direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf - 2
Plan: Bedrijventerrein GDC-Noord 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80040-0303

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. handel en bedrijf in de vorm van bedrijven:
  • met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m² en;
  • waarvan de bedrijfsvoering geheel of nagenoeg geheel (minimaal 85%) bestaat uit overslag, groupage, distributie en assemblage van goederen, niet zijnde afvalstoffen, en;
  • die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of kwetsbare objecten, en;
  • voor zover het reeds aanwezige bedrijven betreft, die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • inclusief de met de bedijfsvoering verband houdende logistieke dienstverlening en kantoorfaciliteiten, doch uitgezonderd detailhandel;
  • b. handel en bedrijf in de vorm van opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen, compostering hieronder begrepen:
  • met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m² en;
  • die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, en mits niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of zelfstandige kantoorvestiging en/of kwetsbaar object;
  • opslag, verwerking en overslag van organische afvalstoffen, voor zover dit niet in de buitenlucht plaatsvindt, is toegestaan met uitzondering van berm- en slootmaaisel en dierlijk afval;
  • c. productiegebonden detailhandel deel uitmakende van bedrijven vermeld onder a. en/of b., met uitzondering van detailhandel in voedings – en genotmiddelen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2-3', tevens voor transportdoeleinden in de vorm van (een) raccordement(en);

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. buitenopslag, met uitzondering van organisch afval. Opslag van A-, B- en C-hout in de buitenlucht is wel toegestaan;
  • g. het in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van groenafval uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2–4';
  • h. erven en terreinen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. infrastructurele voorzieningen, waaronder kavelontsluitingsweg;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen met uitzondering van waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins;
  • m. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. kantoorruimten dienen te worden geïntegreerd in het hoofdgebouw dan wel te worden gebouwd als zelfstandig hoofd- of bijgebouw;
  • c. de hoogte van hoofdgebouwen bedraagt minimaal 5 en maximaal 20 meter;
  • d. de hoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 20 meter;
  • e. gebouwen dienen te zijn voorzien van een dak waarvan de helling tussen de 1o en 3o bedraagt;
  • f. voor zover bouwpercelen zijn gelegen aan een niet op de verbeelding voorkomende kavelontsluitingsweg bedraagt de afstand tussen gebouwen en de naar de kavelontsluitingsweg gerichte grens van het bouwperceel minimaal 17 meter;
  • g. de onderlinge afstand tussen gebouwen op het zelfde bouwperceel en de afstand tussen gebouwen en de grens met een ander bouwperceel bedraagt ten minste de helft van de hoogte van het hoogste gebouw met een minimum van 5 meter;
  • h. het bebouwingspercentage bedraagt minimaal:
  • 50 voor bedrijven in de sectoren industrie en handel;
  • 40 voor bedrijven in de sectoren transport en dustributie;
  • 7 voor bedrijven in de sector inzameling en verwerking van afval;
  • i. voor het aantal parkeerplaatsen gelden de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 2.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van andere binnen het bouwvlak te realiseren bouwwerken bedraagt niet meer dan:
  • 20 m voor wat betreft voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, terreinverlichting en telecommunicatie;
  • 12,5 m voor voorzieningen in het kader van brandpreventie en -bestrijding, zoals een reservoir voor bluswater;
  • 5 m voor overige bouwwerken;
  • b. buiten het bouwvlak zijn erf- en terreinafscheidingen toegestaan tot een hoogte van niet meer dan 2,5 meter.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.3.2 Externe veiligheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de wijze van uitvoering van de bebouwing, ten behoeve van bouwkundige maatregelen op het gebied van externe veiligheid waarbij in nieuw te bouwen kantoorruimten met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m2 een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem aanwezig dient te zijn.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2:

  • a. en toestaan dat hoofd-en bijgebouwen vóór de naar de ontsluitingsweg gerichte zijde van het bouwvlak worden gebouwd indien de bedrijfsvoering dit vereist, met dien verstande dat de afstand van gebouwen tot de naar de ontsluitingsweg gerichte grens van het bouwperceel tenminste 17 meter bedraagt;
  • b. en toestaan dat een lager percentage van het bouwperceel wordt bebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • 1. het percentage is niet lager dan 50% van het voor de desbetreffende sector van toepassing zijnde minimumpercentage;
  • 2. de omgevingsvergunning geldt voor de duur van maximaal 5 jaren;
  • 3. mede aan de hand van een te overleggen bedrijfsontwikkelingsplan is aantoonbaar dat het minimale bebouwingspercentage niet haalbaar is voor het te vestigen bedrijf;
  • 4. de tijdelijke omgevingsvergunning is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar;
  • 5. de tijdelijke omgevingsvergunning is vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit aanvaardbaar;
  • 6. de ruimtelijke en functionele structuur wordt niet onevenredig aangetast;
  • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  • 8. gebruik wordt gemaakt van maatregelen om duurzaam bouwen toe te passen.

Ten aanzien van sub 1. en 2. kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken indien voor de bedrijfsvoering geen dan wel een lager percentage bebouwing is vereist.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Risicovolle inrichtingen

Ten aanzien van risicovolle inrichtingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een risicovolle inrichting is slechts toegestaan als de PR10-6/jaar contour van die inrichting niet buiten de eigen bouwperceelsgrenzen ligt. In afwijking hiervan mag de PR10-6/jaar contour buiten de eigen perceelsgrens vallen voor zover de contour over de bestemming 'Groen', 'Verkeer' of 'Verkeer - Railverkeer' ligt;
  • b. een bestaande risicovolle inrichting waarvan de PR10-6/jaar contour ligt buiten de eigen bouwperceelsgrens mag worden voortgezet of gewijzigd mits de op de verbeelding aangeduide PR10-6/jaar contour niet wordt vergroot en/of gewijzigd;
  • c. een bedrijf gelegen nabij een risicovolle inrichting mag, binnen de PR10-6/jaar contour van die nabij gelegen risicovolle inrichting,
    a. geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bouwen dan wel
    b. een bouwwerk in gebruik nemen als een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object;
  • d. het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen mag reiken buiten de plangrens van het bestemmingsplan mits direct daarbuiten over bedrijfsbestemmingen met hetzelfde risicoprofiel uit de Visie Externe Veiligheid, infrastructuur, water of openbaar groen.

4.5.2 Afwijking risicovolle inrichting

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 sub c en het bouwen van bouwwerken en/of in gebruik nemen van bouwwerken als een beperkt kwetsbaar object binnen de PR10-6/jaar contour van de nabij gelegen risicovolle inrichting toelaten, mits:

  • a. het bedrijf dat een verzoek om omgevingsvergunning indient, aantoont dat het bij het bouwen en/of gebruik gaat om arbeidsextensieve activiteiten en mits
  • b. bij een toename van het groepsrisico uit een advies van de Veiligheidsregio Zuidoost Brabant blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn tot zelfredzaamheid voor de bevolking en voldoende mogelijkheden voor de bereikbaarheid voor hulpverlening en rampbestrijding.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 sub d en een groter invloedsgebied toestaan, mits het groepsrisico verantwoord wordt geacht.

4.5.3 Wijziging voor opnemen PR 10-6/jaar contour van risicovolle inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3.6 jo. 3.9a Wro, door de gehele PR 10-6/jaar contour van een risicovolle inrichting op de verbeelding aan te duiden. Deze wijzigingsbevoegdheid geldt als de PR 10-6/jaar contour van een risicovolle inrichting gedeeltelijk ligt buiten de eigen bouwperceelsgrenzen en buiten de bestemming 'Groen', 'Verkeer' en 'Verkeer - Railverkeer'. De PR 10-6/jaar contour van een risicovolle inrichting mag gedeeltelijk buiten de eigen bouwperceelsgrenzen liggen, mits:

  • a. het gedeelte van de PR 10-6/jaar contour van de risicovolle inrichting dat buiten de eigen bouwperceelsgrenzen ligt, niet ligt over een (geprojecteerd) kwetsbaar object en ligt binnen de plangrens;
  • b. het gedeelte van de PR 10-6/jaar contour van de risicovolle inrichting dat buiten de eigen bouwperceelsgrenzen ligt, niet ligt over een (geprojecteerd) beperkt kwetsbaar object, tenzij daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn en uit een advies van de Veiligheidsregio Zuidoost Brabant blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn tot zelfredzaamheid voor de bevolking en voldoende mogelijkheden voor de bereikbaarheid voor hulpverlening en rampbestrijding.

