I Halve Maan 2013 (Koenraadlaan)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Initiatiefnemer is voornemens 25 appartementen te realiseren aan de Koenraadlaan te Eindhoven, ter hoogte van de nummers 98-100. Het voormalige wijkcentrum 'Oes Hoes' is in 2018 gesloopt om plaats te maken voor de nieuwbouw van een appartementengebouw. Het plangebied omvat tevens een gedeelte van het terrein van de naastgelegen basisschool. Ten behoeve van de realisatie van 20 parkeerplaatsen op eigen terrein voor de bewoners, wordt een aantal bijgebouwen gesloopt.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan biedt geen ruimte voor de realisatie van bovenstaand planvoornemen binnen het betreffend plangebied. Om het woningbouwplan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'I Halve Maan 2013 (Koenraadlaan)'.

Het bestemmingsplan "I Halve Maan 2013 (Koenraadlaan)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht Topografische kaart (plangebied in rode cirkel)

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt aan de Koenraadlaan 98-100. De planomgeving is gelegen in stadsdeel Strijp, in de wijk Halve Maan en in de buurt Drents Dorp. Deze buurt is gelegen ten westen van de Ring.

verplicht

Luchtfoto 2018 (plangebied blauw omlijnd)



Het plangebied is in het zuidwesten begrensd door de 2e Terborgstraat. In het noordoosten wordt het plangebied begrensd door de Koenraadlaan. In het zuidoosten grenst het plangebied aan het schoolgebouw aan de Koenraadlaan 102. En in het zuidwesten aan een aantal woonpercelen gelegen aan de 2e Terborgstraat, respectievelijk de Zevenaarlaan.

1.3 Voorgaande plannen     

Het plangebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan 'Halve Maan 2013 (De Lieven-Drents Dorp)', vastgesteld door de raad op 25 juni 2013. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied ter plaatse van het voormalige wijkcentrum bestemd tot 'Maatschappelijk - 2'. Het tevens aangekochte deel van het schoolplein en de locatie van de gymzaal zijn bestemd tot 'Maatschappelijk - 1'.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan "Halve Maan 2013" (plangebied blauw omlijnd)

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectprofiel     

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Beschrijving gebied     

Het plangebied is gelegen in stadsdeel Strijp en meer specifiek in de wijk De Halve Maan en de buurt Drents Dorp. Strijp is één van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart (Eindhoven Centrum) zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijventerreinen. Voor Strijp wordt de scheiding met de aangrenzende lobben gevormd door de spoorweg Eindhoven-'s-Hertogenbosch met aanliggend groengebied en het Beatrixkanaal met de aanliggende industriegebieden.

De buurt Drents Dorp wordt (als geheel) begrensd door de Ring (Beukenlaan), Noord Brabantlaan, Tilburgseweg en aan de oostzijde door de (voormalige) Philips bedrijfscomplexen Strijp T en Strijp R. De wijk bestaat voor het grootste deel uit een complex arbeiderswoningen dat tussen 1925 en 1930 in opdracht van Philips voor zijn werknemers uit de noordelijke provincies is gebouwd. Het is een typisch voorbeeld van de volkswoningbouw uit die tijd.

Het deel van de buurt Drents Dorp waar onderhavig plangebied in is gelegen karakteriseert zich door een onregelmatig blokkenpatroon, opgespannen tussen de geknikte woonstraten ter plaatse van de oorspronkelijke wegen. Blokken van de jaren '20 zijn grotendeels bebouwd in rijen arbeiderswoningen, bestaand uit een laag met kap. Soms zijn dwarskappen toegepast. Totaal is hier het kleinschalige en gevarieerde beeld ontstaan. Ten noordwesten van het plangebied ligt een bijzonder landschappelijk element: het Gelderlandplein met zijn grote bomen. De meest zuidelijke delen zijn bebouwd na de oorlog met zowel huur- als koopwoningen in twee bouwlagen met de kap en flatgebouwen gelegen aan de Noord Brabantlaan. De bebouwing is door de woningcorporatie ongeveer tien jaar geleden gerenoveerd. Daarnaast is rond de jaren '90 een fors kantorencomplex verrezen op de hoek van de Ring en de Noord Brabantlaan. Het gebied gelegen aan de westelijke kant van de Koenraadlaan vormt een voorbeeld van het latere (modernistische) stedenbouwkundige principe, waarbij de smalle wegen en de blokken met kleine arbeiderswoningen een strak, functioneel en orthogonale structuur vormen.

Qua winkelvoorzieningen ligt het buurtsteunpunt aan de Johannes Buijslaan op korte afstand. Daarnaast is het stadscentrum van Eindhoven goed bereikbaar via de HOV-lijn.

2.2 Beschrijving projectgebied en -profiel     

Het plangebied is gelegen aan de Koenraadlaan, ter hoogte van de gesloopte panden voormalig genummerd 98-100 en omvat tevens een deel van het terrein behorende bij de naastgelegen basisschool die op korte termijn zal verhuizen naar de locatie van het voormalig Stedelijk College aan de Avignonlaan.

verplicht

Voormalig aanzicht Koenraadlaan 98-100



Initiatiefnemer is voornemens de bebouwing ter plaatse te herontwikkelen. Het bestaande voormalige wijkcentrum is gesloopt. Hiervoor in de plaats komen 25 woningen in de vorm van appartementen voorzien in een appartementengebouw bestaande uit twee, respectievelijk drie bouwlagen. De appartementen worden gerealiseerd ten behoeve van de sociale huursector.

Het appartementengebouw wordt gerealiseerd in een groene setting in de vorm van een groen hof in de oksel van het appartementengebouw. Achter het appartementencomplex worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Een aantal bijgebouwen van de basisschool wordt daarvoor gesloopt. Aan de westzijde van het plangebied worden bergingen gerealiseerd voor de beoogde appartementen.

Voor langzaamverkeer is er nog een ontsluiting via de 2e Terborgstraat, tussen het appartementencomplex en de bergingen, en een ontsluiting naast Koenraadlaan 102.

verplicht

Vogelvluchtperspectief voorzijde

verplicht

Vogelvluchtperspectief achterzijde

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.



Stedelijke ontwikkeling

Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is onderhavige ontwikkeling te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro, met dien verstande dat onderhavige stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt.

Voor wat betreft de behoefte aan 25 appartementen (sociale huur) wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5. Hieruit blijkt dat zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte bestaat aan deze appartementen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of NNN. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein daar het plangebied niet gelegen is in het obstakelbeheergebied.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

2. het landelijk gebied

3. de stedelijke structuur

4. de infrastructuur

In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

verplicht

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Toepassing plangebied

Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

Dit plan maakt de realisatie van 25 appartementen mogelijk, waarvoor een voormalig wijkcentrum is gesloopt. Een dergelijke ontwikkeling is een goed voorbeeld van transformatie, waarbij veel aandacht is besteed aan zowel zorgvuldig ruimtegebruik als de ruimtelijke kwaliteit. In de SVRO zijn deze twee aspecten aangemerkt als aandachtspunten voor het stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.

