|
Het voormalige Philips-kantorenpark Vredeoord, met het kenmerkende Philips-hoofdkantoor als boegbeeld, wordt herontwikkeld tot woonwijk voor circa 300 woningen. Deze ontwikkeling zal gefaseerd uitgevoerd worden. De beoogde woningbouw is in 2017 al juridisch verankerd in het bestemmingsplan "Vredeoord", maar bevatte een uitwerkingsplicht om het toekomstige woongebied verder uit te werken. Dat is gebeurd met het uitwerkingsplan 'Uitwerking Vredeoord', dat op 5 februari 2019 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Bouwvelden Vredeoord, met in de linkerbenedenhoek Bouwveld 5
Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op bouwveld 5, zoals in bovenstaande afbeelding is weergegeven. Binnen dit bouwveld, ook wel 'De Scherf' genoemd, is vereniging Meer&deel aan de slag gegaan om op basis van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) woningbouw te realiseren. Dit heeft geresulteerd in een nieuw stedenbouwkundig plan voor het bouwveld.
Uitgangspunt is om dit nieuwe stedenbouwkundig plan dat de bouw van maximaal 40 woningen mogelijk maakt te realiseren. Het nieuwe ontwerp komt niet overeen met de bouwvlakken zoals deze zijn opgenomen in het huidige uitwerkingsplan. Om die reden moet dit aangepast worden.
Mocht om een of andere reden geen doorgang plaatsvinden van het CPO woningbouwplan, dan wil initiatiefnemer tevens de mogelijkheid behouden voor het realiseren van de oorspronkelijke 17 vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen. Omdat deze 17 woningen al planologisch uitvoerbaar en onderzocht zijn, gaat onderhavig bestemmingsplan hier niet uitgebreid op in en wordt hiervoor verwezen naar het uitwerkingsplan 'Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord'.
Om de beoogde wijzigingen daadwerkelijk tot uitvoer te kunnen brengen, is een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Voorliggend bestemmingsplan met de naam "I Vredeoord (De Scherf)" voorziet in dit nieuwe kader.
Het bestemmingsplan "I Vredeoord (De Scherf)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen binnen het complex van Vredeoord dat is gelegen in het noordelijk deel van de gemeente Eindhoven in stadsdeel Woensel. Het plangebied wordt in grote lijnen begrensd door de Groenewoudseweg in het westen en de Pieter Zeemanstraat in het zuidoosten. Ten noorden van het plangebied staat het (voormalige) kantoorgebouw Vredeoord 105. Ten oosten van het plangebied ligt het overige deel van complex Vredeoord, waar momenteel de eerste woningen zijn en worden gebouwd.
Uitsnede van het geldende uitwerkingsplan. Het plangebied omvat het gele vlak
(bestemmingsvlak 'Wonen') waarbinnen de rode marker is geplaatst. (Bron:
www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het voorliggende bestemmingsplan is een herziening van het uitwerkingsplan 'Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord', dat door de gemeenteraad van Eindhoven is vastgesteld op 5 februari 2019. Dit uitwerkingsplan is op zijn beurt een uitwerking is van het moederplan (bestemmingsplan) "Vredeoord", dat door de gemeenteraad van Eindhoven op 20 september 2017 is vastgesteld. In het uitwerkingsplan is de uit te werken bestemming uit het moederplan nader uitgewerkt in de gedetailleerde bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen die woonbestemming zijn bouwaanduidingen opgenomen ten aanzien van de situering (bouwvlak), woningtype (specifieke bouwaanduiding - 3) en de maximum oppervlakte en bouwhoogte van het hoofdgebouw. Het beoogde stedenbouwkundig plan voor de woningen binnen bouwveld 5 past niet binnen de verschillende bouwaanduidingen op de verbeelding en bijbehorende bepalingen in de regels. Daarom is deze herziening van het uitwerkingsplan nodig.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
Voor de totale planontwikkeling van complex Vredeoord wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende beeldregieniveaus. De plannen worden beoordeeld door een supervisieteam op het gebied van architectuur, stedenbouw en landschap. Het thema 'Buiten wonen in de stad' is de belangrijkste leidraad. Het supervisieteam zorgt tevens voor een coördinatietekening, waarin alle plannen in de context geplaatst worden. Hierdoor is afstemming tussen de bouwvelden mogelijk en een stedenbouwkundige toets.
Het unieke karakter van Vredeoord schuilt in de nabijheid van de stad en het buitengebied. Op Vredeoord kun je 'buiten wonen in de stad'. Het stedenbouwkundig plan voor het hele complex speelt in op deze kwaliteiten: de stedelijke en stenige kwaliteiten zijn vooral te vinden aan de Loper, terwijl de weelderige groene straatjes, de groene voortuinen, de brede beukenhagen en de ruime, bosrijke zone van de Dreef meer voor de landschappelijke kwaliteiten zorgen.
In de periode dat Vredeoord nog uit kantoren bestond, werd het stedelijke al gecombineerd met groene kwaliteiten. Grote kantoortorens stonden vrij in een ruime groene omgeving. De brede dubbele beukenhagen rondom het terrein en de vele grote bomen zijn belangrijke overblijfselen uit die tijd, die ook nu nog voor een groot deel de groene sfeer en de identiteit van de plek bepalen.
De overgangen tussen openbaar en privéterrein versterken het imago van 'Buiten wonen in de stad'. De Loper met haar meer stedelijke karakter krijgt een stenige overgang in de vorm van een verharde margestrook. Bewoners kunnen hier persoonlijke spullen plaatsen, wat uitnodigt tot sociale contacten in de buurt. De overgangen tussen voortuin en openbaar gebied zullen in de luwe woonstraatjes bestaan uit beukenhagen en zullen staan op eigen terrein. In combinatie met de voortuinen krijgen de woonstraatjes daardoor een groen en tuinstedelijk karakter. De beukenhagen in de voortuinen en de bestaande dubbele beukenhagen rondom de locatie vormen tezamen een sterke identiteit, een leidmotief voor de nieuwe wijk.
Op navolgende afbeelding is de verdeling van de bouwvelden op complex Vredeoord weergeven. De bouwvelden voor projectmatige woningen, zowel koop als huur, zijn zwart omlijnd. De overige bouwvelden zijn bedoeld voor kaveluitgifte waar kopers in (collectief) particulier opdrachtgeverschap hun woning kunnen ontwikkelen. Bouwveld 5 ('De Scherf') is een van deze bouwvelden waar CPO de ruimte krijgt.
De verdeling van de bouwvelden op complex Vredeoord.
Het stedenbouwkundig plan voor De Scherf speelt enerzijds in op het stedenbouwkundig-landschappelijk kader van de wijk Vredeoord en anderzijds de specifieke ligging in de zuidwesthoek van de wijk, tegen de groene zone van het spoor. Dit kader garandeert een overkoepelende kwaliteit en biedt daarnaast ruimte voor gefaseerde woningbouwontwikkeling in clusters en variatie in handschriften. Het stedenbouwkundig-landschappelijk benoemd een drietal belangrijke onderdelen die van toepassing zijn op De Scherf: 'nieuwe hoekpunten', 'inprikkers' en 'de zoom'.
De nieuwe hoekpunten zorgen voor oriëntatie en vormen samen met de markante hoge gebouwen VB en VS de verankering in de omgeving. De bebouwing op deze hoekpunten wijken af van de overige bebouwing in de wijk en reageren op de omgeving. In het geval van De Scherf reageert het op het groene en kleinschalige karakter van de omgeving. De inprikkers vormen toegangswegen met een brede bomenrijke middenberm. Hieraan wordt geparkeerd. De zoom bestaat uit beukenhagen die rondom de wijk de overgang definiëren van privé naar openbaar. Omdat dit een steeds terugkerend herkenbaar motief is maakt dit de grens van de wijk en geeft het daarmee identiteit.
Aan de hand van deze drie onderdelen ontstaat een sterk groen raamwerk met daarbinnen een bouwveld voor woonbebouwing met een eigenzinnige ligging, verkaveling, typologie en beeldkwaliteit in een mandelige tuin.
Positionering
Het plan reageert op zijn groene en relatief weidse omgeving door de hoeken van het
plan 'te openen' naar zijn omgeving. De open hoeken van de mandelige tuin maken als
het ware gebruik van de open ruimte die buiten de perceelsgrenzen liggen maar feitelijk
wel onderdeel zijn van de groene en vrije beleving. Tegelijkertijd krijgen de woningen
door de open en groen ingerichte hoeken in combinatie met de zoom een groene inbedding
in de omgeving doordat de bebouwing vanaf de belangrijkste entreeroutes altijd ín
het groen staat.