 

4.5.4 Wijziging aanduiding PR 10-6/jaar contour van risicovolle inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3.6 jo. 3.9a Wro, door de aanduiding van de PR 10-6/jaar contour van een risicovolle inrichting op de verbeelding te wijzigen en/of te verwijderen. Deze wijzigingsbevoegdheid geldt als de op de verbeelding aangegeven PR 10-6/jaar contour die buiten de eigen bouwperceelsgrens ligt:

  • a. vervalt en/of binnen de eigen bouwperceelsgrenzen komt te liggen. In deze situaties kan de aanduiding van de PR 10-6/jaar contour van een risicovolle inrichting op de verbeelding helemaal worden verwijderd;
  • b. verkleind en/of verplaatst, mits het oppervlak van de PR 10-6/jaar contour dat buiten de eigen bouwperceelsgrens ligt, als gevolg van deze wijziging niet vergroot en mits niet gelegen buiten de plangrens.

 

4.5.5 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van organisch afval in het kader van de in 4.1 onder b bedoelde activiteiten anders dan in afgesloten containers. Opslag, verwerking en overslag van A-, B- en C-hout in de buitenlucht is in tegenstelling tot het voorgaande wel toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf 2–4', is, in tegenstelling tot het voorgaande, het in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van groenafval wel toegestaan.
  • b. opslag, verwerking en overslag van berm- en slootmaaisel en dierlijk afval;
  • c. inrichtingen en installaties ten behoeve van de verwerking van afvalwater, gier en mest, radioactief afval, autowrakken en groot chemisch afval, en het storten en verbranden van afval;
  • d. het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken voor de opslag van goederen indien het onbebouwde gronden betreft buiten het in 4.2.1 onder a bedoelde bouwvlak;
  • e. het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken voor de opslag van goederen indien het onbebouwde gronden betreft binnen het in 4.2.1 onder a bedoelde bouwvlak, voor zover:
    • 1. de hoogte hiervan meer bedraagt dan de hoogte van het op het betreffende perceel aanwezige hoogste gebouw dan wel meer bedraagt dan 10 meter;
    • 2. bij handel en bedrijf in de vorm van opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen, compostering hieronder begrepen, de hoogte hiervan meer bedraagt dan 1,5 maal de hoogte van het aanwezige hoogste gebouw dan wel meer bedraagt dan 15 meter;
  • f. het gebruik, in gebruik geven of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • g. gebruik van bedrijfsgebouwen voor kantoordoeleinden, anders dan ten dienste van het aldaar gevestigde bedrijf;
  • h. het gebruik, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • i. het gebruik, in gebruik geven of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan vermeld in lid 4.1 sub c.
  • j. het gebruik van gronden als waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins;
  • k. het gebruik, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van obj.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:

  • a. voor bedrijven die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten mits het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die zijn genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de categorieen 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 en mits het bedrijven betreft waarvan de bedrijfsvoering geheel of nagenoeg geheel bestaat uit overslag, groupage, distributie en assemblage van goederen, niet zijnde afvalstoffen, danwel bedrijven gericht op opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen, compostering hieronder begrepen, allen mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, zelfstandige kantoorvestigingen of kwetsbare objecten;
  • b. voor bedrijven die in de Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd in de categorieën 1 of 2 indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
  • 1. het bouwperceel dient voor minimaal 50% te worden bebouwd, waarbij;
  • 2. voor een bedrijfsactiviteit in categorie 1 sprake dient te zijn van een bouwperceel met een oppervlakte van te minste 20.000 m2;
  • 3. voor een bedrijfsactiviteit in categorie 2 dient sprake te zijn van een bouwperceel met een oppervlakte van te minste 10.000 m2;
  • 4. er geen sprake is van een geluidszoneringsplichtige inrichting en/of kwetsbare objecten.

4.6.2 Afwijkingsbevoegdheid buitenopslag groenafval

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.5, sub a, en toestaan dat, anders dan in afgesloten containers, groenafval in de buitenlucht wordt opgeslagen, verwerkt of overgeslagen mits het ministerie van Defensie schriftelijk heeft verklaard dat op basis van een door de initiatiefnemer overgelegde fauna-effectstudie is aangetoond dat een grondgebruik of bestemming voor buitenopslag van groenafval niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven.