direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 2e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 2)
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80311-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit uitwerkingsplan is de wijkvernieuwing voor de buurt Woensel-West. Onderdeel van die wijkvernieuwing is de herontwikkeling van het gebied rondom Snelliushof. In dat kader worden 120 woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw met meer variatie. Het is onderdeel van het zogenaamde "Plan Celsius", verdeeld over vier fases. Onderhavig plangebied heeft betrekking op de tweede fase en beslaat het gebied rondom de Snelliusstraat en Snelliushof. In het vervolg van de sloop zullen hier 129 grondgebonden woningen, appartementen en maisonnettes worden gerealiseerd. Tevens zal het aanbod commerciële ruimtes aan de Edisonstraat worden uitgebreid van ca. 320 m² naar circa 700 m².

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Woensel West 2013". Dit bestemmingsplan bevat voor het Celsius-gebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken binnen deze bestemming dient een nieuw uitwerkingsplan te worden vastgesteld, ter uitwerking van de bestemming. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in deze uitwerking en is genaamd "2e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 2)".

Het uitwerkingsplan "2e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 2)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het uitwerkingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het uitwerkingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het uitwerkingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0001.png"
Ligging plangebied binnen Eindhoven (plangebied in blauwe cirkel)

1.2 Ligging en plangrenzen

Het plangebied ligt ten noordwesten van het stadscentrum van Eindhoven en ligt daarmee tussen het stadscentrum en Vredeoord. Het gebied wordt begrensd door de Newtonstraat, Drebbelstraat, Stephensonstraat en Edisonstraat en is circa 2,3 hectare groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0002.png"
Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd)

1.3 Voorgaande plannen

Het voorliggende uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Woensel West 2013", dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013. De uit te werken bestemming uit het moederplan is in voorliggend uitwerkingsplan nader uitgewerkt in de gedetailleerde bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze toelichting beschrijft de afwegingen die daarbij hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het uitwerkingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het uitwerkingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het uitwerkingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Beschrijving projectgebied

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Woensel West in stadsdeel Woensel. Woensel West is gelegen ten noorden van het centrum net buiten de ringweg (Marconilaan). De wijk wordt begrensd door de Boschdijk, de Marconilaan, de spoorlijn / Groenewoudseweg en de Pieter Zeemanstraat.

Het voorliggende uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van 'Plan Celsius'. Het gebied 'Celsius' wordt begrensd door de Brugmanstraat, Newtonstraat, Stephensonstraat en de achterzijde van de woningen aan de Groenewoudseweg (ter hoogte van de voormalige Jan van der Bildtstraat - Celsiusstraat).

De tweede fase van het plan heeft betrekking op het gebied rondom Snelliushof en Snelliusstraat. Onderhavig plangebied wordt begrensd door de Newtonstraat (noordoostzijde), Drebbelstraat (noordwestzijde), Stephensonstraat (zuidoostzijde) en Edisonstraat (zuidwestzijde).

Voor een uitgebreide beschrijving van het historisch perspectief en stedenbouwkundige structuur van de wijk Woensel West, alsmede recente en toekomstige ontwikkelingen binnen deze wijk, wordt verwezen naar het de toelichting bij het moederplan "Woensel West 2013".

2.2 Beschrijving projectprofiel

De gemeente Eindhoven is in samenwerking met woningbouwcorporaties en de bewoners begonnen met het verbeteren van de kwaliteit en leefbaarheid in de wijk Woensel-West. In de periode 2009-2013 is in dat kader het gebied 'Volta Galvani' al herontwikkeld. De afgelopen jaren is hetzelfde gebeurd met het gebied 'Plan Celsius fase 1', dat is gelegen rondom het Celsiusplein. De komende jaren wordt met onderhavig uitwerkingsplan 'fase 2' ingeluid. Binnen dit gebied zullen tussen 2017 en 2019 120 woningen van corporatie Trudo worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw met meer variatie.

Plan Celsius is verdeeld in vier fases, waarbinnen steeds een ander deel van de buurt wordt gesloopt en bebouwd. In fase 1 is het gebied rondom de voormalige Jan van der Bildtstraat onder handen genomen. Enkele jaren geleden zijn daar ongeveer 80 woningen gesloopt. De afgelopen jaren zijn 97 woningen teruggebouwd. Fase 2 betreft de realisatie van 129 nieuwe wooneenheden en 700 m² commerciële ruimte en mogelijke uitbreiding van het bestaande restaurant (In de Voortuin) aan Celsiusplein 28.

De principes, die al eerder voor Woensel-West (Edisonstraat en Celsius) zijn opgesteld gelden ook voor fase 2. Onderhavige fase heeft als kernmerk dat er één grote open ruimte in het middengebied wordt gerealiseerd. Drie entrees bieden voor langzaam verkeer toegang tot dit midden plein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0003.png"

Fasering Plan Celsius

Het te ontwikkelen programma is gevarieerd, in tegenstelling tot de huidige programmering. In totaliteit zijn er 129 wooneenheden voorzien in het plangebied, met ruimte voor gemengde functies in de plint aan de Edisonstraat. Dit betreffen 15 nieuw te realiseren panden en bovenwoningen. Aan de randen van zowel de buitenzijde als binnenzijde van het plan worden zogenaamde L- en XL-woningen gerealiseerd. Dit zijn rijwoningen met een wat ruimer volume. M-woningen zijn voorzien ter plaatse van de entrees naar het middengebied. Dit zijn wat kleinere woningen. Al met al ontstaat er een wat gevarieerder woningbouwprogramma met gemengde functies aan de Edisonstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0004.png"
Maquette fase 2 "Snelliushof"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0005.png"
Programma

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.


Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Barro)

Nationaal belang 13 uit de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit nationale belang is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:


a. de behoefte aan die ontwikkeling;
b. indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro. Hieronder wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conform artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro dient bij ruimtelijke ontwikkelingen onderbouwd te worden dat sprake is van behoefte aan die ontwikkeling. Overprogrammering dient te worden voorkomen. Hieronder wordt met behulp van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd dat bij onderhavige ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het Plan Celsius, dat met een uit te werken woonbestemming in het bestemmingsplan Woensel West 2013 is vastgelegd, omvat de sloop van 394 woningen en de bouw van maximaal 400 nieuwe woningen. In feite gaat het plan in zijn geheel dus om een netto toevoeging van maximaal 6 nieuwe woningen. In de tweede fase van Plan Celsius worden 120 woningen gesloopt er worden er 129 woningen teruggebouwd. Voor dit plan gaat het dus om een toevoeging van 9 wooneenheden.

Stedelijke ontwikkeling

Conform het Bro dient aan de ladder te worden getoetst bij een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, kan een toets aan de ladder achterwege blijven.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft in haar uitspraak van 1 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2062) overwogen dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.6.1, tweede lid van het Bro genoemde voorwaarden. Vervolgens heeft de ABRS in haar uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:489) overwogen dat een uitwerkingsplan, dat voorziet in de uitwerkingsplicht uit het moederplan, zonder een wijziging van functies of een verruiming van de planologische mogelijkheden mogelijk te maken, geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Het plan neemt immers de onbenutte planologische mogelijkheden uit het moederplan over. Gelet op de uitspraak van 1 juli 2015 behoeft het uitwerkingsplan dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

In onderhavig geval worden 129 woningen en een aantal (commerciële) buurtvoorzieningen mogelijk gemaakt die op basis van het moederplan Woensel West 2013 reeds mogelijk zijn gemaakt. Onderhavig plan blijft dan ook binnen de uitwerkingsbevoegdheid van het moederplan en voorziet dan ook niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in paragraaf 3.5 kort stilgestaan bij de uitvoerbaarheid van het project. Daarbij wordt ingegaan op de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor de regio Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven-Noord en -Oost en is derhalve niet van invloed op onderhavig uitwerkingsplan. Daarnaast zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied (zie ook paragraaf 3.2.4).

In het Barro en de Rarro is ook een regeling opgenomen die betrekking heeft op het vaststellen van nieuwe bestemmingplannen binnen het verstoringsgebied van militaire radarstations. In artikel 2.6.9 van het Barro is namelijk aangegeven dat een nieuw bestemmingplan niet kan leiden tot het oprichten van bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Volkel. Conform artikel 2.4 van de Rarro is het derhalve niet toegestaan om bouwwerken van 114 meter of hoger mogelijk te maken. Dit uitwerkingsplan voorziet niet in mogelijkheden om bouwwerken met een dergelijke hoogte te realiseren. Daarmee voldoet het uitwerkingsplan op dit punt aan het Barro en de Rarro.

3.2.4 Luchthavenbesluit Eindhoven

Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd.
Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximale aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.

Beperkingengebied
Het beperkingengebied bestaat uit:
1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.3 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.