Vanuit de collectieve gedachte is de herkenbaarheid van de individuele woning ondergeschikt aan de herkenbaarheid van het collectieve bouwblok. Door het afwisselend positioneren van dit basisbouwblok in de mandelige tuin ontstaan verschillende, in elkaar overlopende, buitenruimtes. Deze buitenruimtes hebben steeds weer een andere maat, oriëntatie, beleving en gebruik. Soms zijn ze juist open en extravert, soms intiem en introvert. Daarmee staan op specifieke plekken soms dichtbij elkaar om juist op andere plekken meer openheid na te kunnen streven. De compositie van bouwblokken vormt een ensemble. Het ensemble met de groene zoom daaromheen maakt het een herkenbaar en krachtig hoekpunt van de wijk.
Bouwvorm en volume
De bouwvolumes sluiten aan op de maat en schaal van de Pieter Zeemanstraat en markeren
tevens een overgang naar het naastgelegen kantorencomplex. Door de wisselende bouwhoogtes
en de beperkte lengte van de bouwblokken dragen bij aan het kleinschalige karakter.
Door de openingen tussen de bouwblokken en het ontbreken van erfafscheidingen ontstaan
doorzichten en krijgt het een open en groene uitstraling naar de omgeving.
De hoofdvorm van de bouwblokken is compact en hoeft geen standaard archetype te zijn. De eigenzinnigheid van de hoekpunten van de wijk mag daarmee benadrukt worden. De gezamenlijke woningen vormen een ensemble, met overeenkomstige eigenschappen. De dakvorm is plat of heeft een lichte kap, geen lessenaarsdak. De privé buitenruimtes maken integraal onderdeel uit van de architectuur.
Oriëntatie
De compositie van de bouwblokken samen, het ensemble, heeft zoveel mogelijk een alzijdige
kwaliteit. Het ensemble presenteert zich met een aantrekkelijke gevel of compositie
van gevels naar elke zijde en is vanuit de noord, zuid en westzijde te betreden. De
woningen hebben een tweezijdige oriëntatie: enerzijds een voorzijde met gecombineerde
entree en (semi-collectieve) buitenruimte en anderzijds een open gevel zonder specifiek
vormgeven buitenruimte. De kopse gevels zijn mogelijk 'blind' gezien de privacy van
de omliggende woningen. Bergingen zijn integraal onderdeel van de hoofdvorm.
Buitenruimte en overgangen privé en openbaar
De woningen hebben geen conventionele privétuin maar maken gebruik van een mandelige
tuin. De mandelige tuin is collectief en natuurlijk ingericht, kent verschillende
functies, laat ruimte voor het initiatief van bewoners en is zo veel mogelijk onthard
en groen ingericht. Aan de zuid- westzijde zijn de overgangen openbaar-privé al aanwezig
in de vorm van een beukenhaag (de zoom). De hagen staan op grond van de gemeente en
worden door de gemeente onderhouden. De perceelsgrenzen aan de noord- en oostzijde
worden ook voorzien van een beukenhaag als kenmerkende erfafscheiding.
De mandelige tuin wordt op bouwblok- en woningniveau aangevuld door 'andersoortige' buitenruimtes met een mogelijk (semi)collectief karakter: de veranda, de wintertuin, de loggia, het terras en de gezamenlijke hal. Deze (semi)collectieve buitenruimtes kennen geen gebouwde erfafscheidingen tenzij integraal onderdeel van het woningontwerp. Deze buitenruimtes vormen tevens genuanceerde overgangen tussen openbaar en privé. Ze functioneren als drempels die het gebruik op ongedwongen wijze sturen. Ook kunnen (abstracte) elementen kunnen ingezet worden. Dit geeft het plan een landschappelijke en vriendelijke uitstraling, maakt de ervaring van een grote tuin beter en het creëert tegelijkertijd niches en onbestemde ruimtes die juist als een uitbreiding van de woning voelen. Groen speelt een belangrijke rol in het maken van deze overgangen. Rondom het plan staat een 'hardere' drempel in de vorm van een beukenhaag.
Parkeren
De auto heeft geen primaire rol op De Scherf maar vindt zoveel als mogelijk geconcentreerd
plaats aan de rand of buitenzijde van het plan. Deze ruimte wordt collectief ingericht.
Dit voorkomt versnippering, beperkt de ruimte die nodig is voor de auto, en zorgt
dat er veel plekken in het plan zijn waar de auto volledig uit het zicht is.
Architectuur, kleur, materiaal en detaillering
Het is een collectief woonproject en dat herkenbaar in de architectuur. De bouwblokken
zijn sterk architectonisch aan elkaar verwant en vormen samen een nieuw hoekpunt voor
Vredeoord. De gevelopeningen spelen optimaal in op de groene omgeving: 'buiten wonen
in de stad'. De positie van gevelopeningen varieert per type maar mogelijk ook per
woning binnen een type. Hierdoor is de afmeting of het type van de individuele woningen
niet afleesbaar. Met duidelijke en heldere elementen zoals trappen, overstekken en
veranda's worden woonblokken en woningen verbonden met het landschap. Ook creëren
deze elementen in combinatie met de oriëntatie van het bouwblok een prettige bezonning
en leefklimaat in en rond de woning. Voor gewilde begroeiing van bepaalde delen van
het bouwblok wordt een zo optimaal mogelijke situatie gecreëerd.
Kleur en materiaal zijn geïnspireerd op het thema 'buiten wonen in de stad'. Natuurlijke materialen als hout en baksteen maar ook volledig groene gevels zijn gewenst. Natuurlijke materialen worden met doelgerichte detaillering eerlijk toegepast. Dit zal mooi verouderen mogelijk maken en onderhoud en reparatie toestaan. Ook blijft afleesbaar hoe en waarmee gebouwd is. Materiaalwisselingen worden benut om de plasticiteit van het volume te versterken of om openbare zijden te onderscheiden van meer private zijden.
Zonnepanelen
Indien gekozen wordt voor zonnepanelen, zijn deze onderdeel van de architectonische
vormgeving. Voor de platte daken geldt dat de zonnepanelen niet zichtbaar zijn vanaf
het aangrenzend maaiveld.
Zoals in de aanleiding on paragraaf 1.1 is beschreven wil initiatiefnemer de mogelijk voor het uitvoeren van het oorspronkelijke bouwplan graag behouden. Het betreft het bouwplan met kavels die zijn bedoeld voor vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen in particulier opdrachtgeverschap. Het karakter van deze woningen zal aansluiten op de korrelgrootte van de Pieter Zeemanstraat.
De kavelindeling ligt in principe vast en bestaat uit 17 vrije kavels van 280 tot 482 m². Het hoofdvolume wordt geplaatst binnen de aangeduide bouwvlakken. Daarbinnen mag het hoofdvolume vrij gepositioneerd worden, met dien verstande dat er een afstand van minimaal 2,5 meter aan beide zijdelingse perceelsgrenzen aanwezig is. Combinatie van twee kavels ten behoeve van een twee-onder-één-kap woning is mogelijk. De hoofdgebouwen worden in dat geval tegen de betreffende gedeelde erfgrens aangeschoven, waarbij de ruimte tot de andere aangrenzende kavel dan minimaal 5 meter moet bedragen.
Tussen het hoofdgebouw en één van de zijdelingse kavelgrenzen naar keuze geldt een bebouwingsvrije zone van 2,5 meter breed en de lengte van de kavel. Hier mogen geen bijbehorende bouwwerken geplaatst worden. Voor kavels op de hoek (aan twee zijden grenzend aan de openbare ruimte) ligt deze bebouwingsvrije zone altijd aan de zijde van de openbare ruimte.
Mogelijke verkaveling bouwveld 5
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke
aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt
mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante
belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven
zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op
basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is.
Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen
(bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt
van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In navolgende subparagraaf wordt verder ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijk en de onderbouwing voor dit plan.
Nationaal belang 13 uit de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit nationale belang is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:
Conform artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro dient bij ruimtelijke ontwikkelingen onderbouwd te worden dat sprake is van behoefte aan die ontwikkeling. Overprogrammering moet worden voorkomen.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, maakt deel uit van een groter herstructureringsproject binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij is ongeveer 70.000 m² aan kantoorruimte gesloopt om plaats te maken voor woningen. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 40 woningen mogelijk. Ten opzichte van het geldende uitwerkingsplan, waarin op deze locatie 17 woningen waren voorzien, is dit een maximale toevoeging van 23 woningen. Zodoende moet deze ontwikkeling worden gezien als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro.