In de SVRO is opgenomen dat het stedelijk concentratiegebied per saldo het migratieoverschot van de hele provincie opvangt. In de RRO's voor wonen vindt regionale afstemming plaats. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.2 Verordening Ruimte     

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. In juli 2017 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld als 'Verordening ruimte'. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • Bestaand stedelijk gebied
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Groenblauwe mantel
  • Gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Op de Themakaart Water is het plangebied aangeduid als 'Boringsvrije zone'. Dit betekent dat de beschermende kleilaag in de bodem dient te worden behouden. Deze kleilaag wordt met onderhavig planvoornemen niet aangetast.



verplicht

Uitsnede Themakaart Stedelijke ontwikkeling Verordening ruimte

verplicht

Uitsnede Themakaart Water Verordening ruimte

Omdat er bij deze ontwikkeling extra woningen worden toegevoegd is de verantwoordingsplicht uit de Verordening Ruimte van toepassing. In paragraaf 3.5 wordt hierop ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Verder is het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' in de Verordening Ruimte aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit geval is sprake van een binnenstedelijke transformatie. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.



Gebruik van de ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

verplicht

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omcirkeld)

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid: afsprakenkader Wonen 2017     

Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.

    In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders- overleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden, wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannendoor de provincie niet in behandeling genomen.

    Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen, deze regionaal afgestemd dient te worden.

3.5.2 Gemeentelijk beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop.

3.5.3 Woningbouwbehoefte     

Kwalitatieve behoefte

In het plangebied zijn maximaal 25 appartementen toegestaan in de sociale huur. Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€418 tot €711). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat een theoretisch tekort aan appartementen in alle subregio's zichtbaar is. In Eindhoven is het theoretisch tekort naar appartementen groter.



Kwantitatieve behoefte

Uit het bovenstaande (onder woningbouwprogramma) blijkt dat ook kwantitatief voldoende ruimte is om deze woningen te realiseren.



Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve behoefte als kwantitatieve behoefte. Daarnaast sluit dit plan aan bij de gemeentelijke woonvisie.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied blauw omcirkeld)

Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Het gebied is echter ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke structuren en beschermde stadsgezichten.

Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.



verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omcirkeld)

Onderhavig plangebied is onderdeel van de historisch stedenbouwkundige structuur van de buurt Drents Dorp.

Het Drents Dorp betreft een tussen 1925 en 1930 op de Strijpse Heide, in opdracht van woningbouwvereniging Thuis Best (Philips) opgetrokken woonbuurt onder architectuur van C. Smit. De woonbuurten van Thuis Best werden veelal opgetrokken als complete woon- en leefgemeenschappen en daarom ook voorzien van winkels en scholen (aan de Koenraadlaan). Het Drents Dorp werd gebouwd voor nieuw aan te trekken werknemers, die voornamelijk afkomstig waren uit Drenthe en andere noordelijke en oostelijke provincies. De buurt kwam in verschillende bouwperioden tot stand, hetgeen zichtbaar is in zowel de structuur als de architectuur van de verschillende delen. Het deel ten oosten van de Koenraadlaan werd gebouwd tussen 1925 en 1928 en bestaat uit enigszins smalle, gebogen straten met eenlaagse bouwblokken met een kap hier en daar geaccentueerd door topgevels. Centraal in dit deel van de buurt ligt het Meidoornplein met een meer gevarieerd bebouwingsbeeld. Het deel van het Drents Dorp aan de westzijde van de Koenraadlaan werd gebouwd in 1929/30. De stedenbouwkundige opzet wordt hier gekenmerkt door een meer rationele straatindeling met een ruimere opzet en het Gelderlandplein als groene ruimte. De bebouwing bestaat uit bouwblokken van zowel een als twee lagen met een kap en met verspringende rooilijn, deels met voortuinen. Opvallend is het verschil in toegepaste baksteen in beide delen van de buurt, namelijk het eerste deel is uitgevoerd in rode, het tweede deel in overwegend gele baksteen.

Opmerkelijk in het Drents Dorp zijn de beeldbepalende schuurtjes achter de woningen, die ongeveer halverwege de tuin staan. Deze ongewone situering van de schuurtjes heeft te maken met het feit dat de tuinen vooral bedoeld waren als moestuin en niet als siertuin. Achter het schuurtje was ruimte voor de moestuin met composthoop, zo ver mogelijk van de woning af en niet zichtbaar van daaruit. Het bloksgewijze bouwen van buurten sloot aan bij de ontwerpprincipes van het uitbreidingsplan voor Eindhoven door G.C. Kools, hoewel het stratenpatroon aanvankelijk vooral werd bepaald door de aanwezige oude structuur.

Het Drents Dorp vormt een cultuurhistorisch waardevol gebied vanwege haar ontstaansgeschiedenis (zoals hierboven beschreven), de stedenbouwkundige opzet en architectonische invulling. Het Drents Dorp is een redelijk zeldzaam voorbeeld van de architectuur en stedenbouw uit de jaren '20. Het Drents Dorp wordt gewaardeerd als een typisch voorbeeld van de overgangsperiode tussen de Berlagiaanse, esthetisch georiënteerde stedenbouw (met lanen, geknikte woonstraten, pleinen en gesloten bouwblokken) en de modernistische stedenbouw en de samenhang tussen stedenbouw en architectuur (met een verkeerskundig gefundeerde hiërarchie in wegen, rechthoekige wegenstructuur, strokenbouw). In het gebied ten zuiden van de Halvemaanstraat is de esthetische stedenbouw te herkennen terwijl het deel ten noorden van de Halvemaanstraat meer geënt is op modernistische stedenbouw.

De vormgeving van de arbeiderswoningen in het Drents Dorp heeft een bijzondere samenhang met het stedenbouwkundig plan. Om de stedenbouwkundige ruimtes te accentueren zijn verbijzonderingen in de architectuur aangebracht. Hierbij kan gedacht worden aan dwarskappen met versierde topgevels op de koppen en in het midden van de bouwblokken. En aan de bijzondere hoekoplossingen waarbij de goothoogte aan de smallere zijstraat verlaagd is. Ook de positionering van de bouwblokken draagt bij aan het accentueren van de stedenbouwkundige ruimtes. Een voorbeeld hiervan is de verspringende rooilijn, waardoor een breder profiel in het midden van de straat- of pleinwand wordt gecreëerd. In enkele gevallen wordt dit bredere profiel verder benadrukt doordat de ontstane ruimte wordt gebruikt als voortuin of doordat deze wordt gemarkeerd door gemetselde portalen bij de ingang van de woningen. Kenmerkend in het Drents Dorp is verder dat de voorgevel van de bouwblokken veelal de knik in de woonstraat of het plein volgt.

Het plantsoen Gelderlandplein werd in 1930 ontworpen door tuinarchitect Tersteeg. Voor de ruimtelijke indeling volgde hij de contouren van de pleinruimte die trapeziumvormig was. Deze vorm herhaalde hij min of meer in het hoofdpad dat een groot gazon (speelweide) omsloot en door middel van korte rechte verbindingsstukken op straten aantakte. De tussenliggende stroken waren afwisselend voorzien van dicht en meer open beplanting. Aan de oostzijde werd een intieme zitplek gecreëerd omsloten door heester- en boombeplanting. In de vier hoeken van het plantsoen stonden paarsgewijs twee bomen. Ofschoon het park wijzigingen heeft ondergaan, is de erfenis uit 1930 tegenwoordig nog zichtbaar in de padenstructuur en een aantal monumentale bomen op het plein, waaronder zilveresdoornen, eiken, lindes en haagbeuken. De bredere straten hebben een laanbeplanting met platanen.

Het beoogde appartementencomplex versterkt de blokcontour in het stedelijk weefsel. Het gebouw sluit naadloos aan op de bestaande straten en ontsluitingsstructuur. De nieuwbouw markeert een overgang van verschillend vormgegeven gestapelde gebouwen aan de Koenraadlaan naar de kenmerkende grondgebonden woningen van het Drents Dorp. Om de nieuwbouw aan te sluiten op de aangrenzende bebouwing in de 2e Terborgstraat trapt de bouwhoogte van de appartementenblokken in de langsrichting af. De bestaande voorgevelrooilijnen worden hierbij gerespecteerd. De maximale bouwhoogte komt hier niet boven de noklijn van de naastgelegen woningen uit. Aan de Koenraadlaan is de nieuwbouw een verdieping lager dan het tegenover gelegen appartementencomplex.

Het nieuwe appartementengebouw zal voornamelijk in rode baksteen worden uitgewerkt met een bijzonder accent bij de hoofdentree die aan de Koenraadlaan is gelegen. Op deze manier volgt de nieuwbouw de lijn van de twee naastgelegen panden (102 en 102a) die ook in rood metselwerk zijn uitgevoerd met een duidelijk herkenbare entree gelegen aan de straat. In tegenstelling tot deze twee gebouwen zal de nieuwbouw worden voorzien van een plat dak gereserveerd voor PV-cellen.

In de oude situatie is perceel nagenoeg volledig verhard. De haakvormige nieuwbouw die in de voorgevelrooilijnen wordt gebouwd creëert ruimte op het achterterrein voor een royale groene binnentuin. Ook aan de straatzijde zal de ruimte tussen gebouw en trottoir groen worden ingericht waarbij wordt aangesloten bij de naastgelegen grondgebonden woningen en schoolgebouw met hun groene voortuinen.

3.7 Verkeer en parkeren     

3.7.1 Verkeer     

Het plangebied is goed bereikbaar. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) zijn de Beukenlaan en de Noord-Brabantlaan aangewezen als gebiedsontsluitingswegen. De Zwaanstraat en de Halve Maanstraat zijn aangewezen als wijk- en buurtonsluitingswegen.

Het appartementencomplex wordt voor auto's ontsloten via de erftoegangsweg Zevenaarlaan. Voor langzaamverkeer is het appartementencomplex tevens ontsloten via de Koenraadlaan (ter hoogte van de hoofdentree) en via de 2e Terborgstraat, tussen het complex en de bergingen.

Uitgaande van vier verkeersbewegingen per woning per dag (ingevolge normering CROW), genereert deze ontwikkeling een verkeersintensiteit van 100 motorvoertuigen per etmaal. Deze toename kan goed verwerkt worden binnen de huidige infrastructuur. De realisatie van 25 appartementen zal ten opzichte van de voorgaande situatie dan ook niet tot een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen leiden dat dit voor problemen zal zorgen op de omliggende wegen.

3.7.2 Autoparkeren     

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Conform de Nota Parkeernormen (2019) is het plangebied gelegen binnen het gebied 'restgebied' van de bebouwde kom. De appartementen vallen voorts binnen de categorie 'niet grondgebonden woningen midden'. Ingevolge de nota geldt een parkeernorm van minimaal 1,20 en maximaal 1,90 parkeerplaatsen per woning, inclusief een aandeel van 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers.

Voor de parkeernormen geldt dat gemeente Eindhoven werkt met minimumeisen. Dit zijn het aantal minimaal te realiseren parkeerplaatsen. De minimale parkeernorm bedraagt (25 x 1,20 =) 30 parkeerplaatsen. Indien sprake van dubbel gebruik is er een minimale behoefte van 27 parkeerplaatsen.

Initiatiefnemer heeft een Parkeeronderzoek (Bijlage 2) laten uitvoeren en voorts een Mobiliteitsplan (Bijlage 1) opgesteld. Beide documenten zijn als bijlagen aan deze toelichting gehecht.

De ontwikkeling wordt op de lijst voor parkeren op eigen terrein (POET-lijst) gezet. Het beoogde initiatief voorziet in 20 parkeerplaatsen op eigen terrein. De parkeerplaatsen worden ontsloten via het openbaar parkeerterrein aan de Zevenaarlaan, ter plaatse van de achterzijde van de woningen Zevenaarlaan 13 t/m 29.

Het bezoekersparkeren (zeven parkeerplaatsen) is voorzien in de openbare ruimte.

3.7.3 Fietsparkeren     

Voor wat betreft (brom)fietsparkeren is voorzien in bergingen op het achterterrein.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.



Strategie: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Dit plangebied is niet aangeduid als groenarme buurt.

verplicht

Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017 (plangebied geel omcirkeld)

Het appartementengebouw wordt gerealiseerd in een groene setting in de vorm van een groen hof in de oksel van het appartementengebouw.

Voorafgaand aan de sloop van de bebouwing was sprake van circa 108 m² groen. Ingevolge het Groenbeleidsplan wordt gestreefd naar toevoeging van minimaal 4 m² en bij voorkeur 8 m² groen per nieuw te bouwen woning. In onderhavig geval zal het maximum van 8 m² aan groen per woning toegevoegd worden. Concreet gaat het dan om (25 x 8 m² =) 200 m² aan toegevoegd groen. Dit zal worden vervat in een inrichtingsplan hetgeen in samenspraak met de huurders zal worden opgesteld. Daarbij zal gefocust worden op de omliggende gronden/maaiveld. Woonbedrijf zal het groen onderhouden en in stand houden.

In dit kader is voorts van belang dat een bomeneffectrapportage is opgesteld - waarover hierna meer - waarin wordt geconcludeerd tot herplant van enkele mooie forse solitaire bomen aan de achterzijde.

Gelet op het voorgaande voldoet onderhavig plan aan het Groenbeleidsplan.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Op deze ontwikkeling is de beleidsregel niet van toepassing. Planologisch waren de gronden niet bestemd voor groen. Feitelijk was ook geen groen aanwezig.

3.8.2 Verordening bomen     

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.



Groene kaart

Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basis bomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op private groter of gelijk aan 500 m².



Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

3.8.3 Bomen Effect Analyse     

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied is een aantal bomen aanwezig.



Koenraadlaan 98/100

Ter plaatse van het perceel Koenraadlaan 98/100 is de bebouwing gesloopt en de kapvergunning reeds verleend. Betreffende aanvraag voor het kappen van de aldaar aanwezige bomen is vergezeld van een Bomen Effecten Analyse (hierna: BEA). In een BEA worden de effecten van de ontwikkeling op deze bomen in beeld gebracht. De resultaten van de BEA zijn gerapporteerd en als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen uiteengezet.

Het perceel is niet gelegen in een groene beeldbepalende zone en er zijn ook geen waardevolle particuliere bomen aanwezig. Aan de achterzijde op de erfgrens van nummer 98 staat twee grote coniferen en een zaailing esdoorn. Aan de voorzijde, tussen de percelen is eveneens een grote conifeer aanwezig.

Gezien de bestemming van het terrein betreffende meerlaagse nieuwbouw dicht op de aanwezige bomen, luidt het advies de bomen te kappen en na het gereedkomen van de bouw herplant uit te voeren in de vorm van enkele mooie forse solitaire bomen aan de achterzijde.