Geluidszone en obstakelbeheergebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van Eindhoven Airport. Eveneens is het plangebied niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied ten behoeve van het instrument landingssysteem (ILS) en funnels. Het plangebied is wel gelegen binnen het obstakelbeheergebied met betrekking tot de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). Dit brengt beperkingen met zich mee met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse van het plangebied. In paragraaf 4.2.5 komt de geluidszone ter sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0006.png"
Luchthavenbesluit Eindhoven: kaart vogelbeheersgebied (plangebied blauw omlijnd)

Vogelbeheersgebied

Het plangebied is voorts ook gelegen binnen het vogelbeheersgebied van de luchthaven. Binnen het vogelbeheersgebied is in beginsel een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
c. vishouderijen met extramurale bassins;
d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van het vogelbeheersgebied van Eindhoven Airport.


3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.


Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
2. het landelijk gebied
3. de stedelijke structuur
4. de infrastructuur


In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0007.png"
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (plangebied zwart omlijnd)

Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. In paragraaf 3.5.2 wordt ingegaan op de regionale woonafspraken in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 18 november 2016 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • Bestaand stedelijk gebied
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Groenblauwe mantel
  • Gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Omdat er bij deze ontwikkeling extra woningen worden toegevoegd is de verantwoordingsplicht uit de Verordening Ruimte 2014 van toepassing. In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2016) en de eerder vastgestelde uitgangspunten (RRO van 16 december 2015), de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2016 t/m 2025. Voor Eindhoven zijn dit 3.780 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerstkomende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave/woningbouwafspraken. Voor Eindhoven is dit percentage 64%. Daarmee bestaat kwantitatief in ieder geval ruimte. Onderhavige ontwikkeling voorziet in het realiseren van 129 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve opgave van 3.219 woningen voor Eindhoven.

Bovendien is sprake van herstructurering, waarbij reeds 120 woningen worden gesloopt en 129 nieuwe woningen op dezelfde plaats worden teruggebouwd. In die zin is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' is in de Verordening Ruimte 2014 aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2. In die paragraaf is uitvoerig in gegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0008.png"
Uitsnede Themakaart Stedelijke ontwikkeling Verordening Ruimte 2014 (plangebied zwart omlijnd)

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In het moederplan "Woensel West 2013" heeft reeds een motivering plaatsgevonden van de wijze waarop het plan past binnen de kaders van de Interimstructuurvisie 2009. Daarbij is aangegeven dat Woensel-West op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie is aangeduid als 'Wonen'. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3).

Onderhavig uitwerkingsplan vormt een uitwerking van het bestemmingsplan "Woensel West 2013" en voorziet in voornamelijk een woonfunctie, met in de plint van de woningen aan de Edisonstraat ruimte voor ateliers, werkruimtes en (commerciële) buurtvoorzieningen. Zoals in de toelichting van het moederplan reeds is aangegeven past een dergelijke ontwikkeling binnen de kaders van de Interimstructuurvisie 2009. Derhalve is het plan in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Woensel West

Op 12 juni 2007 heeft de gemeenteraad de 'Stedenbouwkundige ontwikkelingsvisie Woensel West' vastgesteld. Deze visie is vertaald in het bestemmingsplan "Woensel West 2013".

Onderhavig plan heeft betrekking op fase 2 van Plan Celsius en omvat het tweede concrete bouwplan ter uitwerking van het Plan Celsius. Daarbij dient te worden aangesloten bij de uitwerkingsregels zoals deze zijn gesteld in het moederplan "Woensel West 2013".

3.4.3 Bestemmingsplan Woensel West 2013

Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan "Woensel West 2013", dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0009.png"
Uitsnede bestemmingsplan Woensel West 2013 (plangebied rood omlijnd)

In het bestemmingsplan "Woensel West 2013" draagt onderhavig plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Aan de Edisonstraat en het Celsiusplein is een functieaanduiding 'gemengd' opgenomen die ook andere functies dan wonen binnen het bestemmingplan toestaat. Tevens geldt daar een maximale bouwhoogte van 12 meter.

In dit uitwerkingsplan is de bestemming woongebied verder uitgewerkt. Daarbij zijn de uitwerkingsregels uit het 'moederplan' opgevolgd. Ook zijn daarbij de regels met betrekking tot de gebieds-, bouw- en functieaanduiding in acht genomen. In paragraaf 6.4 is per uitwerkingsregel getoetst op welke wijze onderhavig plan voldoet aan de uitwerkingsregels zoals gesteld in het moederplan.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Gemeentelijk beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klant georiënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Beoordeling
Zoals uit de ambitie 'Ambitieuze stad' blijkt, zal het inwoneraantal in Eindhoven de komende jaren nog groeien. Eindhoven wenst de extra wooncapaciteit binnen de rondweg op te vangen. Daarbij is de initiatiefnemer, waaronder woningbouwcorporaties, aan zet. Bij nieuwe initiatieven dienen ze in te gaan op een aantal punten, zoals het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Onderhavig plan voorziet in de uitwerking van de uit te werken woonbestemming die was opgenomen in het bestemmingsplan Woensel West 2013. In dat bestemmingsplan is de toenmalige huidige situatie vastgelegd, inclusief de bestaande woonfunctie in het gebied. In het bestemmingsplan is een uitwerking opgenomen voor het gebied rondom het Celsiusplein. Hier zullen 394 woningen gesloopt worden en 400 nieuwe woningen worden gebouwd. Deze ontwikkeling zal gefaseerd plaatsvinden. Voor de tweede fase van Plan Celsius worden 120 woningen gesloopt. Deze woningen zijn allemaal grondgebonden eengezinswoningen in de huursector.

In het moederplan "Woensel West 2013" is opgenomen dat minimaal 80% van de woningen grondgebonden woningen moet zijn. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om maximaal 20% appartementen te bouwen. Op een totaal van 400 nieuw te bouwen woningen gaat het dan om maximaal 80 appartementen en minimaal 320 grondgebonden woningen. In onderhavig uitwerkingsplan worden in totaal 129 woningen gebouwd voor het goedkope en middeldure koop- en huursegment. Het gaat om 18 appartementen (circa 14%), 71 middelgrote grondgebonden woningen en 40 kleine grondgebonden woningen. Het plan voldoet daarmee aan de uitwerkingsregels (artikel 17.2.1, sub d en e) uit het moederplan.

Dit uitwerkingsplan betreft een herstructureringsopgave in het binnenstedelijk woonmilieu, waarbij verouderde sociale huurwoningen worden vervangen door goedkope tot middeldure nieuwe sociale huur- en koopwoningen. Daarmee is het plan een gewenste duurzame stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en sluit het plan aan bij de ambitie 'solidaire stad'.

Huisvestingsverordening
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

De huisvestingsverordening is van toepassing naast onderhavig uitwerkingsplan.

3.5.2 Regionaal beleid

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een stevige groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.

In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2016) en de eerder vastgestelde uitgangspunten (RRO van 16 december 2015), de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2016 t/m 2025. Voor Eindhoven zijn dit 3.780 woningen in een periode van 10 jaar. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In mei 2017 heeft de provincie een geactualiseerde woningbehoefteprognose uitgebracht. Uit deze prognose blijkt een toegenomen vraag ten opzichte van de voorgaande prognose van 2014. In 2014 werden gemiddeld 881 woningen per jaar geprognotiseerd voor Eindhoven. Nu, in 2017, is de prognose bijgesteld naar gemiddeld 1182 woningen per jaar (gedurende 10 jaar). Hieruit blijkt dat de gemaakte regionale afspraken zijn verouderd. De toekomstige behoefte aan woningen is groter dan in de afspraken van 2016 is opgenomen. De geactualiseerde prognose is vooralsnog niet geconcretiseerd in herziene afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Het regionaal ruimtelijk overleg heeft 13 juli 2017 wel een voorzet gegeven in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'. Hierin is opgenomen dat ruim baan gegeven wordt aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding (Afspraak C). Gelet op de geactualiseerde prognoses 2017 volgt dat er voor Eindhoven in ieder geval kwantitatief ruimte bestaat. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een transformatieopgave in bestaand stedelijk gebied Dit past binnen de actuele kwantitatieve ruimte voor Eindhoven en Afspraak C van het Afsprakenkader Wonen 2017.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart die is vastgesteld in 2008. In het beleidsplan is elk archeologisch gebied op de waardenkaart in een van de categorieën I t/m IV ingedeeld (archeologisch monument, gebied met archeologische waarde, gebied met hoge archeologische verwachting of gebied met middelhoge archeologische verwachting). Voor de rest van het grondgebied van de gemeente geldt een lage of geen archeologische verwachting, categorie V. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0010.png"
Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Eindhoven 2008. De archeologische waardevolle en verwachtingsgebieden zijn rood gerasterd. Het plangebied is blauw omcirkeld.


