Plan: | De Grote Beek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80164-0301 |
Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico´s en effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
1. Plaatsgebonden risico.
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een tenminste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6 /jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van "kwetsbare objecten", alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van "beperkt kwetsbare objecten".
2. Groepsrisico
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Hieronder worden de aspecten van externe veiligheid belicht in relatie tot de diverse risicovolle bronnen en/of objecten die in dit plangebied een rol spelen. Voor dit plangebied zijn met name de volgende aspecten van belang:
Door het Rijk wordt het basisnet spoor voorbereid. Daarin worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 meter van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte. Het eindbeeld van het Basisnet is medio 2012 beschikbaar. Het laat ten aanzien van Eindhoven zien dat ondanks in voorbereiding zijnde plannen tot verdichting in de spoorzone, en toenemend vervoer van gevaarlijke stoffen, dat de risico's ten opzichte van de bestaande situatie zullen afnemen. Het rijk accepteert het dan nog bestaande groepsrisico (2,35x de oriënterende waarde). In de spoorzone in voorbereiding zijnde ruimtelijke plannen zullen na vaststelling in separate bestemmingsplannen worden vastgesteld, c.q. uitgewerkt.
De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' op 19 mei 2009 vastgesteld. Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt o.a. aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid.
Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
Binnen het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen gelegen, namelijk: een LPG-tankstation aan de Vredoord 2a, en een propaantank aan de Boschdijk 771. Verder is naast het terrein een LPG-tankstation aan de Anthony Fokkerweg 10 gelegen, met een invloedsgebied die voor een deel over het plangebied ligt.
Plaatsgebonden risico
Een LPG-tankstation is een categoriale inrichting volgens het Bevi. Dit houdt in dat het plaatsgebonden risico is weergegeven in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het plaatsgebonden risico voor nieuwe plannen moet worden afgelezen uit tabel 1 van de Revi. In de vergunningen van de LPG-tankstations is de doorzet van LPG beperkt tot 1000m3/jaar. De plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) van de tankstations ligt op 45 meter vanaf de vulpunten voor LPG, 25 meter vanaf de ondergrondse LPG-opslagtanks en 15 meter vanaf de LPG-afleverzuilen. De risicocontouren zijn op de verbeelding hieronder weergegeven. Nergens overschrijdt het plaatsgebonden risico de grenswaarde of richtwaarde zoals genoemd in het Bevi.
Een propaantank kleiner dan 13 m3 is geen Bevi-inrichting, maar volgens de Eindhovense criteria wel als risicovol te typeren. Voor de propaantank geldt volgens de Leidraad Risico Inventarisatie een veiligheidsafstand van 20 meter (de tank wordt iedere 4 tot 5 weken gevuld).
Groepsrisico
Voor de hoogte van het groepsrisico is een berekening alleen uitgevoerd voor de huidige situatie, omdat het een (overwegend) conserverend plan betreft. Hierdoor zal het groepsrisico niet toenemen ten gevolge van het plan. In bijlagen 1 en 2 bij deze toelichting zijn de berekeningen te vinden. De berekeningen zijn uitgevoerd met de Rekentool volgens Revi 2004 en Revi 2007. Revi 2007 houdt rekening met de maatregelen die zijn opgenomen in het LPG-convenant, welke zullen worden uitgevoerd door de LPG-branche. In het convenant is afgesproken dat de LPG-branche vóór 1 januari 2010 maatregelen treft die de externe veiligheidsrisico's verminderen bij de overslag van een LPG-tankwagen naar een LPG-opslagtank en langs de transportroute van LPG-tankwagens. Het gaat om de volgende twee maatregelen:
Door het treffen van voornoemde veiligheidsmaatregelen worden externe veiligheidsrisico's kleiner. Als gevolg daarvan zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico met betrekking tot bestaande LPG-tankstations in de Revi in maart 2007 verkleind en wordt het groepsrisico door de maatregelen lager. Het groepsrisico ligt voor beide LPG-tankstations onder de oriëntatiewaarde.
In het plangebied zijn twee ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen Z-519-01 en Z-519-06 (323,9 mm en 40 bar). Volgens de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) dient het plaatsgebonden risico voor de buisleiding te worden berekend met het rekenprogramma “Carola”.
Plaatsgebonden Risico
Door SRE Milieudienst is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) (SRE Milieudienst, nr. 504153, d.d. 1 februari 2012) opgesteld voor de ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Uit de berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op de leidingen liggen. Hierdoor zou volgens het nieuwe beleid op de leidingen kunnen worden gebouwd. Echter, er blijft een belemmeringenstrook van 4 meter gelden. Nieuwe ontwikkelingen en de bestaande bouw liggen buiten deze belemmeringenstroken. De ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen vormen geen belemmering voor ontwikkelingen voor wat betreft het plaatsgebonden risico of belemmeringenstrook.