De gemeentelijke straatbomen zullen van een deugdelijke afzetting, ter grootte van de kroonprojectie, voorzien worden tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel. Indien er een bemaling wordt toegepast worden de nodige maatregelen genomen om schade aan de gemeentelijke bomen te voorkomen.



Koenraadlaan 102 / parkeerterrein

Voor het terrein gelegen achter de naastgelegen school aan de Koenraadlaan 102 alwaar de bergingen en het parkeerterrein zullen worden gerealiseerd is eveneens een BEA uitgevoerd welke als Bijlage 4 aan de toelichting is gehecht. De belangrijkste bevindingen luiden als volgt.

Binnen het plangebied zijn vijf bomen aanwezig, waarvan er drie (bolesdoornen) - vanwege de diameter van 15 centimeter - kunnen worden gekapt zonder kapvergunning. Eén plataan is goed te verplanten, mits een voorbereidingstijd van 1 tot 2 jaar in acht wordt genomen teneinde kans op uitval te minimaliseren. De nabij de nieuw te realiseren ontsluiting aanwezige monumentale plataan is in goede conditie en wordt ter plaatse gehandhaafd.

Werkzaamheden die invloed kunnen hebben op beide platanen bestaan onder meer uit graafwerk ten behoeve van de nieuwbouw van de bergingen en diverse kabels & leidingen, alsmede het rijden met zware voertuigen en het aanleggen van verharding. Gelet hierop zullen de platanen tijdens de werkzaamheden een verhoogd risico lopen op schade aan de stammen en kronen, almede de ondergrondse verdichting, reden waarom een deugdelijke stambescherming en afzetting ter grootte van de kroonprojectie noodzakelijk is.

Verlaging van de grondwaterstand is acceptabel wanneer dit plaatsvindt buiten het groeiseizoen. Binnen het groeiseizoen mag dit eveneens mits niet langer dan één week en niet binnen extreem droge periodes.

De gemeentebomen nabij de inrit aan de Zevenaarlaan zullen tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden worden voorzien van een deugdelijke afzetting ter grootte van de kroonprojectie.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Binnen het plangebied worden 25 woningen gerealiseerd Ten behoeve van de realisatie van 20 parkeerplaatsen op eigen terrein voor de bewoners, wordt een aantal bijgebouwen gesloopt. Er wordt gebouwd passend binnen de karakteristiek van de omgeving.

Het plangebied ligt in hoog stedelijk gebied, net buiten de Ring van Eindhoven en nabij het centrum. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet te worden opgeschaald. Het plangebied is goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt.

4.1.2 Conclusie     

Op basis van bovenstaande feiten kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.



Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.



Toepassing plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in 25 appartementen. In de omgeving van het plangebied komen naast de functie wonen (zowel grondgebonden, als gestapeld), ook niet-woonfuncties voor, binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Kantoor' en 'Gemengd' - meer specifiek kantoren, dienstverlening en niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen - voor. Het omringende gebied is derhalve te typeren als 'gemengd gebied', zodat richtafstanden met één stap worden verlaagd.

De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

Direct naast het plangebied is een basisschool gelegen. In de VNG-brochure wordt voor de functies "scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs", "kinderopvang" en "gymnastiekzalen" een richtafstand aanbevolen van 30 meter. Omdat het hier 'gemengd gebied' betreft mag deze richtafstand met één stap worden verlaagd en bedraagt de richtafstand voor voornoemde functies hier 10 meter. Het maatgevende hinderaspect is (stem)geluid van het schoolplein.

De afstand tussen de grens van de ter plaatse van de basisschool geprojecteerde bestemming 'Maatschappelijk - 1' en de uiterste situering van de gevel van onderhavig appartementengebouw bedraagt circa 2 meter. Geconcludeerd kan worden dat niet voldaan wordt aan voornoemde richtafstand. Hieronder wordt aangegeven waarom de afstand van 2 meter hier geen problemen oplevert.

In het huidige schoolgebouw is sprake van een onwenselijk onderwijsklimaat. Dat is mede de reden dat de basisschool op korte termijn (circa 2 jaar) zal verhuizen naar een andere locatie. Omdat op voorhand al duidelijk is dat de basisschool zal verhuizen zal het maatgevende hinderaspect (stem)geluid slechts eventueel tijdelijk van aard zijn en kan gesteld worden dat ter plaatse van de appartementen een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Gelet op het vorenstaande kan aldus gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstand van 10 meter.

De overige functies kantoor en gemengd zijn voorts gelegen op circa 50 meter afstand van het plangebied.

Voor dit type functies geldt volgens de VNG-brochure een maximale richtafstand van 10 meter. Door de toedeling van dit gebied als 'gemengd gebied' wordt de richtafstand met één stap verlaagd, waardoor er een maximale richtafstand geldt van 0 meter.

Gelet op het voorgaande is een goed woon en leefklimaat gewaarborgd voor de beoogde appartementen. Daarnaast leveren deze appartementen geen belemmeringen op voor de bedrijfsactiviteiten van de in de omgeving aanwezige bedrijven.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van 25 appartementen. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Het plan is gelegen binnen de zones van de Beukenlaan, Noord-Brabantlaan en de Tilburgseweg. In het kader van "Duurzaam Veilig" hebben de Koenraadlaan, de 2e Terborgstraat en overige wegen in de nabijheid van het plangebied een maximumsnelheidsregime van 30 km/uur gekregen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.

Op basis van het voorgaande is voor zowel de zoneplichtige wegen als voor de genoemde 30-km/uurwegen getoetst of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Beukenlaan, Noord Brabantlaan en de Cederlaan.

De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als Bijlage 5 aan deze toelichting gehecht. De voornaamste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.

Voor geen van voornoemde gezoneerde wegen hoeft een hogere waarde te worden aangevraagd. De geluidbelasting vanuit deze wegen op de gevels van het appartementencomplex blijft onder, dan wel gelijk aan de voorkeusgrenswaarde van 48 dB. De Wet geluidhinder legt dan ook geen restricties op aan het plan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Koenraadlaan en de 2e Terborgstraat ook beschouwd. Er is daar sprake van een 30 km/uur zone zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Formeel hoeven ten gevolge van deze wegen geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid wordt echter wel geadviseerd maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het plangebied ligt op ongeveer 840 meter van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde voor onderhavig plan.

4.3.4 Industrielawaai     

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde voor onderhavig plan.

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 4 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader en beleid     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het planvoornemen ziet op de realisatie van 25 appartementen op de locatie waar in de huidige situatie sprake is van een wijkcentrum. Er is dus sprake van een toename van 25 wooneenheden. Op basis daarvan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter hoogte van de Beukenlaan (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied, waar er ook meer verkeersstromen zijn dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

Uit de monitoringstool blijkt dat de optredende concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied ruim onder de in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) gestelde grenswaarden liggen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.4.6 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

verplicht

Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omcirkeld)

4.5.2 Toepassing plangebied     

Met de realisatie van onderhavig plan zal de populatiedichtheid in de dag- en nachtperiode toenemen.