Conclusie
Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

In het kader van het bestemmingsplan "Woensel West 2013" heeft reeds een afweging plaatsgevonden met betrekking tot het aspect cultuurhistorie. Daarbij is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven.

In het moederplan is aangegeven dat de Edisonstraat deel uitmaakt van de historische wegenstructuur van voor 1900. In onderhavig plan wordt deze lijn gerespecteerd. De straat wordt als centrale as van de wijk gezien en blijft als zodanig behouden. De Edisonstraat wordt vanuit de richting van het Marconiplein verder richting het Celsiusplein begeleid (ten zuiden van Snelliushof). Binnen het plangebied bestaat deze begeleiding uit een woonbebouwing met een hogere bouwhoogte dan elders in het plangebied. Door verhogingsaccent wordt de Edisonstraat als belangrijke lineair structuur benadrukt.

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of karakteristieke panden met een cultuurhistorische waarde aanwezig. Derhalve hoeft hiermee bij de planontwikkeling geen rekening te worden gehouden.

In de omgeving van het plangebied zijn voorts nog enkele cultuurhistorische waardevolle gebieden en monumenten aanwezig. Het gaat hierbij om woonbuurt 't Lijntje, de Joodse begraafplaats aan de Groenewoudseweg en de school aan de Galileistraat, die allen op ongeveer 300 tot 450 meter van het plangebied gelegen zijn. Vanwege de ruimtelijke scheiding en de aard en omvang van onderhavig planvoornemen is dit plan niet van invloed op de woonbuurt en monumenten of vice versa. Voor een omschrijving van de woonbuurt en monumenten wordt verwezen naar het moederplan.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Drebbelstraat, Stephensonstraat-Minckelersstraat, Newtonstraat en de Edisonstraat. Via Edisonstraat wordt het plangebied verder naar het zuidoosten ontsloten in de richting van de ring van Eindhoven (Marconilaan). In het noordoosten wordt het gebied via de Stephensonstraat en Minckelersstraat en Minckelersplein ontsloten op de Boschdijk.

Het oorspronkelijke wegenpatroon binnen het tweede deel van Plan Celsius wordt enigszins veranderd. Zo zullen Snelliushof en Snelliusstraat niet meer als openbare weg in het plan worden opgenomen. Dit hof is autovrij en vanuit drie windrichtingen te betreden. Auto's worden geparkeerd op parkeerhofjes aan de randen van het plangebied, op één van de drie 'pockets' of langsparkeren in de straten rondom het plangebied.

Het plan voorziet in de herstructurering van een woongebied, waarbij 120 woningen worden gesloopt en 129 woningen nieuw worden gebouwd. Het gaat daarbij voornamelijk om kleine en middelgrote woningen in het goedkope koop- en huursegment. Hierop gelet is geen dusdanige toename van het aantal verkeersstromen te verwachten dat dit problemen oplevert voor de bestaande wegenstructuur van de buurt en de ontsluitingswegen van het plangebied. De wegen rondom het plangebied zullen in het plan worden betrokken, zodat deze qua verkeersafwikkeling en uitstraling passen bij de nieuwbouw.

3.7.2 Parkeren

Het uitgangspunt voor het parkeren is parkeren op eigen terrein. Voor onderhavig plangebied zijn de parkeernormen zoals destijds zijn opgenomen in het moederplan van toepassingen.

Het plan voorziet in de realisatie van 129 wooneenheden. Parkeren vindt plaats in zogenaamde parkeer 'pockets' (parkeerhofjes) en langsparkeren. De wooneenheden hebben verschillende bouwgroottes. Tevens is er 700 m² aan commerciële ruimten voorzien in het plan en wordt het bestaande restaurant aan Celsiusplein uitgebreid met 100 m².

In artikel 17.2.2 van het moederplan is opgenomen dat de parkeernormen met 0,3 mogen worden verlaagd, mits er voldoende ruimte wordt gereserveerd om in de toekomst alsnog de parkeerplaatsen aan te leggen overeenkomstig de parkeereisen. In dit plan is daarom gerekend met een parkeernorm die 0,3 lager ligt dan de minimale parkeernorm op basis van het de parkeernormen.

Volgens de parkeernormen is er een totale parkeerbehoefte van 167 parkeerplaatsen voor auto's ten behoeve van onderhavige ontwikkeling. Er worden drie zogenaamde 'pockets' gerealiseerd. Dit zijn parkeerterreinen die gezamenlijk 72 parkeerplaatsen hebben. De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd langs de aansluitende straten in het plangebied, met zowel dwars- als langsparkeerplaatsen.

Voorheen geschiedde het parkeren volledig in de openbare ruimte. In onderhavig plan zal de meerderheid van de parkeerplaatsen in 'pockets' gerealiseerd. Gelet op het voorgaande zal het plan voldoen aan de gestelde parkeernormen van de gemeente Eindhoven.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Op 31 januari 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0011.png"

Uitsnede 'Ruimtelijke Strategieënkaart' (plangebied blauw omlijnd)


Toepassing plangebied

In het onderhavige plangebied is volgens het Groenbeleidsplan 2017 de ruimtelijke strategie 'stad, rood beeldbepalend' aanwezig (Ruimtelijke strategieënkaart). In 'stad, rood beeldbepalend' richt het groenbeleid zich op een bepaalde verweving van groen tussen rood. Dat wil zeggen dat groen een ondersteunende functie heeft ten opzichte van de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is erop gericht deze groene elementen of functies te behouden. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten, waaronder Woensel-West, wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

In de tweede fase van Plan Celsius wordt het plangebied - net als bij fase 1 - dusdanig verkaveld dat er een sterk openbaar en autoluw gebied ontstaat. De woningen in het middengebied zijn gelegen aan een soort hofje. De woningen in dit middengebied worden groen aangekleed door middel van groene wanden, groene gevels, geveltuintjes en groene trappenhuizen. De openbare ruimte wordt groen aangekleed door middel van planten.

In de huidige situatie is het Snelliushof grotendeels verhard. In de nieuwe situatie wordt er een groen binnenterrein aangelegd met gras en bomen aan randen waarbij in het voor/najaar mengsels van bol/knolgewassen zichtbaar zullen zijn. Door het toevoegen van meer groenareaal in de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie wordt richting gegeven aan de ambities van het Groenbeleidsplan 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0012.png"
Bestaande situatie verharding Snelliushof

Daarnaast worden de straten rondom plan het gebied begeleid door laanbeplanting en krijgen daarmee een groene uitstraling. In de huidige situatie is reeds laanbeplanting aanwezig. De bestaande bomen binnen en rondom het plangebied zullen zo veel mogelijk behouden blijven.

3.8.2 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0013.png"
Uitsnede Groene Kaart 

Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

In het onderhavig plangebied zijn op de Groene kaart naast een aantal basisbomen, ook enkele waardevolle gemeentelijke bomen en waardevolle particuliere bomen aangeduid. De waardevolle gemeentelijke bomen en basisbomen in de bomenhoofdstructuur langs de Newtonstraat, Stephensonstraat en Edisonstraat vallen net buiten de grens van het onderhavige plan, maar kunnen vanwege de invloedsfeer van het bomenbeleid een aandachtpunt zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Ten behoeve de kap dan wel het behoud van de bomen binnen en direct rondom het plangebied is een boomtechnisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als bijlage bij de toelichting gevoegd. Hieronder worden de belangrijkste resultaten uit het onderzoek behandeld.

Het boomtechnisch onderzoek heeft betrekking op ongeveer 44 bomen binnen en nabij het plangebied. Deze bomen zijn op beeldkwaliteit en boomtechnische kwaliteit beoordeeld en ondergebracht in de volgende categorieën: 'zeer behoudenswaardig-monumentaal', 'zeer behoudenswaardig-waardevol', 'behoudenswaardig', 'niet behoudenswaardig' en 'rooien'. De bomen die op basis van het onderzoek in de categorie 'niet behoudenswaardig' en 'rooien' zijn ingedeeld, worden niet ingepast in het plan en zullen dan ook worden gekapt. De andere bomen, de bomen in de categorie 'behoudenswaardig' en 'zeer behoudenswaardig', komen in aanmerking om mogelijk te worden ingepast.

Uit het onderzoek is gebleken dat 20 behoudenswaardige bomen aanwezig zijn en 5 bomen zijn ingedeeld in de categorie 'zeer behoudenswaardig-waardevol'. Voorts zijn 6 bomen ingedeeld in de categorie 'rooien' en er zijn 13 niet-behoudenswaardige bomen. Wanneer beter inzichtelijk is gemaakt welke bomen gekapt gaan worden zal in overleg met Trefpunt Groen een waardebepaling uitgevoerd worden en zal in beeld worden gebracht hoe de (zeer) behoudenswaardige bomen met een goede groeiplaats kunnen blijven bestaan.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor die voor milieuhinder kunnen zorgen ten aanzien van het plangebied. Omgekeerd worden in dit uitwerkingsplan ook geen (grootschalige) bedrijven mogelijk gemaakt die voor (ernstige) milieuhinder kunnen zorgen ten aanzien van omliggende kwetsbare objecten zoals woningen. Binnen de functieaanduiding 'gemengd', die is toegekend aan het woonblok aan de Edisonstraat (ten zuiden van het plangebied), zijn bedrijven in de categorie 1 en 2 met productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit is lichte bedrijvigheid die geen hinder veroorzaakt voor de omliggende woningen.

