Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kom Vessem, herziening Kuilenhurk 24 en De Hoefse Weg Vessem
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0770.BPVklhrk24hfwg5017-ONTW
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kom Vessem, herziening Kuilenhurk 24 en De Hoefse Weg Vessem met
identificatienummer NL.IMRO.0770.BPVklhrk24hfwg5017-ONTW van de gemeente Eersel.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aaneengebouwd:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande
dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
 
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning
en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
 
1.7 achtergevelrooilijn:
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is
aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder
bijbehorende bouwwerken - alsmede het verlengde daarvan.
 
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
nader te onderscheiden in: 
  • grondgebonden bedrijf;
  • kassenbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf. 
  
1.9 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere
menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of
bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.12 bed & breakfast:
een voorziening met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een
korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan
overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden
en/of arbeid.
 
1.13 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden
beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.14 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
 
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één
persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.17 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de
bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.
 
1.18 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een
(dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke.
 
1.19 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.
 
1.20 bestaand: 
  1. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het
    ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde
    vergunning;
  2. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan
    rechtskracht heeft verkregen.
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een
dak.
 
1.24 bos:
één of meer bomen, hakhout, boomvormers of andere houtachtige gewassen die onderdeel uitmaken van een
houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken of een beplanting van bosplantsoen, inclusief de
daarbij behorende kruid- en struiklaag, waarbij wordt verstaan onder:
  1. kruidlaag: de laag planten tot 135 cm hoog;
  2. struiklaag: de laag van 135 tot 800 cm hoog;
  3. boomlaag: de laag vanaf 800 cm hoog.
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk.
 
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.27 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.28 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde
hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
 
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.30 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met
de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.33 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de
architectuur.
 
1.34 dak:
een gesloten bovenbeëndiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
 
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van
goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.36 discotheek:
een gebouw ten behoeve van horeca met dansmogelijkheid waar voor muziek wordt gezorgd.
 
1.37 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
 
1.38 dunning:
een onderhoudsmaatregel in bossen waarbij de beste bomen worden bevoordeeld door het verwijderen van
concurrerende bomen, waarbij de kroonsluiting van een bos na de onderhoudsmaatregel niet minder dan 60%
bedraagt.
 
1.39 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.40 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend
zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
 
1.41 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving,
zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie.
 
1.42 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van
een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke
doeleinden/tradities.
 
1.43 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is
toegestaan.
 
1.44 galerie:
tentoonstellingsruimte voor kunstwerken.
 
1.45 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van
motorvoertuigen, alsmede voor verkoop van olie, smeermiddelen en motorbrandstoffen.
 
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
 
1.47 gesloten bebouwing:
bebouwing welke wordt gekenmerkt door overwegend aaneengebouwde hoofdgebouwen.
 
1.48 gestapelde bebouwing:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen
en/of bijzondere woonruimten.
 
1.49 geomorfologisch:
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen.
 
1.50 huishouden:
één persoon of meerdere personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge
verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
 
1.51 gestapeld:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen
en/of bijzondere woonruimten.
 
1.52 groepsaccommodatie/logeergebouw:
een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief nachtverblijf in
permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven.
 
1.53 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren
van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen in een aanwending in een ander bedrijf.
 
1.54 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.55 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige
bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming
het belangrijkst is.
 
1.56 horeca:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren
voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:
  1. horecabedrijf categorie A
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het
    verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en
    alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;
  2. horecabedrijf categorie B
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan
    niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat
    overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
  3. horecabedrijf categorie C
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide
    geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en
    dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
  4. horecabedrijf categorie D
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter
    plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore
    brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met
    levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een
    (eet)café, feestzaal;
  5. horecabedrijf categorie E
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter
    plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al
    dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot
    gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek.
1.57 kantoor:
kantoor met baliefunctie: een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een bank, postkantoor,
reisbureau en uitzendbureau;
kantoor zonder baliefunctie: een kantoor zonder publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een kantoor in
assurantiën en verzekeringen.
 
1.58 laanstructuur:
een weg die aan beide zijden wordt begeleid door bomen.
 
1.59 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die
wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
 
1.60 landschapselement:
groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het om liggende landschap en in
hoofdzaak bestaan uit met name inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag.
 
1.61 lichte bedrijvigheid:
het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in
de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van
bedrijfsactiviteiten, functiemenging.
 
1.62 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten
behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook
ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.63 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en
biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
 
1.64 nevengeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.65 ondergeschikte activiteit:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt
toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie
herkenbaar blijft.
 
1.66 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.67 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men
uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank
en etenswaren.
 
1.68 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van
belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.69 parkeerbeleidsplan:
parkeerbeleidsplan gemeente Eersel, vastgesteld op 27 februari 2014, dan wel de rechtsopvolger hiervan.
 
1.70 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse wordt vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces,
waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.
 
1.71 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen
vergoeding.
 
1.72 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het
publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele
diensten aan anderen (prostitutie).
 
1.73 recreatie:
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.
 
1.74 recreatiewoning:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.75 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie,
waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik.
 
1.76 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig
was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder
seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)
prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.77 standplaats:
een locatie die is bedoeld voor het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te
koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten, gebruikmakend van
fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
 
1.78 straatprostitutie:
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen
dan wel aanlokken.
 
1.79 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld, inclusief de ter plaatse door
de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen, gevormde
ruimte(n).
 
1.80 supermarkt:
een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar in hoofdzaak levensmiddelen en
voedingsmiddelen – inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel – en in beperkte mate
huishoudelijke artikelen worden verkocht.
 
1.81 terras:
een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan
worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe
consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
 
1.82 twee-aaneen
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij
onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
 
1.83 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
 
1.84 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse
perceelsgrenzen.
 
1.85 vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
 
1.86 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
 
1.87 water:
het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook
als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.88 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en
waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en
infiltratie van hemelwater.
 
1.89 wonen:
het bewonen van een woning/wooneenheid.
 
1.90 woning/wooneenheid:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van
één huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden
vormen.
 
1.91 zorginstelling:
instelling waar niet zelfstandige bewoning plaatsvindt, waarbij sprake is van 24-uurs begeleiding en zorg.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
 
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
 
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het
bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden
gedeelte van die bestemming.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.6 de verticale diepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
 
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk
te stellen bouwonderdelen.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.11 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die
weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
2.12 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijf - 2
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
 
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. bedrijven genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorie 2, 3.1 en 3.2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle bedrijven;
  2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
  3. opslag en uitstalling;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. wegen, paden en straten;
  7. tuinen, erven en verhardingen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
  1. behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  2. Het gebruik van schadelijk uitloogbare bouwmaterialen, zoals zink, lood, koper, gewolmaniseerd hout en teerbitumen is niet toegestaan.
3.2.2 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient aan beide zijden ten minste 3 m te bedragen. Indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, geldt deze mindere afstand als de minimale afstand tot de betreffende perceelsgrens.
  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: 
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  3. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 15 m.
  4. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Opslag en uitstalling
 
Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan vóór de gevel die is gericht naar de Hoefse Weg.
 
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting
 
Het gebruiken van gronden conform de in lid 3.1.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan mits de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 5 bij deze regels, of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Andere bedrijvigheid
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3.1 voor: 
  1. het toestaan van bedrijvigheid die niet voorkomt in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 2 t/m 3.2;
  2. bestaande bedrijven die niet voorkomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorie 2, 3.1 en 3.2.
 
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. groenvoorzieningen;
  2. in- en uitritten;
  3. bermen en beplanting;
  4. paden;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  9. parkeervoorzieningen;
alsmede voor:
  1. afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’;
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: 
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - afschermend groen’ zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten
uitvoeren: 
  1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen.
4.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
 
Het onder 4.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
 
  1. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan vergund en in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  2. welke betreffen het normale onderhoud, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
4.3.3 Toelaatbaarheid
 
De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – afschermend groen’.
 
Artikel 5 Tuin
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  3. Overkappingen zijn niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' waar een overkapping met een maximum bouwhoogte van 2,8 meter is toegestaan.
 
Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
 
Artikel 6 Wonen
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
6.1.1 Algemeen
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. lichte bedrijvigheid op de begane grond, genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging;
  4. voorzieningen voor verkeer en parkeren;
  5. tuinen, erven en verhardingen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
  1. het behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Hoofdgebouwen
 
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. Het aantal woningen/wooneenheden mag maximaal het bestaand aantal woningen/wooneenheden bedragen.
  2. De bestaande bebouwingstypologie (aaneengebouwd, twee-aaneen, vrijstaand, gestapeld) dient te worden gehandhaafd.
  3. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  4. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  5. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  6. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven. Indien de goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze goothoogte als de maximale goothoogte.
  7. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven. Indien de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
  8. De dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden)' respectievelijk 'maximum dakhelling (graden)' is aangegeven.
  9. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
  10. Het gebruik van schadelijk uitloogbare bouwmaterialen, zoals zink, lood, koper, gewolmaniseerd hout en teerbitumen is niet toegestaan.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken
 
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen: 
  1. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen bijbehorende bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds legaal aanwezig waren buiten het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen', worden gehandhaafd en op dezelfde locatie worden herbouwd.
  3. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.
  4. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven tot 3 m achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan.
  5. Het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag maximaal 50% per bouwperceel bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 120 m² per bouwperceel.
  6. In afwijking van het bepaalde onder e. mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling' maximaal 320 m² bedragen.
  7. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  8. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
  9. Het gebruik van schadelijk uitloogbare bouwmaterialen, zoals zink, lood, koper, gewolmaniseerd hout en teerbitumen is niet toegestaan.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: 
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
 
6.2.4 Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen: 
  1. op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of worden gebouwd mag binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse ruimte' ondergronds gebouwd worden en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  2. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken: 
  1. van de bouwregels voor de bouw van één praktijkruimte aansluitend aan een woning, in samenhang met omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5 onder a. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    1. De vloeroppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande, dat ten hoogste 50% van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden bebouwd.
    2. Bebouwing dient op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd.
    3. De bebouwing dient te zijn georiënteerd op en rechtstreeks bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.
    4. De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
    5. De bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
  2. van het bepaalde in artikel 6.2.1 voor overschrijding van de achtergevelrooilijn, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning tot een maximale diepte van 15 m, voor zover de afstand van de achtergevel tot de achterste perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt.
6.4 Specifieke gebruiksregels
 
6.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid
 
Binnen de voor 'Wonen' aangewezen gronden is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en lichte
bedrijvigheid toegestaan bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: 
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  4. Detailhandel is niet toegestaan;
  5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  6. De lichte bedrijvigheid dient te zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken: 
  1. van het bepaalde in 6.4.1 onder a voor één praktijkruimte met een maximale oppervlakte van 100 m2 aansluitend aan een woning, in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 6.3 onder a, mits het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.
  2. van het bepaalde in lid 6.1.1 onder c juncto het bepaalde in lid 6.4.1 onder f voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet wordt genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten bedrijfsactiviteiten.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5.1
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische
informatie in de bodem.
 
7.2 Bouwregels
 
Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de
andere daar voorkomende bestemmingen, mits: 
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  3. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 2.500 m².
7.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken
dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden
behouden.
 
7.4 Afwijken van de bouwregels
 
7.4.1 Afwijking
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde
in 7.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze
gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden
verbonden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
7.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart
 
De omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft
overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar
het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe
opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.
 
7.4.3 Advies archeologisch deskundige
 
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 7.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke
voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
7.5.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere
werken of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 
7.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
 
Het onder 7.5.1 vervatte verbod geldt niet: 
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 2.500 m2;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 7.4.1.
7.5.3 Verlening
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de
aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken
kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5.4 Advies deskundige
 
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag
advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning
geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
 
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
7.6.1 Vervallen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische
informatie in de bodem.
 
8.2 Bouwregels
 
Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de
andere daar voorkomende bestemmingen, mits: 
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  3. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 40 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 25.000 m².
8.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken
dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden
behouden.
 
8.4 Afwijken van de bouwregels
 
8.4.1 Afwijking
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde
in 8.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze
gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de
archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden
verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
8.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart
 
De omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft
overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar
het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe
opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.
 
8.4.3 Advies archeologisch deskundige
 
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 8.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke
voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
8.5.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere
werken of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
 
Het onder 8.5.1 vervatte verbod geldt niet: 
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 2.500 m 2;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 8.4.1.
8.5.3 Verlening
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de
aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken
kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.5.4 Advies deskundige
 
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag
advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning
geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
 
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
8.6.1 Vervallen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming
'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief
archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer)
aanwezig zijn.
 