Groepsrisico
Uit de berekeningen is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen.
Zakelijk rechtsstrook
Het plangebied wordt doorkruist door een 150 kV bovengrondse hoogspanningsverbinding. In het bestemmingsplan zijn voor de veiligheid en voor de instandhouding van deze verbinding normen opgenomen ten aanzien van de afstand van de gebouwen en werkzaamheden tot een hoogspanningsleiding. Deze norm is mede gebaseerd op zaken als draadbreuk, elektrische ontlading en ijzelafzetting. Voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV betreft dit 2 x 25 meter vanuit het hart van de leiding. In het bestemmingsplan is geen bebouwing voorzien binnen deze norm. Ter bescherming van de belangen van de hoogspanningsverbinding is op de kaart de dubbelbestemming 'Leiding -
Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat alleen grondgebruik is toegestaan dat verenigbaar is met de belangen van de hoogspanningsverbinding. Dit houdt in dat geen hoogopgaande beplantingen of functies die het goed functioneren van de leiding kunnen belemmeren zijn toegestaan.
Afbeelding: kaart hoogspanningsverbinding met zone op grond van het voorzorgbeginsel
Veiligheid
Langs de hoogspanningsverbinding ligt een magnetisch veld. De sterkte van een magneetveld wordt uitgedrukt in microTesla. Op grond van het voorzorgbeginsel heeft het ministerie van VROM in oktober 2005 (kenmerk SAS/2005183118) gemeenten, provincies en netbeheerders geadviseerd om nieuwe situaties, waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan een magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde), zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden. De gevoelige bestemmingen die hieronder vallen zijn woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. De afweging in dit bestemmingsplan vindt plaats op basis van een indicatieve zone (gegevens RIVM). Voor een 150 kV verbinding is dit 2 x 80 meter vanuit het hart van de leiding. Binnen deze indicatieve zone zijn in het bestemmingsplan de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Natuur' gelegen. De bestemmingen 'Natuur' en 'Groen' geven geen ruimte voor de bouw van gevoelige bestemmingen. Voor dit deel wordt voldaan aan het advies. De bestemming 'Maatschappelijk' geeft enigszins de ruimte om gevoelige functies toe te laten, zoals een kinderdagverblijf. Derhalve is in het bestemmingsplan, in de algemene aanduidingsregels, een regeling opgenomen met een verbod van gevoelige functies binnen de indicatieve zone. Op de planverbeelding is deze zone aangeduid met de aanduiding 'veiligheidszone-hoogspanningsverbinding'.
Wetgeving
Het plangebied is gelegen op enige afstand (ruim 2,75 km) van de Luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart.
De luchtvaart wordt beschouwd als een risicovolle activiteit. De voormalige Luchtvaartwet kende nog geen normstelling en beoordelingskader voor externe veiligheid. In de vigerende Wet luchtvaart is het reguleringsregiem uitgebreid met de milieuthema's externe veiligheid en lucht. Het regiem voor externe veiligheid is voor burgerluchthavens direct in werking getreden. Voor een militair vliegveld kan de minister van defensie besluiten dat te doen. De minister kan van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik maken.
Regelgeving voor Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens
In 2009 is de Regelgeving voor Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving moet een AMvB worden opgesteld. Hierbij moet bij aangewezen luchthavens (waaronder ook militaire luchthavens), een luchthavenbesluit worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Voor Eindhoven is een dergelijk besluit nog niet genomen. Waarschijnlijk treedt het Luchthavenbesluit Eindhoven eind 2013 in werking, zonder dat daarin regels over externe veiligheid zijn opgenomen.
Ruimtelijk interimbeleid voor de luchthaven Eindhoven/plaatsgebonden risico
In een brief van 28 oktober 2009 van het (voormalig) Ministerie van VROM is het ruimtelijk interimbeleid voor de luchthaven Eindhoven opgenomen. In de bijlage bij deze brief zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een gemeente zich moet houden binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour van de luchthaven Eindhoven. Het beperkingengebied ligt geheel buiten het plangebied van de Grote Beek. In het bestemmingsplan hoeft hiermee dan ook geen rekening te worden gehouden.