De behoefte voor woningbouwlocaties wordt nader beschreven in paragraaf 3.5. Op deze plaats volstaat om te benoemen dat uit die paragraaf blijkt dat dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal Natuur Netwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Bovengenoemde hoogspanningsleiding ligt niet in het plangebied en heeft ook geen invloed op het plangebied. Daarnaast is het plangebied in de provinciale Interim Omgevingsverordening niet aangemerkt als NNN. Wel valt het plangebied in het beperkingengebied van Eindhoven Airport. In paragraaf 3.2.5 en 3.2.6 wordt hier nader op ingegaan.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor dit plangebied is alleen het obstakelbeheergebeid behorende bij het luchtvaartterrein relevant. In paragraaf 3.2.6 wordt nader ingegaan op de beperkingengebieden van Eindhoven Airport. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
Kaart militair luchtvaartterrein - Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro) (Bron:
http://wetten.overheid.nl)
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken
gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven
te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en
de ILS. Op navolgende afbeeldingen is te zien dat het plangebied wel gelegen is binnen
het obstakelbeheergebied van de IHCS en vliegfunnel, maar niet van de ILS.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS. Het plangebied is rood
omcirkeld.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan.
Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Het plangebied
is niet gelegen binnen de funnel zelf, maar wel binnen de obstakelvrije zone IHCS.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het
circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen
hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44
meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte
geleidelijk omhoog.
Dit bestemmingsplan maakt geen bouwwerken mogelijk van een dergelijke hoogte. Dit is in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd.
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt
gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor
een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan
geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien
van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding). Het plangebied
ligt niet binnen het ILS-verstoringsgebied.
Kaart ILS-verstoringsgebied. Het plangebied is rood omcirkeld.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels
aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën
niet toegestaan:
Zoals op onderstaande afbeelding te zien is, ligt het plangebied binnen het vogelbeheersgebied.
Binnen dit bestemmingsplan wordt bovengenoemd grondgebruik niet mogelijk gemaakt.
Kaart Vogelbeheersgebied. Het plangebied is rood omcirkeld.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie navolgende afbeelding) aanwezig
om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Kaart hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode
lijnen= NDB. Plangebied is rood omcirkeld.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis
Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50
nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied
moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de
radar optreedt. Het plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering=
radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel. Het plangebied is rood omcirkeld.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen
gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie
bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met
aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel
landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar
ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht
wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid
en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De
provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te
beschermen en te stimuleren
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze
vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
Dit plangebied valt binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in
de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreeks regels opgenomen:
grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen,
varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels
waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de
Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:
Stedelijk gebied
Dit werkingsgebied bevat rechtstreekse regels ten aanzien van landbouw. Binnen het
plangebied is geen landbouw meer aanwezig of toegestaan. Om die reden is dit werkingsgebied
voor dit plangebied niet relevant.
Diep grondwaterlichaam
Dit werkingsgebied bevat rechtstreekse regels ten aanzien van milieubeschermingsgebieden,
natuur en wegen. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele
winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam.
Dit bestemmingsplan maakt geen onconventionele winning van koolwaterstoffen mogelijk.
Geen attentiezone waterhuishouding
Dit werkingsgebied bevat rechtstreekse regels ten aanzien van milieubeschermingsgebieden,
natuur en wegen. Artikel 2.21 van de Interim omgevingsverordening regelt dat onder
bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve
van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet,
is vereist binnen de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'. De regels dienen dan
ook, onverminderd de bepalingen uit dit bestemmingsplan, in acht te worden genomen
bij het toepassen van bodemenergiesystemen.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Het plangebied is gelegen binnen de aanduidingen 'Stedelijk gebied' en 'Concentratiegebied'.
Ook ligt het plangebied binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied'. Deze aanduiding
niet van belang voor dit bestemmingsplan, omdat de bijbehorende regels betrekking
hebben op agrarische bedrijven. Dit bestemmingsplan maakt geen agrarische bedrijven
mogelijk.
Het 'stedelijk gebied' is primair aangewezen om stedelijke functies zoals wonen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen op te vangen. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
De Interim omgevingsverordening bepaalt dat een locatie voor de ontwikkeling van woningen in beginsel binnen bestaand stedelijk gebied moet liggen, binnen de regionale afspraken moet passen en dat er sprake moet zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Dit bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het geldende planologische regime alleen in een herschikking van de bouwmogelijkheden. Destijds is al afgewogen dat er sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling die past binnen de regionale woningbouwafspraken. In subparagraaf 3.2.2 wordt dit voor de volledigheid nogmaals benadrukt. In paragraaf 3.7 (Verkeer en parkeren) wordt ingegaan op de wijze waarop in dit plan sprake is van duurzame mobiliteit. De mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie komt in paragraaf 4.6 (Duurzaamheid) terug. In paragraaf 3.8 (Groen) en Hoofdstuk 5 (Water) wordt aangegeven op welke wijze in dit plan rekening wordt gehouden met klimaatverandering (voorkomen hittestress en opvang water).
Al met al kan geconcludeerd worden dat met dit plan sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Het plan past dan ook binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers
van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een
regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke
buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist
in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties
en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie
van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken
op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport
Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie
en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met
de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde
en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met
bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich
snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte
om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier
deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad
en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor
de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners
aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen
in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven
en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere
stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten
we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van
de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische
en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen
in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren
van de opgaven.
Plangebied
Onderhavige ontwikkeling voorziet in innovatieve en maatschappelijk verantwoorde woningbouw, inclusief duurzame toepassingen en het toepassen van gedeelde voorzieningen. Hiermee geeft het invulling aan de ambities in de Omgevingsvisie.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Werken'. Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).
Voor deze locatie is de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie echter inmiddels verouderd. Met het vaststellen van bestemmingsplan "Vredeoord" in 2017 heeft de gemeenteraad van Eindhoven er namelijk voor gekozen om het Vredeoord-complex te herstructureren naar een gebied met hoofdzakelijk wonen. In het uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord" is dit woongebied verder vormgegeven. Voorliggend bestemmingsplan gaat op dezelfde voet verder, in die zin dat het plangebied een herschikking van de bouwmogelijkheden voor woningen krijgt.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.
Voor de behoefte aan woningen, zowel naar kwantiteit als naar kwaliteit, baseren we ons op het onderzoek "Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt" van Companen. De woningbehoefte voor Eindhoven is voor de periode 2019 t/m 2023 berekend op 15.000 woningen. Deze kwantitatieve behoefte van 15.000 woningen voor de periode 2019 t/m 2023 is ook opgenomen in de Woondeal.
Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Dit komt in Eindhoven neer op een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ongeveer 3.000 woningen gemiddeld per jaar. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.
Versnellen woningbouwproductie
Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze
behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie.
De minister, de provincie en het SGE hebben hierover het volgende afgesproken in de
Woondeal:
Monitoren van de woningbouwplanning en -programmering
De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn
- omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende)
demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed
op in te kunnen spelen wordt in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem
ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning
en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda
Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt
is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties
versneld en vraaggericht worden ontwikkeld. Doel van de monitoring is om steeds een
actueel, gezamenlijk beeld te hebben van wat er speelt op de regionale woningmarkt,
waar knelpunten zijn of dreigen en welke strategieën moeten worden ingezet om de voortgang
van de woningbouwproductie te bevorderen.
Afspraken in Woondeal over voldoende plancapaciteit
Plancapaciteit
Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen
te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie
mogelijk te maken is ook hier bovenstaande formulering onder punt c. van toepassing.
Ter onderbouwing gaat het SGE in 2020, in samenwerking met de provincie, de regionale
woningbehoefte nader onderzoeken. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie
van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige Afsprakenkader.
Monitoren
Op basis van het bovengenoemde monitoringssysteem bespreken de minister, Eindhoven, de provincie en het SGE jaarlijks de ontwikkeling van de feitelijke woningbouwproductie en de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, evenals de (harde en zachte) plancapaciteit, met specifieke aandacht voor de betaalbaarheid. Indien nodig wordt op basis van deze monitoring extra inzet gepleegd.
Conclusie
Deze ontwikkeling voorziet in maximaal 40 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder
verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving
waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen
en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste
inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben
een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te
produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van
kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve,
betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt ook kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Beoordeling plan
Voor de locatie Vredeoord is het, in een breder sociaal-maatschappelijk afwegingskader
van het herstructureren van een grote kantoorlocatie met structurele kantoorleegstand
en het voorkomen van een ongewenste leefomgeving voor omliggende woonbuurten noodzakelijk
en wenselijk om een aanvullend woningbouwprogramma te realiseren op deze locatie.
Het woonprogramma van de 40 woningen Vredeoord zoals is opgenomen komt overeen met het Woonprogramma; het toevoegen van koopwoningen in het middeldure segment is zeer wenselijk.