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
9.1.1 Algemeen
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden.
 
9.1.2 Waarden
 
Bij nieuwbouw, vervanging, verbouwing en uitbreiding van hoofdgebouwen worden de karakteristieken en waarden gerespecteerd, zoals beschreven in het Beeldkwaliteitplan dat als Bijlage 3 bij deze regels is  opgenomen.
 
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Algemeen
 
Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag worden gebouwd overeenkomstig
onderliggende bestemmingen en rekening houdend met de waarden zoals genoemd in artikel 9.1.2 en de
onderstaande bepalingen.
 
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
 
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, binnen de voor 'Waarde -
Cultuurhistorie' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen: 
  1. Bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, zijn enkel toegestaan indien deze overeenkomstig onderliggende bestemmingen mogelijk zijn.
  2. Bijbehorende bouwwerken inclusief overkappingen, dienen op een afstand van ten minste 5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
9.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van
bebouwing. Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de
aantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en
herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
 
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
9.4.1 Vervallen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming
'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief
cultuurhistorisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische waarden (meer)
aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
11.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: 
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als een zelfstandige woning.
 
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
 
12.1 luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden
 
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden', is het bouwen van gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogten (uitgedrukt in
meters boven NAP) zoals aangegeven op de Kaarten Obstakelbeheergebieden (Bijlage 4) in verband met de
Vliegfunnel, IHCS en ILS, uitsluitend toegestaan indien voorafgaand aan de vergunningverlening uit een schriftelijk advies van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, blijkt dat de bouwhoogte geen gevaar vormt voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven.
 
12.2 milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied
 
12.2.1 Algemeen
 
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de
daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater
ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
 
12.2.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag de verticale diepte van een bouwwerk niet meer
dan 3 m onder maaiveld bedragen.
 
12.2.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2.2 voor het bouwen
van een bouwwerk met een verticale diepte van meer dan 3 m onder maaiveld, met dien verstande dat: 
  1. het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening; en
  2. voor de afweging over het verlenen van de omgevingsvergunning advies van gedeputeerde staten wordt gevraagd.
12.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  3. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond of schadelijke stoffen;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; en
  5. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
12.2.5 Uitzonderingsregel
 
Het in lid 12.2.4 vervatte verbod geldt niet voor gevallen als bedoeld in artikel 2.8 van de Interim
Omgevingsverordening Noord-Brabant of de verordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
 
12.2.6 Voorwaarden
 
Een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.2.4 wordt door het bevoegd
gezag niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van gedeputeerde staten.
 
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
13.1 Afwijkende goothoogte
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken: 
  1. van het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van gebouwen en toestaan dat de goothoogte van gebouwen plaatselijk wordt verhoogd, mits:
    1. de maximale lengte van de verhoging van de goot niet meer dan 20% van de lengte van de desbetreffende goot bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale goothoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
  2. de onder a genoemde omgevingsvergunning voor afwijking kan uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
 
14.1 Wijziging bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemmingen ‘Groen’ te wijzigen in de bestemming 'Tuin' of
‘Wonen’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. er moet worden voldaan aan het beleidsplan Groen Loont!, vastgesteld door de raad d.d. 26 september 2017, dan wel de groene uitstraling van de openbare ruimte moet worden gehandhaafd;
  2. indien het beleidsplan Groen Loont!, vastgesteld door de raad d.d. 26 september 2017, zoals bedoeld onder a., wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening;
  3. de functionaliteit van het water(bergings)systeem mag niet worden aangetast.
 
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Parkeren en laden/lossen
 
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van
een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende
parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels.
 
15.1.1 Parkeergelegenheid
 
a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
c. Aan het voorgaande (in voldoende mate parkeergelegenheid aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan.
d. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels.
 
15.1.2 Ruimte voor laden en lossen van goederen
 
a. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
b. De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden.
 
15.1.3 Afwijkingsmogelijkheid
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in dit artikel indien:
 
a. het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kom Vessem, herziening Kuilenhurk 24 en De Hoefse Weg Vessem.