In het kader van het moederplan "Woensel West 2013" is de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgesteld. Deze staat geeft aan welke typen bedrijven zijn toegestaan binnen onderhavig plangebied. In (de regels van) onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten bij de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' zoals deze is opgenomen in het moederplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 129 woningen. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh. Voor onderhavige ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en spoorweglawaai uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste bevinden beschreven. De volledige rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de weg Boschdijk. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen, zoals de Edisonstraat, Drebbelstraat, Newtonstraat en Stephensonstraat. Deze wegen hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.

Conform opgave van de gemeente Eindhoven is de geluidbelasting ten gevolge van de weg Boschdijk akoestisch niet relevant gezien de mate van afscherming door tussenliggende bebouwing. Derhalve is deze weg in het akoestisch onderzoek niet nader beschouwd.

Op basis van het voorgaande is voor de omliggende en relevante 30 km/uur wegen getoetst of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de wegen Groenwoudseweg, Newtonstraat, Pieter Zeemanstraat en Reaumurstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de Edisonstraat en Stephensonstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met maximaal 3 dB overschrijdt.

4.2.3 Railverkeerslawaai

Voor spoorweglawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorzone Eindhoven - Best. Voor de spoorlijn geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB op enkele locaties wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het verhogen van het bestaande geluidscherm, of het plaatsen van een tweede scherm, (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in deze situatie. Bronmaatregelen, zoals het toepassen van raildempers ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.

4.2.4 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.2.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 4,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.2.6 Cumulatieve geluidbelasting

Wanneer er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron, dient de cumulatieve geluidbelasting te worden berekend. Volgens de Wgh dienen de zoneplichtige wegen en spoorwegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en luchtvaart in de cumulatie te worden meegenomen. In dit geval dient de cumulatieve geluidbelasting dan ook enkel bepaald te worden voor het spoortraject Eindhoven-Boxtel. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting echter voor alle gemodelleerde wegen en spoorwegen berekend. Op verschillende gevels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, echter wordt de maximaal toelaatbare grenswaarde niet overschreden.

Uit de resultaten blijkt dat, gelet op een goede ruimtelijke ordening, voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig is. Dit onderzoek zal in het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen worden uitgevoerd. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Naast de hoofdcriteria uit de Wgh en het Bouwbesluit hanteert de gemeente Eindhoven hogere waardenbeleid ('Hogere Waarden Beleid Geluid'). De geluidgevelbelasting ten gevolge van het wegverkeer bedraagt niet meer dan 53 dB. De gecumuleerde geluidgevelbelasting ten gevolg van alle omliggende wegen en spoorwegen overschrijdt de maximale toelaatbare grenswaarde niet. Derhalve wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid en wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wgh.

Nadat is besloten tot vaststelling van hogere grenswaarden voor de van toepassing zijnde woningen vormt het aspect geluid vanwege omliggende wegen/spoorweg geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (?g/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die:

  • niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg, of;
  • niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt?
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': basisscholen, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.5 Planbeschrijving en toetsing

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 129 nieuwe woningen ter vervanging van 120 woningen. Het plan maakt deel uit van Plan Celsius, waarbij 394 woningen worden gesloopt en maximaal 400 woningen nieuw worden gebouwd op dezelfde locatie. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Onderhavig plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Er worden ook geen woningen toegevoegd langs een drukke rijksweg, provinciale weg of stroomweg binnen de stad Eindhoven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse Boschdijk ter hoogte van het Minckelersplein (dichtstbijzijnde locatie bij het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Aan de blootstellingsconcentratieverplichting voor zwevende deeltjes (PM2,5) wordt eveneens voldaan.

Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Visie externe veiligheid
In mei 2009 heeft de gemeente Eindhoven de "Visie externe veiligheid- Risico's de maat genomen" vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid. Daarnaast is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (waaronder het gebied tot 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0014.png"
Uitsnede risicokaart geofundament

4.4.2 Risicobronnen

Inrichtingen
Zoals op Geofundament te zien is zijn er binnen of in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen zijn een benzineservicestation met LPG aan de Vredeoord 2, een glasvezelfabrikant aan de Zwaanstraat 1 en een gasreduceerstation aan Marconilaan 72. Het plangebied ligt op voldoende afstand van deze risicobronnen, waardoor de invloedsgebieden en plaatsgebonden risicocontouren niet reiken tot over de plangrens.

Verder is nabij het plangebied de WKC Essentcentrale gelegen. Het WKC Essentcentrale valt onder de definitie risicovol van de gemeente Eindhoven. In 2006 is een risicoanalyse (Tebodin, nr. 3800595, d.d. 20 juli 2006) opgesteld voor de WKC Essentcentrale. Uit deze analyse blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) en het invloedsgebied niet over het plangebied is gelegen. Inrichtingen leveren op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor het plan.

Transportroutes
Nabij het plangebied ligt het spoortraject Boxtel-Eindhoven. Over dit traject worden volgens de Regeling Basisnet gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit spoordeel heeft een plaatsgebonden risicocontour van 1 meter en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Verder wordt in de "Visie externe veiligheid Eindhoven - Risico's de maat genomen" vermeld dat de risico's nader bekeken moeten worden bij een ontwikkeling binnen 200 meter van het spoor. Het plangebied ligt op een afstand van 213 meter, waardoor transportroutes geen belemmeringen leveren op gebied van externe veiligheid voor onderhavig plan.

Buisleiding 
Parallel aan het spoor is een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding Z-519-01 (323,9 mm en 40 bar) gelegen. Uit het moederplan Woensel West 2013 blijkt op basis van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) (SRE Milieudienst, nr. 504153, d.d. 1 februari 2012) dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op de leidingen ligt. Eveneens is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen. De buisleiding heeft een indicatief weergeven invloedsgebied van 140 meter. Het plan ligt hier buiten. De belemmeringenstrook van de leiding (4 meter) is ook gelegen buiten het plangebied. In het moederplan is een veiligheidszone ten behoeve van de leiding opgenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Vanwege de afstand van de buisleiding tot het plangebied zijn er geen belemmeringen.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:

  • Eindhoven Energieneutraal
    Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.

    Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.

    Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is ook Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst mogelijk is.

  • Duurzame mobiliteit
    Duurzame Mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoermiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.

  • Circulaire Economie
    Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
    Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.

The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:

  • We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie
  • We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu
  • We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit
  • We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.

4.5.1 Planbeschrijving

Op het moment wordt onderzocht wat verschillende installatieconcepten inhouden voor het plangebied. In ieder geval wordt de schil optimaal verduurzaamd met extra isolatiemaatregelen van gevel en dak ten opzichte van bouwbesluiteisen. Ook zullen er zoveel mogelijk pv panelen op het dak worden gelegd. Door deze twee maatregelen zal de EPC richting de 0 danwel negatief worden.

Voor een tiental woningen gaat initiatiefnemer verder met gasloos/all-electric. Hiervoor worden verschillende concepten verder uitgewerkt. Zo kan er lering getrokken worden uit andere systemen om een stap naar gasloos te zetten.

Ook wordt op diverse wijzen rekening gehouden met de pijler 'Bouwen en Wonen'. Een belangrijk feit is dat onderhavig plan in wijkvernieuwing voorziet. Een woonwijk met veel verouderde woningen, verloedering en sociale problemen wordt geherstructureerd om zodoende weer een leefbare en vitale wijk te creëren. Daarbij worden 120 woningen gesloopt en worden er 129 nieuw gebouwd. Deze uitbreiding van het totale aantal wooneenheden vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er is dan ook sprake van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik.

4.6 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In het kader van dit uitwerkingsplan zal de kwaliteit van de bodem in meerdere fases onderzocht worden middels een milieutechnisch onderzoek. De reeds beschikbare resultaten van de onderzoeken zijn gerapporteerd en als bijlage bij deze toelichting toegevoegd. Hieronder volgen de belangrijkste resultaten.

De onderzoeksresultaten van het terreindeel ter plaatse van de wegen en parkeerterreinen leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen van de betreffende locatie.

