direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, fietspad en brink Mr. de la Courtstraat / Maaskant te Vessem
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Gemeente Eersel is voornemens om het vrijliggend fietspad aan de Mr. de la Courtstraat te verlengen in westelijke richting, in de richting van de bebouwde kom van Vessem. In dit kader wordt parallel aan de Mr. de la Courstraat, ter hoogte van het traject tussen de Maaskant en de grens van de bebouwde kom van Vessem, een vrijliggend fietspad gerealiseerd. De gronden gelegen ten noorden van het beoogde fietspad worden ingericht als brink. Binnen de brink worden bomen aangeplant (waaronder diverse fruitbomen, populieren en lindes), wordt een picknickplaats met schuilvoorziening opgericht en een aantal onverharde voetpaden gerealiseerd. Hiermee wordt de brink die vroeger op deze locatie aanwezig was hersteld.

Om de realisatie van het vrijliggend fietspad en de brink met bijbehorende voorzieningen (aanplant bomen, aanleg voetpaden en aanleg schuilgelegenheid) planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het vigerend bestemmingsplan te worden herzien. Hiertoe is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied wordt gevormd door het zuidelijk deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Vessem, sectie L, nummer 505. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de weg Maaskant en enkele bospercelen in combinatei met agrarische gronden. De weg Mr. de la Courtstraat begrenst het plangebied aan de zuidzijde met aan de overzijde enkele woonpercelen. Tot slot, de westzijde van het plangebied wordt begrensd door de watergang Hazenloop met aangrenzend een woonperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0001.png"

Indicatie ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2017' (vastgesteld 3 juli 2018) vigerend. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2017' zijn de gronden waar het fietspad en de brink zijn voorzien bestemd als 'Agrarisch', deels met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 6'. Daarnaast geldt dat de gronden zijn gelegen binnen de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebieden', 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone – vogelbeheersgebied' en 'overige zone – beperkingen veehouderij'.

Daarnaast is ook het bestemmingsplan 'Buitengebied 2017, eerste herziening' (vastgesteld 29 januari 2019) van toepassing. Voor het plangebied heeft deze eerste herziening alleen betrekking op de regels. De verbeelding blijft voor het plangebied ongewijzigd van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0002.png"

Globale ligging plangebied binnen vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2017'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor agrarisch gebruik, nevenactiviteiten (als vermeld in artikel 3.1.2), water en waterhuishoudkundige voorzieningen, extensief recreatief medegebruik, doeleinden van openbaar nut en erfbeplanting. Gelet op vorenstaande is de realisatie en het gebruik van een fietspad binnen de bestemming 'Agrarisch' niet toegestaan.

Voor wat betreft de aanleg van de brink geldt dat binnen de agrarische bestemming erfbeplanting is toegestaan. Erfbeplanting betreft afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning. In onderhavig geval is geen sprake van bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning. Het planten van bomen binnen de brink is daarmee tevens in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

Tot slot geldt dat het oprichten van een picknickplaats met schuilvoorziening onder extensief recreatief medegebruik valt en binnen de agrarische bestemming is toegestaan. Echter, de maximale bouwhoogte voor een schuilvoorziening bedraagt 2 meter en de voorziene bouwhoogte van de schuilvoorziening bedraagt maximaal 3 meter. Het oprichten van een schuilvoorziening met een maximale bouwhoogte van 3 meter is derhalve ook in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

De wijziging van de regels op basis van de eerste herziening biedt hierbij geen extra mogelijkheden waardoor het de aanleg van het fietspad en de brink nog steeds planologisch-juridisch niet mogelijk is.

Om de realisatie van het fietspad en de brink (inclusief aanplant bomen en een schuilvoorziening ter hoogte van maximaal 3 meter) planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken. Hiervoor wordt het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied herzien. Met de bestemmingsplanherziening wordt een passend planologisch kader geschapen waarbinnen het fietspad gerealiseerd en de oude brink (inclusief schuilvoorziening) hersteld c.q. aangelegd kan worden. Gezien het toekomstig gebruik van het plangebied niet meer agrarisch van aard is, zal hiervoor met onderhavig bestemmingsplan worden aangesloten bij de bestemmingen 'Verkeer' en 'Natuur' met daarbij het nodige maatwerk voor de picknickplaats met schuilgelegenheid, de voetpaden en de beplanting.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en het planvoornemen gegeven (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt een hoofdstuk met een toelichting op de juridische regeling van het planvoornemen (Hoofdstuk 5). Tenslotte wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor de onderhavige bestemmingsplanherziening te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beschrijving planvoornemen

2.1 Ruimtelijke en functionele context

Onderhavig plangebied is ten zuidoosten van de kern Vessem gelegen, in de nabijheid van de buurtschappen Veneind en Maaskant.

De kern Vessem wordt gekenmerkt door een typische dorpse opbouw bestaande uit een weinig compact centrumgebied met aansluitend oudere straten met lintbebouwing en daarachter planmatige woongebieden uit diverse naoorlogse periodes, die typerend zijn voor de tijd van bouwen. Rondom de kern zijn nog restanten van oude akkercomplexen met bolle akkers, oude buurtschappen en linten en kleine boscomplexen in het landschap te onderscheiden. Dit leidt tot een afwisseling in het landschap van lange en korte zichtlijnen, coulisselandschappen met laanbeplantingen, houtwallen en singelbeplantingen. De ruimtelijke verscheidenheid van houtopstanden, bosperceeltjes en open natuur- en landbouwgebieden maken het gebied rondom de kern Vessem (en de overige woonkernen binnen de gemeente Eersel) tot een aantrekkelijk leefgebied voor struweelvogels.

Ten noordwesten c.q. westen van het plangebied zijn de straten 'Postels Huufke' en 'Katerstraat' gelegen. Deze straten vormden de grens van het landelijke en het verstedelijkte gebied van de kern Vessem. Inmiddels bestaat het voornemen om het gebied ten zuiden van de straat te herontwikkelen naar woonlocatie (gelegen binnen buurtschap Veneind, geel aangeduid op onderstaand figuur). Het bestemmingsplan hiertoe ligt momenteel als ontwerp ter inzage.

De Mr. de la Courtstraat is de toegangsweg naar de kern Vessem en komt uit op de straat Postels Huufke. De Mr. de la Courtstraat is hiermee één van de hoofdtoegangswegen van Vessem. Deze hoofdtoegangsweg is ter hoogte van het plangebied ingericht als een weg in het buitengebied. De aangrenzende bebouwing is variabel, met voornamelijk (voormalige) agrarische bebouwing. Op korte afstand ten noorden van het plangebied is het buurtschap Maaskant gelegen (aan de gelijknamige straat).

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0003.png"

Impressie omgeving plangebied

2.2 Huidige situatie

Het plangebied betreft een onbebouwd agrarisch perceel. De gronden binnen het plangebied zelf zijn niet in gebruik als agrarische productiegrond. De aangrenzende gronden zijn wel in gebruik als agrarische productiegrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0004.png"

Aanzicht plangebied vanaf Mr. de la Courtstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0005.png"

Aanzicht plangebied vanaf Maaskant

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Mr. de la Courtstraat. De Mr. de la Courtstraat vormt de verbindingsweg tussen de kernen Vessem en Knegsel. Ter hoogte van het plangebied geldt voor de Mr. de la Courtstraat een snelheidsregime van 60 km/u. De Mr. de la Courtstraat kent geen gescheiden rijbanen. Met uitzondering van het traject tussen de kruising met de Maaskant en de grens van de bebouwde kom van Vessem, is de Mr. de la Courstraat voorzien van een vrijliggend fietspad.

Gezien het feit dat voor het traject tussen de kruising met de Maaskant en de grens van de bebouwde kom van Vessem geen sprake is van een vrijliggend fietspad en hier een snelheidslimiet van 60 km/u geldt, wordt de verkeerssituatie hier als onveilig ervaren. Dit vanwege het smalle wegprofiel en de bestaande laanbeplanting kort op de weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0006.png"

Impressie kruising Mr. de la Courstraat en Maaskant, met rechts het einde van het bestaande fietspad

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0007.png"

Wegprofiel Mr. de la Courstraat met vrijliggend fietsoad ten oosten van de kruising met Maaskant

2.3 Beoogde situatie

Het voornemen bestaat om aan de Mr. de la Courtstraat een vrijliggend fietspad en een brink te realiseren. De twee onderdelen worden in deze paragraaf separaat toegelicht. Onderstaand figuur geeft een impressie van de beoogde situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0008.png"

Beoogde situatie (vergrote weergave zie ook Bijlage 1)

Realisatie fietspad

Het fietspad wordt gerealiseerd aan de noordzijde van de Mr. de la Courstraat. Het fietspad is 3 meter breed en ca. 150 meter lang. Het fietspad voorziet, net als het bestaande gedeelte, in twee fietsrichtingen. Globaal gezien is het fietspad gelegen tussen de kruising van de Mr. de la Courtstraat met de Maaskant en de grens van de bebouwde kom van Vessem. Het fietspad sluit aan op het reeds bestaande fietspad aan de Mr. de la Courtstraat, dat ten oosten van de kruising met de Maaskant is gelegen. De fietsverbinding tussen Vessem en Knegsel wordt hiermee geoptimaliseerd. Tussen het aan te leggen fietspad en de bestaande weg c.q. bestaande laanbeplanting wordt een bermsloot ten behoeve van de afwatering aangelegd.

Realisatie / herstel brink

Ten noorden van het aan te leggen fietspad wordt een brink gerealiseerd. De brink wordt gerealiseerd op een locatie waar in het verleden reeds een brink aanwezig is geweest. Om die reden kan ook gesproken worden over het herstel van de brink.

De brink wordt uitgevoerd met gebiedseigen beplanting zoals een meidoornhaag, populieren, lindes en fruitbomen. Door de aanplant van bepaalde soort bomen in een rij worden 'lijnen' binnen de brink geaccentueerd. Binnen de brink worden onverharde voetpaden aangelegd en er wordt een aansluiting met het oostelijk gelegen bospad aan de Maaskant gemaakt.

Aan de zuidoostelijke zijde van de brink wordt een picknickplaats met schuilvoorziening gerealiseerd. De schuilvoorziening is maximaal 3 meter hoog en ongeveer 10 m2 groot.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Stedelijke regio met topsectoren

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de Brainport-regio, een gebied dat in de SVIR is aangeduid als 'stedelijke regio met topsectoren'. Het Rijk heeft hier een nationaal belang aangewezen, namelijk: 'een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren'. De ontwikkeling van een fietspad en een brink met kleinschalige schuilvoorziening direct ten oosten van de kern Vessem heeft hier geen invloed op. Het draagt enkel bij door het creëren van een aantrekkelijk buitengebied.

Radarverstoringsgebied

Onderhavig plangebied is gelegen in de wijdere omgeving van vliegbasis Eindhoven. Het Rijk heeft hier een nationaal belang aangewezen, namelijk ruimte voor militaire terreinen. Om de werking van het radarstation voor vliegbasis Eindhovens niet te beperken, is om dit station een radarverstoringsgebied aangewezen waarbinnen windmolens en hoge gebouwen beperkt mogelijk zijn. Onderhavig planvoornemen is in dit radarverstoringsgebied gelegen. Gezien met de ontwikkeling van een fietspad en een brink met schuilvoorziening met een maximale bouwhoogte van 3 meter geen sprake is van de ontwikkeling van een windmolen of hoog gebouw, vormt de ontwikkeling geen beperking voor de werking van het radarstation en vormt de ligging binnen het radarverstoringsgebied geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Daarnaast geldt dat in onderhavig bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied' wordt overgenomen om de werking van het radarstation te waarborgen.

Conclusie

De SVIR heeft geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Onderhavig planvoornemen is voorzien in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen, namelijk het militaire luchtvaartterrein en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Eindhoven. In paragraaf 3.1.1 is reeds besproken dat deze ligging geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen. Derhalve leiden het Barro en de Rarro niet tot risico's voor voorliggend plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

De realisatie van een fietspad en brink met bijbehorende voorzieningen valt niet onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling'. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet aan de orde en vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de aan van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelinge van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave'

In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet het planvoornemen in de ontwikkeling van vrijliggend fietspad en brink ter optimalisatie van een veilige en gezonde leefomgeving, versterking van het groen en het creëren van een aantrekkelijk buitengebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie De Kwaliteit van Brabant

Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Noord-Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een fietspad en een brink met bijbehorende voorzieningen. Het fietspad en de brink worden direct ten oosten van de kern Vessem gerealiseerd. Het te realiseren fietspad sluit in oostelijke richting aan op het bestaande vrijliggende fietspad aan de Mr. de la Courtstraat. Hiermee wordt de verkeersveiligheid ter plaatse verbeterd. Voor wat betreft de brink geldt dat in het verleden reeds een brink op de locatie aanwezig was en dat de brink als onderdeel van onderhavig planvoornemen wordt hersteld. Bij de kleinschalige schuilvoorziening wordt een picknicktafel gerealiseerd waarmee de mogelijkheid wordt geboden om (overdekt) voor korte duur bij de brink te verblijven voor bijvoorbeeld een rust-, eet- en/of drinkpauze.

Het doel van de realisatie van het fietspad en de brink is om een veilige (fiets)verkeersverbinding te ontwikkelen c.q. uit te breiden en hierdoor zowel het utilitair als het reacreatief fietsverkeer binnen de gemeente Eersel te stimuleren. Het planvoornemen draagt mede bij aan de ontwikkeling van een gezonde leefomgeving als aan een veilige leefomgeving. In het bijzonder het creëren van een aantrekkelijk buitengebied.

In de Interim omgevingsverordening zijn de concrete beleidskaders gebaseerd op de uitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie uitgewerkt. In de volgende paragraaf (3.2.2) vindt toetsing van het initiatief aan deze beleidskaders plaats.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening vastgesteld (geconsolideerd 1 maart 2020). De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt.

Gemengd landelijk gebied

De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. Binnen het gemengd landelijk gebied is naast ruimte voor de land- en tuinbouw, ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc.. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0009.png" Uitsnede Interim omgevingsverordening Basiskaart Landelijk Gebied

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het gemengd landelijk gebied. De ontwikkeling van een fietspad en een brink met bijbehorende voorziening ter bevordering van zowel utilitair als recreatief fietsverkeer wordt als passend beschouwd voor de ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied. Het draagt bij aan een aantrekkelijk buitengebied.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het grondwater is een belangrijke bron voor de openbare drinkwatervoorziening. Veel Nederlandse huishoudens ontvangen hun drinkwater uit grondwater. Daarnaast zijn er in Brabant enkele rivierwaterwinningen. Met het oog op de continuïteit van de levering van drinkwater voert de provincie al geruime tijd een beschermingsbeleid, gericht op minimalisering van de risico's op achteruitgang van de kwaliteit. Daarvoor is er waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en boringsvrije zone aangewezen.

Binnen voornoemde zones zijn bepaalde activiteiten en het gebruik van (potentieel) gevaarlijke stoffen verboden of aan voorschriften gebonden met als doel om de bodem en het grondwater te beschermen tegen verontreiniging. De consequentie hiervan kan zijn dat er beperkingen en extra kosten zijn voor inwoners en bedrijven binnen deze gebieden. Dit is gerechtvaardigd vanwege het grote maatschappelijk belang van de drinkwaterlevering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0010.png"

Uitsnede Interim omgevingsverordening Basiskaart grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging

Onderhavig plangebied is binnen het grondwaterbeschermingsgebied gelegen. Met de realisatie van een fietspad en een brink met bijbehorende voorzieningen is geen sprake van bodemverontreinigende activiteiten. De ligging van het plangebied binnen het grondwaterbeschermingsgebied vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Beperkingen veehouderij & Stalderingsgebied

Verder geldt dat onderhavig plangebied is gelegen binnen het gebied 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied'. Gezien het feit dat onderhavige ontwikkeling enkel betrekking heeft op de realisatie van een fietspad en brink met bijbehorende voorzieningen, gelden er geen beperkingen voor onderhavig planvoornemen wegens de ligging binnen deze gebieden.

Natuurbescherming

Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Brabant, Attentiezone stiltegebied of Attentiezone waterhuishouding. De aanleg van de brink draagt juist bij aan het creëren van een aantrekkelijk buitengebied aansluiten op de reeds aanwezige natuurwaarden in de omgeving.

Conclusie

De realisatie van een fietspad en brink met bijbehorende voorzieningen is passend binnen het gemengd landelijk gebied. Het voornemen leidt niet tot bodemverontreinigende activiteiten. De ligging van het plangebied binnen het grondwaterbeschermingsgebied vormt derhalve geen belemmering. Ook gelden er, gelet op de aard van het planvoornemen, geen belemmeringen wegens de ligging van het plangebied binnen de gebieden 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied'. Tot slot geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een zone voor natuurbescherming.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen de beleidskaders van de provincie Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.0

Algemeen

Op 28 januari 2020 is de ‘Omgevingsvisie 1.0’ vastgesteld. De ‘Omgevingsvisie 1.0’ bundelt vele bestaande beleidsdocumenten op het gebied van de fysieke leefomgeving. Het belangrijkste uitgangspunt voor de omgevingsvisie wordt gevormd door de Toekomstvisie 2030: “Kempisch wonen in een wereldregio”. De keuzes die (in 2013) zijn vastgelegd in dit gemeentelijke ambitiedocument zijn nog altijd actueel.

In de omgevingsvisie is in zijn algemeenheid benoemd dat onder andere door het toevoegen van nieuwe attracties (zoals een innovatieve fiets-/wandelroute of een uitkijktoren) of het inrichten van enkele kleinschalige pleisterplaatsen, de dag- en verblijfstoerist kan worden verleid om vaker/langer in Eersel te verblijven. De aanleg van nieuwe fiets- en wandelmogelijkheden rondom de recreatieve clusters én de dorpen vergroot niet alleen de toeristische (economische) potentie; ook het welzijn en de gezondheid van de eigen bewoners is er bij gebaat.

Ontwikkeling Vessem

In de omgevingsvisie is ten aanzien van de bestaande kwaliteiten en knelpunten van Vessem opgenomen dat rondom Vessem alle Kempische landschapstypen bij elkaar komen. Het kleinschalige coulissenlandschap van het beekdal en de oude cultuurgronden gaat over in uitgestrekte bossen en in het grootschalige (rationeel verkavelde) landschap van de jonge heideontginningen. Het dorp heeft, zeker met de geplande uitbreiding (Postels Huufke), voldoende draagvlak voor het behoud van voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca en zorg.

Of het nu gaat om het realiseren van ecologische verbindingszones, het versterken van recreatieve netwerken of de inpassing van nieuwe agro-innovatieve bedrijven in het buitengebied; vanuit een integrale aanpak kan er veel bereikt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0011.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie 1.0 (plangebied bij rode contour)

Gevolg planvoornemen

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van een fietspad en brink ten zuidoosten van de kern Vessem. Door de realisatie van het vrijliggend fietspad wordt het (vrijliggend) fietsnetwerk uitgebreid. Door de realisatie van de brink met bijbehorende voorzieningen wordt de mogelijkheid geboden om (langer) in het gebied te verblijven. Onderhavig planvoornemen leidt daarmee tot versterking van het recreatief netwerk en benutting van toeristische (economische) potentie van het gebied. Daarnaast heeft het welzijn en de gezondheid van de inwoners van de gemeente ook baat bij de ontwikkeling van het fietspad en de brink en draagt het bij aan een aantrekkelijk buitengebied.

Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de beleidskaders van de Omgevingsvisie.

3.3.2 Visie Buitengebied

Op 28 januari 2020 is de ‘Visie buitengebied’ vastgesteld. Met de ‘Visie buitengebied’ zet de gemeente de lijnen uit voor het buitengebied. De visie vormt het startpunt voor een nieuwe koers. Een koers waarbij kwaliteitsverbetering van het buitengebied voorop staat en ruimte is voor maatwerk. Dit betekent dat buiten de kaders gedacht kan worden als plannen bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving.

De gemeente staat positief tegenover nieuwe recreatieve functies in het buitengebied om de bestaande recreatieve voorzieningen verder te versterken of om nieuwe, ontbrekende functies toe te voegen. Ten aanzien van recreatieve voorzieningen wordt een onderscheid gemaakt in de categorieën 'slow', 'urban' en 'experience'. Fiets- en wandelrecreatie valt onder de categorie 'slow'. 'Slow' gaat namelijk om leisure waarbij het beleven van de natuurlijke omgeving voorop staat, voorbeelden zijn wandelen en fietspaden. In het buitengebied is reeds een uitgebreid netwerk van wandel-, fiets-, mountainbike- en ruiterpaden aanwezig. Verdere uitbreiding is niet nodig. Wel is het van belang om deze paden op orde te houden en om knelpunten op te lossen, dit is een taak die voornamelijk bij de gemeente ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0012.png"

Uitsnede kaart Gebiedsindeling

Het plangebied is op basis van de ‘Visie buitengebied’ gelegen binnen de functiezone ‘Agrarisch overgangsgebied'. Het agrarisch overgangsgebied betreft veelal gronden in een zone tussen de woonkernen en primair agrarisch gebied en bos- en natuurgebieden. Deze gronden maken vaak deel uit van oude ontginningsgronden. In deze gebieden, ligt het primaat bij het agrarisch gebruik, maar bestaan ook mogelijkheden voor functiemenging bijvoorbeeld bij VAB’s of in bebouwingsconcentraties. Wel dient daarbij behoud van reële ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector doorslaggevend te zijn bij de toetsing van functieveranderingen. Deze bedrijfsontwikkeling dient samen te gaan met een goede landschappelijke inpassing van erven en bebouwing en behoud van de landschappelijke karakteristieken. Dicht bij de kernen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor niet-agrarische functies het ruimst. De voorkeur gaat uit naar functies die een meerwaarde hebben voor de kernen, zoals: wonen, agrarisch verwante bedrijvigheid (bv. hovenier, dierenpension) en ambachtelijke dienstverlening (milieukundig ‘lichte’ bedrijven). Binnen de functiezone agrarisch overgangsgebied wordt de ontwikkeling van dagrecreatie in de vorm van experience en ondersteuning uitloop en routegebonden recreatie tevens wenselijk geacht.

Gevolg planvoornemen

Met onderhavig planvoornemen wordt bijgedragen aan de versterking van routegebonden recreatie binnen de functiezone 'agrarisch overgangsgebied' door middel van de realisatie van een vrijliggend fietspad en het herstel van een oude brink aan de Mr. de la Courtstraat / Maaskant. Het te realiseren fietspad sluit aan op het bestaande fietspad aan de Mr. de la Courtstraat. Met de nieuwe aansluiting van het fietspad op de Mr. de la Courtstraat wordt een knelpunt opgelost en is sprake van een meer verkeersveilige situatie. Daarnaast wordt met onderhavig planvoornemen een oude brink hersteld. Hiertoe worden binnen het plangebied diverse streekeigen planten zoals populieren, lindes en fruitbomen geplant, zandpaden aangelegd en een kleinschalige picknickplaats met schuilvoorziening opgericht. Er wordt hiermee een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk buitengebied.

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen passend is binnen de Visie Buitengebied.

3.3.3 Verkeersvisie 2030

Algemeen

De Verkeersvisie 2030 vormt de verbinding tussen lokaal, regionaal en landelijk beleid ten aanzien van verkeer. Voor een breed draagvlak is een proces gestart om zowel binnen de organisatie van de gemeente Eersel, als in de samenleving met al haar kerkdorpen, alle denkbeelden en ambities op te halen. De inwoners en belangenorganisaties zijn via dorpsraden en een inspraakavond in de gelegenheid gesteld een bijdrage te leveren.

Als eerst zijn de kerngedachten van de gemeente Eersel voor verkeer en vervoer beschreven. Dit vormt de ruggengraat van de gehele visie. In totaal worden vier kerngedachten onderscheiden:

  • Leefbaar, Verkeersveilig en Bereikbaar
  • Toeristisch en Gastvrij
  • Duurzaam en Innovatie
  • Samen met de Omgeving

Met deze kerngedachten is de Verkeersvisie uitgewerkt in drie belangrijke bouwstenen. Dit zijn de gebiedstypen, de vervoerswijzen en de netwerken. Met de kerngedachten als achtergrond, is gezamenlijk bepaald wat per gebiedstype belangrijk is én hoe de relatie hiervan is tot de verschillende vervoerswijzen en netwerken. Elk gebiedstype heeft zijn eigen kernkwaliteit wat kansen biedt en consequenties heeft voor bepaalde vervoerswijzen.

Om dit inzichtelijk te maken, zijn overzichtelijke netwerkkaarten opgesteld. Met deze informatie is een integrale afweging gemaakt, die vertaald is in een overkoepelende, beeldende en integrale Verkeersvisie en ambities voor de totale gemeente en per kern.

Fietsverkeer

Binnen het fietsnetwerk van de gemeente Eersel ervaren fietsers onveiligheid. In het buitengebied bestaat deze ervaring voornamelijk uit het ontbreken van vrijliggende fietsverbindingen. Binnen de bebouwde kom vormen de positie van de fietser en de inrichting op specifieke locaties de knelpunten. Het verbeteren van de ervaring van verkeersveiligheid is een belangrijke schakel in het realiseren van de doelstelling om fietsgebruik te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0013.png"

Kaart Fietsnetwerk met plangebied bij zwarte contour

Onderhavig plangebied is gelegen aan het regionaal fietsnetwerk, nabij de komgrens van Vessem. Het (regionale) fietsnetwerk met vrijliggende fietspaden gaat bij de komgrenzen van de kernen over op het lokale fietsnetwerk. Binnen de kom rijden fietsers vaak op de rijbaan. Bij de overgang van fietspad naar fietsen op de rijbaan, dient voor een zo verkeersveilige mogelijke inrichting te worden gezorgd.

Ambities Vessem

Ten aanzien van de kern Vessem is specifiek opgenomen dat Vessem overlast ervaart van zoekverkeer bij omleidingsroutes bij evenementen. Er wordt gekeken of bij evenementen verkeer in een eerder stadium op de route kan worden omgeleid. Verder dient te worden beoordeeld of voor de volgende verkeers(-onveilige) situaties verbetering mogelijk is:

  • Op de Mr. de la Courstraat wordt een onduidelijke inrichting van het wegvak binnen de bebouwde kom ervaren. Hieronder valt ook de overgang voor fietsers van het vrijliggende fietspad naar de rijbaan;
  • De zichtbaarheid voor de fietser op de kruising van de Ellenbroek en de Hoogeloonseweg wordt als beperkt ervaren;
  • Bij de Hoefse weg en de directe omgeving bekijken we de mogelijkheid voor het definiëren van een voorkeursroute voor zwaar verkeer met bestemming het bedrijventerrein;
  • De ervaren overlast door snelheid van het gemotoriseerd verkeer in buurtschap de Lantie.

Gevolg planvoornemen

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van een vrijliggend fietspad aan de Mr. de la Courtstraat als overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Met de realisatie van het vrijliggend fietspad wordt binnen het regionaal fietsnetwerk het traject aan vrijliggend fietspad uitgebreid. Tevens wordt bij de realisatie van het fietspad aandacht besteed aan de verkeersveilige inrichting van de overgang van het vrijliggend fietspad naar de rijbaan van de Mr. de la Courtstraat. Door met de realisatie van het vrijliggend fietspad het gevoel van verkeersveiligheid te verhogen, wordt geprobeerd fietsgebruik binnen de gemeente te stimuleren. Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de ambities van de Verkeersvisie 2030.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. Het is van belang dat onderhavig planvoornemen plaatsvindt binnen een goed leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in.

4.1.1 Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage

De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen. Het tweede spoor is via de Wet natuurbescherming (zie paragraaf 4.1.2).

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:

  • de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).

Dit planvoornemen ziet toe op de aanleg van een vrijliggend fietspad en een brink met bijhorende voorzieningen (bomen, voetpaden en schuilvoorziening). Deze ontwikkeling ligt onder de drempelwaarden voor een stedelijke ontwikkeling en op basis van bovenstaande criteria dient daarom te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten.

Ten aanzien van de kenmerken en plaats van planvoornemen geldt dat het ten eerste de aanleg van een vrijliggend fietspad (ca. 3 meter breed en 150 meter lang) parallel aan de bestaande weg Mr. de la Courtstraat betreft. Het vrijliggend fietspad dient ter verbetering van de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers tussen de kernen Vessem en Knegsel. Hiermee wordt aangesloten op een bestaande stedelijke ontwikkeling en vindt middels een beperkt nieuw ruimtebeslag een verbetering van de bestaande infrastructuur plaats.

Ten tweede geldt dat het planvoornemen voorziet in de realisatie c.q. herstel van een brink. De brink wordt uitgevoerd met gebiedseigen beplanting zoals een meidoornhaag, populieren, lindes en fruitbomen. Binnen de brink worden onverharde voetpaden aangelegd en er wordt een aansluiting met het oostelijk gelegen bospad aan de Maaskant gemaakt. Tevens wordt binnen de brink een kleinschalige picknickplaats met schuilvoorziening gerealiseerd. De aanleg van de brink heeft tot doel de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen het gebied alsmede de belevingswaarde ervan te versterken.

Het planvoornemen vindt direct ten oosten van de kern Vessem plaats. Het planvoornemen leidt tot versterking van het recreatief netwerk en benutting van toeristische (economische) potentie van het gebied. Daarnaast heeft het welzijn en de gezondheid van de inwoners van de gemeente ook baat bij de ontwikkeling van het fietspad en de brink en draagt het bij aan een aantrekkelijk buitengebied. Ten gevolge van de aanleg van het fietspad en de brink (met bijbehorende voorzieningen) is geen sprake van een toename in het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen in en rondom het plangebied. Tevens blijkt dat uit de beschrijving van de verwachte milieueffecten, die is opgenomen in dit hoofdstuk (paragrafen 4.2 tot en met 4.13), dat de realisatie van het fietspad en de brink (met bijbehorende voorzieningen) niet zal leiden tot belangrijke negatieve milieugevolgen.

Conclusie

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet kan worden gezien als een stedelijk project dat (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor het milieu. Daarnaast zullen, gelet op de kenmerken van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit is nader toegelicht in de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie Bijlage 2). Op 25 mei 2021 heeft het bevoegd gezag (het college) op basis van de aanmeldingsnotitie een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende geen milieueffectrapportage op te stellen voor voorliggend bestemmingsplan (zie Bijlage 3).

4.1.2 Wet natuurbescherming en de Wet Milieubeheer

Het tweede spoor op basis waarvan de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.) aanwezig kan zijn is via de Wet natuurbescherming en de Wet Milieubeheer. Indien niet (op voorhand) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteit significant negatieve effecten heeft op een Natura 2000-gebied, dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd.

Aangenomen wordt dat de aanleg van een vrijliggend fietspad en een brink met bijhorende voorzieningen (bomen, voetpaden en schuilvoorziening) niet leidt tot een verhoging van emissie van schadelijke stoffen op de Natura 2000-gebieden. Het planvoornemen zal, gelet op de afstand (ca. 1,2 km afstand tot een deelgebied van Natura 2000-gebied Kemperland West) en de aard van het planvoornemen naar verwachting geen verstorend effect hebben op de Natura 2000-gebieden en geen nadelig effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Zie hiervoor ook paragraaf 4.10.1 en Bijlage 5.

4.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Met voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de ontwikkeling van een vrijliggend fietspad en een brink met kleinschalige schuilvoorziening. Door Aelmans Eco B.V. is middels een historisch bodemonderzoek conform NEN-5725:2017 onderzocht of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een indicatie van een bodemverontreiniging. De resultaten en conclusie van het onderzoek (d.d. 27 november 2020, rapportnr. E204158.001/TRE) zijn in deze paragraaf overgenomen. Het onderzoeksrapport is tevens als Bijlage 4 bij onderhavige toelichting opgenomen.

Resultaten

Het plangebied is uitsluitend gebruikt als akker- c.q. weiland. Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.

Daar er geen specifieke bronnen (behoudens het diffuus karakter van het gehele grondgebied van Nederland) voorhanden zijn, waardoor onderhavig plangebied als verdacht met betrekking tot PFAS dient te worden bestempeld, is het niet doelmatig om de grond aanvullend op PFAS te onderzoeken.

Indien echter grond dient te worden afgevoerd, dient men wel rekening te houden met eventuele aanvullende onderzoeken. In deze onderzoeken dient dan tevens PFAS-onderzoek te worden meegenomen.

Conclusie

Omdat verder geen aanleidingen of wijzigingen zijn waargenomen omtrent een wijziging van destijds aangetroffen bodemkwaliteit, kan onderhavige perceel als "onverdacht" worden bestempeld. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.

Het planvoornemen voorziet niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Ook is geen sprake van een functie die geluidhinder veroorzaakt. De geluidseffecten veroorzaakt door het gebruik van het aan te leggen fietspad (alleen langzaam verkeer) en de brink met bijbehorende voorzieningen zijn te verwaarlozen, zeker wanneer deze in verband met de reeds bestaande fietspaden en wegen langs de Mr. de la Courtstraat en Maaskant worden beschouwd. Het aspect 'Geluid' vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd.

Met het voorgenomen plan worden geen geurgevoelige of -veroorzakende functies toegevoegd. Het betreft enkel de aanleg van een fietspad en brink met bijbehorende voorzieningen. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig voornemen.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Met het voorgenomen plan worden een fietspad en een brink met bijbehorende voorzieningen gerealiseerd. Dit betreft geen hindergevoelige of -veroorzakende functie. Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.6 Gezondheid

Uit het VGO onderzoek blijkt een verhoogde kans op longontsteking voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 – 2 km. Door het toevoegen van gevoelige functies binnen een straal van 2 km rond een geitenhouderij neemt deze kans niet toe, maar worden meer mensen blootgesteld aan stoffen uit de geitenhouderij die mogelijk longontsteking veroorzaken.

Q-koorts besmetting vanuit een geitenbedrijf is door verplicht vaccineren en andere wettelijke verplichtingen onwaarschijnlijk geworden. Geconcludeerd wordt dat Q-koorts geen belemmering vormt voor het beoogde planvoornemen en dat er geen sprake is van een (verhoogd) gezondheidsrisico.

Conclusie

Gelet op de aard en kleinschaligheid van het planvoornemen (aanleg van een fietspad en brink met schuilvoorziening) wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet voorziet in het oprichten van een gevoelige functie. Daarnaast geldt dat met het planvoornemen geen functies voor grote groepen extra kwetsbare mensen mogelijk worden gemaakt. Het planvoornemen leidt niet tot een bijdrage in een verhoogde kans op longontstekingen / het aantal longontstekingen. Het planvoornemen kan op basis van voorgaande als aanvaardbaar worden beschouwd voor wat betreft het aspect gezondheid.

4.7 Spuitzones

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.

Conclusie

Dit planvoornemen voorziet niet in het oprichten van een gevoelige functie. Daarnaast geldt dat er binnen een afstand van 50 meter geen agrarische bedrijvigheid plaatsvindt waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Het aspect 'spuitzones' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een gebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Een fietspad en een brink met bijbehorende voorzieningen worden niet aangemerkt als (beperkt) kwetsbaar object: de kans dat op een fietspad of bij een brink een dodelijk ongeval plaatsvindt door de opslag of transport van gevaarlijke stoffen, overige risicobronnen of risicovolle inrichtingen is verwaarloosbaar klein. Ook zullen er binnen het plangebied geen mensen langdurig verblijven. Het aspect 'Externe veiligheid' vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.9 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en opgenomen in de Wet milieubeheer en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Voornemens het plan worden een fietspad en brink met bijbehorende voorzieningen gerealiseerd die tot doel hebben het utilitair en recreatief fiets- en voetverkeer binnen de gemeente Eerstel te stimuleren en faciliteren. Hiermee is geen sprake van een toename in auto- of vrachtverkeer (het betreft enkel langzaam verkeer) en er vindt geen overschrijding van een grenswaarde of verslechtering van de luchtkwaliteit plaats. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit en het aspect 'Luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.10 Ecologie

4.10.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen natuurgebieden gelegen die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is op ca. 1,2 km afstand gelegen. Dit betreft een deelgebied van Natura 2000-gebied Kemperland West (natuurlijke zone langs de Kleine Beerze).

Gelet op de kleinschaligheid van de beoogde activiteit en de afstand tot Natura 2000-gebieden, zijn negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van het fietspad en de brink uit te sluiten. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van het NNN dan wel is niet in de directe nabijheid van het NNN gelegen.

Stikstof

Naar alle waarschijnlijkheid zal het planvoornemen niet tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden leiden, maar om dit te bevestigen dient een Aeriusberekening te worden uitgevoerd. De Aeriusberekening gaat in dit geval alleen uit van een realisatiefase waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden, een oppervlak van ca. 450 m2 aan asfalt wordt gelegd en verkeersbewegingen plaatsvinden ten behoeve van de aan- en afvoer van materiaal en vervoer personen. Er is uitgegaan van de volgende draaiuren en verkeersbewegingen:

  • Graafmachine, 200 kW, bouwjaar vanaf 2014 - 32 uur;
  • Asfaltfreesmachine, 150 kW, bouwjaar vanaf 2014 - 8 uur;
  • Lichte verkeersbewegingen - 50 verkeersbewegingen;
  • Zware verkeersbewegingen - 40 verkeersbewegingen.

In de gebruiksfase is geen sprake van stikstofdepositie omdat het enkel de aanleg van fietspad en brink met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer betreft.

Uit de Aeriusberekening volgen geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j (zie ook Bijlage 5). Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet is vereist.

4.10.2 Soortenbescherming

Om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door Archimil BV een quickscan ecologie uitgevoerd (rapportnr. 3276R006.4, d.d. 14 oktober 2020). In de conclusie van de quickscan is in onderstaande overgenomen. De quickscan is tevens toegevoegd als Bijlage 6 bij onderhavige toelichting.

Binnen het plangebied zijn geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor het voorgenomen plan. Ook worden, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, geen beschermde flora en fauna verwacht.

Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Archeologie

Algemeen

Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Gemeentelijk beleid

De vijf Kempengemeenten Bladel, Eersel, Bergeijk, Oirschot en Reusel-De Mierden en anderzijds de vier A2 gemeenten Waalre, Heeze-Leende, Valkenswaard en Cranendonck hebben in het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening SRE Milieudienst opdracht gegeven een regionale erfgoedkaart op te stellen. De erfgoedkaart bestaat uit drie delen: de inventarisatiekaarten, de verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en de beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0014.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart met plangebied bij rode contour

Op basis van de archeologische beleidskaart is het plangebied gelegen binnen de categorieën 6 en 7:

  • Categorie 6: Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en projectbesluiten van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld of 0,5 m onder maaiveld bij agrarisch bestemde gronden. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.
  • Categorie 7: Het gaat hierbij om gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van archeologisch onderzoek, aangetoonde ontgrondingen, recente bebouwing en funderingen zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Op deze terreinen rusten geen beperkingen ten aanzien van archeologie.

Gevolg planvoornemen

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van een fietspad en een brink met bijbehorende voorzieningen. Een deel van het fietspad is voorzien ter plaatse van gronden waaraan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' is toegekend. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' (gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch') zijn bodemverstorende ingrepen toegestaan indien deze niet dieper zijn dan 50 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 25.000 m². Het plangebied is ca. 10.500 m2 groot. Het te verstoren oppervlak ten behoeve van de realisatie van het fietspad bedraagt ca. 450 m2 en het te verstoren oppervlak ten behoeve van de realisatie van de schuilvoorziening 10 m2. Er vinden geen bodemverstorende ingrepen plaats dieper dan 50 cm beneden het bestaande maaiveld. Hiermee wordt ruimschoots onder de archeologische grenswaarden gebleven en is archeologisch onderzoek niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.11.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie zijn de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang aangegeven. Het plangebied is op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant gelegen in cultuurhistorische regio ‘De Kempen’ en archeologisch landschap ‘Kempenland’.