De beoogde woningen liggen niet binnen een invloedsgebied / plaatsgebonden risicocontour van een buisleiding of inrichting. Wel is het pand gelegen binnen het invloedsgebied van de Noord-Brabantlaan. Deze transportroute is niet vermeld in de Regeling Basisnet, waardoor hij niet valt onder de werkingssfeer van het Bevt. Wel is deze transportroute benoemd in het rapport 'Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven'.

In de gemeentelijke 'Visie externe veiligheid Eindhoven - Risico's de maat genomen' wordt voor deze wegen gehanteerd dat er bij meer dan 50 woningen en/of functies bestemd voor een specifieke hulpbehoevende doelgroep binnen 200 meter maatwerk geleverd moet worden ten aanzien van de toepassing van de verantwoordingsplicht. Hiervan is geen sprake.

De route vanaf de afslag 30a (N2) tot en met de beukenlaan is opgenomen in het rapport 'Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven' uit 2010. In de huidige situatie vinden er over deze weg geen reguliere transporten van gevaarlijke stoffen plaats. De transporten van LPG van Rotterdam richting Helmond vinden niet meer plaats over deze route, maar over de N2 en de Kennedylaan. Ook de standaardbeoordeling kan hierdoor achterwegen gelaten worden.



Conclusie

Externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.



4.6 Duurzaamheid     

4.6.1 Duurzame en gezonde ontwikkeling van Eindhoven in het hart van de Brainportregio     

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er voor dat we de stad zowel boven- als ondergronds zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen. We streven ernaar in elk project ook het gebied/ de openbare ruimte te verduurzamen en daarmee een integrale bijdrage te leveren aan kwaliteit van leven in Eindhoven.

4.6.2 Een systeemaanpak     

De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.

4.6.3 The Natural Step: vier principes van een duurzame samenleving     

The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten, scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.

De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.

verplicht



verplicht Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.
verplicht Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften.

4.6.4 Ambities duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid.



1) CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te proberen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.



1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers, zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

Met de beleidsregel ´Voorkomen aansluiting nieuwbouw op aardgas', die wordt gehanteerd tot 31 december 2020 (of 1-7-2018), wordt beoogd nieuwe aansluitingen op aardgas te voorkomen.



1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.



1C) Warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.



1D) Duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op het gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.



2) Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.



2A) Duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.



2B) Geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.



2C) Flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.



2D) Deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.



3) Natuur

3A) Biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.



3B) Oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.



4) Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).



4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.



4B) Gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte



4C) Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten.

Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.



Specifiek Eindhovens

Daarnaast zijn er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.



Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.5 Toepassing plangebied     

Het appartementengebouw wordt ontworpen en gerealiseerd volgens de vier duurzaamheidsprincipes van The Natural Step. Woonbedrijf heeft een duurzaamheidsambitie voor haar vastgoedprojecten. Er wordt aardgasvrij gebouwd. Voorts worden maatregelen genomen om de CO2-uitstoot te verminderen en gebouwen te realiseren welke voorbereid worden om op termijn CO2-neutraal te worden gemaakt. Uitgangpunten hierbij zijn: een lage energievraag, een laag primair energieverbruik en gebruik van hernieuwbare energie. Ook op het gebied van circulair materiaalgebruik en biodiversiteit worden maatregelen genomen. De precieze invulling hiervan vindt plaats bij de verdere uitwerking van het project.

4.7 Bodem     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Teneinde voorafgaand aan de sloop/nieuwbouw inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te verkrijgen is door Sweco een milieukundig historisch onderzoek uitgevoerd.

Op basis van het vooronderzoek (Bijlage 6) is de planlocatie verdacht geacht op het voorkomen van asbesthoudende materialen in de bodem. Belangrijkste reden hiervoor is de sloop van eerdere bebouwing begin jaren '80 en aansluitend de realisatie van de huidige bebouwing waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt.

Dit gegeven maakte het noodzakelijk om naast het verkennend bodemonderzoek (conform NEN5740) tevens een verkennend asbestonderzoek (conform NEN5707) uit te voeren. De rapportage van betreffend verkennend bodem- en asbestonderzoek is als Bijlage 7 aan deze toelichting gehecht. Voornoemd milieukundig historisch onderzoek maakt onderdeel uit van dit verkennend onderzoek.

Ter plaatse van het plangebied bestaat de bodem uit (humeus) zand. In de bodem zijn plaatselijk bijmengingen aangetroffen met onder andere puin en slakken. Van de grond zijn diverse mengmonsters samengesteld om de milieuhygiënische kwaliteit van de grond te bepalen. Op basis van de verhoogde gehalten en het type bijmenging wordt geconcludeerd dat de verhoogde gehalten te wijten zijn aan de bijmengingen met puin. In de mengmonsters MMBG02 (zwak puinhoudend) en MMBG03 (zwak slakhoudend en matig puinhoudend) zijn licht tot matig verhoogde gehalten aangetoond aan diverse zware metalen. In de overige mengmonsters zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. De mengmonsters 01,02 en 04 tot en met 06 voldoen aan de kwaliteitsklasse altijd toepasbaar. Ter plaatse van boring 11 waar in de bovengrond een matige puinbijmenging is aangetoond, voldoet de grond aan klasse Industrie. Ter plaatse van het recent gesloopte gebouw zijn op het maaiveld en in de bodem asbesthoudende materialen aangetroffen. Ter plaatse van asbestgat 06 overschrijdt het gehalte aan asbest in bodem de interventiewaarde. Op het overig terrein zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Alvorens grondwerkzaamheden kunnen plaatsvinden, dient het asbestgehalte op de locatie vastgesteld te worden. Gezien op de locatie een interventiewaarde overschrijding is aangetroffen ter plaatse van de recent gesloopte bebouwing, dient een nader asbestonderzoek in grond uitgevoerd te worden. Gezien het oppervlakte van de voormalige bebouwing kan vermoedelijk worden volstaan met een ruimtelijke eenheid (maximaal 1.000 m²). Per ruimtelijke eenheid dienen vijf sleuven in de verdachte laag gemaakt te worden.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.1 Gebiedsbescherming     

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het NNN en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn. Onderhavig plangebied ligt niet in of nabij de hierboven genoemde gebieden. Samen met de aard en de beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat eveneens geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden.

Dit standpunt wordt bevestigd door een stikstofberekening voor deze ontwikkeling met de nieuwe versie van AERIUS (sinds 16-09-2019) door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (d.d. 25-11-2019 Bijlage 9 Stikstofonderzoek Koenraadlaan is bijgevoegd). Uit de worstcase AERIUS berekening volgt dat er als gevolg van dit initiatief geen (0,00 mol/ha/j) stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000 gebieden plaats vindt.

4.8.2 Soortenbescherming     

Ten behoeve van onderhavig plan is een zogenoemde Natuurtoets Flora en Fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er zich in het plangebied (mogelijk) beschermde soorten bevinden die door het plan negatief kunnen worden beïnvloed. De resultaten van deze Natuurtoets zijn gerapporteerd in een rapport en als Bijlage 8 aan deze toelichting gehecht.



