Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Plaatse 2, 4 en 6 , Eersel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0770.BPBplaatse2460087-ONTW |
Op de percelen Plaatse 2,4 en 6 heeft een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden, welke door dit bestemmingsplan juridisch worden geborgd. Per perceel wordt hieronder geduid welke ontwikkelingen het betreft.
Plaatse 4
Voor het perceel de Plaatse 4 te Eersel is eerder al een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een woning met bijgebouw, waarbij de bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken is vergroot door gebruik te maken van de Landschapsinvensteringsregeling.
Het gemeentebestuur heeft in het kader van de verleende medewerking aangegeven dat:
Op het perceel Plaatse 4 is in het verleden een aantal zonnepanelen geplaatst met een oppervlakte van 100 m² t.b.v. de duurzame opwek van energie voor de panden Plaatse 2 en Plaatse 4 voor elk 50m². Met deze planherziening wordt een juridische basis geboden deze panelen te vergunnen.
Plaatse 6
Voor het perceel Plaatse 6 is een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend. Deze voorziet in de uitbreiding van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bovenop het bij recht toegestane aantal vierkante meters onder gelijktijdige afbraak van bijgebouwen elders conform de Landschapsinvesteringsregeling.
Plaatse 2, 4 en 6
Als laatste wordt voor de percelen Plaatse 2,4 en 6 de woonbestemming aan de achterzijdes vergroot, zodat deze aansluit aan de begrenzing zoals aanwezig bij Plaatse 8 en anderzijds recht doet aan de feitelijke situatie. Daarnaast wordt voorzien in het ruimtelijk borgen van de noodzakelijk te realisren ruimtelijke kwaliteitswinst in verband met het verruimen van de woonbestemming.
Het plangebied is gelegen aan Plaatse te Eersel. Dit straatje is een uitloper van de stedelijke kern Eersel in het buitengebied. Het betreft de kavels, kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie M,nummers 2562, 2565 en 2729.
Figuur 1 uitsnede bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2017', vastgesteld op 3 juli 2018 en geheel in werking getreden.
De percelen Plaatse 2-4-6 hebben daarin de enkelbestemming "Wonen". Ten zuidwesten van deze bestemming "Wonen" en voor een smalle strook tussen de percelen Plaatse 4 en 6 de bestemming "Agrarisch". Voor het perceel Plaatse 4 geldt daarnaast de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4.2" en voor Plaatse 2 de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4.1" met voor specifiek de woning de functieaanduiding cultuurhistorische waarden.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven, waarna in hoofdstuk 3 het geldende beleidskader aan bod komt. In hoofdstuk 4 worden diverse milieuhygiënische en planologische aspecten verantwoord. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke haalbaarheid beschreven.
In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Het initiatief wordt beschreven, inclusief de inpassing in de directe omgeving.
Plaatse 4
Vervangende vergunning
Op het perceel Plaatse 4 is eerder een vergunning verleend t.b.v. een vervangende woning met een bijgebouw, een en ander zoals onderstaand weergegeven.
Figuur 2 plattegrond vervangende woning en bijgebouw
Ten behoeve van dit plan is gebruik gemaakt van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid.
Het gemeentebestuur heeft in het kader van de op grond van artikel 2.12, lid 1 onder a sub 2 juncto artikel 4, lid 1 van Bijlage II van het Bor verleende medewerking aangegeven dat:
Opwek duurzame energie zonnepanelen
Op het perceel Plaatse 4 is in het verleden een aantal zonnepanelen geplaatst met een oppervlakte van 100 m² t.b.v. de duurzame opwek van energie voor de panden Plaatse 2 en Plaatse 4, elk 50m² zonnepanelen. Met deze planherziening wordt een juridische basis geboden deze panelen te vergunnen.
Plaatse 6
Uitbreiding bijgebouwen
Voor het perceel Plaatse 6 is een omgevingsvergunning voor bouwen verleend. Deze vergunning richt zich op het realiseren van een bijbehorende bouwwerk met een oppervlakte van 111 m². De vergunning voldoet aan de betreffende randvoorwaarden t.b.v. het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 24.4.1 onder b. zoals vastgesteld door de raad op 3 jului 2018 en zal naar verwachting binnen de daarvoor gestelde proceduretermijn en daarmee voorafgaande aan het vaststellen van deze planherziening worden verleend.
Bestaand bijgebouw
Tevens is een gedeelte van een bestaand vrijstaand bijgebouw buiten de bestemming "Wonen" gesitueerd.
Op onderstaande schets is een en ander gevisualiseerd.
Figuur 3 schets bebouwing
Het gemeentebestuur heeft aangegeven aan beide ontwikkelingen te willen meewerken mits het realiseren van het aantal vierkante meters bijgebouwen bovenop het bij recht toegestane aantal vierkante meters plaatsvindt onder gelijktijdige afbraak van bijgebouwen elders.
Plaatse 2,4 en 6
Als laatste wordt voor de percelen Plaatse 2,4 en 6 de woonbestemming aan de achterzijden vergroot, zodat deze recht doet aan de feitelijke situatie. Daarnaast wordt voorzien in het ruimtelijk borgen van de noodzakelijk te realiseren landschappelijke inpassing en het voldoen aan de Landschapsinvesteringsregeling de Kempen in verband met het verruimen van de woonbestemming. Een berekening daaromtrent is als bijlage toegevoegd.
Het gemeentebestuur heeft aangegeven hier niet onwelwillend tegenover te staan.
De voorliggende planherziening voorziet in het in ruimtelijk juridisch in overeenstemming brengen van de in paragraaf 2.1 beschreven initiatieven.
Plaatse 4
Ten behoeve van de ontwikkeling op het perceel Plaatse 4 is een beplantingsplan opgesteld, die dient te worden uitgevoerd en in stand te worden gehouden.
Onderstaand is dit gevisualiseerd.
Figuur 4 uitsnede beplantingsplan
T.b.v. het bouwplan is rekening gehouden met de eisen/wensen van de gemeente Eersel op het gebied van water.
Aanleiding hiervoor was enerzijds de toename van het verhard oppervlak en anderzijds het dempen van een aanwezige sloot. Het eigendom hiervan is door de initiatiefnemer verkregen door koop hiervan van de gemeente.
De zonnepanelen zijn op het achterperceel gesitueerd. De panelen zijn rondom ingepland met opgaande beplanting zodat sprake is van een landschappelijke inpassing.