De Kempen is een zwak golvend dekzandlandschap dat bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen. Het gebied wordt doorsneden door de bovenlopen van de Grote en Kleine Dommel, Beerze en Reusel. De ruimtelijke identiteit van het ontginningslandschap van de Kempen wordt gevormd door de contrasten tussen de verschillende agrarische gebruikseenheden: de akkers, graslanden en woeste gronden. De akkercomplexen, dorpen en gehuchten liggen vanouds op de rand van de beekdalen. Langs de beken lagen de graslanden, vaak verdeeld in lange smalle percelen die omzoomd waren door elzensingels. Op de hogere delen van het landschap bevonden zich vroeger uitgestrekte heidevelden, bossen en stuifzanden. Door overbeweiding en het steken van heideplaggen ontstonden plaatselijk zandverstuivingen. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. Vooral de beekdalen zijn hier en daar buitengewoon goed bewaard gebleven. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

Archeologisch landschap ‘Kempenland’ omvat een groot deel van het relatief hoog gelegen zandlandschap ten zuidwesten van Eindhoven. Het landschap wordt doorsneden door verschillende beken en zijbeken. Tussen de beekdalen liggen verschillende licht glooiende dekzandruggen die (vooral) langs de beekdalen bedekt zijn met uitgebreide complexen van oude bouwlanden. Verder komen reliëfrijkere zones voor met stuifduinen uit de late middeleeuwen.

Cultuurhistorische beleidskaart Eersel

Op basis van de cultuurhistorische beleidskaart van gemeente Eersel (onderdeel van de regionale Erfgoedkaart) wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied diverse belangrijke elementen van de lokale identiteit aanwezig zijn. Het gaat om een oude akker en lokale wegen Mr. de la Courtstraat en Postels Huufke. De cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0015.png"

Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart

Conclusie

Het plangebied is onbebouwd en er is dus geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing binnen het plangebied aanwezig. Wel bevinden zich binnen het plangebied diverse belangrijke elementen van de lokale identiteit. De oude akker heeft gediend als inspiratie voor de ontwikkeling van de brink. Verder geldt dat de bestaande wegstructuren van de Mr. de la Courtstraat en de Maaskant behouden blijven. De ontwikkeling van het fietspad als onderdeel van een recreatief fietsnetwerk draagt tevens bij aan de beleving van het cultuurhistorisch landschap.

De cultuurhistorische elementen van de lokale identiteit hebben als inspiratiebron gediend voor het ontwerp van de brink. De aanleg van het fietspad en de ontwikkeling van de brink (inclusief gebiedseigen beplanting, voetpaden en een kleinschalige schuilvoorziening) leiden niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.12 Water

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

4.12.1 Nationaal waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    • 1. vasthouden-bergen-afvoeren
    • 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
  • Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
4.12.2 Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebieds-beheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste relevantie uitdagingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen betreffen:

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • vergroten waterbewustzijn.
4.12.3 Brabant Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. Daarnaast zijn in de Keur tevens regels opgenomen ten aanzien van de versnelde afvoer van neerslag van verhard oppervlak middels een verbodsbepaling, algemene en beleidsregels.

4.12.4 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2021

Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2021 (vGRP) beschrijft de gemeente Eersel de beleidsvoornemens en maatregelen voor inzameling, transport en (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in Eersel voor de periode 2016-2021. De algemene doelen van dit vGRP ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn hieronder beschreven:

  • 1. Zorgen voor inzameling stedelijk afvalwater
    Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de verplichting om een voorziening aan te bieden voor het inzamelen van afvalwater. Ook bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente zorgdragen voor de inzameling van het afvalwater.
  • 2. Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater:
    Het transport van het stedelijk afvalwater binnen de gemeente Eersel vindt hoofdzakelijk plaats via een gemengd rioolstelsel. Om wateroverlast te voorkomen dient de riolering over voldoende afvoercapaciteit te beschikken. De gemeente Eersel heeft reeds in de voorgaande planperiode ingezet op het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering boven het vergroten van de diameters. De gemeente continueert dit beleid voor de komende planperiode.
  • 3. Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet verzorgd door particulieren):
    Belangrijk vertrekpunt in de wetgeving is dat de zorgplicht in eerste instantie bij de burger ligt. De burger draagt in eerste instantie zorg voor het verwerken van hemelwater op het eigen perceel. Dit kan door hergebruik, infiltreren in de bodem of bergen in bijvoorbeeld een vijver. Wanneer dit redelijkerwijs niet mogelijk is, moet de gemeente de zorgplicht overnemen mits dit doelmatig is.
  • 4. Zorgen voor de verwerking van ingezameld hemelwater:
    Bij uitbreidingssituaties (nieuwbouw) zet de gemeente Eersel in op het centraal verwerken van hemelwater. Bekostiging (eerste aanleg) hiervan vindt plaats vanuit de exploitatie van het bouwplan. De particulier is hierbij zelf verantwoordelijk voor de inzameling en afvoer van het hemelwater tot aan de perceelgrens. Bij het ontwerpen van infrastructuur in nieuwbouwplannen wordt rekening gehouden met de aanleg van deze regenwatervoorzieningen, in de vorm van een hemelwaterriool, een wadi of een watergang.
  • 5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert:
    Tijdens de watertoets wordt gekeken of een nieuw te ontwikkelen gebied geschikt is om te bebouwen. Bij de locatiekeuze van deze ontwikkelingen is de grondwaterstand een belangrijk aandachtspunt. Hierbij wordt bepaald of grondwater belemmerend kan zijn voor de bestemming van het gebied en zo ja, welke maatregelen in de inrichtings- en bestemmingsfase noodzakelijk zijn.
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering:
    Het beheer van de riolering is gericht op een duurzame instandhouding van het totale rioleringsstelsel tegen de laagst mogelijke kosten en zo min mogelijk overlast voor de burger en gebruiker.

4.12.5 Gevolg planvoornemen

Op basis van de Legger oppervlaktewateren wordt geconcludeerd dat zich binnen het plangebied geen beschermde watergangen bevinden. Direct ten westen van het plangebied is een A-watergang met beschermingszone gelegen. Het planvoornemen leidt echter niet tot ingrepen in de watergang of de beschermingszone van de watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0016.png"

Uitsnede Legger oppervlaktewateren met plangebied bij rode contour

Het te realiseren fietspad en de kleinschalige schuilvoorziening leiden ter plaatse tot een beperkte toename in het verhard oppervlak, namelijk ca. 450 m2 ten gevolge van het fietspad en ca. 16 m2 ten gevolge van de schuilvoorziening. Conform het beleid van het Waterschap en de gemeente, wordt ter compensatie van deze beperkte toename in het verhard oppervlak in de benodigde hemelwaterberging voorzien.

In de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’ is een rekenregel opgenomen om de benodigde bergingsvoorziening te berekenen. De vereiste compensatie kan berekend worden door de toename van het verhard oppervlak (m²) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m).

Daarnaast geeft de kaart ‘Algemene regel afvoer regenwater door verhard oppervlak’ vervolgens aan of voor een specifieke situatie met minder compensatie volstaan kan worden. Navolgend is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0017.png"

Uitsnede kaart waterschap De Dommel 'Algemene regels verhard oppervlak'

Ter plaatse van de beoogde uitbreidingslocatie is gevoeligheidsfactor 1 van toepassing. De benodigde compensatie bedraagt derhalve ca. 28 m³ (466 m² * 0,06 * 1). Ten aanzien van de verharding van het fietspad geldt dat deze uit een strook met een lengte van ca. 150 meter en een breedte van 3 meter bestaat. Aan weerszijden van het fietspad is voldoende ruimte (in de vorm van bermen) voor hemelwater om af te stromen en te infiltreren in de naastgelegen gronden. Dit is opdezelfde wijze als het bestaande fietspad ten oosten van de Maaskant. Tevens wordt tussen de rijbaan het het aan te leggen fietspad een greppel aangelegd waarin het hemelwater verder kan afstromen. Hiermee wordt tevens in de benodigde hemelwaterberging voorzien. Ook voor wat betreft de schuilvoorziening geldt dat hemelwater vanaf het verhard dakoppervlak op de bodem valt en dat het hier probleemloos kan infiltreren. De voetpaden worden uitgevoerd met een semi- verharding (split). Het water kan hierdoor gedeeltelijk afstrommen en infiltreren in de naastgelegen gronden of direct in de bodem zelf.

Het aspect 'Water' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.13 Kabels en leidingen

Ten zuiden van het plangebied liggen een persleiding en laagspanningsleiding van de gemeente t.b.v de drukriolering (zie ook onderstaand figuur). Verder geldt dat in het straatprofiel van de Mr. de la Courtstraat reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zijn zoals (afval)water, gas, electra en telefonie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBfietspcourt0080-VAST_0018.png"

Aanduiding leidingen (geel) in straatprofiel Mr. de la Courtstraat en Maaskant (bron: GeoWeb Kempengemeenten)

Om te voorkomen dat leidingen ten gevolge van de aanleg van het fietspad en een brink met bijhorende voorzieningen (bomen, voetpaden en schuilvoorziening) worden geschaad, wordt voor aanvang van de graafwerkzaamheden een KLIC-melding gedaan. Na de melding wordt kabel- en leidinginformatie van de plek waar wordt gegraven ontvangen. Deze informatie wordt gebruikt om graafschade en gevaarlijke situaties te voorkomen. De informatie moet tijdens het graven op de locatie van het graafwerk aanwezig zijn.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Kabels en leidingen' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, fietspad en brink Mr. de la Courtstraat / Maaskant te Vessem' is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor). Als gevolg hiervan wordt in het bestemmingsplan niet meer gesproken over een plankaart, maar analoge of digitale verbeelding. Tevens is de benaming van de planvoorschriften gewijzigd in (plan)regels en vrijstellingen heten afwijkingen.

5.2 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.3 Regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van onderhavig bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

De in dit bestemmingsplan gehanteerde plansystematiek en opgenomen regels zijn daarnaast zoveel mogelijk overeenkomstig de systematiek en regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2017' en de eerste herziening (voor zover aan de orde).

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in de SVBP2012 en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

5.3.2 Bestemmingsregels

Voor een nadere toelichting op de verschillende bestemmingen die in onderhavig bestemmingsplan voorkomen wordt verwezen naar paragraaf 5.4. Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid.

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de bouwvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).

5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform de Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene procedureregels

In deze bepaling wordt aangegeven welke procedure moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen of het afwijken van het bestemmingsplan is al bij wet geregeld.

Overige regels

In dit artikel is een bepaling opgenomen waarmee alle op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen voor een activiteit waarvoor in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning is vereist, gelijk worden gesteld met zo'n omgevingsvergunning.

Verder is in dit artikel een voorrangsregeling opgenomen, die bepaalt dat primair het bepaalde met betrekking tot een dubbelbestemming geldt. Ook is aangegeven welke dubbelbestemming de prioriteit krijgt indien meerdere dubbelbestemmingen over elkaar heen liggen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

5.4 Bestemmingen

5.4.1 Natuur

Ten behoeve van de realisatie, het behoud en het gebruik van de brink, wordt deze bestemd als 'Natuur'. De gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn met het oog op natuurontwikkeling en -behoud beperkt. Binnen zijn wel o.a. onverharde paden en een schuilvoorziening met maximum bouwhoogte van 3 meter en maximaal oppervlak van 10 m2 toegestaan.

5.4.2 Verkeer

Het vrijliggend fietspad en de gronden die tussen het vrijliggend fietspad en de rijbaan van de Mr. de la Courtstraat zijn gelegen, zijn bestemd als 'Verkeer'. De bestemming 'Verkeer' ziet toe op de instandhouding van de wegenstructuur.

5.4.3 Waarde - Archeologie 6

Vanuit het archeologiebeleid van de gemeente is aan een gedeelte van het gemeentelijk grondgebied een verwachtingswaarde toegekend voor het aantreffen van archeologische sporen/artefecten. Uitgangspunt is dat deze mogelijk aanwezige waarden beschermd worden. Door bijvoorbeeld het uitvoeren van grondwerkzaamheden bestaat de kans dat dergelijke waarden verloren gaan. Afhankelijk van de toegekende waarde is daarom bij een bepaalde omvang van werkzaamheden voorafgaand een omgevingsvergunning benodigd. Met de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie is bepaald op welke locaties hiervan sprake is en bij welke omvang van werkzaamheden dit aan de orde is. Binnen onderhavig plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Er geldt derhalve een onderzoeksplicht voor bodemverstorende ingrepen groter dan 25.000 m2 én dieper dan 40 cm beneden maaiveld.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van de woningbouwontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het planvoornemen ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Onderhavig planvoornemen betreft een initiatief van de gemeente Eersel en zal tevens door de gemeente Eersel worden uitgevoerd. Binnen de gemeentelijke begroting is dan ook budget gereserveerd voor de uitvoering van onderhavig planvoornemen. Hiermee wordt het plan economisch haalbaar geacht.

6.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een vrijliggend fietspad en een brink met bijhorende voorzieningen (bomen, voetpaden en schuilvoorziening). Het doel van onderhavig planvoornemen is het verhogen van de verkeersveiligheid en zowel het utilitair als recreatief fietsverkeer binnen de gemeente Eersel te stimuleren. Daarnaast draagt de brink bij aan een aantrekkelijk buitengebied en kan het dienen als uitloopgebied voor inwoners van de kern Vessem. Gezien het algemeen belang van het fietspad en de brink, wordt het plan maatschappelijk haalbaar geacht.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties
    • 2. Watertoets
    • 3. Inspraak (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Wettelijk vooroverleg

Een voorontwerp van dit bestemmingsplan is aangeboden aan de betrokken instanties, in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening. Naar aanleiding daarvan zijn vooroverlegreacties ontvangen van provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel. Zowel provincie Noord-Brabant als Waterschap De Dommel stemmen in met het bestemmingsplan. De vooroverlegreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.3 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van a april 2021 gedurende 6 weken (tot 14 mei 2021) ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 13 juli 2021 ongewijzigd vastgesteld, met dien verstande dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling en het vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit aanvullend zijn opgenomen als bijlagen bij de toelichting en tekstueel verwerkt zijn in de toelichting.