Broedvogels, zoogdieren en amfibieën

Uit het onderzoek is gebleken dat voor algemeen voorkomende broedvogels (nest beschermde gedurende broedperiode), grondgebonden zoogdieren en amfibieën mitigerende maatregelen getroffen dienen te worden om conflict met de Wnb te voorkomen. Zo kunnen de werkzaamheden die gericht zijn tot het groen (struiken) in de omgeving van de panden leiden tot een negatief effect op broedende vogels. Het verwijderen van alle aanwezige beplanting en snoeiafval dient buiten het broedseizoen (globaal van 1 maart tot 1 augustus ) plaats te vinden om verstoring te voorkomen. Indien deze planning niet mogelijk is, dienen de potentiele nestplaatsen vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden op aanwijzing van een deskundige ecoloog.

Indien gedurende de werkzaamheden onverhoopt een broedgeval aanwezig is dienen de werkzaamheden te worden stilgelegd. Vervolgens dienen passende maatregelen getroffen te worden in overleg met een deskundige ecoloog.

Met betrekking tot zoogdieren en amfibieën dient materiaal met zorg verplaatst te worden zodat mogelijk aanwezige dieren de ruimte krijgen om het plangebied te verlaten. Geadviseerd wordt in één richting te werken, de richting waarin soorten kunnen vluchten. Daarnaast moet het materieel zorgvuldig en deskundig worden gebruikt, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt.



Vleermuizen

Op basis van de voorgenomen werkzaamheden kan geconcludeerd worden dat het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten niet 100% voorkomen kan worden. Om de voorgenomen ingreep uit te kunnen voeren binnen de kaders van de Wnb moet voor vleermuizen aanvullend onderzoek uitgevoerd worden en is mogelijk een ontheffingsprocedure noodzakelijk. Om die reden is een soortgericht onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, die eveneens onderdeel uitmaakt van de Natuurtoets die als bijlage aan deze toelichting is gehecht.

Uit het vleermuizenonderzoek is gebleken dat het wijkgebouw aan de Koenraadlaan 98/100 en de bijgebouwen geen functie hebben voor vleermuizen. Verdere vervolgstappen vanuit de Wnb zijn daarom niet aan de orde. Er hoeft daarom ook geen ontheffing Wnb aangevraagd te worden om de voorgenomen sloop uit te kunnen voeren en er zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk ten behoeve van vleermuizen.

4.8.3 Algemene zorgplicht     

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

4.8.4 Conclusie     

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Watertoets     

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie. In Nederland is daarom de watertoets een verplicht onderdeel van elke ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij wordt de huidige waterhuishoudkundige situatie in beeld gebracht, de ontwikkelingen afgestemd met het waterschap en de gemeente, en de effecten van de ontwikkeling bepaald en getoetst.

In dit hoofdstuk zijn de effecten van de beoogde ontwikkeling op de waterhuishouding beschreven aan de hand van de volgende bronnen:

  • Actuele legger oppervlaktewaterlichamen Waterschap De Dommel;
  • Het actueel hoogtebestand van Nederland (AHN2);
  • Structuurontwerp voormalige scholen Koenraadlaan Eindhoven. De Loods architecten, 04-07-2018;
  • Situatietekening 1879-Koenraadlaan. De Loods architecten, 19-09-2018;
  • Milieukundig historisch onderzoek. Sweco, 12-11-2018;
  • Peilbuisgegevens gemeente Eindhoven (Open data).



Het resultaat van de watertoets geeft de waterhuishoudkundige randvoorwaarden waaraan de ontwikkeling moet voldoen.

5.3 Toelichting op de voorgenomen ontwikkeling     

De ontwikkeling bestaat uit de nieuwbouw van appartementen. Binnen de ontwikkeling wordt voorzien in bovengrondse parkeervoorzieningen en groenzones die de appartementen omgeven.

Voor uitwerking van de watertoets is uitgegaan van een oppervlak van 2.500 m² voor het totale plangebied. Hiervan is in totaal 1.530 m² verhard. Het ruimtebeslag is daarmee 60% van het totale plangebied. De overige 970 m² bestaat uit tuinen en groenzones. In tabel 1 zijn de oppervlakten in de bestaande en nieuwe situatie weergegeven.

verplicht

5.4 Beleid     

5.4.1 Beleid algemeen     

De relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn:

  • Europese Kaderrichtlijn Water,
  • Nationaal Waterplan 2016-2021;
  • Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel;
  • Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021 'Sámen naar een duurzaam gezonde en veilige leefomgeving in Brabant';
  • Waterbeheerplan 2016-2021;
  • gezamenlijke Keur van de Brabantse Waterschappen (2015).



De belangrijkste gezamenlijke punten uit deze beleidstukken zijn dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening en dat de verdroging en wateroverlast bestreden dienen te worden. In de volgende paragrafen zijn de voor het plangebied relevante beleidsuitgangspunten nader toegelicht.

5.4.2 Beschermde gebieden     

Volgens de Watertoets viewer van waterschap de Dommel ligt het plangebied niet binnen een attentie- en/of beschermingszone van het Natuurnetwerk Brabant (NNB).

Het plangebied ligt wel in een boringsvrije zone rondom het waterwingebied Welschap (gelegen op circa 1.400 m westelijk van het plangebied). Binnen deze zone gelden beperkingen voor het uitvoeren van grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 3 m -mv. Tevens is het realiseren of in gebruik nemen van boorputten niet toegestaan, hieronder vallen tevens open en gesloten bodemenergiesystemen.



In de provinciale milieuverordening is opgenomen dat bovenstaand verbod niet geldt:

  • Voor onderzoek in het kader van de Wet bodembescherming
  • Indien bij het inbrengen van palen gebruik gemaakt wordt van:
    1. grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet;
    2. in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken; of
    3. schroefpalen.

5.4.3 Beleid waterschap De Dommel     

Waterbeheerplan

Het huidige Waterbeheerplan 2016-2021 is uitgewerkt in de beleidsnota 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.



In deze nota staan onder andere de volgende punten:

  • hydrologisch neutraal bouwen: bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De gemiddeld hoogste grondwaterstand mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij de optimale grondwaterstanden;
  • wateroverlastvrij bestemmen: de voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locaties die als gevolg van hun ligging 'hoog en droog genoeg' zijn en daarmee voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is, dient gezocht te worden naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren.



Keurbeleid

Binnen de keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige en de meldingsplichtige handelingen die binnen de algemene regels van het waterschap vallen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling valt een eventuele toename aan verhard oppervlak onder de vergunnings- of meldingsplicht. In de Keur is aangegeven dat het verboden is zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling op dit verbod. Dit wordt gedaan indien:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan.

Indien een voorziening nodig is, dan is de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm.

5.4.4 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Eindhoven heeft sinds 1 januari 2018 nieuw beleid op het gebied van de klimaatbestendigheid binnen de gemeente. Onderdeel van dit beleid is de benodigde hemelwaterberging bij nieuwbouwontwikkelingen. De gemeente Eindhoven geeft in haar beleid aan dat bij (her)ontwikkeling afhankelijk van de hoeveelheid groen tot maximaal 60 mm berging nodig is. Als bij de ontwikkeling meer dan 20% groen wordt aangelegd, dan neemt de bergingseis af tot 50 mm. Bij meer dan 50% groen, is de eis 30 mm berging.

Bij het bepalen van het verhard oppervlak en groen gaat de gemeente ervan uit dat tuinen voor 34% verhard zijn en dat de bestrating/parkeerplaatsen 100% verhard is.