Groepsrisico
Momenteel is nog niet duidelijk of het Rijk rondom luchthavens ook het groepsrisico als norm/toetsingskader rondom luchthavens gaat hanteren. Het is naar analogie van andere risicobronnen (bedrijven, transportassen) mogelijk om het groepsrisico te bepalen. In een proef voor de luchthaven Schiphol is dit in 2006 gedaan. Of en hoe een kader voor Schiphol wordt doorvertaald naar regionale luchthavens is onbekend. Het groepsrisico geldt vooralsnog dus niet als norm of toetsingskader.
Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de regionale brandweer.
Bij brief van 22 januari 2013 (kenmerk 13.U.00316) heeft de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven advies uitgebracht. De Veiligheidsregio kan instemmen met het bestemmingsplan, maar adviseert de directie van de GGzE erop te wijzen dat bij uitbreiding en/of functiewijzigingen op het terrein de calamiteitenplannen en procedures aangepast moeten worden, en dit in overleg met de Veiligheidsregio te doen.
Bovenstaande punten worden hieronder nader behandeld en toegelicht.
Op 19 mei 2009 heeft de gemeenteraad de visie “Externe Veiligheid, risico's de maat genomen” vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.
Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico
Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied spoor en buisleiding. Verder zijn twee risicovolle bedrijven gelegen binnen het plangebied en één risicovol bedrijf buiten het plangebied met een invloedsgebied over het plangebied. Bij het bestemmingsplan zijn twee kwantitatieve risicoanalyses gevoegd van de twee LPG-tankstations (bijlagen 1 en 2) en een risicoanalyse van de buisleidingen, bijlage 3. Uit de risicoanalyses blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. Voor de exacte waarden wordt verwezen naar bijlagen 1, 2 en 3 bij de toelichting.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor de risicovolle bedrijven zijn milieuvergunningen verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de stand der techniek (Best Beschikbare Technieken; BBT). Met de invoering van Basisnet worden diverse maatregelen aan het spoor doorgevoerd. Voor het spoor zijn bronmaatregelen, zoals ATVVV en het 'Warme-BLEVE-vrij' rijden denkbaar. Op 14 mei 2012 is het convenant 'Warme-BLEVE-vrij' samenstellen en rijden van treinen ondertekend. In het convenant is vastgelegd dat de kans op een warme BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) moet worden verlaagd. Een warme BLEVE kan ontstaan als een wagon met brandbare vloeistof lek raakt in de directe nabijheid van een wagon met brandbaar gas. Hierdoor kan bij een brand de tank met brandbaar gas bezwijken. De reactie tussen beide stoffen kan leiden tot een vuurbal met een doorsnee tot 200 meter.
Door de twee stoffen niet in wagons achter elkaar te vervoeren, maar rekening te houden met een veiligheidsafstand, vermindert de kans op een gaswolkontploffing.
Mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Binnen de gemeente Eindhoven is de grond schaars. Vanuit maatschappelijk oogpunt dient de gemeente de maatschappelijke functie de mogelijkheid te geven om te kunnen groeien. Hiervoor dienen locaties te worden aangewezen. In het vigerende bestemmingsplan is het gebied al bestemd als maatschappelijke functie. Het bestemmingsplan is met name conserverend. Op de bronnen heeft het bestemmingsplan, behoudens de eigen personencapaciteit, geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Mogelijke bron- en/of 'end of pipe'-maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden:
Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.
Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten (i.c. de LPG-tankstations en de propaantank), kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.
Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 35 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Binnen 30 meter van het spoor worden geen gebouwen gerealiseerd.
Voor brand als het gevolg van een ongeval bij een buisleiding geldt dat naarmate verder van de bron de warmtestraling afneemt. De effectafstand (1% lethaal) van de leiding binnen en nabij het plangebied is 140 meter, de hitte op deze afstand bedraagt 12,5 kW/m2. Effectafstanden worden bepaald door een zogenaamde guillotinebreuk. Het gas ontsteekt en er treedt een flashfire op gevolgd door een flare. De kans op een guillotinebreuk is klein. Het meest geloofwaardige scenario is een lek in de buisleiding. De effectafstand voor de leiding van 12 inch en 40 bar ligt op de leiding. Gelet op de kleine kans op een guillotinebreuk en de extra kosten die gemaakt moeten worden aan panden is het niet zinvol dit op te leggen in het bestemmingsplan. Verder zijn de effectafstanden zeer klein bij een lek van een buisleiding dat het niet zinvol is hier iets voor op te nemen in het bestemmingsplan.
Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. De enige afdoende maatregel hiertegen is het luchtdicht uitvoeren van de gebouwen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. De maatregel is gemakkelijk uit te voeren door een noodstop bij bijvoorbeeld de receptie van panden. Deze maatregel geldt voor alle nieuwe gebouwen waar personen verblijven binnen het bestemmingsplan.
Conclusie
Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.