Plan: | Kom Vessem, Postels Huufke ong. |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0770.BPVposhuufong5023-ONTW |
Het voornemen bestaat om een woning te realiseren op het perceel tussen Postels Huufke 22 en 24 in de kern Vessem, gemeente Eersel. Op basis van het geldende bestemmingsplan is er al wel een woonbestemming op het perceel gelegen, maar is hierbinnen geen bouwvlak opgenomen. Daardoor is het op dit moment niet mogelijk om daadwerkelijk een woning binnen de woonbestemming te realiseren. Voorliggend plan voorziet met een bestemmingsplanwijziging in het toevoegen van een bouwvlak. Initiatiefnemer is van plan het perceel mét bouwvlak te verkopen, zodat de toekomstige eigenaar van het perceel een woning op het perceel kan realiseren.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk. Met deze herziening van het bestemmingsplan dient aan de hand van deze toelichting aangetoond te worden dat de toevoeging van een bouwvlak voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijk deel van de kern Vessem, ten noorden van het Postels Huufke, die aan de westzijde aansluit op de doorgaande ontsluitingsweg, de Mr. de la Courtstraat. Vessem behoort tot de drie noordelijke dorpen van de gemeente Eersel en heeft een landelijke ligging.
De oostzijde van de kern Vessem is een bebost gebied waartussen woningbouw gesitueerd is. Het beboste gebied loopt ten noordoosten van het plangebied over in Natuur Netwerk Brabant (NNB).
Ligging plangebied op topografische kaart in breder verband
Ligging plangebied in breder verband
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kom Vessem' (vastgesteld op 23 maart 2021) zijn de gronden van het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Wonen - Woonbos' alsmede de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing Op basis van deze gebiedsaanduidingen gelden er regels ten aanzien van maximaal toelaatbare bouwhoogten respectievelijk de bescherming van de grondwaterkwaliteit van openbare drinkwatervoorzieningen.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Vessem' met ligging plangebied rood omlijnd
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het door het ontbreken van een bouwvlak binnen de woonbestemming niet rechtstreeks mogelijk om een woning op het perceel te realiseren. Met voorliggend plan wordt met een bestemmingsplanwijziging een bouwvlak aan het perceel toegevoegd om de realisatie van een woning alsnog mogelijk te maken.
In Hoofdstuk 1 wordt de aanleiding en het doel van het planvoornemen, de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan omschreven. In Hoofdstuk 2 is de huidige situatie van het plangebied, het planvoornemen en het aspect verkeer en parkeren beschreven. Hoofdstuk 3 voorziet in de toetsing van het planvoornemen aan het geldende Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De toetsing van de ontwikkeling aan de omgevingsaspecten vindt plaats in Hoofdstuk 4, waarna in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 respectievelijk de juridische toelichting en de uitvoerbaarheid van het planvoornemen beschreven worden.
In de huidige situatie is het plangebied overwegend bestaand uit bebost gebied. Er is op dit moment geen bestaande bebouwing en/of verharding binnen het plangebied aanwezig. Het perceel wordt aan straatzijde het Postels Huufke afgeschermd met een laag hekwerk.
Het perceel is kadastraal bekend als kadastrale gemeente Vessem, sectie E, perceelnummer 2334 en heeft een perceeloppervlakte van 2.450 m2.
Obliek met globale ligging plangebied
Het plangebied grenst zowel aan de west-, noord- als oostzijde aan bestaande burgerwoningen met privé tuin als onderdeel van het woonbos ter plekke. Ten zuiden van de planlocatie is de weg het Postels Huufke gesitueerd.
Voornemen
Het planvoornemen betreft het mogelijk maken van de bouw van een vrijstaande nieuwbouwwoning op de planlocatie. Initiatiefnemer is voornemens om het perceel na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan (met woonbestemming én bouwvlak) te verkopen, zodat de nieuwe eigenaar een nieuwbouw woning op de locatie kan realiseren. Op dit moment is er dan ook nog geen concrete invulling van de te bouwen woning. Voorliggend bestemmingsplan is een kaderstellend plan waar de nieuw te realiseren woning in de toekomst aan moet voldoen.
De gemeente heeft op 29 november 2022 onder enkele voorwaarden reeds principemedewerking aan het initiatief verleend. Belangrijkste randvoorwaarde betrof dat de nieuwe woning qua maatvoering (oppervlak, bouwhoogte en goothoogte) dient aan te sluiten bij omliggende woningen. Hiertoe wordt een bouwvlak voorgesteld van 15 meter diep, met een bouw- en goothoogte van 8 respectievelijk 5 meter.
In de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan is geborgd dat voldaan wordt aan de voorgestelde maatvoering conform de reeds verleende principemedewerking.
Landschappelijk inpassingsplan
Landschappelijk inpassingsplan
De landschappelijke inpassing van de woonkavel omvat het zorgvuldig afwegen van verschillende elementen om de bebouwing harmonieus te integreren in het omringende landschap. Dit inrichtingsplan is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Het bouwvlak binnen de woonbestemming zal naar verwachting ingevuld worden met een hoofdgebouw en een bijgebouw. De getoonde indeling is indicatief. Om het bouwvlak optimaal te benutten zullen er, naar huidig inzicht, enkele bomen moeten worden gekapt. Hierbij wordt uitdrukkelijk de voorkeur gegeven aan bomen in een relatief slechte staat. Het huidige boskarakter van de kavel zal worden behouden en versterkt door het toevoegen van opgaand groen langs de randen van het perceel. Er zal ook een open ruimte ten noorden van de nieuwe bebouwing worden behouden, zodat er ruimte blijft om te verblijven. Door deze aspecten zorgvuldig af te wegen en een gevoel van harmonie en balans te creëren, zal de bebouwing naadloos opgaan in het omringende landschap.
Met het planvoornemen wordt de bouw van één nieuwbouw woning mogelijk gemaakt. Op basis van de CROW (uitgave december 2018) geldt voor een vrijstaande koopwoning in rest bebouwde kom in een weinig stedelijk gebied een maximale parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen en een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per etmaal.
Parkeren
In de toekomstige situatie zal bij de bouw van de woning voldaan moeten worden aan een parkeernorm van 3 parkeerplaatsen. Een toetsing aan de parkeernorm is op dit moment door het ontbreken van een concreet bouwplan nog voorbarig. Gezien de ruime opzet van het perceel is het aannemelijk dat binnen het plangebied 3 parkeerplaatsen voor voertuigen gerealiseerd zullen worden. Daarnaast is het voor de toekomstige bewoners zelf én de omgeving niet wenselijk om de voertuigen aan het Postels Huufke te parkeren. De toekomstige bewoners zullen de voertuigen op eigen terrein parkeren.
Verkeersgeneratie
In de toekomstige situatie zal de bouw van de vrijstaande woning een maximale verkeersgeneratie van 9 verkeersbewegingen per etmaal ten gevolge hebben. De verkeersbewegingen zullen via het Postels Huufke afgewikkeld worden. Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen zal dit niet tot verdere problemen leiden. De capaciteit van de bestaande weg wordt afdoende geacht.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
In de NOVI wordt prioriteit gegeven aan toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Dit houdt in dat landgebruik in balans moet worden gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste moeten gaan van landschappelijke kwaliteiten.
Beoordeling
Het planvoornemen betreft een lokale ontwikkeling. Er zijn daarmee niet direct rijksbelangen in het geding.
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Hierbij wordt bijgedragen aan het creëren van sterke en gezonde steden en regio's. Met het planvoornemen worden de kenmerken en identiteit van het gebied behouden en waar mogelijk versterkt, onder meer door aanplant van nieuwe bomen op de planlocatie.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de NOVI.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Beoordeling
Uitsnede kaart militaire luchtvaartterreinen met ligging plangebied
Op basis van de Rarro is het plangebied gelegen binnen het Obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Eindhoven. Dit is in het geldende bestemmingsplan doorvertaald naar de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden'.
Uitsnede kaart Obstakelbeheergebied (Funnel en IHCS) met globale ligging plangebied lichtblauw omlijnd
Het plangebied is gelegen op de rand van het horizontale vlak waarbinnen een maximale bouwhoogte van 65 meter t.o.v. N.A.P. geldt. Het plangebied is gelegen op een hoogte van 23 tot 25 meter boven N.A.P. gelegen. Met het planvoornemen wordt een maximale bouwhoogte van 8 meter mogelijk gemaakt. Hiermee wordt ruim voldaan aan de maximale bouwhoogte die binnen het obstakelbeheergebied mogelijk gemaakt wordt.
Uitsnede kaart Luchthavenbesluit Luchthaven Eindhoven met globale ligging plangebied lichtblauw omlijnd
Op basis van het Luchthavenbesluit Luchthaven Eindhoven is het plangebied gelegen in het ILS-verstoringsgebied. Het Instrument Landing System (ILS) zal niet worden verstoord als de bebouwing op locatie niet boven de 72,4 meter gebouwd wordt. In de regels van voorliggend plan wordt een maximale bouwhoogte van 8 meter vastgelegd en wordt hieraan voldaan.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen is in lijn met het Barro en de Rarro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel schreef in eerste instantie voor dat alle plannen die nieuwe verstedelijking mogelijk maken eerst drie stappen moeten doorlopen. De eerste stap (of 'trede' op de ladder) verplichtte overheden te beschrijven 'dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte'. De tweede stap verplichtte overheden te beschrijven 'in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins'. Wanneer dat niet het geval was, moest worden beschreven 'in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld'. Deze beschrijvingen dienden in de plantoelichting te staan.
Artikel 3.1.6 is in 2017 aangepast. Belangrijkste veranderingen zijn het schrappen van de derde trede en het samenvoegen van de eerste twee treden. Hierdoor is de drietraps-structuur losgelaten. Tevens zijn de bijvoeglijke naamwoorden 'actueel' en 'regionaal' verdwenen bij 'behoefte'. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6. als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan of de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan / de omgevingsvergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Ook is een extra lid opgenomen om duidelijkheid te verschaffen over de relatie tussen moederplan en dochterplan. De ladderonderbouwing hoeft slechts in één van de twee plannen plaats te vinden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de laddertoets door te schuiven naar een wijzigingsplan.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Er is hiermee geen sprake van een (aanzet tot) stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (bv. ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat woningbouwontwikkelingen tot 12 woningen niet getoetst hoeven te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.
Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij ligt de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:
Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning in bestaand stedelijk gebied binnen een bestaand woonbestemmingsvlak mogelijk gemaakt. Met het planvoornemen wordt het geheel landschappelijk ingepast, wat bijdraagt aan het behouden en waar mogelijk versterken van de omgevingskwaliteit op locatie.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen is in lijn met de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'.
De Omgevingsvisie, zoals beschreven in voorgaande paragraaf, vormt het beleidskader voor het provinciaal ruimtelijk beleid. Het juridische kader voor dit beleid is vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De verordening vormt derhalve een belangrijk uitvoeringsinstrument voor de provincie om haar doelen te realiseren, en wordt regelmatig aangepast en aangevuld met wijzigingsbesluiten.
In deze Interim Omgevingsverordening zijn de bestaande verordeningen samengevoegd. Deze vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening Natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening Ruimte, Verordening Water en Verordening Wegen. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er bij het vaststellen geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
Beoordeling
Op basis van de Iov is het plangebied gelegen binnen een 'Landelijke kern'. Het plangebied is hiermee gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Uitsnede kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' met ligging plangebied
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2)
Op basis van de interim omgevingsverordening dient een aantal basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies gehanteerd te worden om invulling te kunnen geven aan een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving. Er dient rekening gehouden te worden met de volgende basisprincipes:
AD 1 Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6)
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat nieuwvestiging mogelijk is op grond van de interim verordening en er feitelijke of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie op grond van de interim verordening is toegestaan. Bij een stedelijke ontwikkeling moet daarnaast toepassing gegeven zijn aan artikel 3.1.6., tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking).
In paragraaf 3.1.3 is een toelichting gegeven met betrekking tot de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat slechts sprake is van het mogelijk maken van de realisatie van maximaal één woning is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
AD 2 De lagenbenadering (artikel 3.7)
De lagenbenadering omvat de effecten op:
De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uiteengezet in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
AD 3 Meerwaardecreatie (artikel 3.8)
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
In dit bestemmingsplan wordt meerwaarde gecreëerd door binnen het bestaande woonbos aan het Postels Huufke de realisatie van maximaal één woning mogelijk te maken. Dit wordt gecombineerd met het duurzaam in stand houden van het reeds bestaande woonbos. De te realiseren woning zal qua maatvoering overeenkomend zijn met de woningen in de directe omgeving van het plangebied. Met het planvoornemen wordt een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en directe omgeving gegarandeerd. Gelet op bovenstaande is sprake van meerwaardecreatie.
Kwaliteitsverbetering (artikel 3.9)
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in Landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt daarnaast dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of omgeving. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
Voor voorliggend plan is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. De uitvoering van dit het landschappelijk inrichtingsplan is juridisch geborgd in artikel 9.3 van de regels van voorliggend bestemmingsplan. Hiermee is een verbetering van de landschappelijke kwaliteit geborgd.
Beschermende gebiedskenmerken - Grondwaterschermingsgebied (artikel 3.11)
Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskensmerk 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Het artikel 3.11 IOV stelt te volgende regels aangaande de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem:
Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een aantasting van de kwaliteit van het grondwater en de bodem als hierboven beschreven.
Duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42)
In artikel 3.42 zijn voorwaarden opgenomen voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. De voorwaarden hebben betrekking op een goede omgevingskwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik, duurzame energie, klimaatverandering, duurzame mobiliteit en een duurzame en concurrerende economie.
Met het planvoornemen wordt een goede omgevingskwaliteit bevordert door de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan. De toetsing aan een veilige en gezonde leefomgeving vindt plaats in Hoofdstuk 4. Door het planvoornemen binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Met het planvoornemen blijven de mogelijkheden bestaan om optimaal invulling te geven aan mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie of duurzame mobiliteit. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig voor de opvang van (hemel)water.
De realisatie van een vrijstaande nieuwbouwwoning binnen bestaand stedelijk gebied is wenselijk.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
De Ruimtelijke visie woonuitbreidingen is op 25 oktober 2022 vastgesteld door de raad van gemeente Eersel. In Gemeente Eersel is er een grote lokale woonbehoefte voor de eigen inwoners. Er is met name een groot tekort aan betaalbare woningen voor starters, jonge gezinnen, senioren en 1 à 2 -persoonshuishoudens. Daarbij is er in het stedelijk gebied Eindhoven een grote behoefte aan woningen en deze woningkrapte drukt op de woningbouwvoorraad van de Kempen.
De afgelopen jaren is er door de gemeente flink ingezet op binnenstedelijke inbreidingslocaties om te voldoen aan deze woonvraag. Dit is niet voldoende gebleken. Om die reden is het noodzakelijk ook buiten de begrenzing van het stedelijk gebied te kijken naar potentiële woningbouwlocaties om in de behoefte te voldoen.
Uit de gebiedsanalyse blijkt dat Vessem een zeer aantrekkelijk en waardevol buitengebied heeft. Daarbij zijn de oost-west en zuidzijde het meest kwetsbaar voor ontwikkeling. Hier zijn enkel kleinschalige ontwikkelingen mogelijk die worden opgenomen in een landschappelijke setting.
Kaartje Vessem Ruimtelijke visie woonuitbreidingen met globale ligging plangebied rood omlijnd
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning in bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt binnen een bestaande woonbestemming. Hierbij wordt aangesloten bij de ontwikkeling van afgelopen jaren waarbij er door de gemeente flink is ingezet op binnenstedelijke inbreidingslocaties. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling die wordt opgenomen in de landschappelijke setting van het bestaande woonbos, zoals geborgd in het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1).
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Ruimtelijke visie woonuitbreidingen.
Op 21 december 2021 is door de gemeenteraad van gemeente Eersel de Omgevingsvisie 2.0 vastgesteld.
In de directe omgeving van de kern Vessem komen diverse Kempische landschappen bij elkaar. Van oude cultuurgronden, het kleinschalige coulisselandschap tot aan uitgestrekte bossen en grootschalige (rationeel verkavelde) landschappen van de jonge heideontginningen. Aan de westkant van Vessem vormt de (kleine) Beerze een rode draad in het landschap. Aan de rand van de kern Vessem worden de komende jaren een aantal nieuwe woningen gebouwd. Dit draagt bij aan het zoveel mogelijk in stand houden van de voorzieningen in Vessem.
Beoordeling
Uitsnede kaart Vessem Omgevingsvisie 2.0 met globale ligging plangebied rood omlijnd
Met het planvoornemen wordt door het mogelijk maken van maximaal één woning bijgedragen aan het in stand houden van de voorzieningen in Vessem.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Omgevingsvisie 2.0.
De Beleidsregels afwegingskader kleine woningbouwverzoeken is op 17 december 2019 door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Eersel vastgesteld. Met enige regelmaat ontvangt de gemeente verzoeken van burgers voor het mogen bouwen van een woning (of twee) op een open plek in de gemeente. Dit kunnen locaties zijn waarvoor in het bestemmingsplan al een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, maar dit is niet altijd het geval.
Het college heeft reeds een besluit genomen over de uitwerking van de woningbouwopgave en de prioritering van de woningbouwlocaties aan de hand van een multicriteria-analyse. Dit besluit en de multicriteria analyse hebben echter niet echt betrekking op de zogeheten “eenpitters” verzoeken. Er bestaat daarom nog behoefte aan duidelijkheid of de gemeente naast de prioritaire woningbouwlocaties ook nog medewerking wil verlenen aan verzoeken voor de bouw van één of twee woningen en zo ja, onder welke voorwaarden.
De beleidsregels in het document geven de werkwijze aan voor de behandeling van principeverzoeken voor 1 of 2 woningen. Verder bevatten ze de inhoudelijke afwegingen en criteria die bij de beoordeling van een verzoek worden meegenomen.
In het principebesluit van voorliggend plan is opgenomen dat het planvoornemen moet voldoen aan de Beleidsregel afwegingskader kleine woningbouwverzoeken. De ingediende principeverzoeken worden na ontvangst uitgezet ter toetsing ten aanzien van milieu (geluid, geur, etc.), verkeer en waterhuishouding. Met de uitkomsten van de toetsen kan een verzoek worden gewogen met de in het beleidsdocument opgenomen multicriteria analyse. Er wordt medewerking verleend aan verzoeken die minimaal 40 punten scoren.
Beoordeling
Met het voorliggende plan wordt er voldaan aan de te behalen 40 punten. De verschillende aspecten worden hieronder toegelicht.
Type ontwikkeling - 5 punten
Als inbreidingsplan worden er 5 punten behaald. De woning wordt gerealiseerd binnen bestaand woonbos in de kom van Vessem en zelfs in een bestaande woonbestemming. Hiermee is er sprake van inbreiding. Doordat de locatie reeds een woonbestemming heeft, is er niet direct sprake van transformatie. Echter is het zo dat de locatie op dit moment nog niet verder ontwikkeld is en de locatie met behulp van deze ontwikkeling eindelijk getransformeerd wordt tot woonbos.
Ruimtelijke kwalitatieve verbetering - 20 punten
Sinds de vaststelling van het huidige bestemmingsplan 'Kom Vessem' in 2021 en waarschijnlijk zelfs al langer is het perceel onbewoond. Wanneer het hele 'Postels Huufke' bekeken wordt, is het plangebied het enige nog niet ontwikkelde perceel.
Doordat de locatie nog niet ontwikkeld is dreigt deze te overwoekeren. Het onbewoonde karakter van de locatie zorgt er tevens voor dat invasieve soorten zoals de Japanse duizendknoop zich onverstoord kunnen ontwikkelen en zo ook een bedreiging voor naastgelegen percelen kunnen vormen.
Met voorgenomen ontwikkeling wordt de begroeiing van het perceel onderhouden en blijft het natuurlijke (woon)bos karakter tevens behouden. Verdere leegstand van het perceel zorgt voor een verwilderd straatbeeld.
De volgende punten kunnen als kwalitatieve verbeterpunten worden genoemd:
Momenteel is het plangebied reeds bestemd met een woonbestemming. Het gebruik van de locatie als woonbestemming is hiermee geregeld, maar de realisatie van een woning is niet toegestaan. Voorliggend pan voorziet in het mogelijk maken van een woning op locatie, waarmee bovenstaande kwaliteitsverbeteringen in praktijk zullen worden gebracht.
Aan de hand van de bovenstaande punten, kan er op basis van de landschappelijke verbeterpunten gesteld worden dat er sprake is van enigszins een kwalitatieve verbetering.
Prijsklasse woning - 0 punten
De locatie betreft een woonbos perceel. De WOZ-waarde van omliggende woningen in het woonbos kan omschreven worden als middeldure of dure koop. De koopsom voor de woningen ligt gemiddeld rond de €450.000,-. Op basis van de huidige inzichten zal de toekomstige woning in het dure koopsegment komen. Hiermee zijn er op dit aspect 0 punten te verdienen.
Type woning - 10 punten
In het gehele woonbos is er sprake van vrijstaande woningen. De woning kan zonder enig probleem levensloopbestendig worden ontwikkeld. Door het aanbrengen van alle nodige aansluitingen op de benedenverdieping, kan de bewoning in de toekomst geheel op de begane grond wordt ingericht.
Een gelijkvloerse benedenverdieping met de mogelijkheid alle voorzieningen in toekomst op de begane grond te realiseren, is op onderhavige locatie mogelijk. Een vrijstaande woning met het volledig woonprogramma op de begane vloer of gelijkvloers en met lift bereikbaar is eveneens passend op onderhavige locatie. Door op de gelijkvloerse benenedenverdieping reeds bij de bouw van de woning vooruit te denken en de nodige aansluitingen te realiseren, zou de woning in toekomst gemakkelijk aangepast kunnen worden.
Bij de gemiddelde woning aan het Postels Huufke is er sprake van een bungalow. Een bungalow is een gelijkvloerse en dus levensloopbestendige woning. Op dit moment is er nog geen concreet woningbouwplan opgesteld, maar alle tools om de woning levensloopbestendig te ontwikkelen zijn aanwezig. Hierom is voor voorliggend plan maatwerk toegepast en is er met een score van 10 punten gerekend.
Energieneutraal - 5 punten
De woning wordt gerealiseerd met nul op de meter. Door het realiseren van een energieneutrale woning, worden er vijf punten behaald binnen het afwegingskader kleine woningbouwplannen.
Planning: Realisatie voorzien - 0 punten
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het toevoegen van een bouwvlak binnen de geldende woonbestemming. Op dit moment is het perceel nog niet verkocht. Het streven is om de locatie na toevoeging van het bouwvlak zo snel mogelijk te verkopen. Na de verkoop zal de nieuwe eigenaar een ontwerp voor de woning moeten maken en een vergunningaanvraag voor de bouw van de woning moeten indienen. Zodra de vergunning rond is, kan er begonnen worden met de bouw van de woning. Dit zou in minder dan 3 jaar mogelijk moeten zijn. Dit kan met voorliggend plan echter niet gegarandeerd worden.
Er wordt tevens voldaan aan de eisen die worden gesteld onder het kopje Aanvraag en besluit van het beleidsdocument. Met het planvoornemen worden minimaal 40 punten behaald. Zoals in deze paragraaf gemotiveerd krijgt dit plan 40 punten. Hiermee wordt met het plan voldaan aan de Beleidsregel afwegingskader kleine woningbouwverzoeken.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Beleidsregel afwegingskader kleine woningbouwverzoeken.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om bij een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Met de ontwikkeling vindt geen functiewijziging op locatie plaats. De gronden zijn in de huidige situatie reeds voorzien van een woonbestemming. Hiermee is het uitvoeren van een bodemonderzoek overbodig.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Er is op dit moment nog geen bouwvlak binnen de woonbestemming aanwezig.
De planlocatie is niet gelegen binnen de invloedszone van gezoneerde wegen. Voor Postels Huufke en de Mr. de la Courtstraat geldt een maximale snelheid van 30 km/h. Op basis van de Wet geluidhinder heeft deze weg geen geluidszone. De verkeersintensiteit ter plaatse van 30 km-wegen is zodanig laag dat de geluidsbelasting gering zal zijn.
Een nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De planlocatie is niet gelegen in de buurt van een gezoneerd industrieterrein. Er is derhalve geen sprake van een belemmering in het kader van industrielawaai.
Het plangebied is ook niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde voor onderhavig plan.
De planlocatie is eveneens niet gelegen in een geluidszone van een vliegveld. Er is derhalve geen sprake van een belemmering in het kader van luchtvaartlawaai.
De aspecten wegverkeer-, industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gesteld kan worden dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.
De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.
In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odourunits per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.
Beoordeling
De meest dichtbijgelegen veehouderij is gelegen op een afstand van bijna 2 km afstand van het plangebied. Derhalve kan worden gesteld dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt ten aanzien van het voornemen.
Daarnaast kan zonder nader onderzoek geconcludeerd worden dat de (cumulatieve) geurcontouren van omliggende bedrijven het plangebied niet zullen overschrijden en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zie hiertoe ook onderstaande afbeelding van de achtergrondgeurbelasting met de planlocatie voorzien van een paarse markering, waarbij ten aanzien van de achtergrondbelasting geur sprake is van een goede kwaliteit van de leefomgeving.
Uitsnede achtergrondbelasting geurhinder, planlocatie blauw gemarkeerd (bron: ODZOB)
Gevolg planvoornemen
Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied op een bestaande woonbestemming mogelijk gemaakt. De vrijstaande woning vormt zelf geen hinderveroorzakend object. Er geldt dus geen richtafstand vanaf de woning tot omliggende milieugevoelige functies.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen hinderveroorzakende functies gelegen. Op een afstand van 100 meter ten westen van het plangebied en een afstand van meer dan 160 meter ten westen van het plangebied zijn respectievelijk een maatschappelijke en gemengde bestemming gelegen. Binnen deze bestemmingen mogen activiteiten plaatsvinden met een maximum richtafstand van 10 meter. Gezien de ruime afstand tussen het plangebied en de twee activiteiten is de richtafstand tot ruim buiten het plangebied gelegen. De twee activiteiten hebben hiermee geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat op locatie.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Beoordeling
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 1 wooneenheid. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het 'Besluit niet in betekenende mate' onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Onderhavige ontwikkeling betreft geen permanente toevoeging aan de woningvoorraad, maar is redelijkerwijs wel met een dergelijke ontwikkeling gelijk te stellen.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit kaarten van de Atlas Leefomgeving, een initiatief van de Rijksoverheid. De Atlas Leefomgeving biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving. Om de huidige stikstofdioxide en fijnstof (PM10) concentraties in beeld te brengen zijn actuele luchtkwaliteitskaarten beschikbaar. Voor fijnstof (PM2,5) bestaat er geen kaart van de actuele PM2,5-concentratie, hierom is gekozen om gebruik te maken van de meest recente concentratiekaart uit 2020.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert veel lagere concentraties fijnstof voor een gezonde leefomgeving. Zij adviseren sinds 22 september 2021 de volgende normen: 15 µg/m³ PM10 en 5 µg/m³ PM2,5.
Uitsnede kaart Actuele stikstofdioxide concentratie in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uitsnede kaart Actuele fijnstof concentratie PM10 in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uitsnede kaart Fijnstof 2020 PM2,5 (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uit bovenstaande kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de locatie niet overschreden worden. De bijdrage van het initiatief op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar/niet aanwezig en er wordt geen NO2, PM10 of PM2,5 producerende activiteit op locatie mogelijk gemaakt. Voor fijnstof PM2,5 geldt dat de concentratie met (8-9) boven de WHO advieswaarde ligt, maar dat deze nog steeds ruim aan de gestelde Europese-norm van maximaal 25 µg/m³ PM2,5 voldoet en hierom geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
Beoordeling
Op een afstand van grofweg 810 meter ten noordwesten van het plangebied is garagebedrijf Doormaal met bijbehorende brandaandachtsgebieden en explosiegebied gelegen. De brandaandachtsgebieden en het explosiegebied zijn tot ruim buiten het plangebied gelegen.
Op een afstand van grofweg 5,5 km ten zuiden van het plangebied is de Rijksweg A67 gelegen. Over de Rijksweg A67 vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is buiten het invloedsgebied van de Rijksweg A67 gelegen.
Op een afstand van 2,7 km ten zuidoosten van het plangebied zijn de buisleidingen Z-506-01 en Z-506-04 van de Gasunie met bijbehorend brandaandachtsgebied gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied vormen de buisleidingen geen belemmering voor het planvoornemen.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.
Wat betreft soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming (Wnb) van toepassing. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Tevens geldt onder de Wet Natuurbescherming dat bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden moet worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt de bouw van een vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied binnen een bestaande woonbestemming mogelijk gemaakt. Binnen de huidige woonbestemming zijn een aantal bomen gesitueerd, waarvan enkele mogelijk dienen te worden gekapt. Om de bouw van een woning mogelijk te maken moet aangetoond worden dat met het planvoornemen geen negatieve invloed wordt uitgeoefend op de op basis van de Wnb beschermde soorten. Hierom is een Quickscan Flora en Fauna (Nipa, rapportnummer N230071.001, d.d. 30 juni 2023, Bijlage 3) uitgevoerd.
Resultaten
Tijdens het veldbezoek zijn sporen aangetroffen die duiden op aanwezige beschermde soorten conform de Wnb. De betreffende soorten en bijkomende maatregelen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
![]() |
Tabel: Mogelijk aanwezig soorten conform de Wnb en bijkomende inspanningen (NO = Nader Onderzoek) |
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel E 2334 aan de Postels Huufke te Vessem kan, door het aantreffen van bovengenoemde sporen niet worden uitgesloten dat de voorgenomen bouwwerkzaamheden een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.
Maatregelen
Voorafgaand aan de ingreep zullen hierdoor maatregelen genomen moeten worden, zoals benoemd in bovenstaande tabel. De (mogelijke) maatregelen worden hieronder nader toegelicht.
Om vast te stellen of de beoogde activiteit voor kleine marterachtigen een negatief effect heeft dient een nader en soort specifiek onderzoek te worden uitgevoerd.
Ook dient er rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van potentiele verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten. In drie bomen op het terrein zitten gaten die door deze soorten gebruikt kunnen worden als verblijfplaats. Deze bomen staan buiten het te bebouwen vlak waardoor de opdrachtgever voornemens is deze bomen niet te rooien. Echter dient lichtverstoring voorkomen te worden bij deze bomen. Bouwlampen en sierverlichting mag niet op deze bomen gericht worden. Indien een of meerdere van deze bomen alsnog moet worden gerooid dient er eerst een nader onderzoek uitgevoerd te worden naar kraam-, zomer-, en paarverblijfplaatsen voor boombewonende vleermuissoorten die in de omgeving zijn waargenomen. De holtes in de drie bomen kunnen voor aanvang gecontroleerd worden om te bepalen of deze daadwerkelijk geschikt zijn voor vleermuizen. Hierdoor kan een gerichter onderzoek worden uitgevoerd of bepaald worden of een onderzoek noodzakelijk is.
Aanbevelingen
Los van de verplichte maatregelen op basis van de Wnb, worden er nog een aantal aanbevelingen gegeven. De maatregelen die van toepassing zijn op het project zijn hieronder genoemd.
Voor de geplande ingreep worden, op drie na, alle aanwezige bomen en struiken gerooid welke als nestgelegenheid kunnen dienen voor diverse 'algemene' vogels. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) uitgevoerd te worden.
Gezien er op de onderzoekslocatie vrijgestelde en/of algemene soorten voor kunnen komen dient men zich aan de zorgplicht te houden. Geadviseerd wordt om een ecologisch werkprotocol aan te houden. Dit voorkomt dat deze dieren gedood worden door het werkverkeer. Door bijvoorbeeld één werkrichting vast te leggen kunnen dieren wegvluchten van de werkzaamheden. De vluchtrichting moet wel naar een realistisch vluchtgebied leiden.
Door tijdens de ontwerpfase te denken aan "natuurinclusief" bouwen kan de nieuwe woonhuis meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld ingebouwde nestkasten voor vleermuizen of huismussen en gierzwaluwen, maar ook aan het aanleggen van takken- of steenstapels voor kleine marterachtigen of eventuele sierverlichting vleermuisvriendelijk in te richten.
Conclusie
Om de realisatie van de woning mogelijk te maken dient er een nader en soort specifiek onderzoek naar kleine marterachtigen te worden uitgevoerd.
Uit de bovengenoemde quickscan van NIPA milieutechniek blijkt dat de op het terrein meerder takken stapels liggen die door hermelijn, wezel, bunzing en steenmarter (kleine marterachtigen) gebruikt kunnen worden als verblijfplaats. Naar aanleiding hiervan heeft NIPA milieutechniek b.v. te Oss een nader soortenonderzoek met betrekking tot het voorkomen van kleine marterachtigen ter plaatse van het terrein aan de Postels Huufke te Vessem (Rapportnummer N230378, d.d. 19 september 2023, Bijlage 4) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.
Beoordeling resultaten
Kleine Marterachtigen
Gezien er tijdens de gehele onderzoeksperiode geen opnames of waarnemingen zijn gedaan van een bunzing, hermelijn of wezel zijn kleine marterachtigen uit te sluiten op de onderzoekslocatie.
Indien de takkenstapels op het terrein wordt gebruikt als een vaste nest-of verblijfplaats of indien de onderzoekslocatie een essentieel onderdeel is van het territorium zijn er meerdere opnames van deze soorten te verwachten. Hierdoor kan er geconcludeerd worden dat er geen vaste rust of verblijfplaats aanwezig is op de onderzoekslocatie en deze geen onderdeel is van het territorium.
Derhalve is er op basis van de conclusie van dit onderzoek geen ontheffingsaanvraag noodzakelijkvoor kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn of wezel).
Steenmarter
Op de onderzoekslocatie is een steenmarter aangetroffen. Deze is in de 6 weken dat de camera’s operationeel waren enkel in de periode 16 t/m 29 augustus waargenomen. Daarbij zitten er tussen deze waarnemingen periodes van 5 tot 8 dagen. De momenten waarop de steenmarter is waargenomen was 1 a 2 uur na zonsondergang. Dit geeft aan dat de onderzoekslocatie wel onderdeel is van een territorium maar dat deze zeer zeldzaam wordt gebruikt dit terwijl er op de onderzoekslocatie voldoende prooidieren zijn waargenomen. Indien de aanwezige takkenstapels gebruikt zou worden als vaste nets- of verblijfplaats dan is te verwachten dat de steenmarter hier nagenoeg iedere dag waar te nemen is. Indien de steenmarter hier een nestverblijf heeft zouden er naast de waarnemingen van de adulte steenmarter ook jongen moeten zijn waargenomen. Ondanks de vele prooidieren zijn er geen waarnemingen van jacht gedrag of opnames van de steenmarter met een prooi in de bek.
Door het ontbreken van deze waarnemingen en de sporadische waarnemingen kan geconcludeerd worden dat er geen vaste rust of verblijfplaats aanwezig is op de onderzoekslocatie. Wel kan worden geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onder deel is van niet essentieel onderdeel van het territorium.
De voorgenomen werkzaamheden bestaan uit het bouwrijp maken en realiseren van een woonhuis. Gezien het groene karakter van de omgeving en de uiteindelijke situatie op de onderzoekslocatie zal dit de migratie route niet onderbreken. Het territorium van een steenmarter kan 700 ha groot zijn, hierdoor zal er met het bouwrijpmaken van de locatie geen sprake zijn van versnippering van het territorium van deze steenmarter. Gezien er geen indicatie is van een nest of verblijfplaats is er geen sprake van een verlies hiervan.
Derhalve is er op basis van de conclusie van dit onderzoek geen ontheffingsaanvraag noodzakelijk voor de steenmarter.
Overige soorten
Op de onderzoekslocatie is een eekhoorn aangetroffen de eekhoorn is in Noord-Brabant geen vrijgestelde soort. Echter betreft dit één enkele waarneming. In het geval er een nest aanwezig was op de onderzoekslocatie waren er meerdere waarnemingen geweest. Daarbij is er ten tijde van de eerder uitgevoerde QuickScan, en de geen waarneming van een eekhoornnest. Derhalve is er geen naderonderzoek noodzakelijk voor het voorkomen van de eekhoorn.
Op de onderzoekslocatie is een egel en meerdere algemene muissoorten waargenomen. Deze zijn vrijgestelde soorten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant. Derhalve is hier geen ontheffingsaanvraag noodzakelijk wel dient er rekening gehouden te worden met de zorgplicht.
Op de onderzoekslocatie zijn meerdere algemene vogelsoorten waargenomen. Deze kunnen tijdens het broedseizoen nestelen in de hier aanwezigen bomen en struiken. Geadviseerd wordt om de rooiwerkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Indien dit niet mogelijk is dient er voor aanvang van de werkzaamheden een broedcontrole uitgevoerd te worden.
Op basis van bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat er geen nadere onderzoeken of ontheffingsaanvragen noodzakelijk zijn. Het aspect soortenbescherming vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen. Wel dient er rekening gehouden te worden met de zorgplicht voor meerdere algemene muissoorten. Geadviseerd wordt om de rooiwerkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Indien dit niet mogelijk is dient er voor aanvang van de werkzaamheden een broedcontrole uitgevoerd te worden.
Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN).
Natura 2000 gebieden
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen (planologisch mogelijk maken van de bouw van één woning binnen bestaand stedelijk gebied) en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (ongeveer 1,0 km tot Kempenland-West), 7,6 km (Leenderbos. Groote Heide & De Plateaux) en 12,7 km (Ronde Put), is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden op voorhand echter niet uit te sluiten. Derhalve is een nadere beoordeling stikstofeffecten uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 4.7.3 van deze toelichting.
Ligging plangebied t.o.v. Natura2000-gebieden
Natuurnetwerk Brabant
Het plangebied is eveneens niet gelegen binnen het NNN, zodat er uitsluitend sprake is van een externe werking. Op een afstand van ca. 0,1 km ten noorden van het plangebied is Het Natuur Netwerk Brabant gelegen. Ten noordoosten van het plangebied is op een afstand van ca. 0,2 km eveneens een onderdeel van het NNB gelegen. Ten zuiden van het plangebied is op ca. 0,4 km een onderdeel van het NNB gelegen.
Ligging plangebied t.o.v. NNB
Gezien de relatief kleinschalige aard van het voorgenomen plan is het uit te sluiten dat het voornemen een (significant) negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van het NNB.
De uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 heeft bepaald dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten in het kader van de Wnb en dat de “standaard grenswaarde” uit het PAS niet meer gebruikt mag worden. Dit houdt in dat voor planologische procedures en bij de verlening van een omgevingsvergunning een stikstofbeoordeling en, afhankelijk van een stikstofberekening en/of voortoets, mogelijk ook een vergunning Wet natuurbescherming nodig is. Voor elke toename in stikstofneerslag boven de 0,00 mol/ha/jaar, hoe klein dan ook, is een onderbouwing nodig. Voor het onderhavige plan is daarom een beoordeling van zowel de bouwactiviteiten als de gebruiksfase aan de orde. Om de gevolgen van het planvoornemen op omliggende Natura2000-gebieden inzichtelijk te maken is een notitie stikstof (Pouderoyen Tonnaer, rapportnummer P230014, d.d. 27 november 2023, Bijlage 2) opgesteld.
Omschrijving realisatiefase (inclusief werkzaamheden voor het bouwrijp-maken van de locatie)
Er wordt met het planvoornemen één vrijstaande woning gerealiseerd. Op dit moment is er nog geen informatie over de in te zetten mobiele werktuigen, de duur van de inzet en de bouwjaren/ stageklassen van de mobiele werktuigen die tijdens de bouwfase ingezet worden. Om toch een beoordeling te maken ten aanzien van de emissies in de bouwfase is een worst-case scenario uitgewerkt. Er is in dit kader aansluiting gezocht bij de ‘Handreiking woningbouw en AERIUS’ opgesteld door het Rijk. Hierin wordt voor de realisatie van woningen een gemiddelde emissie in de realisatiefase verondersteld van 3 kg NOx/jaar. Verkeersbewegingen tijdens de bouw zijn inbegrepen in dit kengetal.
Daarnaast is de locatie gelegen in en bosrijk gebied. Derhalve zullen er ook bomen worden gerooid en afgevoerd, stobben verwijderd en overige werkzaamheden ten behoeve van bouwrijp maken. Worst-case wordt derhalve het kengetal verdubbeld voor de locatie. Dit leidt tot een totale emissie van 6 kg NOx/jaar tijdens de realisatiefase.
Omschrijving gebruiksfase
De nieuwe woning zal gasloos worden gerealiseerd. Ten aanzien van de gebruiksfase zijn daarom slechts emissies uit verkeersgeneratie aan de orde. Er wordt met het planvoornemen één vrijstaande woning gerealiseerd. Volgens de CROW-normen geldt een maximale norm van 8,6 verkeersbewegingen per etmaal voor een vrijstaande woning in een niet stedelijk gebied in de rest bebouwde kom. Daarmee komt de totale verkeersgeneratie voor de gebruiksfase op 8,6 verkeersbewegingen per etmaal.
Ten aanzien van het modelleren van verkeerstromen in de Aerius calculator is de vraag aan de orde op welk moment het verkeer op gaat in het heersende verkeersbeeld en dus niet meer onderscheidend is door het planvoornemen. Er is verondersteld dat het verkeer via Postels Huufke en de Meester de la Courtstraat afwikkelt op de Jan Smuldersstraat, vanwaar het verkeer niet meer te onderscheiden is van het heersend verkeersbeeld. Er is op dit traject een stagnatiepercentage van 10% verondersteld.
Conclusie
Uit de beoordelingen en berekeningen van de realisatie- en gebruiksfase volgt dat significant negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen voor N2000 gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. Hierdoor is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist. Dit betekent dat voor het planvoornemen geen sprake is van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en dat de Wnb dus niet aanhaakt bij de bestemmingsplanwijziging.
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.
De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde, is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Het Nationaal Waterplan 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen.
Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015', in 2019 na aanpassing inwerking getreden, bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.
Voor een toename van verhard oppervlak groter dan 500 m2 tot en met 10.000 m2 geldt de minimale compensatie conform de rekenregel:
benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)
Om de rioleringszorg uit te voeren zijn in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) 2023-2027 ambities benoemd op het gebied van doelmatig beheer, milieu en duurzaamheid, inzameling en transport van afvalwater en hemelwater, het technisch beheer van de rioleringssystemen en financiën.
Enkele ambities betreffen het vergroten van de duurzaamheid van de rioleringszorg, het monitoren van wateroverlast, afkoppelen van verhard oppervlak en doelmatig beheer van de riolering. Deze ambities zijn vertaald naar speerpunten en maatregelen die het waterschap in de beleidsperiode gaat invullen.