Ter plaatse van de tuinen en achterom paden blijken een aantal verontreinigingen aanwezig te zijn. De omvang van de verontreiniging ter plaatse van de tweede locatie is nog in onvoldoende mate afgeperkt. Gezien de heterogeniteit van de verontreiniging kan niet worden uitgesloten dat er binnen het plangebied ter plaatse van de achtertuinen of onder de bebouwing nog meer van dergelijke verontreinigingen aanwezig zijn. Hiervoor zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn.

Momenteel wordt de bestaande bebouwing gesloopt en parallel daar aan zullen de laatste onderzoeken worden uitgevoerd. Daarna kan uitgesloten worden of de verontreinigingen onder de woningen doorlopen.

Ondanks dat de verontreinigingen nog niet geheel in beeld zijn kan al wel gesteld worden dat de bodemkwaliteit momenteel niet voldoet aan de functie wonen. Daarom zal voorafgaand aan de nieuwbouw de bodem gesaneerd worden.

4.7 Natuur

4.7.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 van kracht geworden en bevat regels ter bescherming van natuurgebieden, planten- en diersoorten, en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of -soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

Ten behoeve van onderhavig plan is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er in de omgeving van het plangebied beschermde natuurgebieden aanwezig zijn waarop het planvoornemen wellicht invloed kan hebben. Daarnaast is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.

4.7.2 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is. Tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden liggen onder andere woningen, bedrijven en wegen die een bufferende werking hebben.

4.7.3 Beschermde soorten

Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.

Vogels
Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van algemeen voorkomende vogels zonder jaarrond beschermd nest. Aangezien de te slopen bebouwing in principe echter geschikt is voor de huismus en gierzwaluw (met jaarrond beschermde nesten) zal nader onderzoek moeten uitwijzen of deze soorten verblijven in het plangebied, waardoor mitigerende maatregelen noodzakelijk kunnen zijn.

Om die reden heeft Ecologisch adviesbureau EcoTierra in oktober 2017 een naderonderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Op basis van dit rapport kan geconcludeerd worden dat er geen jaarrond beschermde nesten van deze soort zijn aangetoond. Er zullen door de beoogde ingrepen derhalve geen vaste verblijfplaatsen verloren gaan. Tevens zal er geen aantasting van het functionele leefgebied plaatsvinden. Wel dient de sloop buiten het broedseizoen van de huismus en andere vogels plaats te vinden. Daarnaast zijn er in de nieuwbouw van fase 1 16 speciale nestkasten voor deze soort ingebouwd.

Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd volgens de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen
Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Negatieve effecten op zowel de foerageerfunctie als op vaste vliegroutes worden niet verwacht. Ondanks dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat vleermuizen de te slopen bebouwing en de te kappen bomen benutten als verblijfplaats zal nader onderzoek moeten uitwijzen of er vleermuizen verblijven in het plangebied. Indien er vaste verblijfslocaties worden aangetroffen is een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk en kunnen de beoogde sloopwerkzaamheden daarna pas worden uitgevoerd.

Uit het nader onderzoek van EcoTierra kan geconcludeerd worden dat er geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld. Tevens zal er geen aantasting van het functionele leefgebied plaatsvinden. Ook zijn er in de nieuwbouw van fase 1 15 speciale kasten voor deze soortgroep ingebouwd.

Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.

4.7.4 Algemene zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

4.7.5 Conclusies en aanbevelingen

In onderstaande drie punten wordt de eindconclusie weergegeven:

  • de omschreven werkwijzen (protocollen - geen verstoring in broedtijd) met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.
  • op basis van de nadere onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er geen procedurele gevolgen zijn aangaande het project.


Daarnaast zullen er verschillende verblijven voor huismussen, vleermuizen en gierzwaluwen worden ingepast.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.

Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).

5.2.3 Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.


Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.


De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

5.2.4 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.5 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Het waterschap maakt grofweg onderscheid in project met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Wanneer de toename van het verhard oppervlak minder is dan 2.000 m² is er vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. In deze gevallen is de gemeente het bevoegd gezag.

5.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan (2015 - 2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.7 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving huidig en toekomstig watersysteem

5.3.1 Locatie plangebied

Fase 2 wordt begrensd door de Stephensonstraat, Newtonstraat, Drebbelstraat en aan de zuidzijde door fase 1. De gemiddelde maaiveldhoogte ter plaatse van de onderzoekslocatie bedraagt circa 18 m+NAP.

Verhard oppervlak in de huidige en nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80311-0301_0015.png"
Opmerkingen:

- 10 % van de tuinen en de grondgebonden woningen zijn als verhard beschouwd;
- voor parkeerplaatsen is gerekend met volledige verharding in de vorm van betonstraatstenen. Wanneer in de nadere uitwerking gekozen wordt voor half-verharding (50% verhard) kan dit verrekend worden.


De toename van het verhard oppervlak bedraagt 3.146 m².

De watersystemen die op de locatie en in de omgeving voorkomen worden onderverdeeld in grondwater, oppervlaktewater, regenwater en afvalwater. De eerste twee watersystemen worden hieronder weergegeven.

Grondwater
De gemiddelde stijghoogte van het freatisch grondwater bedraagt circa 14 m+NAP. De regionale stromings-richting van het freatisch grondwater is noordoostelijk. De regionale stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerende pakket is globaal noordelijk. Tijdens het bemonsteren van de peilbuizen in maart 2017 bij het door Tritium Advies uitgevoerde verkennend en aanvullend bodemonderzoek is het grondwater aangetroffen op een diepte variërend van 1,50 m-mv tot 2,00 m-mv.

Oppervlaktewateren
In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater van betekenis aanwezig.

Ecosystemen
Het plangebied ligt niet in een natuurgebied. Op een afstand van circa 500 meter ten noordwesten van het plangebied is het park 'Philips de Jongh' gelegen. Dit park en enkele omliggende gebieden zoals bijvoorbeeld 'Landgoed De Wielewaal' behoren tot de Ecologische hoofdstructuur (EHS/NNB). Waterloop 'Groote Beek' stroomt door dit EHS-gebied.

Bodem
Conform voornoemd bodemonderzoek bestaat de vaste bodem van het plangebied tot circa 2,00 m-mv uit matig fijn zand. Vanaf circa 2,00 m-mv tot circa 4,00 m-mv (einddiepte diepste boring) bestaat de bodem hoofdzakelijk leem en is sterk zandig.

5.3.2 Uitgangspunten waterbergingsadvies

Voor de dimensionering van de eventuele infiltratie- of bergingsvoorzieningen zijn de volgende parameters van belang:
- de k-waarden van de ondergrond;
- de afgekoppelde oppervlakken die worden aangesloten op de voorziening;
- de te verwachten neerslag, evenals de intensiteit ervan.

Voor de afvoer van hemelwater geldt het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor behandeling van dit water geldt de waterkwantiteitstrits, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 4 het minst wenselijk is:

1. hergebruiken;
2. vasthouden;
3. bergen;
4. afvoeren naar oppervlaktewater.

Deze trits dient te worden doorlopen en er dient beargumenteerd te worden voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is het noodzakelijk om water te bergen of af te voeren naar oppervlaktewater.


Bij 'bergen' kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een buffersloot met een geknepen afvoer naar een nabij gelegen watergang. De te bergen hoeveelheid hemelwater dient conform de Brabantbrede keur 2015 te worden berekend met een bui van 600 m³ per hectare. De initiatiefnemer dient deze berging in principe op eigen terrein te realiseren. Conform het beleid van zowel gemeente als waterschap dient de uitbreiding van het verhard oppervlak namelijk hydrologisch neutraal te zijn. De maatgevende berging dient berekend te worden met de rekenregel: Benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m).

De benodigde compensatie bedraagt : 3.146 m² x 1 x 0,06 = 189 m³

5.3.3 Overleg met waterschap en gemeente

Waterschap De Dommel
In april 2012 is met Waterschap De Dommel gestart met overleg ten aanzien van plan Celsius in zijn geheel. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van waterhuishouding:
-hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
-om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden;
-ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd;
-bij nog nader uit te werken plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 19 juni 2012 heeft Waterschap De Dommel positief gereageerd op de waterparagraaf opgenomen in het moederplan.

Gemeente Eindhoven
Om bij de verdere uitwerking van de plannen tot een hydrologisch neutrale inrichting te komen heeft op 6 november 2015 een overleg plaatsgevonden tussen gemeente en initiatiefnemer. Tijdens het overleg is afgesproken dat er sowieso een gescheiden stelsel wordt aangelegd. Verder zal er voor 'bergen' in plaats van 'infiltreren' worden gekozen. Bij omliggende plannen zoals bijvoorbeeld het direct aangrenzende plan 'Vredeoord' is namelijk gebleken dat infiltratie geen haalbare kaart in dit gedeelte van Eindhoven is.