Plaatse 6
Ten behoeve van de ontwikkeling van Plaatse 6 (vergroten vierkante meters bijgebouwen) is een vergunning voor het bouwen verleend. Deze voorziet in de uitbreiding van het aantal vierkante meters bijgebouwen bovenop het bij recht toegestane aantal vierkante meters onder gelijktijdige afbraak van bijgebouwen elders. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 24.4.1 onder b van het geldende bestemmingsplan waarin is bepaald dat door middel van een afwijkingsbesluit er een bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken kan worden toegestaan tot een totaal maximum van 250 m²; indien sprake is van sloop van voormalige, legale bedrijfsgebouwen elders. Door deze eenmalige compensatie van vierkante meters c.a. het voldoen aan deze bepaling kan in het bestemmingsplan de voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de extra toegestane vierkante meters komen te vervallen.
Teneinde de bestemming in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie wordt een beperkte correctie doorgevoerd m.b.t. de bestemming wonen. Deze wordt aan de zuidzijde beperkt verlegd waardoor het bestaande bijgebouw binnen deze bestemming wordt gebracht en de bestemmingsgrens vervolgens op een logische wijze in oostelijke richting wordt verlengd.
Plaatse 2,4 en 6
De vergroting van de woonbestemmingen vindt zodanig plaats dat recht wordt gedaan aan de feitelijke situatie. Teneinde dit op een ruimtelijk verantwoorde wijze te doen is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 49.1 van het geldende bestemmingsplan, zijnde de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'agrarisch' te wijzigen in de bestemming ' wonen' .
Het gemeentebestuur heeft aangegeven hier niet onwelwillend tegenover te staan. Uitgangspunt is dat wordt voldaan aan hetgeen in de bestaande wijzigingsbevoegdheid in artikel 49.1 van het geldende bestemmingsplan is opgenomen.
Deze bepaling kent een aantal voorwaarden. Deze worden onderstaand weergegeven. Ook wordt per bepaling aangegeven in hoeverre deze relevant is en zo ja of daaraan kan worden voldaan.
De verkeersafwikkeling vanuit het plangebied vindt plaats via Plaatse en de Stokkelen.
In januari 2014 heeft de gemeente Eersel het parkeerbeleidsplan vastgesteld. Dit plan vormt een toetsingskader voor vraagstukken omtrent parkeren en bevat de volgende aspecten:
Indien nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient dus aan de parkeernormen uit het parkeerbeleidsplan te worden getoetst.
Voor de verdere uitwerking van dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven hebben de percelen Plaatse 2, 4 en 6 de enkelbestemming "Wonen". Ten zuidwesten van deze bestemming "Wonen" geldt voor deze percelen de bestemming "Agrarisch".
Voor het perceel Plaatse 4 geldt daarnaast de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4.2" en voor Plaatse 2 de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4.1" met voor specifiek de woning de functieaanduiding cultuurhistorische waarden.
In paragraaf 4.6 worden de milieuhygiënische en planologische aspecten verder uitgewerkt.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Gezien de beperkte aard en omvang van het planvoornemen worden er op nationaal niveau geen uitspraken gedaan ten aanzien van het voorliggend initiatief. Hierna zijn daarom de belangrijkste bevindingen uit het provinciale en gemeentelijk beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Zie hiervoor 3.1.4.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt onder 3.1.4 getoetst.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee- tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Met dit initiatief zijn geen kaders noodzakelijk ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit initiatief.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat met dit initiatief geen kaders noodzakelijk zijn ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt.
Een milieueffectrapportage (MER) en de bijbehorende procedure (m.e.r.) is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu nadelig wordt beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt de plicht om een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. In het geval van woningbouw dient sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject teneinde te kunnen spreken van een activiteit uit de D-lijst. Over het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is inmiddels jurisprudentie. Bekeken moet worden naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 31-01-2018 ECLI:NL:RVS:2018:348).
Gezien de zeer beperkte aard en omvang van de wijziging mag redelijkerwijs worden aangenomen dat in het onderhavige geval geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarmee ook een m.e.r.-beoordeling niet van toepassing is.
Conclusie
Het onderdeel m.e.r. is niet van toepassing.
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - de 'ladder voor duurzame verstedelijking' - geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.
Het Rijk heeft ervoor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting. De motivatieverplichting voor ruimtelijke besluiten, welke geldt voor de maximale planologische mogelijkheden inclusief flexibiliteitsinstrumenten (waarbij planologische saldering niet per definitie is toegestaan), bestaat uit twee eisen (treden):
Ten aanzien van de eerste trede dient allereerst te worden beoordeeld of het planvoornemen een stedelijke ontwikkeling betreft. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het onderhavige planvoornemen betreft de vervanging van één woning met bijbehorende bijgebouwen (deze is eerder al vergund en inmiddels ook gerealiseerd) en op het naastgelegen perceel verruimen van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, hetgeen op grond van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling behoeft te worden gezien. In dit kader is onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22-11-2015 ECLI:NL:RVS:2015:3542 van belang. Daarin wordt uitgesproken dat een woningbouwplan van 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet vereist.
Conclusie
Het planinitiatief, dat voorziet in een actuele planregeling voor de bestaande woningen met bijbehorende bijgebouwen en beperkte vergroting van de woonbestemming , is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Toetsingskader
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water en regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
In de visie zijn door de provincie de doelen nog niet precies vastgelegd. Immers, diep, rond en breed kijken (zie hoofdstuk 4 in deze omgevingsvisie) is centraal uitgangspunt bij het samenspel voor de uitwerking van de visie. Dat betekent dat de provincie volop ruimte biedt voor inbreng vanuit partijen en disciplines. De omgevingsvisie agendeert en nodigt uit om hier samen mee aan de slag te gaan. Daarvoor is een verdere uitwerking van de ambitie nodig in programma's. Die uitwerking is een opgave die op de visie volgt en die in opeenvolgende bestuursperiodes de opdracht en de ruimte geeft om dat met eigen accenten in te vullen. Steeds anticiperend op veranderende omstandigheden en beweging in Brabant.
Conclusie
De uitwerking van de ambitie in programma's heeft nog niet plaatsgevonden. Het is derhalve niet mogelijk initiatieven te toetsen aan de omgevingsvisie. Totdat de programma's nader zijn uitgewerkt, worden de initiatieven voorlopig nog getoetst aan de 'Structuurvisie 2010 - partiele herziening 2014'.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) vastgesteld. De SVRO is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
In de structurenkaart van de SVRO is het plangebied aangeduid als 'Kernen in het landelijk gebied'. Hiervoor geldt dat deze gebieden zo veel als mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking door alleen van de opvang van de eigen verstedelijkingsbehoefte op te vangen. De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet in een actuele planregeling voor de bestaande woningen met bijbehorende bijgebouwen en beperkte vergroting van de woonbestemming, past binnen deze structuur.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat dit initiatief past binnen de visie en kaders van de Structuurvisie 2010 - partiele herziening 2014.
Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 inwerking getreden. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, maar is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De omgevingsvisie is vastgesteld om -vooruitlopend op de Omgevingswet- kansen te benutten.
Met ruimte voor handelen door te werken vanuit doelen in plaats vanuit instrumenten. Door maatschappelijk gedragen waarden centraal te stellen. Door meerwaarde-creatie als basis te hanteren in plaats van als uitzondering. En door vanuit casuïstiek te werken en het doel voorop te stellen.
Voor de provinciale inzet is het werken vanuit het samenspel met diep, rond en breed kijken vertrekpunt. Dit vraagt om een provincie die gemakkelijk van rol kan wisselen en die gericht is op het verbinden van belangen: private belangen, gebiedsbelangen en het publieke belang.
Daarbij hanteert de provincie vijf kernwaarden voor haar denken en handelen. De provincie zet in op:
Figuur 5 uitsnede verbeelding IOV
Plaatse 4
In artikel 3.68 van de Interimomgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in een burgerwoning.
Ter plaatse van de inmiddels vergunde en gerealiseerde woning Plaatse 4 wordt voldaan aan de voorwaarde dat een beplantingsplan wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
Dit is als een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
De betreffende zonnepanelen zullen worden opgenomen in de bestemming 'groen landschappelijke inpassing' en voldoen aan de voorwaarden van de afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling 'De Kempen'd.d. 24 augustus 2012. Daarnaast zijn de zonnepanelen in de bestaande situatie al landschappelijk ingepast door de aanwezige aansluitende beplanting.
Plaatse 6
Voor wat betreft Plaatse 6 is een verruiming van de toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen aan de orde. De initiatiefnemer heeft invulling kunnen geven aan hetgeen in artikel 24.4.1, lid b van het geldende bestemmingsplan is opgenomen waardoor elders binnen de gemeente sprake is van sloop van voormalige, legale bedrijfsgebouwen. Hiermee staat in voldoende mate vast dat het oprichten van (extra) nieuwe bebouwing gepaard gaat met de sloop van een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen elders.
Plaatse 2, 4 en 6
Een uitbreiding van de woonbestemming binnen landelijk gebied is voorstelbaar mits sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De vergroting van de betreffende woonbestemming gaat gepaard met het wijzigen van een gedeelte van de percelen in een bestemming 'groen, landschappelijke inpassing'. Tevens wordt voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling 'De Kempen' d.d. 24 augustus 2012. Een berekening daaromtrent is bijgevoegd. Daarnaast is een groot deel van gronden met deze bestemming al ingericht met beplanting, waarmee dus ook een landschappelijke inpassing voldoende is zeker gesteld.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat dit initiatief voldoet aan de bepalingen van de Interimomgevingsverordening.
De vier Kempengemeenten, Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden, hebben een gezamenlijke woonvisie opgesteld. Binnen de Kempengemeenten spelen namelijk dezelfde thema's op het gebied van wonen. Daarnaast heeft een Kempische visie op wonen een toegevoegde waarde omdat elke gemeente te maken heeft met gemeentegrensoverschrijdende opgaven, zoals de regionale afstemming over de woningbouwopgave.
De gemeenteraad van Eersel heeft daarom op 12 maart 2019 ingestemd met de vaststelling van de 'Kempische visie op wonen 2019-2023'. In de visie zijn vijf thema's die van belang zijn voor de ontwikkelingen van de regionale woningmarkt nader uitgewerkt in afspraken die met elkaar gemaakt zijn. Het gaat daarbij om beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, wonen met zorg, duurzaam wonen en tot slot het thema wonen en werken.
De provincie Noord-Brabant heeft de kwantitatieve woningbehoefte voor de Kempengemeenten in beeld gebracht, uitgedrukt in een laag en hoog scenario. Gelet op de sterke economische groei en de daarmee gepaard gaande aantrekkingskracht op vestigers nemen we het hoge scenario als richtlijn voor de toekomstige woningbehoefte. Op basis daarvan is er behoefte aan 2.440 extra woningen in de regio voor de periode 2018-2028.
Voor Eersel bedraagt dit aantal woningen 460.
Conclusie
Het bestemmingsplan plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe woningbouw, zodat het initiatief past binnen de kaders van de Kempische woonvisie.
Op 21 december 2021 heeft de gemeenteraad van Eersel de Omgevingsvisie 2.0 vastgesteld. De visie is een actualisering van de visie 1.0. Sinds de vaststelling van de visie 1.0 zijn verschillende beleidsstukken vastgesteld. De visie 2.0 richt zich vooral op het in beeld brengen van de verschillen in deze beleidsstukken, maar ook hoe mogelijke tegenstrijdigheden elkaar kunnen versterken. Dit gebeurt door de visie op een integrale manier samen te stellen.
Belangrijkste leidraad hierbij is de Toekomstvisie 2030. Net zoals de toekomstvisie is ook de omgevingsvisie vooral richtinggevend. De visie biedt een ontwikkelperspectief, waarbij de rol van het bestuur , meer dan voorheen, stimulerend en faciliterend zal zijn. De maatschappelijke behoefte wordt meer maatgevend.
In de visie is de ambitie uitgesproken om tot duurzame energieproductie te komen. Ook streeft de gemeente naar het, waar mogelijk, versterken van de landschappelijk waarden.
Figuur 6 uitsnede omgevingsvisie 2.0
De beoogde ontwikkelingen die met dit plan mogelijk worden gemaakt dragen bij aan de duurzame opwek (zonnepanelen), en het versterken van het landschap (groenbestemming, sloop overtollige bebouwing in buitengebied van Eersel en landschapsplan Plaatse).
Conclusie
Het plan voorziet in het, onder randvoorwaarden faciliteren van een aantal maatschappelijke behoeftes die tevens een bijdrage leveren aan de inhoudelijke ambities van de gemeente en sluit daarmee dus aan op het gedachtengoed van de Omgevingsvisie 2.0 en is daarmee inhoudelijk in overeenstemming.
In juni 2013 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie 2030 'Kempisch wonen in een wereldregio' vastgesteld. Deze visie geeft het gewenste beeld van de gemeente in 2030 weer en biedt het kader waarin de gemeente haar beleid kan richten. De gemeente heeft drie kernambities geformuleerd die voortbouwen op de sterke kwaliteiten van de gemeente:
Voor de kern Eersel ligt de nadruk op het behoud van de cultuurhistorische en groene waarden van het dorp. Duurzaamheid en het streven naar een energie neutrale gemeente staan hoog op de agenda.
Conclusie
Door de betreffende planinitiatieven en de wijze waarop het voorliggende bestemmingsplan vorm wordt gegeven te weten instemmen met de beoogde ontwikkeling maar wel onder een aantal randvoorwaarden zoals landschappelijke inpassing en sloop van bijbehorende bouwwerken wordt aangesloten bij de toekomstvisie 2030.
Op 2 november 2021 heeft de raad de visie Buitengebied 2.0 vastgesteld. Hiervan maakt ook de gebiedsvisie bebouwingsconcentraties onderdeel uit.
De visie heeft vooral als doel om een visie te hebben waaruit blijkt wat de ambities zijn voor het buitengebied van Eersel.
De visie zet vooral in op een kwaliteitsverbetering van het buitengebied van Eersel en om sturing te geven aan de ontwikkeling van het buitengebied en om duidelijkheid te bieden aan derden waar de gemeente zich de komende jaren op gaat richten.
De gemeente wil in de toekomst meer gaan werken met maatwerk en harde toetsingskaders steeds verder loslaten.
In de visie wordt een beschrijving gegeven van verschillende functies, waaronder de functie 'wonen'. De visie gaat dan specifiek in op het realiseren van nieuwe woningen en niet zozeer op het vergroten van bestaande woonbestemmingen. Voor de functie duurzaamheid is de ambitie geformuleerd om in de toekomst een duurzame en energie neutrale gemeente te zijn.
Vervolgens geeft de visie voor functiezones aan welke mogelijkheden er ontstaan en welke kwaliteiten met betrekking tot de fysieke leefomgeving de gemeente wil versterken. Het betreft hier dan onder meer het slopen van overtollige bebouwing en het landschappelijke kwaliteitsverbetering.
Initiatieven zullen landschappelijk ingepast moeten worden en een landschappelijke bijdrage leveren. Daartoe heeft de visie een bijlage 1 opgenomen, die kan dienen als inspiratie t.b.v. nieuwe landschappelijke elementen.
Ook is in de visie een bijlage 2 opgenomen waarin de gebiedsvisie bebouwingsconcentraties is opgenomen. Daarin is onder andere aangegeven, dat initiatieven die afwijken van het bestemmingsplan worden getoetst aan de kaders zoals die zijn gesteld in de visiekaart van het betreffende bebouwingscluster. In eerste aanleg vindt dan een basistoetsing plaats, met name bij initiatieven die passen binnen de visie, een beperkte vergroting van het bouwvlak kennen en inpasbaar is ten aanzien van de milieutechnische aspecten geur en geluid.
De 'Gebiedsvisie Bebouwingsconcentraties' is een herijking van de visie uit 2011. Onder meer ziet deze visie op het beoordelen van bestaande en nieuwe ruimtelijke kwaliteiten van de bebouwingsclusters en wordt het omliggende landschap beoordeeld op kwaliteiten en mogelijke ontwikkelingsrichtingen. Per bebouwingscluster is een nadere visie en een streefbeeld opgesteld.
Gestreefd wordt naar behoud en versterking van de leefbaarheid, de relatie met het omliggende landschap en de ruimtelijk zelfstandige functie van het buurtschap. Behoud van de groene, gevarieerde en authentieke uitstraling is daarbij van belang.
De betreffende planinitiatieven dragen bij aan de gebiedsvisie door enerzijds het beplantingsplan dat is gerealiseerd, de slooprechten die bij derden zijn verworven en de bestemming 'groen landschappelijke inpassing' die een permanent groen karakter van de overgangszone tussen de woonbebouwing en het aansluitende agrarische gebied waarborgt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is passend binnen de 'Gebiedsvisie Bebouwingsconcentraties'.
Het gemeentelijk beleid dat relevant is voor het plangebied is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2017 ', vastgesteld op 3 juli 2018 en in zijn geheel in werking getreden.
Voor het plangebied geldt op grond van dit bestemmingsplan de enkelbestemming "Wonen". Ten zuidwesten van deze bestemming "Wonen" en voor een smalle strook tussen de percelen Plaatse 4 en 6 geldt de bestemming "Agrarisch". Voor het perceel Plaatse 4 geldt daarnaast de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4.2" en voor Plaatse 2 de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4.1" met voor specifiek de woning de functieaanduiding cultuurhistorische waarden.
Figuur 7 uitsnede verbeelding
Plaatse 4
Zoals aangegeven is voor Plaatse 4 inmiddels vergund en gerealiseerd de bouw van een vervangende woning met bijgebouwen onder de voorwaarde dat het bij de aanvraag gevoegde beplantingsplan diende te worden uitgevoerd en in stand diende te worden gehouden.
Met betrekking tot de zonnepanelen kan worden aangegeven dat deze niet voldoen aan de geldende bestemming 'agrarisch' maar wel voldoen aan de daarvoor geldende beleidsregels.
Plaatse 6
Voor wat betreft het initiatief op Plaatse 6 wil de gemeente gebruik maken van de afwijkingsmogelijkheid tot verruiming van de oppervlakte aan bijgebouwen. Deze bepaling luidt als volgt:
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken te vergroten. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
De initiatiefnemer heeft voldaan aan het bepaalde in bovenstaande artikel, waaronder het gestelde onder b. , waardoor er een afwijkingsvergunning is verleend tot 250 m2 bijbehorende bouwwerken.
Plaatse 2, 4 en 6
Het bestaande gebruik van een deel van de percelen t.b.v. wonen past niet binnen de geldende bestemming 'agrarisch'.
Conclusie
Een deel van de bovenomschreven activiteiten past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Voor een ander deel geldt dat deze met toepassing van een afwijkingsvergunning zijn verleend.
Het bestemmingsplan dient met alle activiteiten in overeenstemming te worden gebracht.
De gemeenteraad van Eersel heeft op 28 januari 2020 de Visie Buitengebied vastgesteld. Op basis van de daarin opgenomen zonering is het projectperceel geduid als 'dorpsovergangsgebied'.
De daarvoor geldende matrix laat zien dat de functie wonen binnen deze zone wenselijk is.
Conclusie
De initiatieven voor Plaatse 4 en 6 binnen de zone 'lokaal dorpsovergangsgebied', zoals opgenomen in de Visie Buitengebied, past binnen het vastgestelde beleidskader.
Het hoofddoel van het gemeentelijke beeldkwaliteitplan is het borgen van de ruimtelijke kwaliteit en samenhang van de dorpen om daarmee de identiteit en de leefbaarheid van de dorpen te versterken.
Daarnaast moet het beeldkwaliteitplan een toetsingskader vormen voor beleidsmedewerkers bij de gemeente en welstand.
Het gemeentelijk beeldkwaliteitplan bestaat uit twee delen. In het eerste deel is gezocht naar de overeenkomsten in het Kempische landschap. Die overeenkomsten zijn samengesteld in bouwstenen die typisch Kempisch zijn en die in meerdere dorpen voorkomen en dus ook kunnen worden toegepast.
In deel 2 worden de Kempische bouwstenen die zorgen voor samenhang tussen de verschillende dorpen toegepast en specifiek gemaakt per dorp en per straat. In dit deel krijgt ieder dorp een eigen hoofdstuk waarin begonnen wordt met een analyse van het hele dorp. Deze analyse wordt samengevat in een overzichtskaart waarin alle specifieke soorten openbare ruimte benoemd worden.
Vervolgens wordt er per straat een analyse gegeven van het huidige beeld, inclusief een beknopte historische terugblik, het huidige gebruik en beheer. Per ontwikkellocatie wordt een analyse en waardering geschreven. Dit mondt uit in een aantal uitgangspunten.
Conclusie
Aangezien het hier gaat om bestaande bebouwing, de (vervangende) nieuwbouw, die inmiddels ook is gerealiseerd en een beperkte uitbreiding van bijgebouwen onder afbraak van gebouwen elders in de gemeente, kan worden geconcludeerd dat de uitgangspunten van het gemeentelijk beeldkwaliteitsplan geen belemmering vormen voor deze initiatieven.
Dit geldt eveneens voor de opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Op 9 maart 2021 heeft het college van Eersel de beleidsregel afwijkingen bestemmingsplan 2021 vastgesteld.
Deze beleidsregel is in het kader van het onderhavige plan uitsluitend relevant in het kader van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de betreffende zonnepanelen. In de beleidsregel is in artikel 4 bepaald dat maximaal 1 geclusterde voorziening van 50 m2 aan zonnepanelen per woning worden toegestaan buiten het bestaand stedelijke gebied mits landschappelijk ingepast de hoogte maximaal 2 meter is en de panelen zijn gelegen op een maximale afstand van 50 meter van de woonbestemming.
Momenteel is op het perceel Plaatse 4 een oppervlakte van 100 m2 zonnepanelen aanwezig t.b.v. de duurzame opwek van energie voor de panden Plaatse 2 en Plaatse 4. De rondom ingepland met opgaande beplanting zodat sprake is van een landschappelijke inpassing. De hoogte is beperkt tot 1,5 meter en de afstand tot nieuwe bestemmingsgrens van de woonbestemming bedraagt minder dan 50 meter.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan of daarmee vergelijkbare planvorm verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.
Hierbij kan worden aangetekend, dat zowel met betrekking tot de planontwikkeling van Plaatse 4 als Plaatse 6, sprake is (geweest) van een ruimtelijk afwijkingsbesluit. Dit betekent, dat in het kader van de beoordeling of de vergunning kon/kan worden verleend, de onderstaande aspecten zijn/worden meegewogen.
Voor de volledigheid wordt hieronder per aspect nog een algemene overweging opgenomen.
Bij nieuwe ontwikkelingen is gangbaar om de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit voor zowel grond als grondwater vast te stellen om te beoordelen of de geplande ontwikkeling doorgang kan vinden.
Met het onderhavige plan is echter geen sprake van ingrepen in de bodem nu geen ingrijpende bouwactiviteiten worden voorzien en deze activiteiten zijn/worden beschouwd vanuit de bouwactiviteit.
Conclusie
Nu er met dit plan geen sprake is van ingrepen in de bodem is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet aan de orde noch noodzakelijk.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Het besluit verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle ruimtelijke plannen.
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van de oprichting van de woning binnen het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel. Aanvullend op het beleid van het waterschap, heeft de gemeente Eersel beleid opgesteld voor de omgang met stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Navolgend wordt ingegaan op zowel het relevante beleid van het waterschap als het relevante gemeentelijke beleid.
Waterbeheerplan De Dommel 2016-2021 'Waardevol Water'
Het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' is actueel vanaf 1 januari 2016. In dit Waterbeheerplan van Waterschap De Dommel is aangegeven wat de doelen van het waterschap zijn voor de periode 2016 - 2021 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het waterbeheerplan geeft vier uitgangspunten weer die de richting aangeven van de plannen en oplossingen van het waterschap voor de periode 2016 - 2021. Deze vier uitgangspunten luiden als volgt:
De werkzaamheden van het waterschap zijn onder te verdelen in de volgende thema's:
Keur 2015
Waterschap De Dommel beheert het grond- en oppervlaktewater (zoals rivieren en beken) en waterkeringen met bijbehorende kunstwerken (bijvoorbeeld stuwen en gemalen). Om het grond- en oppervlaktewater en de waterkeringen goed te kunnen beheren en beschermen zijn er regels nodig, vastgelegd in een verordening, de 'Keur Waterschap De Dommel 2015'. In de Keur staan algemeen geformuleerde geboden en verboden. Naast deze geboden en verboden zijn er een groot aantal algemene regels opgesteld. Daarnaast zijn in veel gevallen activiteiten in en rondom kleine waterlopen helemaal vrijgesteld van regels.
Het plangebied is niet gelegen in een keurbeschermings- of attentiegebied.
In de directe omgeving van het plangebied is geen leggerwatergang gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met een beschermingszone met een breedte van 5 meter.
Het waterstaatkundige belang is niet specifiek aan de orde.
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater,
Brabantse waterschappen
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van 500 m² - 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 500 m². Met behulp van een eenvoudige rekenregel uit de Algemene regel (Artikel 15 Afvoer hemelwater door verhard oppervlak), behorend bij de keur van het waterschap, kan voor een toename van het verhard oppervlak van 500 tot 10.000 m2 de vereiste compensatie voor een specifieke locatie berekend worden in gevallen wanneer schriftelijke instemming van het waterschap ontbreekt.
Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021
Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2021 (vGRP) beschrijft de gemeente Eersel de beleidsvoornemens en maatregelen voor inzameling, transport en (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in Eersel voor de periode 2016-2021. De algemene doelen van dit vGRP ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn hieronder beschreven:
Hemelwaterafvoer
Onderhavig bestemmingsplan staat een aantal ontwikkelingen toe. Enerzijds betreft dit ontwikkelingen die inmiddels al zijn of worden vergund en qua bouwmogelijkheden inmiddels op hun ruimtelijke aanvaardbaarheid zijn getoetst danwel passen binnen de afwijkingsbevoegdheden die het geldende bestemmingsplan kent. Deze ontwikkelingen voldoen aan de betreffende voorwaarden die aan het gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid zijn gesteld. Het beoordelen van de hemelwaterafvoer maakt geen onderdeel uit van het betreffende afwegingskader. Echter het huidige plan staat ook het realiseren van 100 m² zonnepanelen toe en het vergroten van de woonbestemming.