Speerpunten voor de periode 2023-2027 zijn het inzichtelijk maken van de aanwezige voorzieningen en de staat van de riolering, het opstellen van strategische (vervangings-) planningen, het verkrijgen van inzicht in het hydraulisch functioneren van de riolering en samenwerking met de partners in de afvalwaterketen. De maatregelen hierbij betreffen onder andere het invullen van afkoppelmogelijkheden, het opstellen van een hemelwaterbeleid, het actueel houden van de beheergegevens, het opstellen van een beheervisie en verder onderzoek naar klimaatbestendigheid van de riolering.
Bij het afkoppelbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied, nieuwbouw, inbreidingen en buitengebied. In het VGRP staat voor nieuw te bouwen woningen het volgende aangegeven over de verwerking van hemelwater:
Bodemopbouw en grondwater
Voor de gronden binnen het plangebied zijn geen grondwaterstanden bekend, hierom wordt aangesloten bij beschikbare gegevens van gronden grenzend aan de noordzijde van het plangebied. Hier kan een representatief beeld van de grondwaterstanden op locatie geschetst worden. De gronden aan de noordzijde van het plangebied hebben een Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) van grofweg 66 cm (Bron: DINOloket). De gronden aan de noordzijde van het plangebied hebben een Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) van grofweg 176 cm (Bron: DINOloket). De gronden ten noorden van het plangebied hebben de grondwatertrap IVc. De gemiddelde maaiveldhoogte van het plangebied bedraagt circa 23-24 meter (Bron: AHNviewer). De gronden aan de noordzijde van het plangebied hebben de geomorfologische aanduiding 'Landduinen met bijbehorende vlakten en laagten'.
Oppervlaktewater
Ten oosten van het plangebied is op een afstand van circa 290 meter een A-watergang gelegen. A-wateren zijn de belangrijkste wateren met een afvoer van 30 liter per seconde of met een bijzondere functie. Bij de A-watergang is een beschermingszone A-water opgenomen. Dit is een aan het waterstaatswerk grenzende zone waar beperkingen gelden voor activiteiten ter bescherming van het onderhoud. Voor onderhavige watergang geldt een beschermingszone van 2 meter voor regulier onderhoud, en een beschermingszone van 5 meter voor buitengewoon onderhoud. Met het planvoornemen wordt de beschermingszone in acht genomen. Met het planvoornemen zijn geen ingrepen in een A-watergang voorzien.
Uitsnede Legger Waterschap de Dommel met ligging plangebied rood omlijnd
Hemelwater
Waterstanden bij composietbui T=100 met ligging plangebied rood omlijnd
Op dit moment is het plangebied geheel onverhard. De woonbestemming ligt op basis van de AHN kaart circa 20 cm lager dan de overige gronden binnen het plangebied. Dit kan gevolgen hebben voor de zeer lokale grondwateromstandigheden. Het ophogen van dit perceel kan gevolgen hebben voor de directe omgeving. Gezien de ruime maat van de percelen en de bodemomstandigheden worden hier echter geen problemen verwacht.
Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen binnen een natuurbeschermingszone.
Waterschapsbelangen
Zoals in paragraaf 3.2.2 benoemd geldt ter plaatse van het plangebied het gebiedskernmerk 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Conform artikel 3.11 Iov gelden regels aangaande de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een aantasting van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.
Middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' worden deze regels overgenomen in voorliggend plan en wordt de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem geborgd.
Met het planvoornemen wordt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Met het planvoornemen neemt het totale bebouwingsoppervlak binnen het plangebied in lichte mate toe. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 2.450 m2. Met het planvoornemen wordt een bouwvlak van circa 200 m2 mogelijk gemaakt waarbinnen bebouwing gerealiseerd mag worden. Aanvullend hierop wordt de ruime inschatting gemaakt dat er in de toekomst 400 m² erfverharding wordt toegevoegd.
Wanneer de woonbestemming bebouwd zal worden, dan bestaat de verwachting dat de aannemer het bouwvlak gaat verhogen om verdrinken van de woning te voorkomen. Zoals in paragraaf 4.8.3 is toegelicht ligt de woonbestemming circa 20 cm lager dan de overige gronden binnen het plangebied. De verwachting bestaat dat de woonbestemming bij realisatie van de woning (deels) 50 cm verhoogd gaat worden tot aan de hoogte van overige gronden binnen het plangebied. Hierbij moet voorkomen worden dat het overtollige water gaat afstromen naar naburige percelen of de openbare weg. Gezien de ruime opzet van het plangebied bestaat de verwachting dat hemelwater opgevangen kan worden binnen het plangebied en dat het planvoornemen niet tot verdere problemen zal leiden voor de omgeving van het plangebied.
Naar inschatting neemt de totale verharding met de ontwikkeling met maximaal 600 m2 toe. Hiervoor geldt op basis van de Keur gezien de geringe toename van het verharde oppervlak geen compensatieopgave. De bergingsopgave binnen het plangebied betreft (0,06 * 600) 36 m³. Gezien de ruime opzet van het plangebied zijn er binnen het plangebied ruim voldoende gronden aanwezig waar het hemelwater kan infiltreren of vertraagd afgevoerd kan worden. De met het planvoornemen aan te leggen verharding zal afwateren op eigen perceel. Het bouwpeil van de aan te leggen woning is tevens minstens 30 cm hoger dan het straatpeil, zoals geborgd in artikel 4.2.1 van de regels.
Wel dient sprake te zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Negatieve hydrologische gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden geneutraliseerd om te voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt, waarbij met name het hemelwater zoveel mogelijk afgekoppeld dient te worden van het rioleringsstelsel.
Het schoon hemelwater in het plangebied zal worden afgekoppeld van het riool en zal gedurende het grootste deel van het jaar vertraagd infiltreren in de bodem. Het plangebied biedt hiervoor ruimschoots de ruimte en de lokale bodemkundig/hydrologische gesteldheid is geschikt voor de benodigde infiltratie. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woning die met voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt zal de bergingsvoorziening nader worden uitgewerkt qua dimensionering en nadere detaillering.
In de beoogde situatie wordt het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning middels een nieuwe aansluiting aangesloten op het bestaande riool, waarmee het vuilwater wordt afgevoerd.
Gelet op bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.
Archeologie
Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).
Beoordeling
Volgens de beleidskaart liggen er twee verwachtingen in het plangebied. Dit betreft een hogere en een lagere verwachting. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn er voor de planlocatie de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4.1' en 'Waarde - Archeologie - 6' van toepassing.
De voor 'Waarde - Archeologie 4.1' en 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het is van belang dat de voorwaarden uit de dubbelbestemmingen gehandhaafd blijven. Bij de ontwikkeling moet de initiatiefnemer aan de beide verwachtingen voldoen.
In het geval van archeologisch onderzoek is de hoogste verwachting geldend. Dit betekent dat de voorwaarden bij 'Waarde - Archeologie 4.1' aangehouden dienen te worden. Ingrepen in de bodem zijn toegestaan als de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 500 m2.
Deze drempelwaarde wordt met het het planvoornemen niet overschreden. Het het planvoornemen wordt een bouwvlak van circa 200 m² mogelijk gemaakt, waarbinnen bebouwing gerealiseerd mag worden. Bijgebouwen mogen tot een oppervlak van maximaal 120 m² worden gerealiseerd.
Gelet op extra verstoring door leidingen en overige kleine ontwikkelingen, blijft het geheel onder de onderzoeksgrens.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect archeologie op dit moment geen belemmering voor het planvoornemen.
Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedssfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.
Beoordeling
In het geldende bestemmingsplan is er geen regeling opgenomen om eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden binnen het plangebied te beschermen. Er is op dit moment geen bebouwing binnen het plangebied aanwezig. Op basis van de provinciale cultuurhistorische kaart zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Uitsnede 'Provinciale cultuurhistorische kaart' met globale ligging plangebied rood omlijnd
Uitsnede Interactieve erfgoedkaart gemeente Eersel
Op basis van de interactieve erfgoedkaart van de gemeente Eersel is het plangebied gelegen binnen categorie 3 wat betekent dat het plangebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft. Vanuit cultuurhistorisch en landschappelijk perspectief heeft het gebied een hoge waarde vanwege de functie als oude bosgrond. Voorliggend plan voorziet in de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan waarbij ten minste 20 bomen van de 1e grootte duurzaam behouden zullen blijven en ten minste 11 bomen van 1e grootte aangeplant worden. Hiermee wordt voorzien in het behoud van de cultuurhistorische waarde binnen het plangebied ten aanzien van de oude bosgrond.
Met voorliggend plan wordt hiermee ingezet op het behoud en (door de borging van de landschappelijke inpassing) het versterken van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
Ten minste 20 bomen van de 1e grootte uit dit landschappelijk inrichtingsplan dienen duurzaam in stand te worden gehouden en ten minste 11 bomen van de 1e grootte uit dit landschappelijk inrichtingsplan aangeplant worden.
Ten zuidwesten van de Mr de la Courtstraat en in het oosten aangrenzend aan het Postels Huufke bevinden zich gebieden die aangeduid zijn als 'cultuurhistorisch waardevol vlak'. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch vlak' wordt gestreefd naar behoud, beheer en herstel van de historische verkavelingsstructuur uit oogpunt van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
In het zuidwesten bevindt zich het cultuurhistorisch waardevol gebied met de naam 'Akkercomplex Grootakker'. Kenmerkend hier is het open karakter van het akkercomplex met bolle ligging door de ophogingslaag, oftewel esdek uit het verleden. De bosjes, houtranden en zandwegen zorgen voor de verkaveling van het landschap. Ten oosten van het Postels Huufke bevindt zich het Natuurnetwerk Brabant. Het Postels Huufke verbindt deze twee gebieden. Door het Postels Huufke als Bos - Woonbos te bestemmen, kiest de bewoner voor het nieuwe groen. De landschappelijk inpassing en bijbehorende voorwaardelijke verplichting, ondersteunt het behoud van dit cultuurhistorisch landschapsbeeld.
Om het bouwvlak optimaal te benutten zullen naar huidig inzicht enkele bomen moeten worden gekapt. Dit betreft met name bomen in een mindere/slechte staat. Het huidige boskarakter van de kavel en omgeving zal worden behouden en versterkt door het toevoegen van opgaand groen langs de randen van het perceel en ten noordwesten van het bouwvlak.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van voorliggend bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten zowel analoog als digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels van het bestemmingsplan is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
Voor de regels behorend bij dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij regels van het huidig geldende bestemmingsplan 'Kom Vessem' aangesloten.
De regels hebben betrekking op de in de verbeelding opgenomen bestemmingen en aanduidingen.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen:
De tot 'Bos - Woonbos' bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor bos. Daarnaast wordt beperkt medegebruik voor woondoeleinden, behorende bij de aangrenzende gronden met de bestemming 'Wonen - Woonbos' toegestaan. Op of in deze gronden mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd behorende bij de aangrenzende woning met een beperkte omvang van maximaal 25 m2 in totaal. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, waarvoor ook bouwregels zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Ter bescherming van de natuurlijke en landschappelijke waarden is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
De tot 'Wonen - Woonbos' bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor woondoeleinden. Onder stringente voorwaarden zijn aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid bij de woonfunctie rechtstreeks toegestaan. In de planregels zijn nadere gebruiksregels gegeven.
Binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag een hoofdgebouw worden gebouwd. Tevens zijn de maximaal toegestane goothoogte en de bouwhoogte op de verbeelding aangegeven, 8 respectievelijk 5 meter. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De landschappelijke inpassing is in dit bestemmingsplan nader juridisch geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Binnen de bestemming zijn tevens afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor overschrijding van de achtergevelrooilijn, voor de bouw van 1 praktijkruimte en voor het toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 van de regels), maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie 1.
Overeenkomstig de gemeentelijke erfgoedverordening zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden. Voorliggend bestemmingsplan bevat de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4.1' en 'Waarde - Archeologie 6'. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig de erfgoedverordening, per dubbelbestemming.
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
Artikel 15 Overgangsrecht
In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan.
Artikel 16 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Naast het toetsen van de bestemmingsplanwijziging aan de diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het plan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het project. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Met het planvoornemen wordt de bouw van één vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Het gebruik van het perceel als woonbestemming is in de huidige situatie reeds mogelijk. Het betreft een woonbos, waarbij in de directe omgeving al wordt gewoond. Met de bouw van woning wordt aangesloten op de bestaande ruimtelijke structuur. De woonfunctie is daarbij passend bij de directe omgeving, omdat het een woonbos betreft.
In het principebesluit van 29 november 2022 heeft de gemeente Eersel de voorwaarde gesteld dat er een omgevingsdialoog wordt gevoerd. De initiatiefnemer heeft voor onderhavig plan een participatietraject gestart. Er heeft in dat kader participatie plaatsgevonden in de vorm van een omgevingsdialoog, waarbij omwonenden over het voornemen zijn geïnformeerd aan de hand van de voorgenomen landschappelijke inpassing en de toekomstige verbeelding van het plangebied.
Op 8 mei 2023 zijn 16 woonadressen direct rondom de locatie persoonlijk bezocht. Veel bewoners waren niet thuis, deden niet open of hadden geen tijd. Op deze adressen werd een brief met kaartmateriaal in de brievenbus gedaan of afgegeven. In deze brief is de voorgenomen bestemmingswijziging uitgebreid toegelicht. In deze brief is de mogelijkheid gegeven om contact op te nemen om een mening te geven of een suggestie te doen. Deze brief is toegevoegd als Bijlage 5. Hiermee zijn omwonenden op de hoogte gesteld van de voorgenomen ontwikkeling en hebben zij tevens de mogelijkheid gehad om eventuele reacties kenbaar te maken.
Over het algemeen kan gesteld worden dat de omwonenden het planvoornemen positief beoordelen. De binnengekomen reacties waren veelal informerend van aard en hebben niet tot een inhoudelijke wijziging van het voornemen geleid.
Een verslag van de omgevingsdialoog is bij deze toelichting toegevoegd als Bijlage 6.
Mocht iemand alsnog bedenkingen hebben ten aanzien van het project dan kan een zienswijze kenbaar worden gemaakt. Het plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden hierna behandeld en (mits gegrond verklaard) verwerkt in het plan.
Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst die is opgesteld tussen initiatiefnemer en gemeente. Dit betekent dat er geen kosten zijn voor de gemeente Eersel. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.