenden en stakeholders aan de hand van beelden en moodboards. Op de tweede omgevingsdialoog (oktober 2021) zijn aan omwonenden, stakeholders, winkeliers en winkeleigenaren, in 4 sessies, onder meer de voorgestane architectuur, kleuren en voorgestane materialisatie gepresenteerd. Daarnaast zijn in die fase persoonlijke gesprekken gestart met de aangrenzende buren.



Trefpunt Groen

Stichting Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) heeft op 17 januari 2022 gereageerd op de voorgenomen plannen. TGE kreeg een positieve indruk van het plan, o.a. vanwege de meerdere lagen van groen in het plan, zoals de groene gevel t.b.v. de parkeergarage, het deels groene parkeerdek, de aansluiting met de omgeving en plantenbakken. Hierdoor ontstaat variatie. TGE heeft advies verleend rondom inbouwvoorzieningen voor vogels, vleermuizen en insecten. Daarnaast is advies gegeven over het type sedumdak, groeipotentie van nieuwe boomaanplant, de plantenlijst en reducering van geluidshinder door verschillende groene oplossingen. De volledige reactie is opgenomen in het participatie- en samenspraak verlsag, Bijlage 14.

Op 17 augustus 2022 heeft TGE het definitieve advies gegeven. Hierin heeft TGE aangegeven positief tegenover de bestemmingsplanwijziging te staan. Dat het een plan is dat zorgvuldig gebruik maakt van de ruimte en meervoudig ruimtegebruik toepast. Zo is er ruimte voor winkel, wonen, groen en biodiversiteit op één locatie. Het project is een verrijking voor niet alleen het perceel zelf maar ook voor de omgeving. Daarnaast zijn nog adviezen gegeven, waarbij met name aandacht gevraagd wordt voor zorgvuldige omgang met de te behouden bomen.

Henri van Abbe Stichting

De stichting geeft aan dat in de voorbereiding van dit plan al in verschillende samenstelling naar tevredenheid overleg is gevoerd met de ontwikkelaar en middenstanders. De stichting geeft aan dat er een goed plan ligt.



Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven

Op 12 januari 2022 is een gesprek gevoerd tussen initiatiefnemer en Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven (SBWE). De stichting heeft laten weten overwegend positief te zijn over het bouwplan. Dit o.a. vanwege de ontwerpfilosofie ten aanzien van het groen. Ook de route van het expeditie verkeer en van het bezoekersparkeren werd als een positieve verbetering van de huidige situatie bevonden. Voorgesteld werd om het groenconcept in de buurt verder door te zetten, bijvoorbeeld bij de andere winkelpanden. Deze opmerking is inmiddels in gang gezet na raadpleging van een landschapsarchitect en gesprekken met buurpercelen. Het gespreksverslag is als Bijlage 14 opgenomen in de bijlagen.

Op 4 juli 2022 heeft SBWE het definitieve advies gegeven. Hierbij wordt aangegeven dat het een goed doorwerkt en helder bestemmingsplan is. Met betrekking tot het verkeersaspect wordt aangegeven dat de bereikbaarheid van de supermarkt en woningen nadere uitwerking vraagt. SBWE geeft aan de aansluiting van de "achterom" op de Tongelresestraat, zo dicht bij de stoplichten, niet juist is.

In reactie op de opmerking van de SBWE wordt aangegeven dat ten opzichte van de huidige situatie echter niets verandert, anders dan dat de Rietvinkstraat - voornamelijk tbv de expeditie - voor het merendeel eenrichtingsverkeer wordt. De hele situatie rond de aansluiting Tongelresestraat/Ring in zijn algemeenheid is er wel een die aandacht vraagt (dat staat los van deze ontwikkeling). Enerzijds vanuit veiligheid, anderzijds vanuit verkeersafwikkeling op de Ring. Die zaken gaat de gemeente nader onder de loep nemen. Voor doorstromingsverbetering op de Ring is inmiddels al een voorstudie gedaan, waarbij gekeken is hoe de situatie ter plekke kan worden verbeterd. Er is ook een relatie met de verkenning die is opgestart voor de Nieuwe Fuutlaan, als nieuwe radiale invalsweg, richting centrum en stationsgebied-zuid. Daarbij wordt aangesloten op de ongelijkvloersesaansluiting waar ook de Meerkollaan onderdeel van is. Deze nieuwe route kan de Tongelresestraat ontlasten in combinatie met aanvullende maatregelen o.a. op de Ring. Welke dat in samenhang zijn moet nog nader worden bepaald.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerp bestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen (van donderdag 23 november 2022 tot en met woensdag 4 januari 2023). Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk, digitaal of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de editie van het gemeenteblad Eindhoven gepubliceerd worden. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Gedurende de terinzage termijn zijn geen zienswijzen ingediend.



Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring (Tapuitstraat-Meerkollaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80394-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)     

nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.10 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.11 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 Behoud ex situ     

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.

1.15 Behoud in situ     

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).

1.16 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.23 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 Bruto-vloeroppervlak (bvo)     

de som van de oppervlakte van alle bouwlagen van de tot het gebouw behorende binnenruimte, inclusief de oppervlakte van elk trapgat, liftschaft, leidingschaft en naar aard en omvang daarmee vergelijkbare ruimten op elk vloerniveau, exclusief gebouwde parkeervoorzieningen.

1.28 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 Daklandschappen     

voorzieningen zoals een daktuin voor bewoners en/of voor een openbare functie (bijvoorbeeld voor een café-restaurant of een sport- of recreatievoorziening).

1.30 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.31 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.32 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.34 Gebruiksfunctie     

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.35 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.36 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.37 Gemeentelijk adviseur archeologie     

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.38 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.39 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.40 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.41 Internetwinkel     

internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.42 Inwoning     

  1. woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
  2. woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.

1.43 Kamerbewoning     

woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.42 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.

1.44 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.45 Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen     

bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.46 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.47 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst als opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.48 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.49 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.50 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.51 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.52 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.53 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.55 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.56 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.57 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.58 Voorgevelrooilijn     

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.59 Voorkeursgrenswaarde     

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.60 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.61 Waterberging     

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.62 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.63 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.64 Wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen     

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.65 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.66 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.67 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan:

  • 2 meter voor balkons;
  • 4,5 meter voor luifels;
  • 1 meter in overige gevallen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Gemengd´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen, waarbij de woningen uitsluitend op de verdieping zijn toegestaan, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. detailhandel in de vorm van een supermarkt op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';



et de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. gebouwen, bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.



met dien verstande dat:

  1. het maximum aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan 58;
  2. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  3. kamerbewoning van een woning niet is toegestaan;
  4. een als woning, dan wel woongebouw bestemde woning, die legaal in gebruik is voor een andere functie dan wonen, mag niet worden gewijzigd naar twee of meer woningen;
  5. inwoning is toegestaan;
  6. één supermarkt met een verkoopvloeroppervlakte tot maximaal 1.050 m² is toegestaan;
  7. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag de begane grond niet worden bebouwd;
  4. de maximale geluidbelasting op de gevel van een woning mag niet meer bedragen dan de wettelijk vastgelegde voorkeursgrenswaarde, dan wel de voor die gevel ingevolge de Wet geluidhinder door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere waarde met de daaraan gestelde voorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 2.


3.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m².

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Algemeen     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

3.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan vermeld in lid 3.1, sub b.;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 4     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie - 4 (hoge verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels     

Op de voor Waarde - Archeologie - 4 aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 100 m² van de grond wordt geroerd, én;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 meter onder maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere te plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 100 m² of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.'

4.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 4.3 sub b.

4.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 4.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat kan ontstaan, met dien verstande dat:

  1. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden
  2. alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels     

6.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 7 Overige regels     

7.1 Bouwregel parkeren     

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

7.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

7.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 7.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

7.4 Parkeren bij wijziging gebruiksfunctie     

7.4.1 Verbod     

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019.

7.4.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

7.5 Waterberging     

7.5.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging     
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

7.5.2 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 7.5.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

7.6 Voorwaardelijke verplichting groen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen zoals bedoeld in artikel 3.1 staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning. Hierbij geldt dat de groenvoorzieningen binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen aangelegd en/of aangebracht dienen te worden en daarna in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 8 Overgangsrecht     

8.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

8.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring (Tapuitstraat-Meerkollaan).