Onderstaand zal specifiek per perceel op elke ontwikkeling worden ingegaan.
Plaatse 4
Met betrekking tot het bouwplan is inmiddels door middel van het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 2.12, lid 1 onder a sub 2 een vergunning verleend. Daartoe is destijds door mede omdat de demping van een sloot tussen de percelen Plaatse 4 en 6 deel uitmaakt van de ontwikkeling, in het kader van de vergunning een onderzoek uitgevoerd naar de waterhuishouding.
Tevens is bezien op welke wijze voorzien kan worden in het realiseren van waterberging in verband met de toename van verhard oppervlak. .
Door Aquabrain te Veldhoven is op d.d. 19 april 2019 een rapportage uitgebracht, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd. Van belang daarbij:
Bij de realisering van het bouwplan zijn de hierboven door Aquabrain aangegeven voorzieningen gerealiseerd. In de praktijk functioneert een en ander naar tevredenheid, waarmee een volwaardig alternatief voor de sloot is gerealiseerd en tevens toereikende maatregelen en voorzieningen zijn aangebracht t.b.v. de waterberging.
De betreffende zonnepanelen met een oppervlakte van 100 m² blijven ruim onder de grens van 500 m² zoals door het waterschap als ondergrens is gesteld. Bovendien liggen deze panelen niet vlak op de bodem en is de toename van de oppervlakte aan verharding daarmee verwaarloosbaar. Het hemelwater zal dus ter plekke in de ondergrond blijven inzijgen.
Plaatse 6
Zoals boven aangehaald is de betreffende vergunning beoordeeld aan de hand van de afwegingscriteria die aan het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid zijn verbonden. Het al dan niet voorzien in compenserende maatregelen ten gevolge van toegenomen verharding maakt geen onderdeel uit van de afwegingscriteria.
Daarnaast is de oppervlakte van de toename van de verharding ten gevolge van het bouwplan zodanig dat ook ruimschoots onder de 500 m² wordt gebleven. Het huishoudelijk afvalwater zal op de bestaande riolering worden geloosd.
Dit laat onverlet, dat de initiatiefnemer op eigen initiatief op basis van het uitgangspunt van 30 liter per m² een voorziening wil aanbrengen waardoor het hemelwater niet op het gemeentelijke riool loost. Deze kan zodanig worden aangelegd dat deze direct afwatert op het aansluitende maaiveld. Hiermee kan meer water vasthouden worden in het gebied. Dit kan ten goede komen aan de ter plekke aanwezige flora in droge periodes én voor de noodzakelijke aanvulling van het grondwater.
Plaatse 2, 4 en 6
Het vergroten van de woonbestemming zou theoretisch gezien kunnen leiden tot een toename van de verharding met meer dan 500 m². In juridische zin wordt dat namelijk niet uitgesloten. In dat geval zal compensatie dienen plaats te vinden conform het beleid van het waterschap. Deze compensatie zal op eigen terrein dienen plaats te vinden.
Voor hemelwater dat afkomstig is van nieuw bebouwd oppervlak is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aanleggen van een waterberging. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen toetst het bevoegd gezag of de juiste maatregelen worden genomen.
Via de voorwaardelijke verplichting om bij bebouwd oppervlak een minimale waterbergingscapaciteit van 30 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak aan te leggen, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht.
Kwaliteit van te lozen en infiltreren hemelwater
Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van lood of asfalt etc.). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.
Conclusie
Met inachtneming van vorenstaande is het aspect water geen belemmering voor de onderhavige planherziening.
Conform de Wet Geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe woningen binnen de zone van een weg. Uitzonderingen hierop zijn wegen, die bestemd zijn als woonerf of opgenomen zijn in een 30 km-zone.
Er is geen sprake van een nieuwe woning en evenmin wordt dit door het plan mogelijk gemaakt.
De noodzaak tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Conclusie
Nu er geen sprake is van activiteit, die valt onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet aan de orde noch noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Aangezien het voorgestane initiatief zich uitstrekt over (het toevoegen van) slechts een aangebouwd bijgebouw en dit ver beneden de wettelijke drempel (van 1500 nieuwe woningen op één ontsluitingsweg) ligt wordt voldaan aan het 3%-criterium.
Conclusie
Aangezien door de verruimde mogelijkheden van het bestemmingsplan de verkeersaantrekkende werking niet toeneemt kan gezien het voorgaande geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c van de Wet milieubeheer kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.
Algemeen
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: risicovolle inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende (sub)paragrafen nader toegelicht.
Ten aanzien van risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Beleidskader
Beoordeling projectperceel
Vervoer over het spoor
Op het grondgebied van de gemeente Eersel bevindt zich geen spoortracé. Dit aspect is dus niet van toepassing.
Vervoer over het water
Binnen de gemeente Eersel vindt geen significant transport over water plaats. Dit aspect is dus niet van toepassing.
Vervoer over de weg
Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden. Woonkernen moeten hierbij vermeden worden. De grotere doorgaande weg in de nabijheid van het plangebied waarover dergelijke transporten zullen plaatsvinden is de autosnelweg A67. Het plangebied ligt op een afstand van circa 2.000 meter van de A67. Het plangebied ligt daarmee buiten de veiligheidszone die in het kader van het plaatsgebonden risico moet worden aangehouden.
Volgens de kaarten van het (ontwerp) Basisnet weg is langs de A67 sprake van een groepsrisico kleiner dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Door de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan wordt het GR niet verhoogd, aangezien het plan een (overwegend) conserverend karakter heeft. Op grond van de Circulaire Rnvgs is een verantwoording van het groepsrisico daarom niet noodzakelijk
Vervoer via buisleidingen
Door de gemeente Eersel lopen twee hogedruk aardgasleidingen. Het plangebied is op een ruim voldoende afstand en daarmee buiten de invloedsgebieden van de leidingen gelegen (80 en 100 meter). De leidingen hebben geen plaatsgebonden risico (10-6/jaar) buiten de leiding.
Daarnaast liggen op Eersels grondgebied nog een drietal hogedrukleidingen. De afstand van het plangebied tot deze leidingen is eveneens dermate dat het plangebied buiten de invloedsgebieden van deze leidingen is gelegen (maximaal 31 meter) en het plaatsgebonden risico (maximaal 12 meter).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid vanwege transport van gevaarlijke stoffen geen belemmeringen bestaan voor een goed woon- en leefmilieu.
Hoogspanningslijnen
Voor hoogspanningslijnen gelden geen risicoafstanden, maar gezondheidsafstanden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen hoogspanningslijnen en kan dus ook geen interactie plaatsvinden.
Conclusie
Vanwege hoogspanningsleidingen zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het nieuwe toetsingskader bij aanvragen om een milieuvergunning van veehouderijen. De veehouderijen moeten voldoen aan individuele wettelijke normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object.
Echter ook omgekeerd dient vanuit deze wet te worden beoordeeld of bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Dit betekent dat vanuit de individuele bedrijven een voorgrondbelasting wordt gehanteerd en vanuit het beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt een achtergrondbelasting gehanteerd.
Bij besluitvorming omtrent de (her)ontwikkeling van de locaties dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de vragen:
De veehouderij die het dichtstbij het plangebied ligt is op een afstand gelegen van ruim 375 m.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Gemeenten mogen, binnen bepaalde grenzen, bij verordening van de normen in de Wet geurhinder en veehouderij afwijken (artikel 6 van de wet). In aanvulling op de Wgv heeft de gemeenteraad op 29 september 2015 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Eersel 2015' vastgesteld. Deze verordening is op 9 oktober 2015 in werking getreden. De verordening van de gemeente Eersel stelt voor bepaalde gebieden geurnormen die afwijken van de wettelijke normen zoals vastgelegd in de Wgv. In plangebieden voor woningbouw en industrieterrein bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op de voor geurgevoelige objecten 3 oue/m³. In het buitengebied bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op de voor geurgevoelige objecten 10 oue/m³. Daarnaast bedraagt binnen de bebouwde kom de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object ten minste 50 meter voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met maximaal 56 stuks dieren waarvoor vaste afstanden gelden.
Het plangebied betreft geen woningbouw.
Conclusie
Nu geen sprake is het toevoegen van een woning en evenmin van een initiatief dat voorziet in de ontwikkeling van een geurgevoelig object kan vanuit de bestaande situatie geconcludeerd worden dat de geurverordening niet van toepassing is.
Als vuistregel voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de hinder, als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting.
Conclusie
Nu geen sprake is het toevoegen van een woning en evenmin van een initiatief dat voorziet in de ontwikkeling van een geurgevoelig object kan vanuit de bestaande situatie geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied dan ook sprake is van een 'goed' en dus aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De herontwikkeling van het plangebied mag de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen niet belemmeren. Tussen de veehouderijen in de omgeving en het plangebied, dan wel in directe nabijheid van de veehouderijen zijn reeds geurgevoelige objecten gelegen die de veehouderijen reeds belemmeren. De beoogde herontwikkeling van het plangebied belemmert de omliggende veehouderijen daarmee niet meer in de ontwikkelingsmogelijkheden dan thans het geval is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de herontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen geen bezwaar is.
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven.
Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Richtafstanden conform Bedrijven en milieuzonering, VNG
Voor de uiteindelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is van belang dat er geen sprake is van bedrijven, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkel- / bouwlocatie.
Het plangebied is gelegen in een uitloper van het bestaande stedelijke gebied naar het buitengebied en maakt deel uit van de historische lintbebouwing van Eersel. Daarmee kan deze, mede gelet op de ter plekke aanwezige ruimtelijke en functionele structuur worden gekenmerkt als een overgangszone. In deze komen vrijwel geen bedrijven voor. De ligging van bedrijven in de kern is in algemene zin geen probleem, zolang deze wat betreft hun aard, schaal en uitstraling passen binnen de woonomgeving. In de praktijk betekent dit dat bedrijven in de categorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die dergelijke bedrijven veroorzaken, zonder meer toelaatbaar zijn.
Voor de uiteindelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is in de gegeven situatie een inventarisatie van bedrijven gemaakt, die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Op basis van de VNG-publicatie is, gezien de ligging van het plangebied tegen de kern Eersel, voor de omliggende niet-agrarische bedrijven gelegen binnen een straal van 400 meter rondom het plangebied nagegaan met welke richtafstanden rekening gehouden dient te worden. In dit overzicht is uitgegaan van bedrijven en milieuzonering Editie 2009 en richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk / buitengebied.
In de omgeving van het plangebied is geen milieubelastende activiteit aanwezig die op kortere afstand dan de in VNG-publicatie aangegeven richtafstanden is gelegen. Tegenover is een bedrijf gelegen (werktuigen coöperatie), maar buiten de betreffende richtafstand.
Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat bij het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen belangen van omliggende bedrijven met de bouw van de woning worden geschaad.
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit aanwezige kabels en leidingen.
Het plangebied wordt via bestaande in- en uitritten aan de bestaande openbare weg ontsloten. De huidige situatie wijzigt verder niet.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe woningen gerealiseerd.
Er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Gemeente Eersel heeft op 23 januari 2014 het 'Parkeerbeleidsplan Eersel' vastgesteld. Dit plan omvat een toetsingskader voor vraagstukken omtrent parkeren en bevat parkeernormen voor nieuwe ontwikkelingen.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit verkeer en parkeren.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, meer specifiek de Wet natuurbescherming. Het wettelijk kader is gericht op het behoud van de biologische diversiteit en een duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan, de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, het behoud van het vogelstand en de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten en hun natuurlijke leefomgeving.
In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Wnb richt zich in hoofdzaak op de bescherming van de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van gebiedsbescherming is in de Wet natuurbescherming opgenomen dat beoordeeld dient te worden of plannen (en projecten) significante gevolgen kunnen hebben voor de Natura 2000-gebieden. Een plan kan worden vastgesteld indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat een plan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een verslechterend of een significant verstorend effect kan hebben voor de Natura 2000-gebieden. Er gelden dan geen verdere restricties of procedurele vereisten vanuit de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in beschermde gebieden krachtens Natura 2000, EHS / de Provinciale Verordening.
Soorten
Vrijgestelde soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht.
Gezien de aanwezige structuren en biotopen worden beschermde soorten niet verwacht op de planlocatie. Voor overige beschermde soorten is onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen en vaste verblijfslocaties.
Conclusie
Met inachtneming van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect flora en fauna en/of natuur geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het initiatief.
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg, gericht op een betere bescherming van het archeologisch erfgoed, bepaalt dat elke gemeente over een eigen archeologiebeleid dient te beschikken. De algemene uitgangspunten van deze wet laten zich als volgt vertalen:
De projectlocatie sluit aan op de kern Eersel. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid.
Het erfgoedplan is op 22 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Eersel. De erfgoedkaart bestaat uit drie delen: een inventarisatiekaart (die op zijn beurt is onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en een verstoringenkaart), verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. De beleidskaarten vormen de basis voor het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie en kunnen worden vertaald in bestemmingsplannen.
Op de archeologische beleidskaart, die deel uitmaakt van het erfgoedplan, zijn de archeologische (verwachtings)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart opgesteld. Binnen het grondgebied van de gemeente Eersel bevinden zich diverse gebieden van archeologische waarde.
Op de beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in 7 categorieën.
Figuur 8 uitsnede beleidskaart archeologie
Het erfgoedbeleid heeft al een juridische vertaling gekregen in het geldende bestemmingsplan. Door middel van (deels) een dubbelbestemming met een archeologische verwachtingswaarde van respectievelijk 4.1 en 4.2.
Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en bij te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter beneden maaiveld.
Gelet op de met deze herziening beoogde planregeling zoals in eerdere hoofdstukken in deze toelichting is aangegeven kan de geldende dubbelbestemming onverkort van kracht blijven.
Conclusie
De geldende dubbelbestemming blijft met de huidige planherziening in stand voor het plangebied.
Cultuurhistorie
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorisch elementen en archeologische vindplaatsen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Het cultureel erfgoed van de gemeente Eersel is opgenomen in de Erfgoedkaarten van de Kempen- en A2-gemeenten.
De ontwikkellocatie heeft op geen enkele wijze monumentale of beschermingswaardige betekenis.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie.
Endotoxinen
De intensieve veehouderijen binnen de agrarische sector dragen bij aan de emissies van fijn stof PM10 in Nederland. Dit geëmitteerde fijn stof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. In de juridische notitie 'Veehouderij en volksgezondheid; Mogelijkheden om volksgezondheidaspecten mee te wegen bij vergunningverlening' van juni 2014 is geconcludeerd dat het aspect volksgezondheid dient te worden meegewogen in zowel het ruimtelijk als het milieuspoor.
Door de rechter is uitdrukkelijk uitgesproken dat gezondheid als een onderdeel van het begrip milieu wordt gezien. Dit betekent dat risico's voor de volksgezondheid, die door het in werking zijn van een inrichting kunnen ontstaan, bij de beoordeling van de aanvraag moeten worden betrokken.
Veehouderijen hebben zowel positieve als negatieve gezondheidseffecten op hun omgeving. Astma en neusallergie komen minder vaak voor bij mensen die in de buurt van veehouderijen wonen.
Daarnaast hebben echter de uitstoot van fijnstof en endotoxinen negatieve effecten op de gezondheid van omwonenden. Endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen.
Op 30 april 2018 is de definitieve 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0, een stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is' van kracht geworden.
Beoordeeld dient te worden of een nader advies van de GGD noodzakelijk is bij een ruimtelijke ontwikkeling. De voorlopige onderzoeksresultaten zijn voor de Gezondheidsraad in 2012 aanleiding geweest om voor de algemene bevolking een gezondheidskundige advieswaarde voor endotoxine van 30 EU/m³ aan het Rijk te adviseren. Deze advieswaarde wordt tevens gehanteerd in de notitie 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0; een stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is'.
Uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve de advieswaarde van 30 EU/m³ niet wordt overschreden. Door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) is een berekeningsmodel opgesteld waarmee de individuele afstandscontour of endotoxine-risicocontour van 30 EU/m³ eenvoudig bepaald kan worden.
Dit berekeningsmodel is alleen toepasbaar op varkenshouderijen en pluimveehouderijen, die in de omgeving van het plangebied niet aanwezig zijn. De fijnstofemissies van de bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn verwaarloosbaar.
Conclusie
De beoogde herontwikkeling ontmoet in het kader van endotoxinen geen bezwaar.
Geitenhouderij
Uit VGO-onderzoeken is naar voren gekomen dat tot twee kilometer rond geitenhouderijen een verhoogde kans op longontsteking bestaat. Naar aanleiding daarvan hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant besloten tot een moratorium op de geitenhouderij, om uitbreiden van dierenverblijven en omschakelen naar geitenhouderij tegen te gaan. In verband hiermee vraagt men zich af men of woningbouwontwikkelingen binnen twee kilometer nog verantwoord zijn. Gekeken naar de aard en omvang van de omliggende bedrijven en activiteiten zijn er geen belemmeringen.
Conclusie
De afstanden tot geitenhouderijen zijn dermate groot dat de risico's voor volksgezondheid voldoende worden beperkt.
Spuitzones
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag. Binnen een afstand van 50 meter vindt geen agrarische bedrijvigheid plaats waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dan de beoogde ontwikkeling in het kader van spuitzones geen bezwaar is.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het projectgebied
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de komende jaren voor de ruimtelijke en functionele gewenste situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten; ook uit deze aspecten blijkt een aantal randvoorwaarden naar voren te komen die in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan (regels en verbeelding) hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op een verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voorts is aangesloten bij het gemeentelijke Handboek digitale bestemmingsplannen. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is - is verplicht in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet het SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving is het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf de invoering van de nieuwe Wro overigens verplicht.
Hieronder wordt een uitleg gegeven bij die bestemming waarvoor dit noodzakelijk is. Niet alle bestemmingen zijn hier beschreven. Wanneer de bestemming niet beschreven is, zijn er geen bijzonderheden te melden.
Agrarisch
Het plangebied is gedeeltelijk bestemd tot 'agrarisch'. De planregels zoals die gelden in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2017' zijn onverkort van toepassing.
Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met daaraan gekoppeld een aantal voorwaarden:
Wonen
Het plangebied is hoofdzakelijk bestemd tot "Wonen". De planregels zoals die gelden in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2017' zijn onverkort van toepassing.
Teneinde de diverse belangen veilig te stellen is een tweetal gebiedsaanduidingen opgenomen. Voor een van deze gebiedsaanduidingen geldt een maximum aan bijbehorende bouwwerken van 250 m2 onder het stellen van een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het realiseren en instandhouden van het beplantingsplan. Voor de andere gebiedsaanduiding is er sprake van het toestaan van 250 m2 bijbehorende bouwwerken, omdat eerder al voldaan is aan de eis van het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2017' dat elders gebouwen gesloopt dienden te worden t.b.v. het verkrijgen van dit absolute bouwrecht.
Waarde - archeologie
De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' categorie 4.1 en 4.2 is conform de beleidscategorieën van de gemeente Eersel.
Overgangsregels
Door middel van deze regels kunnen bestaande afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan worden voortgezet, tenzij deze op illegale manier tot stand zijn gekomen. Als er geen sprake is van illegale situaties kan de bestaande situatie worden gecontinueerd.
De overgangsregels zijn opgenomen conform artikel 3.2.1. en 3.2.2. Bro.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. De ontwikkeling moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en de te doorlopen procedures weergegeven.
Uitvoerbaarheid
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.
Het planinitiatief zal in het kader van de inspraak en de zienswijzenprocedure ter inzage worden gelegd.