Uitgaande van 1.530 m² verhard oppervlak en 970 m² groen (tuinen) is meer dan 20% van het plangebied groen, waardoor gerekend mag worden met 50 mm berging. Bij een verhard oppervlak van in totaal 1.860 m² is voor de Koenraadlaan een berging nodig van 93 m³.

De hoeveelheid berging wordt verlaagt indien meer groen gerealiseerd wordt, bijvoorbeeld in de vorm van groene daken of waterpasserende verharding op de parkeerplaats. Als het appartementencomplex voorzien wordt van een groen dak met minimaal 30 mm berging, dan is de benodigde extra waterberging 34 m³ (meer dan 50% van het oppervlak is groen, de benodigde berging is 30 mm). Zie tabel 2 voor de getallen van beide varianten.

verplicht

Overgangsjaar

De gemeente Eindhoven heeft voor haar beleid een overgangsjaar vastgesteld. Dit houdt in dat als de omgevingsvergunning in 2019 aangevraagd wordt, de benodigde berging gehalveerd kan worden.

In het geval van de Koenraadlaan houdt dit in dat minimaal 46,5 m³ nodig is. Bij toepassing van een groen dak is dit minimaal 17 m³.

Omdat de exacte uitwerking van de plannen (type dak, type verharding, etc.) nog niet bekend is, is de exacte hoeveelheid berging niet te bepalen. Bij verdere detaillering van de plannen kan dit bepaald worden met de online tool van de gemeente Eindhoven.

Bij een benadering zonder groen dak en/of waterpasserende verharding is minimaal 93 m³ waterberging nodig.

5.4.5 Ontwaterings- en afwateringsrichtlijnen     

Om problemen met draagkracht, opvriezen en natte kruipruimtes te voorkomen, dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de GHG en de maaiveldhoogte, afhankelijk van het type gebruik. Gemeente Eindhoven hanteert een ontwatering van 1,0 m -mv ter hoogte van de woning (of 0,7 tot 0,9 m -mv onder straatpeil) als richtlijn.

Voor het vloerpeil van de woningen geldt dat deze minimaal 0,25 m boven het dichtstbij zijnde wegpeil dient te liggen. Dit is nodig in verband met de volgende aspecten:

  • benodigd afschot van verhardingen voor afvoer hemelwater;
  • benodigde diepteligging en afschot in de rioolleidingen voor de afval- en hemelwaterafvoer;
  • voorkomen van wateroverlast in situaties bij water op straat.

5.5 Huidige situatie     

Maaiveldhoogten

Op basis van het actueel hoogtebestand (AHN2) zijn de maaiveldhoogten in kaart gebracht, zie Figuur 3. Het noordelijk deel van het plangebied heeft een maaiveldhoogte van circa NAP +18,50 m. Het zuidelijk deel ligt hoger met een gemiddelde maaiveldhoogte van NAP+18,75 m. De Koenraadlaan en 2e Terborglaan zijn lager gelegen ten opzichte van het plangebied met een hoogte van circa NAP +18,30 m. De weghoogte van de Zevenaarlaan varieert van circa NAP +18,50 tot +18,60 m.

verplicht

Maaiveldhoogten conform het AHN2

Bodemopbouw

Voor beschrijving van de geohydrologische situatie is gebruik gemaakt van het milieukundig historisch onderzoek (12-11-2018, Sweco) en gegevens van boringen opgenomen in DINOloket. Uit deze gegevens komt naar voren dat de eerste 20 m een schakeling is van leem- en zandlagen.

Door de heterogeniteit van de ondergrond is deze matig geschikt voor infiltratie van hemelwater. De ligging van het plangebied binnen een boringsvrije zone verbiedt het gebruik van infiltratieputten (boorputten). Bovengrondse infiltratie (wadi's) is wel toegestaan, wel dient hierbij rekening gehouden te worden met de beperkte infiltratiecapaciteit van de ondergrond.



Grondwaterstanden

Op basis van de Grondwatertools (Bronhouder: TNO) en Dinoloket (Bronhouder: TNO) is geconcludeerd dat het grondwater in het eerste watervoerend pakket regionaal in noordoostelijke richting stroomt (zie figuur 4.2). De freatische grondwaterstand in het projectgebied bevindt zich volgens de Grondwatertools op circa 1,5 m -mv.

Aanvullend hierop is de grondwateratlas van gemeente Eindhoven geraadpleegd. Hierin zijn peilbuizen B51D2087_001 en B51D2087_002 (circa 250 m ten zuiden van het gebied) geraadpleegd. Deze peilbuizen meten sinds september 2013 tweemaal per dag de grondwaterstand. Uit deze metingen blijkt een hoogste grondwaterstand (GHG) van circa NAP +17,00 m. Dit komt neer op een hoogste grondwaterstand van circa 1,5 m -mv.

De grondwaterstand, zoals ingeschat in het milieukundig onderzoek en de gemeten grondwaterstanden geven een vergelijkbaar beeld. Op basis van deze gegevens wordt voor het projectgebied de GHG ingeschat op circa 1,5 m -mv en de GLG op > 2,50 m -mv.



Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. In het plangebied bevinden zich geen watergangen in beheer van het waterschap.



verplicht

Legger oppervlaktewaterlichamen (bron: Legger viewer Waterschap De Dommel)

5.6 Toekomstig watersysteem     

5.6.1 Hemelwatercompensatie     

Conform de algemene regels uit de Keur (paragraaf 4.3) wordt vrijstelling verleend op het verbod op afvoer van hemelwater wanneer de toename van het verhard oppervlak minder dan 2.000 m² is.

Het totale verhard oppervlak in de nieuwe situatie is circa 1.530 m². In de huidige situatie is het projectgebied reeds bebouwd, het huidige verhard oppervlak wordt ingeschat op circa 2.400 m². De totale verharding neemt in de nieuwe situatie dus af. Hierdoor is het vanuit de Keur niet nodig om compenserende maatregelen te treffen. In tabel 1 is de verharding in de bestaande en de nieuwe situatie weergegeven.

Gemeente Eindhoven hanteert vanuit haar klimaatplan bij nieuwbouw of herontwikkeling een bergingseis van maximaal 60 mm berging op eigen terrein, de exacte hoeveelheid handt af van het percentage groen bij de herontwikkeling. Dit houdt in dat bij een verhard oppervlak van 1.530 m² met 20% groen circa 93 m³ hemelwaterberging nodig is. Deze ruimte dient te worden ingepast in het ontwerp. De wijze waarop de waterberging wordt gerealiseerd is aan de ontwikkelaar.

5.6.2 Groene daken     

De herontwikkeling binnen het plangebied biedt kansen om het gebied meer klimaat-bestendig te maken. Hierbij kan gedacht worden aan het toepassen van groene daken. Wanneer in de toekomstige uitwerking gekozen wordt voor toepassing van groene daken zal de benodigde ruimte voor waterberging afnemen. Groene daken dragen tevens bij aan het tegengaan van hittestress. Deze effecten beperken zich niet tot de ontwikkeling zelf, maar hebben ook een positieve uitstraling naar de omgeving. Opwarming van binnenstedelijk gebied tot ongewenste temperaturen is een feit en zal in de toekomst toenemen.