- Type A - 7 woningen - lage middeldure koop (200.000,-275.000,-)
- Type B en type C - 26 woningen - hoge middeldure koop (275.000,--345.000,-)
- Type D - 4 woningen - dure koop (345.000,- of meer)
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 40 woningen. Daarnaast voorziet onderhavig plan in een (collectief) particulier opdrachtgeverschap, hetgeen wat door gemeente Eindhoven erg gestimuleerd wordt. Daarmee is het plan een gewenste duurzame stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en sluit het plan aan bij de ambitie 'solidaire en innovatieve stad'.
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat ernaar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale
en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven
en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente
neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren
in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Volgens de Archeologische Waardenkaart kent dit plangebied geen archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)
Motivering plan
Het plangebied kent geen historische waarden zoals aangegeven op de cultuurhistorische
waardenkaart. Wel wordt het plangebied via de straten Vredeoord en Pieter Zeemanstraat
ontsloten op de Boschdijk. Dit is een historische weg uit de wegenstructuur voor 1900.
Echter, door de beoogde ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan de kwaliteit en
historische waarden van deze weg. Concluderend kan gesteld worden dat de ingrepen
passen binnen de stedenbouwkundige structuur en de cultuurhistorische waarden van
het gebied.
Daarnaast staat het oude hoofdkantoor van Philips (kantoorgebouw VB) vlakbij dit plangebied. Dit kantoor is genomineerd om te worden aangewezen als rijksmonument. Wat in Eindhoven bekend staat als "Philips Nederland" is een onderdeel van het Philipscomplex aan de Vredeoord/Boschdijk. De hoogbouw, met de daaraan verbonden laagbouw aan de Boschdijk, is een belangrijk gebouw met name vanwege zijn bijzondere constructie. Het werd in 1963 in een bijzonder korte periode gebouwd. Het ontwerp is van architect Verhave die nog met architect Roosenburg gelieerd was. (Architectenbureau Roosenburg, Verhave, Luyt, De Jongh).
Het gebouw is van een meer gebruikt type dat werd ontwikkeld om ruimte te geven aan de kantoorfunctie in een relatief onafhankelijk hoogbouwdeel en aan de grondgebonden algemene functies op begane grond niveau. Grote ondernemingen en overheidsinstellingen konden met dergelijke gebouwen aan hun moderne "corporate identity" werken. Het samenstel van laagbouw en hoogbouw roept een sterk contrast op van ruimtelijkheid en is daardoor moderner dan het voordien gebruikte massale en gesloten bouwblok. Bij Philips Nederland is dit op een bijzondere manier uitgewerkt. Voor de renovatie was het dak van de laagbouw opgebouwd uit aaneengeschakelde aan een middenstijl naar twee kanten uitstekende trapeziums. Dit element dat voor een gemeenschappelijk ruimte, de laagbouw, in veelvoud betekenisvol is, versterkte zich als het ware tot één machtig groot dragend gebaar voor de kantoorhoogbouw. En dan wordt het één enkele middenkern waaraan de naar twee kanten uitstekende liggende trapeziums de kantoorverdiepingen dragen. Opnieuw betekenisvol omdat het architectonische beeld en constructieve werkelijkheid elkaar versterken. Veel medewerkers maar één firma, één doel. Met zijn 66 meter en zijn 15 bouwlagen was het indertijd het hoogste (kantoor)gebouw van Nederland.
Bij de realisatie van het bestemmingsplan "Vredeoord" en nadien het uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord" is rekening gehouden met de architectonische en cultuurhistorisch waardevolle status van kantoorgebouw VB. In het stedenbouwkundig ontwerp voor complex Vredeoord is namelijk nadruk gelegd op het creëren van nieuwe hoekpunten. De nieuwe hoekpunten zorgen voor oriëntatie en vormen samen met de markante hoge gebouwen VB en VS de verankering in de omgeving. De bebouwing op deze hoekpunten wijken af van de overige bebouwing in de wijk en reageren op de omgeving. In het geval van De Scherf reageert het op het groene en kleinschalige karakter van de omgeving. In dit bestemmingsplan is dit verder uitgewerkt. Een omschrijving hiervan is terug te vinden in paragraaf 2.2 van deze toelichting.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen.
De Actualisatie Nota Parkeernormen is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé-auto's) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.
Het CPO-project binnen het plangebied is gericht op een manier van leven waarin bewoners zo veel mogelijk voorzieningen delen en daardoor zonder hoge kosten over veel woonkwaliteit beschikken. Dit betreft woonvoorzieningen, maar ook mobiliteit wordt door de bewoners vanuit een duurzame, kwalitatieve en collectieve houding beschouwd.
Vanwege de duurzame ambitie van de bewoners van het plangebied is het ook logisch dat het collectief uit is op een minimale rol voor de auto in het bouwplan en in de directe omgeving, en een veel collectiever gebruik van de auto. De ambitie van de CPO-groep wordt zo veel mogelijk op maat gemaakt en deelgebruik resulteert in een sterk gereduceerde parkeerbehoefte: slechts 25% van de huishoudens beschikt graag over een parkeerplaats voor een privé-auto. De overige parkeerplaatsen kunnen voor deelauto's worden gehanteerd.
Parkeernormen
De Nota parkeernormen 2019 van gemeente Eindhoven stelt heldere eisen aan de hoeveelheid
parkeerplaatsen. Uitgaande van de maximale 40 woningen levert dit een totaal van 49
parkeerplaatsen op. Daarvan zijn er 12 voor bezoekersparkeerplaatsen, waarvan er reeds
11 aan de noordzijde van het plangebied zijn voorzien in het huidige inrichtingsplan.
Mobiliteitscorrectie
In het gebied buiten de ring van Eindhoven en op afstand van HOV-punten hanteert gemeente
Eindhoven een correctie van 1:4 voor deelauto's. Dit betekent dat, naast de 11 bezoekersparkeerplaatsen,
nog 10 parkeerplaatsen voor privé-auto's nodig zijn, en 7 parkeerplaatsen voor deelauto's.
Het geldende uitwerkingsplan, dat ruimte biedt aan 17 vrijstaande woningen of twee-onder-een-kapwoningen met elk een eigen oprit, vereist voor iedere woning een onderbreking in het openbare groen. Door deze verharde opritten evenals de woningen te clusteren ontstaat een helderder beeld dan in het geldende uitwerkingsplan. De toegang tot de clusters zijn dan de enige doorbreking van de zoom om plangebied 'De Scherf'. Daarmee is zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de openbare ruimte rond De Scherf het volledige aantal parkeerplaatsen te realiseren in de zone direct om het gebied van De Scherf heen.
Indien er in de toekomstige situatie vraag komt naar extra parkeerplaatsen in het plangebied zal deze vraag integraal binnen Vredeoord worden opgelost. Hiervoor is nog voldoende ruimte beschikbaar.
Fietsparkeren
Vanwege het beperkte autogebruik is grote aandacht voor fietsen en fietsparkeren noodzakelijk.
De Nota parkeernormen 2019 schrijft een totaal van 139 fietsparkeerplaatsen voor.
Deze fietsenstallingen zullen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Conclusie
Zonder afbreuk te doen aan het richtinggevende inrichtingsplan uit het bestemmingsplan
"Vredeoord" en uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord", kan het beperkte
aantal parkeerplaatsen dat benodigd is voor de beoogde ontwikkeling, gerealiseerd
worden in de zoom rondom 'De Scherf'. Dit wordt versterkt door ieder cluster te voorzien
van een ruim aantal hoogwaardige fietsparkeerplaatsen.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig
Toepassing plangebied
In dit plangebied is volgens de ruimtelijke strategieënkaart van het Groenbeleidsplan
2017 de ruimtelijke strategie 'stad, rood beeldbepalend' aanwezig volgens. In 'stad,
rood beeldbepalend' richt het groenbeleid zich op een bepaalde verweving van groen
tussen rood. Dat wil zeggen dat groen een ondersteunende functie heeft ten opzichte
van de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor
de woonomgeving (parken). Het beleid is erop gericht deze groene elementen of functies
te behouden. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.
Ruimtelijke Strategieënkaart uit het Groenbeleidsplan 2017 (plangebied blauw omcirkeld)
Het stedenbouwkundig-landschappelijk kader dat leidend is geweest voor het uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord" gaat uit van een groene woonomgeving met grotendeels grondgebonden woningen met tuin. Er is sprake van een groen raamwerk waarbinnen zich de bouwvelden bevinden. Enkele onderdelen daarvan zijn de groene inprikkers, de 'Dreef' en de 'Zoom'.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt houdt rekening met het stedenbouwkundig-landschappelijk kader uit het geldende uitwerkingsplan. Gelet op diens ligging is de Dreef voor dit bestemmingsplan minder van belang. Daarom wordt hierna enkel ingegaan op de zoom en de groene inprikkers.
