Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Schadewijkstraat 37
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0770.BPEschawst372049-ONTW
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Schadewijkstraat 37’ met identificatienummer NL.IMRO.0770.BPEschawst372049-ONTW van de gemeente Eersel.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aaneengebouwd:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
 
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
 
1.7 achtergevelrooilijn:
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken - alsmede het verlengde daarvan.
 
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren; nader te onderscheiden in:
  • grondgebonden bedrijf;
  • kassenbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf.
 
1.9 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.12 bed & breakfast:
een voorziening met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.13 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.14 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
 
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.17 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.
 
1.18 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
 
1.19 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.
 
1.20 bestaand:
  1.  t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2.  t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.24 bos:
één of meer bomen, hakhout, boomvormers of andere houtachtige gewassen die onderdeel uitmaken van een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken of een beplanting van bosplantsoen, inclusief de daarbij behorende kruid- en struiklaag, waarbij wordt verstaan onder:
  1. kruidlaag: de laag planten tot 135 cm hoog;
  2. struiklaag: de laag van 135 tot 800 cm hoog;
  3. boomlaag: de laag vanaf 800 cm hoog. 
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.27 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.28 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
 
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.30 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.33 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
 
1.34 dak:
een gesloten bovenbeëndiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
 
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.36 discotheek:
een gebouw ten behoeve van horeca met dansmogelijkheid waar voor muziek wordt gezorgd.
 
1.37 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
 
1.38 dunning:
een onderhoudsmaatregel in bossen waarbij de beste bomen worden bevoordeeld door het verwijderen van concurrerende bomen, waarbij de kroonsluiting van een bos na de onderhoudsmaatregel niet minder dan 60% bedraagt.
 
1.39 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.40 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
 
1.41 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie.
 
1.42 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden/tradities.
 
1.43 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
 
1.44 galerie:
tentoonstellingsruimte voor kunstwerken.
 
1.45 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, alsmede voor verkoop van olie, smeermiddelen en motorbrandstoffen.
 
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.47 gesloten bebouwing:
bebouwing welke wordt gekenmerkt door overwegend aaneengebouwde hoofdgebouwen.
 
1.48 gestapelde bebouwing:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
 
1.49 geomorfologisch:
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen.
 
1.50 huishouden:
één persoon of meerdere personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
 
1.51 gestapeld:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
 
1.52 groepsaccommodatie/logeergebouw:
een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief nachtverblijf in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven.
 
1.53 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen in een aanwending in een ander bedrijf.
 
1.54 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.55 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.56 horeca:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:
  1. horecabedrijf categorie A
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;
  2. horecabedrijf categorie B
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
  3. horecabedrijf categorie C
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
  4. horecabedrijf categorie D
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;
  5. horecabedrijf categorie E
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek. 
1.57 kantoor:
kantoor met baliefunctie: een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een bank, postkantoor, reisbureau en uitzendbureau;
kantoor zonder baliefunctie: een kantoor zonder publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een kantoor in assurantiën en verzekeringen.
 
1.58 laanstructuur:
een weg die aan beide zijden wordt begeleid door bomen.
 
1.59 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
 
1.60 landschapselement:
groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het om liggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit met name inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag.
 
1.61 levensloopbestendige woning:
een woning welke geschikt is voor bewoning in alle levensfasen, dus welke ook rolstoeltoegankelijk is voor mensen met een lichamelijke beperking, waarbij alle primaire leefruimten (woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer met toilet) zich op de begane grond moeten bevinden en waarbij deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk zijn.
 
1.62 lichte bedrijvigheid:
het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging.
 
1.63 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.64 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
 
1.65 nevengeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.66 ondergeschikte activiteit:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
 
1.67 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.68 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
 
1.69 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.70 parkeerbeleidsplan:
parkeerbeleidsplan gemeente Eersel, vastgesteld op 27 februari 2014, dan wel de rechtsopvolger hiervan.
 
1.71 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse wordt vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.
 
1.72 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
 
1.73 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
 
1.74 recreatie:
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.
 
1.75 recreatiewoning:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.76 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik.
 
1.77 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.78 standplaats:
een locatie die is bedoeld voor het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
 
1.79 straatprostitutie:
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
 
1.80 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen, gevormde ruimte(n).
 
1.81 supermarkt:
een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar in hoofdzaak levensmiddelen en voedingsmiddelen – inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel – en in beperkte mate huishoudelijke artikelen worden verkocht.
 
1.82 terras:
een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
 
1.83 twee-aaneen
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
 
1.84 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
 
1.85 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
 
1.86 vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
 
1.87 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
 
1.88 water:
het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.89 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
 
1.90 wonen:
het bewonen van een woning/wooneenheid.
 
1.91 woning/wooneenheid:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden vormen.
 
1.92 zorginstelling:
instelling waar niet zelfstandige bewoning plaatsvindt, waarbij sprake is van 24-uurs begeleiding en zorg.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
 
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
 
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.6 de verticale diepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.11 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
2.12 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding nvan de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1.1 Algemeen
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. lichte bedrijvigheid op de begane grond, genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging;
  4. tuinen, erven en verhardingen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
 
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Het aantal woningen/wooneenheden mag maximaal het bestaand aantal woningen/wooneenheden bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal als maximum geldt.
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ dient de bebouwingstypologie vrijstaand te worden gehanteerd.
  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘halfvrijstaand / geschakeld’ dient de bebouwingstypologie halfvrijstaand of geschakeld te worden gehanteerd.
  4. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  5. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
    3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen.
    4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  6. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  7. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven. Indien de goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze goothoogte als de maximale goothoogte.
  8. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven. Indien de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.
  9. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:
    1. Vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
    2. Halfvrijstaande en geschakelde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
    3. Aaneengebouwde woningen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 3 m. Indien de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de in 1, 2 of 3 genoemde afstanden, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.
  10. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevelwering' dient ten behoeve van het realiseren van nieuwe woningen voldoende gevelwering te worden aangebracht om een binnenniveau van 33 dB(A) te waarborgen. 
3.2.2 Levensloopbestendige woningen
 
Voor het bouwen van woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - levensloopbestendige woningen' gelden de volgende regels: 
  • de toegang van de openbare ruimte tot aan de leefverdieping moet een obstakelvrije en begaanbaar toegangspad hebben met een minimale breedte van 1,00 m;
  • het toegangspad mag een hellingbaan bevatten met een maximale stijging van 1:20;
  • de leefverdiepingmoet vanf het aansluitend terrein drempelvrij toegankelijk zijn;
  • de elementaire ruimten (woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer met toilet) moet op de leefverdieping aanwezig zijn;
  • de elementaire ruimten op de leefverdieping moeten rolstoeltoegankelijk zijn;
  • de elementaire ruimten moeten ingericht worden op rolstoelgebruik;
  • de elementaire ruimten moeten inpandig drempelvrij toegankelijk zijn;
  • de deuropeningen op de leefverdieping moeten een minimale breedte hebben van 0,90 m.  
 
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken
 
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
  1. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping, waar tevens een overkapping mag worden gebouwd.
  2. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de afstand op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.
  3. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven tot 3 m achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan.
  4. Het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag maximaal 50% per bouwperceel bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 120 m² per bouwperceel. Indien het bestaand legaal maximum gezamenlijk oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan groter is dan 120 m², geldt deze maximum gezamenlijk oppervlakte als de maximale oppervlakte.
  5. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  6. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna.
    2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
    3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m. 
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m. 
3.2.5 Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of worden gebouwd mag binnen het bouwvlak ondergronds gebouwd worden en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  2. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter. 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
  1. van de bouwregels voor de bouw van één praktijkruimte aansluitend aan een woning, in samenhang met omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5 onder a. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    1. De vloeroppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande, dat ten hoogste 50% van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden bebouwd.
    2. Bebouwing dient op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd.
    3. De bebouwing dient te zijn georiënteerd op en rechtstreeks bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.
    4. De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
    5. De bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
  2. van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor overschrijding van de achtergevelrooilijn, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning tot een maximale diepte van 15 m, voor zover de afstand van de achtergevel tot de achterste perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt. 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid
 
Binnen de voor 'Wonen' aangewezen gronden is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid toegestaan bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  4. Detailhandel is niet toegestaan;
  5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  6. De lichte bedrijvigheid dient te zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging. 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
  1. van het bepaalde in 3.4.1 onder a voor één praktijkruimte met een maximale oppervlakte van 100 m2 aansluitend aan een woning, in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 3.3 onder a, mits het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.
  2. van het bepaalde in lid 3.1.1 onder c juncto het bepaalde in lid 3.4.1 onder f voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet wordt genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten bedrijfsactiviteiten. 
3.6 Voorwaardelijke verplichting waterberging
 
Het gebruik van woningen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Hemelwater, afkomstig van daken van woningen en bijbehorende bouwwerken dient op eigen terrein te worden geborgd dan wel te worden geïnfiltreerd, waarbij een bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening met een minimale omvang van 6 m³ per 100 m² dakvlak dient te worden gerealiseerd.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mag een alternatieve hemelwatervoorziening op eigen terrein worden gerealiseerd, mits deze aantoonbaar minimaal gelijkwaardig is.
  3. De bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening dient in stand te worden gehouden.
 
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
5.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als een zelfstandige woning.
  
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
 
6.1 Afwijkende goothoogte
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
  1. van het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van gebouwen en toestaan dat de goothoogte van gebouwen plaatselijk wordt verhoogd, mits:
    1. de maximale lengte van de verhoging van de goot niet meer dan 20% van de lengte van de desbetreffende goot bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale goothoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
  2. de onder a genoemde omgevingsvergunning voor afwijking kan uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  
Artikel 7 Overige regels
 
7.1 Parkeren en laden/lossen
 
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels.
 
7.1.1 Parkeergelegenheid
  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel.
  3. Aan het voorgaande (in voldoende mate parkeergelegenheid aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan.
  4. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels. 
7.1.2 Ruimte voor laden en lossen van goederen
  1. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
  2. De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden. 
7.1.3 Afwijkingsmogelijkheid
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in dit artikel indien:
  1. het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
 
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    1. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
Artikel 9 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Schadewijkstraat 37’ te Eersel