5.6.3 Aanlegpeil     

De gemeente hanteert streefbouwpeilen voor nieuwe ontwikkelingen om wateroverlast bij hevige neerslag te beperken. Door deze streefbouwpeilen heeft bebouwing een geringe kans op wateroverlast bij hevige neerslag. De gemeente hanteert voor het plangebied een streefbouwpeil van ten minste 0,25 m boven het aangrenzende wegpeil.

5.6.4 Waterkwaliteit     

Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still-step forward'. Bij de inrichting, bouwen en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Hierbij wordt de drietrapstrategie 'schoonhouden-scheiden-zuiveren' gehanteerd.

Verwacht wordt dat afstromend hemelwater afkomstig van daken, infrastructuur en de parkeervoorzieningen in de toekomstige situatie schoon is. De rijbanen worden niet intensief bereden en het dakwater wordt beschouwd als schoon hemelwater wanneer geen gebruik gemaakt wordt van uitloogbare bouwmaterialen. Hiermee voldoet het plangebied aan 'schoonhouden'. Het water hoeft geen zuivering te passeren alvorens dit water wordt geborgen en vertraagd wordt afgevoerd.

5.6.5 Advies / overleg Waterschap     

In de nieuwe situatie zal vuilwater van de 25 nieuwbouwappartementen worden afgevoerd. In de Koenraadlaan en 2e Terborgstraat is een bestaand rioolstelsel aanwezig. Bij de nadere technische uitwerking van het plan, dienen in overleg met de gemeente Eindhoven de aansluitpunten te worden bepaald. Aandachtpunten zijn hierbij de hoogteligging en de beschikbare capaciteit in het bestaande rioolstelsel.

5.6.6 Grondwater     

Tijdens uitvoering is mogelijk bemaling noodzakelijk om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Afhankelijk van de ontgravingsdiepte en het te onttrekken debiet is de onttrekking meldingsplichtig of vergunningsplichtig. Voor deze bemalingswerkzaamheden is Waterschap De Dommel het bevoegd gezag en dient een bemalingsadvies te worden opgesteld.

5.7 Conclusies     

De ontwikkeling bestaat uit nieuwbouw van appartementen en berging, en aanleg parkeergelegenheid. Dit leidt tot een afname van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie. Vanuit het waterschap (Keur) is het aanleggen van compenserende maatregelen niet verplicht. Gemeente Eindhoven hanteert in haar beleid een bergingseis van maximaal 60 mm op eigen terrein bij nieuwbouw of herontwikkeling, indien geen groene oplossingen gebruikt worden (bijvoorbeeld groene daken of waterpasserende verharding). Dit houdt in dat minimaal 93 m³ geborgen moet worden op eigen terrein. Hiermee wordt voorzien in waterberging tot een neerslagsituatie T=100.

Indien groene daken en/of waterpasserende verharding wordt toegepast, neemt de benodigde hoeveelheid waterberging af. De exacte benodigde hoeveelheid waterberging zal in overleg met de gemeente worden bepaald nadat meer bekend is over de inrichting van het plan.

De gemeente Eindhoven heeft een overgangsjaar gedefinieerd in haar beleid. Indien de omgevingsvergunning in 2019 wordt aangevraagd, is de helft van de berekende berging nodig.

De ondergrond op de projectlocatie is door de heterogene bodemopbouw matig geschikt voor bovengrondse waterberging en infiltratie. Door de aanwezigheid van een boringsvrije zone is het toepassen van infiltratieputten (boorputten) niet toegestaan.

De vuilwaterafvoer is in de huidige fase nog niet bekend. In de Koenraadlaan en 2e Terborgstraat is een bestaand rioolstelsel aanwezig. Bij de nadere technische uitwerking dient in overleg met gemeente Eindhoven de aansluitpunten worden bepaald.

Met inachtneming van de aspecten in deze watertoets worden geen negatieve effecten verwacht op de waterhuishoudkundige situatie. Door de geplande ontwikkeling kan de bestaande waterhuishoudkundige situatie in de omgeving verbeterd worden.

5.8 Advies / overleg waterschap     

Onderhavig planvoornemen is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het Waterschap. Het Waterschap heeft aangegeven dat in dit plan op een goede manier wordt omgegaan met de waterhuishoudkundige belangen.

Tevens is geadviseerd om een voorwaardelijke verplichting op te nemen om de realisatie en instandhouding van de hemelwatervoorziening te kunnen garanderen. Dit advies is overgenomen en verwerkt in de planregels.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "I Halve Maan 2013 (Koenraadlaan)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.



Inleidende regels (Artikel 1 en 2)

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.



Bestemmingsregels

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied" (Artikel 3)

Deze bestemming is geprojecteerd ten behoeve van de ontsluiting van de parkeerplaatsen die aangelegd is in openbaar gebied, hetgeen een logische inrichting is gelet op de reeds bestaande aangrenzende parkeerstrook die dezelfde bestemming heeft.



Bestemming 'Wonen' (Artikel 4)

Deze bestemming is gelegd op het appartementencomplex en de bijbehorende gronden. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van bergingen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bijgebouwen mogen tevens buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.



Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.



Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven
  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden
  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In onderhavig geval zal een anterieure overeenkomst gesloten worden zodat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 23 juli 2019 is van Waterschap de Dommel een reactie op het concept bestemmingsplan ingekomen. Hierin werd melding gemaakt dat zij instemmen met het plan in het kader van de watertoetsprocedure.

9.3 Inspraak en samenspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Op 17 september 2019 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd voor omwonenden waar het nieuwbouwplan is gepresenteerd. Omwonenden waren overwegend enthousiast over de plannen. Er waren enkele vragen en aandachtspunten van omwonenden over parkeren, beheer en verhuur. Deze worden door Woonbedrijf meegenomen bij de verdere planuitwerking. Het verslag is bijgevoegd. PM

Tevens hebben Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven schriftelijk een positieve reactie afgegeven met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling zoals verwoord in het bestemmingsplan.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 19 september 2019 tot en met woensdag 30 oktober 2019 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. Er is een zienswijze ontvangen. In de 'nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven d.d. 18 september 2019 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan I Halve Maan 2013 (Koenraadlaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80342-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.12 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.14 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.16 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.19 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.20 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.21 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.23 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.24 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.25 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.26 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.27 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.28 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en is opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende bij deze regels.

1.29 Nota Parkeernormen 2016     

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016 (gemeenteblad van Eindhoven 2016, nr. 41).

1.30 Parkeerbalans     

de berekening van de (on)balans tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.31 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.32 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.33 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 Supermarkt     

een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.

1.35 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.36 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.37 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 Voorgevelrooilijn     

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.39 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.40 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.41 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.42 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.43 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van balkons een overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, is de maximum bouwhoogte 4 m.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  2. een woning mag niet worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  3. het maximum aantal woningen 25 bedraagt.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd;
  3. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)';

4.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 200 m²;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;

4.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m².

4.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn is 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.



4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

4.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

4.4.3 Voorwaardelijke verplichting     

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de woningen is uitsluitend toegestaan als voorzien is in de benodigde waterberging conform het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels     

6.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

Binnen de aanduiding "milieuzone - boringsvrije zone" zijn onverminderd het elders in dit bepaalde, de regels van de provinciale milieuverordening van toepassing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

7.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  5. de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  6. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 8 Overige regels     

8.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

8.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 8.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht     

9.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan I Halve Maan 2013 (Koenraadlaan).