Het gehele complex Vredeoord wordt omzoomd door brede dubbele beukenhagen die het gebied verankeren in zijn omgeving en een sterke identiteit geven. De hagen blijven grotendeels bestaan als overgang tussen openbaar en privé. Nieuwe hagen in het gebied zijn van dezelfde soort, waardoor een terugkerend herkenbaar motief ontstaat.
Ook zijn er woningen die gelegen zijn rondom de 'inprikkers'. De inprikkers hebben een brede bomenrijke middenberm waarin geparkeerd kan worden. De inprikkers reiken tot halverwege het plangebied, waardoor het middengebied autovrij blijft. Bestaand groen, voornamelijk in de randen en in het voormalige VIP-laantje, wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in het plan. Het nieuwe en bestaande groen vormen samen een sterk landschappelijk kader.
Situering Zoom (rechts) en inprikkers (links) plan Vredeoord
In dit geval reageert het plan De Scherf op het groene en kleinschalige karakter van de omgeving door de hoeken van het plan 'te openen' naar zijn omgeving. De woningen hebben geen conventionele privé tuin maar maken gebruik van een mandelige tuin. De open hoeken van de mandelige tuin maken als het ware gebruik van de open ruimte die buiten de perceelsgrenzen liggen maar feitelijk wel onderdeel zijn van de groene en vrije beleving. Tegelijkertijd krijgen de woningen door de open en groen ingerichte hoeken in combinatie met de zoom een groene inbedding in de omgeving doordat de bebouwing vanaf de belangrijkste entreeroutes altijd ín het groen staat. De entreeroutes vormen de inprikkers met een brede bomenrijke middenberm. Hieraan wordt geparkeerd. De zoom bestaat uit beukenhagen die rondom de wijk de overgang definiëren van privé naar openbaar. Omdat dit een steeds terugkerend herkenbaar motief is maakt dit de grens van de wijk en geeft het daarmee identiteit. Aan de hand van deze onderdelen ontstaat een sterk groen raamwerk met daarbinnen een bouwveld voor woonbebouwing met een eigenzinnige ligging, verkaveling, typologie en beeldkwaliteit in een mandelige tuin.
De mandelige tuin is collectief en natuurlijk ingericht, kent verschillende functies, laat ruimte voor het initiatief van bewoners en is zo veel mogelijk onthard en groen ingericht. Aan de zuidwestzijde zijn de overgangen openbaar-privé al aanwezig in de vorm van een beukenhaag (de zoom). De hagen staan op grond van de gemeente en worden door de gemeente onderhouden. De perceelsgrenzen aan de noord- en oostzijde van het veld worden aan de voorzijde voorzien van lage en middelhoge groene afscheiding.
Situatieschets groene inrichting
De mandelige tuin wordt op bouwblok- en woningniveau aangevuld door 'andersoortige'
buitenruimtes met een mogelijk (semi)collectief karakter: de veranda, de wintertuin,
de loggia, het terras en de gezamenlijke hal. Deze (semi)collectieve buitenruimtes
kennen geen gebouwde erfafscheidingen tenzij integraal onderdeel van het woningontwerp.
Deze buitenruimtes vormen tevens genuanceerde overgangen tussen openbaar en privé.
Ze functioneren als drempels die het gebruik op ongedwongen wijze sturen. Ook kunnen
(abstracte) elementen ingezet worden. Dit geeft het plan een landschappelijke en vriendelijke
uitstraling, maakt de ervaring van een grote tuin beter en het creëert tegelijkertijd
niches en onbestemde ruimtes die juist als een uitbreiding van de woning voelen. Groen
speelt een belangrijke rol in het maken van deze overgangen. Rondom het plan staat
een 'hardere' drempel in de vorm van een beukenhaag.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek.
Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij
een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan
de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de
gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand
dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de
gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere
belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen
in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische
kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende
categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom)
kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld
door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven
inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening
toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene
Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht
bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij
beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
In het kader van het grotere project Vredeoord zijn binnen het plangebied al meerdere
bomen gekapt of verplaatst. Aan de westzijde en zuidzijde van plangebied De Scherf
staan nog enkele bomenrijen die mogelijk van inlvoed kunnen zijn voor dit bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan "Vredeoord" heeft een Bomen Effect Analyse (BEA)
plaatsgevonden (Wildschut, 2014), waarbij ook de betreffende bomenrijen zijn beschouwd.
Uit de BEA blijkt dat voor dit bestemmingsplan uiteindelijk alleen de onderzochte
bomensectie 10 van belang is. Uit de rapportage van de BEA blijkt dat de sectie bestaat
uit Tilia europaea, waarvan de kroonprojectie in de richting van de voorgenomen nieuwbouw
een straal heeft van 5 meter. De minimale graafafstand vanuit de stamvoet bedraagt
3 meter. Dit is ook de grens van het beschermd boomgebied. In het stedenbouwkundige
plan voor de ontwikkeling van 'De Scherf' is voldoende rekening gehouden met deze
bomen.
Verder worden er ook nieuwe bomen geplant in het beoogde plan. Het beoogde beeld voor de inprikkers en dwarsstraatjes en in mindere mate ook de Dreef is een bosachtig karakter. Er zullen verschillende soorten worden gemengd. Om het beoogde beeld te bereiken, worden de bomen voornamelijk als veren aangeplant. Daar waar ruimte is worden grotere bomen aangeplant die langzamer groeien. Beoogd wordt om de entree van een straat te markeren door markante bomen. De veren staan dichter op elkaar en zullen snel omhoog schieten. Dat zorgt reeds in een beginstadium voor een bosachtig karakter.
Ten zuidwesten van het plangebied komt een hogedrukaardgasleiding voor. De gevolgen daarvan zijn onderzocht en beschreven in de paragraaf 4.5 Externe veiligheid. Op de verbeelding en in de planregels is een gebiedsaanduiding voor deze leiding opgenomen. Verder komen er geen kabels, leidingen en straalpaden voor die een belemmerende werking hebben voor de planvorming.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief.
Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde
van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel
voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te
worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan
hebben:
Dit plan voorziet in de realisatie van maximaal 40 woningen binnen bestaand stedelijk
gebied op een voormalig bedrijventerrein van Philips. Dat op deze locatie woningen
gebouwd mogen worden ligt planologisch al vast middels het bestemmingsplan "Vredeoord"
en nadien het uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord". In het kader
van beide plannen zijn verschillende milieuonderzoeken om aan te tonen dat woningbouw
op deze plaats geen nadelige gevolgen voor natuur en milieu heeft.
Ten opzichte van het recente vastgestelde uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord" zorgt dit plan alleen voor een herschikking van de fysieke bouwmogelijkheden (wijziging bouwvlakken en bouwaanduidingen). Er worden geen andere functies toegevoegd ten opzichte van de voorgaande juridisch-planologische situatie. In de navolgende paragrafen is voor de diverse milieuaspecten aangetoond dat de gewijzigde stedenbouwkundige opzet geen nadelige effecten op natuur en milieu heeft.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Bovendien blijkt uit deze toelichting dat het realiseren van maximaal 40 woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen en een verantwoorde situatie inhoudt vanuit milieuoogpunt. Dit onderstreept de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten en dat een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Zoals in het voorheen geldende bestemmingsplan "Vredeoord" al is aangegeven wordt de gehele locatie Vredeoord aangemerkt als 'gemengd gebied'.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden
afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q.
bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie
is direct afgeleid van de grootste afstand.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk | Richtafstand gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Bij de locatie Vredeoord en de directe omgeving is sprake van 'gemengd gebied' waardoor de richtafstanden uit de rechterkolom van toepassing zijn.
Milieuzonering Strijp T
Naast het plangebied van De Scherf ligt het bedrijventerrein Strijp T. Bij woningbouw
in de buurt van bedrijven wordt onderzocht of een goed woon-en leefklimaat voor de
toekomstige bewoners gerealiseerd kan worden. Daarnaast wordt bekeken of de bestaande
bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad.
In deze toelichting zijn de mogelijke belemmeringen van de bedrijven op het woningbouwplan in beeld gebracht. Hierbij is het stappenplan uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' als basis gebruikt, hetgeen gebruikelijk is bij dit soort ontwikkelingen.
Afstanden op basis van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zwaanstraat-Strijp T'
Het stappenplan start met het in beeld brengen van de richtafstanden op basis van
de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan (Bedrijventerrein Zwaanstraat-Strijp
T). Bedrijven in de milieucategorieën 3 en 4 zijn rechtstreeks toegestaan op het naastgelegen
bedrijventerrein. Daarnaast zijn bestaande bedrijven in de categorie 5 toegestaan.
De hoogste milieucategorie op grond van dat bestemmingsplan is 4.2. Bij milieucategorie 4.2 hoort een richtafstand van 200 meter bij omgevingstype 'gemengd gebied'. De milieuzonering vanaf de bestemmingsgrens is in navolgende afbeelding in beeld gebracht.
Met de uitgangspunten omgevingstype 'gemengd gebied' en 'zonering op basis van de bestemmingsgrens' zou de milieuzonering in het westelijk deel van het plangebied tot beperkingen kunnen leiden. Echter de vervolgstap is om te onderzoeken of dit aan de hand van de aanwezige bedrijven ook daadwerkelijk zo is.
Uitsnede kaart milieuzonering gemengd gebied
Afstanden op basis van aanwezige bedrijven
Naast de zonering vanuit het geldende bestemmingsplan is de milieuzonering op basis
van de aanwezige bedrijven in beeld gebracht. Hiervoor is de bedrijvenlijst gebruikt
uit de toelichting van het bestemmingsplan 'Strijp R' met een actualisatie van de
bedrijvenlijst die is aangeleverd door de gemeente Eindhoven in het kader van het
bestemmingsplan "Vredeoord". De afstanden zijn in beeld gebracht vanaf de perceelsgrenzen.
Er zijn nog twee bedrijven in wat hogere milieucategorieën aanwezig:
De overige bedrijven op Strijp-T hebben een richtafstand van minder dan 100 meter.
Alle bedrijven blijven met hun zones echter buiten het plangebied van De Scherf, waardoor zij geen beperkingen vormen voor deze ontwikkeling.
Conclusie bedrijven en milieuzonering
De aanwezige bedrijven leiden niet tot beperkingen voor het plangebied De Scherf.
Vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Bestaande woningen en bouwmogelijkheden
Ten zuiden van het plangebied De Scherf en ten oosten van het bedrijventerrein Strijp
T ligt de wijk Groenewoud/Woensel West. De bedrijven op het bedrijventerrein dienden
dus al rekening te houden met de woningen in deze wijk. Bovendien gelden ter plaatse
van het plangebied al bouwmogelijkheden voor woningen op basis van het bestemmingsplan
"Vredeoord" en uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord". Het realiseren
van woningbouw binnen plangebied De Scherf zal de bedrijvigheid op het bedrijventerrein
Strijp T dan ook niet verder gaan beperken dan nu al het geval is vanwege de bestaande
woningen in Groenewoud/Woensel West en de bestaande bouwmogelijkheden binnen De Scherf.
Bedrijven in plangebied De Scherf
In plangebied De Scherf zijn verschillende vormen van bedrijvigheid mogelijk.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 40 woningen. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh. Voor deze ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en spoorweglawaai uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste bevinden beschreven. De volledige rapportage is als Bijlage bij deze toelichting gevoegd. Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document "Hogere Waarden Beleid Geluid" d.d. maart 2010 van de gemeente Eindhoven.
De uitvoerbaarheid van het oorspronkelijk plan van maximaal 17 woningen is reeds onderzocht en in een rapportage verwerkt. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Geluid van uitwerkingsplan 'Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord'.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Vredeoord
en het gedeelte van de Groenewoudseweg met een snelheidsregime van 50 km/uur. Het
plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Pieter Zeemanstraat en
het gedeelte van de Groenewoudseweg met een snelheidsregime van 30 km/uur.
Voor de 30 km/uur weg Pieter Zeemanstraat en het gedeelte van de Groenewoudseweg met
een snelheidsregime van 30 km/uur geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het
wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe
appartementen overschrijdt.
Voor de gezoneerde weg Vredeoord en het gedeelte van de Groenewoudseweg met een snelheidsregime
van 50 km/uur geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze
wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met respectievelijk maximaal 1 en 3 dB overschrijdt.
De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens
overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen
bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op
het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende
bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op
het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde
ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie
eveneens niet doeltreffend. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel)
geldt dat de voorkeurgrenswaarde niet langer wordt overschreden. Deze geluidreducerende
maatregel ontmoet echter overwegende bezwaren van financiële aard.
Conform het gemeentelijke "Hogere Waarden Beleid Geluid" kan er pas een hogere waarde
worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en
aan de in het beleidsstuk genoemde aanvullende voorwaarden.
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt maximaal 51 dB (incl.
aftrek conform artikel 110g Wgh). Derhalve geldt dat de geluidbelasting van 53 dB
(incl. aftrek conform artikel 110g Wgh, zoals genoemd in het gemeentelijk geluidbeleid,
niet wordt overschreden. Er wordt ten aanzien van wegverkeerslawaai geen eis gesteld
wordt aan het creëren van een geluidluwe gevel.
Voor de spoorlijn Eindhoven - Best geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai
van 55 dB op meerdere locaties wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt
echter niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde
aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen
gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan
wel overwegende bezwaren ontmoet en er wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk
geluidbeleid.
Bij overdrachtsmaatregelen wordt bekeken of de geluidoverdracht tussen geluidbron
en ontvanger kan worden belemmerd. Het verhogen en verlengen van het geluidscherm
conform bijlage 5 van de regels van voornoemd moederplan, gericht op het terugbrengen
van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie
overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Om doelmatig
te zijn dient het scherm namelijk relatief hoog te zijn om doelmatig te zijn tot de
4e verdieping. Het aanleggen van een geluidscherm ontmoet bovendien overwegende bezwaren
van financiële aard.
Conform het gemeentelijke "Hogere Waarden Beleid Geluid" kan er pas een hogere waarde
worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en
aan de in het beleidsstuk genoemde aanvullende voorwaarden.
De geluidbelasting ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt echter maximaal 66 dB.
Hiermee wordt de geluidbelasting van 55 dB, zoals genoemd in het gemeentelijk geluidbeleid,
overschreden. Derhalve dienen de appartementen met een geluidbelasting van hoger dan
55 dB ten gevolge van spoorweglawaai te beschikken over een geluidluwe gevel. Voor
het creëren van een geluidluwe gevel zijn, afhankelijk van de plattegronden van de
appartementen in relatie tot de geluidbelastingen, de volgende principe oplossing
mogelijk:
Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de gecumuleerde geluidbelasting in het kader
van het gemeentelijk geluidbeleid maximaal 66 dB bedraagt. De maximale ontheffingswaarde
van 68 dB
wordt niet overschreden. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen
conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor
de appartementen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de
gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen
(conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat
gewaarborgd.
Het plangebied ligt op ruime afstand van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Het plangebied is niet gelegen in de Ke-geluidscontour of dB-geluidcontour van het vliegveld, waardoor deze geen belemmering vormen voor dit plan.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM²,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m³, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemming' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Dit bestemmingsplan maakt geen gevoelige bestemmingen conform het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Dit bestemmingsplan zorgt voor een herschikking van de fysieke bouwmogelijkheden voor de locatie De Scherf binnen complex Vredeoord. Binnen dit bestemmingsplan worden maximaal 40 woningen gebouwd. Het aantal woningen blijft ruimschoots onder het aantal van 1.500 woningen uit het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Verder is er geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.
De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool. Binnen het plangebied zelf liggen geen rekenpunten. Zoals op onderstaande afbeelding te zien is, zijn binnen het voormalige Vredeoord-complex wel een aantal rekenpunten gelegen. Omdat dit de dichtstbijzijnde rekenpunten zijn, zijn deze als uitgangspunt genomen voor dit plangebied.
Uitsnede van NSL-monitoringstool. De blauwe stippen op de kaart zijn de rekenpunten,
met
oranje is zeer globaal het voormalige Vredeoord-complex weergegeven. (Bron:
https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/)
In bovenstaande tabel zijn voor de betreffende rekenpunten vlakbij het plangebied
de meetgegevens weergegeven voor de jaren 2018, 2020 en 2030. De grenswaarden en overschrijdingsdagen
voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) worden niet overschreden en
zullen in 2030 zelfs nog lager liggen.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid.
Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004).
Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; april 2015)
van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid
buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt
tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico. Daarnaast is het plasbrandaandachtsgebied
van belang.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen,
of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle
buisleidingen liggen.
Inrichtingen: LPG-tankstation
In de nabijheid van het plangebied ligt een LPG-tankstation. Het tankstation heeft
een vergunning voor het in werking hebben van een tankstation met LPG. Er is een ondergrondse
tank van 20 m³ vergund. Op 24 augustus 2005 is de doorzet LPG beperkt tot 1.000 m³.
Door de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant is in het kader van het bestemmingsplan "Vredeoord"
(IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80216-0301) een onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat voor
het LPG-tankstation drie plaatsgebonden risicocontouren gelden. Geen van de drie contouren
ligt over het plangebied De Scherf.