5.3.4 Oplossingsrichting

In fase 1 is als pilot een bergingspakket middels drainvoeg systeem toegepast. Dit principe is erop gebaseerd dat het hemelwater middels de viltvoegen infiltreert naar het ondergelegen bergingspakket. Afhankelijk van de beschikbare holle ruimte in de onderliggende fundering zal het water daarin worden geborgen of overstorten middels de overstortvoorzieningen in de inspectieputten. Deze putten zijn vervolgens met een verzamelleiding aangesloten op het gemeentelijke stelsel.

Het water wordt hierdoor zo veel mogelijk zichtbaar afgevoerd, van woningen via molgoten naar zowel de wadi's in het middengebied als naar de centrale bergingsvoorzieningen onder de parkeerplaatsen. Op deze manier zal het hemelwater derhalve vertraagd worden afgevoerd richting de nog aan te leggen grote waterbergende voorziening van het direct ten noorden gelegen plan 'Vredeoord'.

Door de gefaseerde uitvoering van fase 1 is geconstateerd dat gedurende meerdere regenbuien met diverse neerslag intensiteiten het bovengenoemde principe goed functioneert. Om de afvoer van de huisaansluitingen op het bergingspakket te realiseren was in fase 1 het principe van spuwers en exfiltratiekolken toegepast. Dit principe heeft ermee te maken dat door de werking van de communicerende vaten het water als eerste op het laagste punt eruit komt. Theoretisch zou dit ter hoogte van de parkeerpockets moeten zijn. Echter bleek in de praktijk dat dit niet overal even goed functioneerde. Hierop zijn vervolgens aanpassingen doorgevoerd waarbij de verzamelleidingen ondergronds op het bergingspakket zijn aangesloten. Deze aanpassingen zijn recent doorgevoerd en zullen de komende tijd geëvalueerd worden.

Voor fase twee zullen deze bevindingen meegenomen worden en wordt gekeken op welke wijze de afvoer van huisaansluitingen op de bergingspakketten het beste gerealiseerd kan worden zonder dat dit negatieve effecten heeft. In fase 2 zal, zoals ook weergegeven in de bijlage van deze toelichting, op een drietal plaatsen een hemelwaterberging onder de parkeerpockets worden aangebracht. De bergingscapaciteit van de betreffende pockets voldoen ruim aan de gestelde normen voor hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Mocht in extreme gevallen de situatie ontstaan dat de pakketten verzadigd zijn dan zal het regenwater middels overstortvoorzieningen in de aan te brengen inspectieputten vertraagd worden afgevoerd naar het gemeentelijk riool. Tevens zal in het groene hart van het plan een wadi worden aangelegd welke ook nog een bergingscapaciteit heeft. Deze berging is niet noodzakelijk om de bergingsopgave te behalen maar geldt als extra buffer. De insteek van deze wadi is om bewoners bewuster te maken van het veranderende klimaat. Indien deze wadi verzadigd raakt zijn er op meerdere plaatsen overstortvoorzieningen meegenomen welke aansluiten op het nieuw aan te leggen regenwaterriool in het plan. Deze buizen zullen tijdelijk overstorten op het GWA riool in de omliggende straten. Op termijn (bij uitwerking fase 3 en 4) zal nog een regenwaterriool aangelegd worden welke gaat overstoren op de rivier de Grote Beek via plan Vredeoord. Daar worden vervolgens waar mogelijk alle nieuw aangelegde regenwaterriolen van alle fases van plan Celsius op aangesloten. Op deze wijze wordt voldoende gewaarborgd dat bij verzadiging van de bergingsvoorzieningen het water wordt afgevoerd middels de riolering en niet zal toetreden tot de woningen.

De exacte locatie, dimensionering en uitwerking van het rioleringssysteem zal in samenspraak met de gemeente Eindhoven in een later stadium (bij de technische uitwerking) nader worden bepaald. In dit stadium zal tevens met alle betrokken partijen worden bekeken met welke relatief eenvoudige maatregelen (bijvoorbeeld aanpassen straatpeilen) zowel plan 'Celsius' als de directe omgeving klimaatbestendiger is te maken.

Voor de overige twee, nog te ontwikkelen, fasen van plan 'Celsius' geldt dat deze hoogstwaarschijnlijk stedenbouwkundig gezien van vergelijkbare opzet zijn. Derhalve zal met betrekking tot het aspect water dezelfde oplossingsrichting worden gevolgd. Het centraal gelegen Celsiusplein zal hierbij mogelijk verlaagd worden aangelegd zodat het indien nodig als noodberging kan fungeren.

Materiaalgebruik
De afkoppeling van het hemelwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden, zoals uitlogende materialen, bijvoorbeeld zink en lood.

Overige aandachtspunten
In het afwateringsysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben in de tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.

Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn. Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijf functioneren. Ook dienen standleidingen op de juiste manier te worden toegepast zodat voldoende beluchting en ontluchting van de binnenriolering is gewaarborgd en mogelijke stankoverlast wordt voorkomen.


Conclusie
Door realisatie van de ontwikkeling neemt binnen het plangebied het verhard oppervlak met 3.146 m2 toe. Om deze toename te compenseren zijn hemelwater vertragende voorzieningen noodzakelijk met een netto bergende inhoud van minimaal 189 m3. De wateropgave wordt gerealiseerd enerzijds door de aanleg van een waterbergend systeem onder de parkeerplaats (199 m3) en anderzijds in de wadi's (50 m3) gelegen in het middengebied. Daarnaast zal het hemelwater gescheiden van huishoudelijk afvalwater worden ingezameld.

Alvorens het indienen van de omgevingsvergunning voor dit plan, dient de ontwikkelaar goedkeuring van Waterschap de Dommel en gemeente te hebben op het technisch uitgewerkt ontwerp waaruit op te maken is hoe de ontwikkeling haar totale bergings- en vertragingsopgave definitief invult.

Aanvullende opmerkingen waterschap

In aansluiting op het overleg dat heeft plaats gevonden heeft het waterschap nog bij brief van 10 april 2018, kenmerk Z49260/U62229 een formele reactie toegezonden waarbij een tweetal opmerkingen over de waterparagraaf is gemaakt, dat als volgt luidt:

“Op hoofdlijnen ziet het plan er goed uit. Er wordt meer berging gecreëerd en dat sluit goed aan bij een klimaatrobuust watersysteem ontwikkelen (199 m3 onder de parkeerplaatsen en 50 m3 in de wadi's). Een aantal details verdient nog nadere aandacht. Ik verzoek u de onderstaande opmerkingen in het bestemmingsplan te heroverwegen en mee te nemen in het bestemmingsplan:
1. Wat gebeurt er met het water als er een wolkbreuk plaatsvindt? Bij een complete herinrichting is belangrijk dat de maaiveldhoogtes en het hemelwatersysteem op een juiste manier worden ingericht. Met een vertraagde hemelwaterafvoer wordt bereikt dat bij extreme hoeveelheid regenwater water het gebied uit kan lopen in plaats van dat er schade aan de woningen wordt veroorzaakt. In de waterparagraaf wordt hieraan geen aandacht besteed.
2. De tekening in bijlage 5 waterberging is een goede eerste aanzet. Een vervolg hoe de werking van de waterbergingsvoorzieningen P1, P2 en P3, molgotensysteem en een overstortpunt naar het tijdelijke gemengd rioolstelsel geeft mij onvoldoende inzicht. Mogelijk dat het waterschap kennis van de ontwikkeling van het totale plan met alle 4 fases mist.

Alvorens het indienen van de omgevingsvergunning voor dit plan, dient de ontwikkelaar goedkeuring van Waterschap de Dommel en de gemeente te hebben op het technisch uitgewerkt ontwerp waaruit op te maken is hoe de ontwikkeling haar totale bergings- en vertragingsopgave definitief invult.”

Na afstemming tussen het waterschap, de gemeente en RA Infra namens initiatiefnemer heeft laatstgenoemde op 1 mei 2018, kenmerk 16094.1 B7 brf03-0 rwe, over het verzoek van het waterschap om een tweetal punten van de waterparagraaf te verduidelijken, als volgt gereageerd:

  • 1. Conform het beleid van Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen dient voor fase 2, zoals u zelf reeds aangaf in uw brief, een waterbergingsopgave van 189 m3 te worden gerealiseerd, conform de opgestelde waterparagraaf. In het plan hebben wij nu 199 m3 (waterbergende fundering in parkeerpockets) en 50 m3 (wadi's binnengebied) waterberging voorzien. Bij extreme neerslag zal in eerste instantie deze extra capaciteit worden benut. Mocht deze capaciteit echter onvoldoende zijn dan zal het regenwaterstelsel op een tweetal plaatsen (Drebbelstraat en Edisonstraat) tijdelijk (zie punt 2) gaan overstorten op het bestaande gemengde stelsel van de gemeente Eindhoven. Indien dit systeem vanwege extreem weer of een calamiteit onvoldoende afvoermogelijk hebben dan zal de situatie zich voordoen dat er “water op straat” kan komen te staan. De “slok-op” kolken, welke bij de wadi's worden geplaatst als overstortvoorziening bij verzadiging, zullen dan tegenovergesteld gaan werken. Doordat het groene binnenplein lager (ca +18.20) wordt aangelegd dan de bebouwing rondom (bouwpeil +18.45) wordt hiermee nog extra buffercapaciteit gerealiseerd zonder dat het (hemel)water in de woningen zal toetreden.