Transport: spoorlijn
In de nabijheid van het plangebied ligt een spoorlijn. In het kader van het bestemmingsplan
"Vredeoord" is ook deze risicobron door de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant onderzocht.
Uit dat onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico (veiligheidszone) ter plaatse
van de geplande woningen geen rol van betekenis speelt. In de regeling Basisnet staat
namelijk dat de plaatsgebonden risicocontour op 1 en 5 meter vanaf het hart van de
spoorlijn ligt.
Verder is het plasbrandaandachtsgebied onderzocht. Er is een plasbrandaandachtsgebied aanwezig dat reikt tot 30 meter vanaf het midden van de spoorbaan. Aangezien plangebied De Scherf op circa 60 meter van het spoor ligt, komt dit aandachtsgebied niet over het plangebied. Daardoor gelden er geen beperkingen voor het plangebied.
Buisleidingen: hoge druk aardgasleiding
In de nabijheid van het plangebied ligt een hoge druk aardgasleiding. In het kader
van het bestemmingsplan "Vredeoord" is ook deze buisleiding door de Omgevingsdienst
Zuidoost Brabant onderzocht. Uit dat onderzoek blijkt dat voor de buisleiding geen
plaatsgebonden risicocontour berekend is. Wel geldt er een belemmeringenstrook van
4 meter aan weerszijden van de buisleiding. De buisleiding ligt op circa 100 meter
van het plangebied. Er zijn voor dit aspect geen belemmeringen voor het plangebied.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Zoals eerder aangegeven is in het kader van het bestemmingsplan "Vredeoord" voor het totale complex onderzoek naar het aspect externe veiligheid. Dit onderzoek is uitgevoerd conform de uitgangspunten van de Visie. De woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, maken al deel uit van die berekening. Dit bestemmingsplan zorgt ten opzichte van het geldende uitwerkingsplan alleen voor een gewijzigde stedenbouwkundige opzet. Daarmee mag geconcludeerd worden dat deze ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid voor externe veiligheid.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan door de gemeenteraad dient het groepsrisico te worden verantwoord. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg vaneen ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Voor de verantwoording wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.
Het groepsrisico moet conform artikel 13 van het Bevi en artikel 8 van het Bevt worden verantwoord. In artikel 13 van het Bevi zijn de aspecten opgenomen die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Deze aspecten worden hieronder beschreven. Ook wordt het advies van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost verwerkt.
Dit bestemmingsplan voorziet in een herschikking van de bouwmogelijkheden voor plangebied De Scherf ten opzichte van de bouwmogelijkheden die worden geboden in het kader van het recent vastgestelde uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord". Daarbij worden geen andere functies mogelijk maakt, maar worden wel 23 woningen toegevoegd ten opzichte van dat uitwerkingsplan. Dat uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Vredeoord" waarin voor het totale complex Vredeoord (300 woningen) het groepsrisico is beoordeeld. Uit die beoordeling blijkt dat door de totale ontwikkeling van complex Vredeoord het groepsrisico afneemt en het groepsrisico overal onder de oriëntatiewaarde ligt.
Vanwege de toename van de 23 woningen is de berekening van het groepsrisico voor het spoor geactualiseerd. Daarbij zijn twee berekeningen gemaakt: een berekening van de huidige situatie (Bijlage 2) en een berekening van de toekomstige situatie met de beoogde woningbouw binnen het plangebied (Bijlage 3). Daarnaast is ook voor de nabijgelegen buisleiding een nieuwe berekening van het groepsrisico gemaakt. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 4. Uit deze geactualiseerde berekeningen kan geconcludeerd worden dat het toevoegen van 23 woningen op deze locatie aanvaardbaar is gelet op het groepsrisico.
Advies Veiligheidsregio
Het plan zal worden afgestemd met de veiligheidsregio.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
1) CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2) Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4) Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met 4 principes van duurzaamheid rekening te houden:
IBinnen plangebied wordt op de volgende wijze invulling gegeven aan de duurzaamheidsambities van gemeente Eindhoven.
Materialen, CO2 reductie en duurzame energie
Het plan laat het bewustzijn zien van de enorme impact van de bouw op onze natuur
zoals de CO2- en stikstofproblematiek. Bij bouwen in binnenstedelijke gebieden is de impact op
de directe leefomgeving vanwege onder andere fijnstof, bouwtransport en lawaai nog
voelbaarder. Het plan wordt zoveel mogelijk ontworpen met bio-based materialen waardoor
deze impact significant vermindert. Er wordt gestreefd naar CO2-neutraal of zelfs CO2-positief bouwen.
Biodiversiteit en klimaatrobuust
De buitenruimte is niet alleen maar groen. De ambitie is om ook nog eens goed te presteren
op het gebied van water (klimaat, water vasthouden, niet verharde ruimte), comfort
(hitte/koelte door schaduw en groen) en ecologie (biodiversiteit en natuurwaarde).
Als micro-ecosysteempje wordt deel uitgemaakt van het ecosysteem van De Grote Beek
/ Philips de Jonghpark.
Gezondheid/comfort/toekomstbestendig
Het bouwen van écht gezonde gebouwen is een doel binnen plangebied De Scherf. De keuze
van materialen is hierbij cruciaal. Er wordt uitgegaan van low-tech woningen met een
focus op materiaaltechniek. Installatietechniek wordt enkel aanvullend ingezet waar
nodig. Bouwen met natuurlijke materialen zorgt voor een comfortabel en gezond binnenklimaat.
Mobiliteit
Als CPO-project is meer&deel gericht op een manier van leven waarin bewoners zoveel
mogelijk voorzieningen delen en daardoor zonder hoge kosten over veel woonkwaliteit
beschikken. Dit betreft woonvoorzieningen, maar ook mobiliteit wordt door de bewoners
vanuit een duurzame, kwalitatieve en collectieve houding beschouwd.
Vanwege de duurzame ambitie van de bewoners van meer&deel is het ook logisch dat het collectief uit is op een minimale rol voor de auto in het bouwplan en in de directe omgeving, en een veel collectiever gebruik van de auto. De ambitie van de CPO-groep wordt zoveel mogelijk op-maat gemaakt en deelgebruik resulteert in een sterk gereduceerde parkeerbehoefte: slechts 25% van de huishoudens beschikt graag over een parkeerplaats voor een privé-auto. De overige parkeerplaatsen kunnen voor deelauto's worden gehanteerd.
Zichtbaarheid, MVO en TDK
Het plan moet het duurzame bewustzijn van de bewoners tastbaar maken en zichtbaar
uitstralen. Het plan oogt natuurlijk en laat zien dat er verantwoord wordt gebouwd.
De gebruikte materialen blijven puur en zichtbaar. Een beeld waarmee andere geïnspireerd
kunnen worden. Het plan laat natuurlijk en bewust bouwen samenvloeien met het maken
van moderne architectuur.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Voor de beoogde ontwikkeling van het totale complex Vredeoord is de kwaliteit van de bodem in meerdere fases onderzocht. Deze rapportages maken als bijlage onderdeel uit van het bestemmingsplan "Vredeoord".
Het bestemmingsplan Vredeoord is vervolgens uitgewerkt in het uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord". In de toelichting van uitwerkingsplan 'Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord' is opgenomen dat, op basis van de resultaten van eerdere bodemonderzoeken, een 'schone' leeflaag zal worden aangebracht binnen het plangebied met als doel om contact met de verontreinigingen te voorkomen.
Gelet op het voorgaande en het feit dat dit bestemmingsplan slechts een stedenbouwkundige aanpassing van het eerdere uitwerkingsplan bevat, kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem in het kader van dit bestemmingsplan voldoende is onderzocht. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 van kracht geworden en bevat regels ter bescherming van natuurgebieden, planten- en diersoorten, en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of -soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is. Tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden liggen onder andere woningen, bedrijven en wegen die een bufferende werking hebben. Indirecte negatieve effecten zoals stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Om uit te sluiten dat het project directe negatieve gevolgen voor de natuur heeft in de vorm van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is als Bijlage 5 bij deze toelichting toegevoegd.
Uit de stikstofberekening met AERIUS Calculator 2019 blijkt voor zowel de aanlegfase
als gebruiksfase dat er geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Het plan leidt niet tot een stikstoftoename. Derhalve is een significant negatief
effect op Natura-2000 uitgesloten.
Ten behoeve van het recent vastgestelde uitwerkingsplan "Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord" is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Daarbij is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. Over het algemeen bleek dit niet het geval te zijn. Wel was er naar aanleiding van de quickscan flora en fauna nader onderzoek naar de rugstreeppad, de alpenwatersalamander en beschermde plantensoorten nodig. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en uit het rapport (Tritium, 12 juli 2018, kenmerk: 1803/056/AP-01) blijkt dat het plan geen consequenties zal hebben voor beschermde soorten, mits de algemene zorgplicht in acht wordt genomen.