In de bestaande straten rondom het plan zal de situatie met de ontwikkeling van fase 2 sowieso verbeteren. Dit komt doordat de woningen aan de Edisonstraat, Stephensonstraat, Drebbelstraat en Newtonstraat in de huidige situatie nog op het gemengde rioolstelsel zitten aangesloten en in de nieuwe situatie op het nieuwe regenwaterstelsel. Hierdoor kan het bestaande gemengde stelsel, waarop de omliggende bestaande woningen aangesloten zitten, meer water afvoeren bij extreme buien. Bij een calamiteit kan daarbij water gebufferd worden tussen de trottoirbanden boven de rijbaan, zonder dat water in de woningen zal toetreden.

  • 2. Plan Celsius zal gefaseerd worden uitgevoerd in 4 fases. Insteek hierbij is dat deze 4 fases ieder hun eigen waterbergingsopgave binnen de fase behalen. Bij extreme situaties kan het echter gebeuren dat deze bergingsvoorzieningen niet toereikend zijn. Om in dit soort situatie ook het hemelwater af te kunnen voeren zal een “blauwe ader” worden aangelegd. Deze zal door het plangebied van fase 3, via de wadi welke in nieuwbouwplan Vredeoord wordt gerealiseerd, overstorten op de Grote Beek.

Bij de uitwerking van fase 3 zal openbare ruimte en het rioolstelsel binnen deze plangrenzen opnieuw worden bekeken/aangelegd o.b.v. het stedenbouwkundige plan. In deze fase zal ook de aanleg van de “blauwe ader” richting Vredeoord worden meegenomen zodat “werk met werk” gemaakt kan worden en straten niet onnodig twee keer open moeten. De overstortpunten van fase 1 en 2 zijn zodanig gesitueerd dat deze straks in de uitvoering makkelijk kunnen worden aangesloten op de “blauwe ader”. Momenteel is RHDHV bezig met de berekeningen t.b.v. de overstortvoorziening op de Grote Beek. Wanneer deze gegevens beschikbaar zijn zullen we deze ook voorleggen aan het Waterschap. Aangezien wij als RA infra ook plan Vredeoord voorbereiden en begeleiden kunnen we hiermee de realisatie van de overstortvoorziening waarborgen.

Met deze reactie van RA infra kon het waterschap instemmen.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "2e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 2)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Toetsing aan uitwerkingsregels

Zoals vermeld is dit uitwerkingsplan een uitwerking van het bestemmingsplan "Woensel West 2013". In onderhavig plan wordt de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' gedetailleerd uitgewerkt in de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Daarbij zijn de uitwerkingsregels uit het 'moederplan' opgevolgd. Ook zijn daarbij de regels met betrekking tot de gebieds-, bouw- en functieaanduiding in acht genomen. Navolgend is per uitwerkingsregel aangegeven op welke wijze aan deze regels wordt voldaan in dit uitwerkingsplan.


Artikel 17.2.1 Woningen

a. Binnen het plangebied zal voorzien moeten worden in voldoende parkeergelegenheid.
b. Binnen de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' mogen als hoofdgebouw uitsluitend woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) worden gebouwd.
c. De vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
d. Het aantal woningen mag maximaal 400 woningen bedragen;
e. Het aantal meergezinswoningen mag maximaal 80 woningen bedragen;
f. Ter plaatse van aanduiding 'gemengd' zijn op de begane grond niet-woonfuncties toegelaten:

      • horeca in de categorie 1a
      • ateliers
      • bedrijven in de categorie 1 en 2 met productiegebonden detailhandel
      • dienstverlening
      • maatschappelijk;

Onderhavig plan voorziet in de bouw van 129 eengezinswoningen (zie paragraaf 3.5.1). Er zijn geen hoofdgebouwen anders dan woningen toegestaan en er worden maximaal 18 appartementen (gestapelde woningen) mogelijk gemaakt. Langs de Edisonstraat zijn in de plint van de woningen wel andere functies toegestaan, zoals ateliers, werkruimten en maatschappelijke en buurtvoorzieningen. In de regels van dit uitwerkingsplan zijn de bepalingen van sub f integraal opgenomen. Ook het bepaalde onder sub c wordt integraal overgenomen in de regels. Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Dit is opgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en een onderbouwing daarvan is te vinden in paragraaf 3.7 van deze toelichting.


Artikel 17.2.2 Parkeernormen
In afwijking van het bepaalde in Artikel 20 Parkeereisen mogen ter plaatse de parkeernormen met 0,3 worden verlaagd, mits er voldoende ruimte wordt gereserveerd om in de toekomst alsnog de parkeerplaatsen aan te leggen overeenkomstig de parkeereisen.

In onderhavig uitwerkingsplan zijn de parkeernormen met 0,3 verlaagd. In paragraaf 3.7 van deze toelichting is het aspect parkeren verder toegelicht.

Artikel 17.2.3 Verkeers- en verblijfsgebied

a. Op de voor Verkeer - Verblijfsgebied aan te wijzen gronden mogen voorzieningen voor de verkeersgeleiding en verlichting alsmede andere in de verkeersbestemming passende functies alsmede nutsvoorzieningen worden gebouwd.
b. Verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.


De gronden in voorliggend uitwerkingsplan die zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn niet bestemd voor verkooppunten voor motorbrandstoffen. Wel zijn voorzieningen voor de verkeersgeleiding en verlichting mogelijk, alsmede andere in de verkeersbestemming passende functies en nutsvoorzieningen.

Tevens zijn de entreebouwwerken in deze bestemming geregeld. Dit zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 13,50 meter. Deze bouwwerken worden gerealiseerd tussen de woningen ter plaatse van drie entrees naar het pleintje in het midden van het plangebied.


Artikel 17.2.4 Groen en water
a. Bij de nadere uitwerking wordt bepaald welke gronden in ieder geval dienen te worden gereserveerd voor groen;
b. Bij de nadere uitwerking wordt bepaald welke gronden in ieder geval dienen te worden gereserveerd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In dit uitwerkingsplan is binnen de bestemming 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangegeven dat gronden met deze bestemming mede bestemd zijn voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. In deze toelichting wordt verder aangegeven hoe hiermee omgegaan wordt. Bij de planbeschrijving (paragraaf 2.2) is aangeduid hoe groen en water een plaats krijgen in het ontwerp van het plan. In paragraaf 3.8 wordt nader ingegaan op het aspect groen en in hoofdstuk 5 gebeurt hetzelfde met het aspect water.


Artikel 17.2.5 Nutsvoorzieningen
a. In de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de situering van nutsvoorzieningen.
b. In de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van nutsvoorzieningen.

Binnen zowel de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' is het toegestaan om nutsvoorzieningen op te richten. In de bijbehorende planregels zijn regels gesteld ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.


Artikel 17.2.6 Geluidwerende voorzieningen
a. In de nadere uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de situering van geluidwerende voorzieningen; hiertoe worden bebouwingslijnen op de analoge verbeelding bij het uitwerkingsplan ingetekend.
b. In de nadere uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van geluidwerende voorzieningen.

In het kader van onderhavig uitwerkingsplan is een akoestisch onderzoek verricht naar weg- en railverkeerslawaai. Dit onderzoek is behandeld in paragraaf 4.2. Uit het onderzoek is gebleken dat geluidwerende bron- of overdrachtsmaatregelen niet noodzakelijk, doeltreffend of praktisch onuitvoerbaar zijn. Er worden dan ook geluidwerende materialen en maatregelen toegepast aan de gevels, om een binnenniveau van 33 dB te waarborgen zodat er te allen tijde sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het voorliggende uitwerkingsplan in voldoende mate uitvoering geeft aan de in het moederplan gestelde uitwerkingsregels.

6.5 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in de slotregel. Op basis van de voorgenoemde uitwerkingsregels is gekomen tot de volgende set planregels.


Inleidende regels
In de Inleidende regels wordt de relatie van dit uitwerkingsplan met het moederplan beschreven. Daarnaast bevat dit hoofdstuk de begrippen, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)
Het gaat bij deze bestemming op de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bouwaanduidingen
Binnen de bestemming is de volgende bouwaanduiding opgenomen om specifieke en van de algemene standaard afwijkende bouwwijzen, -hoogten of -massa's mogelijk te maken:
o 'specifieke bouwaanduiding - 1': binnen deze aanduiding zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximale bouwhoogte van 13,5 meter, ten behoeve van bijvoorbeeld een pergola en voorportalen;


Bestemming 'Wonen' (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen.

Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het op basis van bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Functieaanduiding 'gemengd'
Rondom het Celsiusplein en grenzend aan de Edisonstraat is de aanduiding 'gemengd' opgenomen. Behalve wonen, zijn hier ook andere functies toegelaten, zoals horeca in categorie 1a, ateliers, bedrijven in categorie 1 en 2 al dan niet met productiegebonden detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke functies. De functies zijn onderling uitwisselbaar en zijn uitsluitend op de begane grond mogelijk. Op de verdieping kan gewoond worden.

Bouwaanduidingen
Binnen de bestemming is de volgende bouwaanduiding opgenomen om specifieke en van de algemene standaard afwijkende bouwwijzen, -hoogten of -massa's mogelijk te maken:
o 'specifieke bouwaanduiding - 1': binnen deze aanduiding zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximale bouwhoogte van 13,5 meter, ten behoeve van bijvoorbeeld een pergola en voorportalen;

Algemene regels en slotregel

De algemene regels en overgangsregels van het bestemmingsplan Woensel West 2013 blijven van toepassing.

In de Slotregel is opgenomen hoe de regels van dit uitwerkingsplan worden aangehaald.

Bijlage bij de regels
In verband met de eis bij de bouwregels van artikel 4, waarbij wordt verwezen naar het besluit tot vaststellen van hogere grenswaarden, is als bijlage bij de regels het Besluit vaststellen hogere grenswaarden opgenomen.


Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  • 1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • 2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • 3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • 4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • 5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • 6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • 7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Het onderhavige uitwerkingsplan is een uitwerking op het moederplan Woensel West 2013 voor de realisatie van 129 wooneenheden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Er is een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan. Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit uitwerkingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Wel heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap De Dommel. Deze reacties zijn verwerkt in paragraaf 5.4 van de waterparagraaf. Daarnaast is het plan voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant. Naar aanleiding daarvan zijn geen opmerkingen gemaakt.

9.3 Inspraak en samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Op 2 oktober 2017 is er een informatieavond geweest voor de herhuisvesters van fase 3 die onder andere gaan wonen in fase 2. Hierbij zijn ze geïnformeerd over de stedenbouwkundige opzet, planning en de woningtypes. Vervolgens zijn er met herhuisvesters individuele gesprekken gepland voor ieders mogelijkheden en wensen.

Ook heeft een presentatiestand op de kerstmarkt in Woensel-West op 17 december 2017 gezorgd voor veel aanloop van bewoners en omwonenden. Op deze markt zijn de stedenbouwkundige opzet, woningen en openbare ruimte gepresenteerd.

Op 12 maart 2018 is een informatieavond gehouden waarbij het bestemmingsplan en DOSP gepresenteerd werden aan omwonenden en belanghebbenden. Er werden onder andere vragen gesteld over de hoogte van de nieuwe woningen, het aantal nieuwe parkeerplaatsen en wat de planning was met betrekking tot de bouwwerkzaamheden. De omwonenden gaven aan dat ze het mooi plan vonden en het een echte verbetering is ten opzichte van de huidige situatie.

Daarnaast is in het kader van de samenspraak het concept van het ontwerp uitwerkingsplan ter afstemming voorgelegd aan de belangenorganisaties Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), Henri Van Abbestichting en Stichting Wederopbouw Eindhoven. Naar aanleiding daarvan hebben met uitzondering van laatstgenoemde stichting deze belangenorganisaties een reactie gegeven.


De reactie van TGE houdt kort samengevat het volgende in:

Tussen de belangen van TGE en het voorliggend uitwerkingsplan zijn geen conflicten. TGE is akkoord met het uitwerkingsplan mits de volgende opmerkingen word opgenomen.


Ten aanzien van de waterberging is TGE van mening dat het gebruik van groene daken de voorkeur heeft boven de voor het plangebied toe te passen waterbergend systeem. Groene daken dragen bij aan een betere luchtkwaliteit, een effectievere waterberging, een goede isolatie, reductie van hittestress en aan stadsecologie.


TGE merkt op dat in de Natuurparagraaf van de Toelichting van het uitwerkingsplan is vermeld, dat uitsluitend voorzieningen voor de huismus (16) en voor vleermuizen (15) zullen worden gerealiseerd. Ten onrechte is verzuimd te vermelden dat ook voorzieningen voor de gierzwaluw (ten minste 14) zullen worden gerealiseerd ondanks dat dat destijds aan TGE was toegezegd. Daarom wordt verzocht om dit alsnog in de Toelichting van het uitwerkingsplan vast te leggen en bij de uitvoering van het project deze voorzieningen te realiseren.


Standpunt gemeente:
De opmerking van Trefpunt groen om de waterberging liever gerealiseerd te zien in de vorm van groene daken is ook de visie van de gemeente Eindhoven. De gemeente stimuleert het gebruik van groene daken door de waterbergingsopgave te verminderen. De gemeente laat echter de initiatiefnemer vrij in de keuze van de te nemen maatregelen om te voldoen aan de bergingsopgave. Er is geen wettelijk kader waarin is voorgeschreven dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de waterbergingsopgave dient te worden voldaan door het toepassen van groen daken. Daarom wordt daarbij volstaan met een aanbeveling.


De opmerking van TGE om in het plangebied óók verblijfplaatsen voor gierzwaluwen op te nemen (naast die voor huismussen en vleermuizen) wordt onderschreven. Ondanks dat de Wet natuurbescherming dit niet verplicht voorschrijft, zijn wij van mening dat het wel gewenst is. Het betreft een beperkte inspanning die bijdraagt aan duurzaamheid van het plan. Beleidsmatig wensen we dit als gemeente voor duurzaamheid omdat natuur één van de 5 actiepunten is in de door de gemeente vastgestelde Natural Step. Wij hebben initiatiefnemer ter overweging meegegeven om in overleg met een deskundig ecoloog te voorzien in geschikte locaties voor verblijfplaatsen voor gierzwaluwen. Initiatiefnemer heeft inmiddels toegezegd om ook verblijfplaatsen voor de gierzwaluw te realiseren in de beoogde planontwikkeling voor fase 2.


De reactie van de Van Abbestichting is gericht op het volgende:

Van Abbestichting vindt het een goed plan, dat voortborduurt op de in gang gezette vernieuwing van Woensel-west. Het is echter jammer dat niet gerept wordt over de verbinding met Vredeoord en dat suggesties ooit door Buro Lubbers gedaan om het groen vanuit Vredeoord verder Woensel-west binnen te brengen in voorliggend plan niet is opgenomen.


Verder wijst Van Abbestichting op de algemene opmerking die die de stichting steeds herhaalt, dat bij het opstellen van bestemmingsplannen wat betreft archeologie nog steeds wordt uitgegaan van het Beleidsplan 2008-2012 en wat cultuurhistorie betreft van de cultuurhistorische waardenkaart van 2008. Dringend wordt verzocht om actualisatie van dit bestemmingsplan en van deze waardenkaart.


Standpunt gemeente:
Het voorliggend plan is een uitwerking van het moederplan bestemmingsplan Woensel West 2013 dat is gebaseerd op de destijds vastgestelde Stedenbouwkundige ontwikkelingsvisie Woensel West. Dit bestemmingsplan vormt het kader waarbinnen de uitwerking voor het gebied dient plaats te vinden. De in het voorliggend uitwerkingsplan gemaakte keuze voor de invulling van het groen voor het plangebied past binnen dat kader en word door ons ook onderschreven. Er is derhalve geen aanleiding om thans de inpassing van het groen in Woensel West vanuit een andere visie te bezien.


De reactie over de actualisatie van het Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond:
2008-2012 en de Cultuurhistorische waardenkaart van 2008 valt buiten het kader van dit uitwerkingsplan. Desondanks merken wij ten aanzien van deze reactie het volgende op.


Het beleidsplan archeologie 2008-2012 is een van de belangrijke uitgangspunten voor onze Integrale visie Erfgoed 2012; die visie is actueel en ook uitgangspunt voor ons archeologisch beleid. Actualisatie van de onderdelen van de cultuurhistorische waardenkaart is onderdeel van ons programma op het gebied van Erfgoed. In 2017 is in dat kader bijvoorbeeld de digitale informatie over gebouwde monumenten geactualiseerd en makkelijker openbaar toegankelijk gemaakt. In de komende periode willen wij binnen de beschikbare middelen aandacht blijven besteden aan actualisatie van de waardenkaart, waartoe de eerste stappen in samenwerking met uw stichting worden gezet. Daarbij sorteren wij voor op de Omgevingswet. Wij menen hiermee te kunnen volstaan als antwoord op de herhaalde reacties van de Van Abbestichting.


9.4 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpuitwerkingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp uitwerkingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.