Beide onderzoeken hadden ook betrekking op plangebied De Scherf. Inmiddels is het grootste deel van het plangebied al in gebruik genomen ten behoeve van het bouwrijp maken van de overige bouwvelden binnen Vredeoord. Het is daarom niet aannemelijk dat beschermde soorten zich momenteel in het plangebied begeven.
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau. De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat
terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging
zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling
wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging
noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen.
Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel4.3 van de regels.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van
de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur
te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die
zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken
zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater
van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het
grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen
(het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel
is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het
water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
In het kader van het bestemmingsplan "Vredeoord" is voor de totale ontwikkeling van complex Vredeoord, waartoe ook plangebied De Scherf behoort, een rapportage opgesteld die de bestaande en de toekomstige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied Vredeoord beschrijft. Deze rapportage is tevens kaderstellend voor de verdere planuitwerking en tijdens de gefaseerde planrealisatie. Dit rapport is besproken en bekrachtigd in het watertoetsoverleg van 29 maart 2016.
Dit kaderstellend waterhuishoudkundig rapport blijft van toepassing voor dit bestemmingsplan. De voorzieningen die ontworpen waren voor bouwveld 5 vanuit het moederplan blijven van toepassing en zijn ook al aanwezig binnen en rondom het gebied.
De uitwerking hiervan zal bij de omgevingsvergunning worden ingediend. Om de realisatie en instandhouding van de hemelwatervoorziening te garanderen wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bestemmingsplanregels.
Naast bovenstaande mogelijke maatregelen voor de waterberging, zullen er bij de nieuwbouw géén uitlogende bouwmaterialen worden toegepast zoals zink en lood (aan de buitenzijde/de delen die in aanraking komen met hemelwater) om vervuiling oppervlaktewater afwateringskanaal met zware metalen te voorkomen. Ook zal de rioolaansluiting vanuit het plangebied gescheiden worden aangeleverd tot aan de erfgrens.
Het bestemmingsplan "I Vredeoord (De Scherf)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming `Wonen´
Het hele plangebied heeft de bestemming 'Wonen' (Artikel 3). Binnen de gehele bestemming 'Wonen' zijn maximaal 40 woningen toegestaan. In de regels is onderscheid gemaakt tussen de bebouwingsmogelijkheden voor het oorspronkelijke plan; de maximaal 17 twee-onder-één-kap woningen of vrijstaande woningen, en de maximaal 40 CPO-woningen in geschakelde en gestapelde vorm.
Voor het beoogde CPO-plan 'De Scherf' is één bouwvlak opgenomen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', waarbinnen de hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Deze zijn alleen toegestaan in gestapelde en aaneengebouwde/geschakelde woningen zoals hieronder in een sfeerimpressie is weergegeven.
Deze hoofdgebouwen (inclusief bijgebouwen) mogen gezamenlijk niet meer dan 60 % van het bouwvlak beslaan. Tevens is er maatvoering opgenomen ten aanzien van de omvang van de hoofdgebouwen, zoals de goot- en bouwhoogte (respectievelijk 10 en 13 meter), de maximum oppervlakte van de footprint van een hoofdgebouw (620 m²) en de gevellengte per hoofdgebouw (42 meter).
Ten aanzien van bijgebouwen voor deze woningen is bepaald in totaal twee bijgebouwen zijn toegestaan binnen het gehele plangebied. De totale maximum oppervlakte van de bijgebouwen mogen niet meer dan 90 m² bedragen.
Tevens zijn binnen deze bestemming gezamenlijke voorzieningen mogelijk voor de bewoners van 'De Scherf'. Bij onderhavig project maken bewoners de keuze om een aantal zaken met elkaar te delen. De bewoners behouden hun zelfstandigheid en hun privacy in de eigen woning maar zijn daarnaast bereid tot een beperkte of ruime mate van gemeenschappelijkheid. Deze uit zich in het samen organiseren van activiteiten en het beheer en gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een ontmoetingsruimte, een logeerkamer of een gedeelde tuin, maar ook van voorzieningen als een filmzaaltje, een sauna, een klus-/hobbyruimte of transportmiddelen.
Het realiseren van het oorspronkelijke plan van maximaal 17 twee-onder-één-kap woningen of vrijstaande woningen wordt mogelijk gemaakt binnen de bouwvlakken met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2'. Hiervoor zijn dezelfde regels opgenomen zoals die waren opgenomen in vigerend uitwerkingsplan 'Uitwerking bestemmingsplan Vredeoord. Een mogelijke verkaveling is hieronder weergegeven.
Ook de regelingen met betrekking tot de aan- uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, zijn één op één overgenomen.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan-huis-verbonden beroepen is binnen de woonbestemming
toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal
75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan-huis-verbonden beroepen. Tevens is het op
basis van bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige
bedrijvigheid.
Onder de Algemene regels (artikel 4 t/m 7) zijn achtereenvolgens opgenomen de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige
regels. Een aantal bepalingen uit deze regels worden kort toegelicht.
Gebiedsaanduiding veiligheidzone - groepsrisico (Algemene aanduidingsregels,
artikel 5.1)
Als er ontwikkelingen plaatsvinden binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, dan
moet het groepsrisico nader worden beschouwd. Hiertoe is de aanduiding 'veiligheidzone - groepsrisico' met bijbehorende regels opgenomen.
Binnen de aangegeven gebiedsaanduiding zijn geen gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
Gebiedsaanduiding veiligheidszone - leiding (Algemene aanduidingsregels, artikel
5.2)
Als er ontwikkelingen plaatsvinden binnen het invloedsgebied van de gasleiding, dan
moet het groepsrisico nader worden beschouwd. Hiertoe is de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' met bijbehorende regels opgenomen.
Binnen de aangegeven gebiedsaanduiding zijn geen gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
In de Overgangs- en slotregels (artikel 8 en 9) zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen. In de Slotregel is opgenomen hoe de regels van dit bestemmingsplan worden aangehaald.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan
worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten
zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit
zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk
in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld
worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij
aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn
in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit
de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van
burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma
opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar
wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels
duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor
verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is
daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo
geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting
op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en
over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid opengesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Vooroverleg met de provincie vindt plaats middels het digitale vooroverlegformulier. Verder is dit bestemmingsplan in het kader van het wettelijke vooroverleg aan Waterschap De Dommel voorgelegd.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Op 16 september 2020 is een informatie bijeenkomst gehouden waarbij een maquette en
vijf panelen waren opgesteld zodat iedere aanwezige een voldoende inzicht kreeg in
de plannen voor De Scherf.
Eerste bezoek is van de bewoners van het Ecohuis dat centraal op Vredeoord staat.
Dat zijn bekenden van de initiatiefnemers en supporters van het plan. Er worden vooral
ideeën uitgewisseld over de oplossingen voor de leemgrond, waarbij beplanting en waterbuffering
toch kunnen zorgen voor voldoende comfort door het jaar heen, en over de afscheiding
in de vorm van beukenhaagjes.
Conclusie
De inspraakavond blijkt een waardevol moment voor enkele bewoners om inzicht te krijgen in de plannen, reden om vanuit de huidige CPO groep meer&deel in de komende tijd het contact met de buurt op te pakken.
Er is op geen enkel vlak weerstand geuit door de genodigden, waardoor de indruk overheerst dat de huidige plannen worden toegejuicht.
Verder is het plan besproken met Trefpunt Groen Eindhoven, Henri van Abbe stichting en Stichting Wederopbouw Eindhoven en allen zijn akkoord met de ontwikkeling.
het bestemmingsplan 'I Vredeoord (De Scherf)' met identificatienummer NL.IMRO.0772.80385-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw
in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling
heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang;
detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen
van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische,
ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee
gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een woning die deel uitmaakt van een bouwmasse bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar zijn verbonden en waarbij minimaal 1 zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens staat.
een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en is opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie behorende bij deze regels.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een-twee-onder-één-kap woning is een woning waarvan het hoofdgebouw is verbonden met het hoofdgebouw van één andere gelijksoortige en gelijkvormige woning (niet zijnde een tussenwoning) en éénzelfde dakconstructie delen.
een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling en met tenminste één open zijde over de gehele gevelbreedte van het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
de denkbeeldige lijn die strak langs voorgevel(s) wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
een vrijstaande woning is een woning die los staat van (eventueel) aanwezige andere woningen en objecten.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor gestapelde en aaneengebouwde/geschakelde woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor twee-onder-één kap en vrijstaande woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor gestapelde en aaneengebouwde/geschakelde woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor twee-onder-één kap en vrijstaande woningen gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 7.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 8.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.