Plan: | Maatschappijstraat fase II Helenaveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.OV202308-C001 |
De gemeente Deurne heeft het voornemen om op de locatie Helenaveen Zuid (Maatschappijstraat) 12 grondgebonden woningen te realiseren, voornamelijk hoek- en tussenwoningen. Er worden ook twee semi-bungalows gerealiseerd. Ter plaatse van deze locatie is in het geldende bestemmingsplan "Kom Helenaveen 2e herziening", vastgesteld op 30 mei 2017, al de bestemming woongebied opgenomen waarbinnen maximaal 19 woningen gerealiseerd mogen worden. Fase 1 van deze ontwikkeling omvat 16 woningen. Dit betekent dat met de ontwikkeling van Fase 2 het maximum aantal woningen wordt overschreven. Om de 12 woningen mogelijk te maken is daarom een herziening van het planologisch regime noodzakelijk. Deze herziening vindt plaats door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Het plan voorziet in de veranderende woningbehoefte en tekorten in de bestaande woningvoorraad en geeft daarmee invulling aan de woonvisie van de gemeente Deurne 2015-2030. Het initiatief voor 12 woningen past daarmee binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern van Helenaveen tussen de Maatschappijstraat en de Hovenierstraat. Het plangebied wordt omringd door woningen, agrarische gronden en glastuinbouw. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in Helenaveen
Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Helenaveen, 2e herziening' vastgesteld op 30 mei 2017. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'woongebied'. Daarbij geldt de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 19'. Voor de bestemming woongebied geldt dat er een woonfunctie en woningen zijn toegestaan. Het bebouwingspercentage op de bestemming woongebied mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
Binnen de aanduiding zijn 19 nieuwe woningen mogelijk. Hiervan zijn reeds 16 vergund. Blijft binnen het planologisch kader nog 3 woningen over. Dit betekent dat het nieuwbouwproject voor 12 woningen op basis van het geldende bestemmingsplan niet rechtstreeks is toegelaten. Er is geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de regels. Er dient te worden afgeweken van het bestemmingsplan 'Kom Helenaveen, 2e herziening' op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Bij het afwijken van het geldende bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de vereisten van een 'goede ruimtelijke ordening'. Onderhavige onderbouwing voorziet hierin.
De toelichting van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid uiteengezet wat nieuw of vernieuwd is sinds de vaststelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In Hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 de voorgenomen toekomstige situatie beschreven. In Hoofdstuk 5 worden de milieutechnische onderzoeksaspecten beschreven en wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid aangetoond. In Hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Het initiatief draagt bij aan de prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's'. Met het initiatief wordt voorzien in de invulling van de woonbehoefte.
Naast de Structuurvisie kent de Rijksoverheid ook het ‘Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011’. De eerste tranche van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is vastgesteld op 22 augustus 2011 en op 30 december 2011 in werking getreden. Dit Barro is ontstaan bij het ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk heeft hierin vastgelegd dat voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gelden, dit is immers een bevoegdheid van het Rijk. Het gaat hierbij om het beschermen van de nationale belangen.
In het Barro zijn regels opgenomen waaraan de inhoud van een ruimtelijke onderbouwing moet voldoen. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken in gemeentelijke plannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is door het Rijk vastgelegd dat de Provincie verantwoordelijk is voor de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, inmiddels door het Rijk Nationaal Natuurnetwerk genoemd) en begrenzing en bescherming van de EHS dient vast te leggen in een provinciale verordening.
In Noord-Brabant is de EHS vastgelegd in het Natuur Netwerk Brabant. In paragraaf 3.2.3 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt de begrenzing van de Natuur Netwerk Brabant bepaald en wordt invulling gegeven aan het beschermingsregime op basis van het Barro.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de bouw van 12 nieuwe woningen in Helenaveen. Er is sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Woningen zijn aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De grens voor stedelijke ontwikkelingen ligt op 11 woningen. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarom is er getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ruimtelijk verzorgingsgebied
In de tweede plaats dient uitgewerkt te worden wat het ruimtelijk verzorgingsgebied is van de ontwikkeling. In de woonvisie van de gemeente Deurne is opgenomen dat gemeente Deurne kan voorzien in de woningbehoefte voor de regio de Peel. Daarnaast worden er ook woningen voor de eigen inwoners en inwoners uit de directe omgeving gebouwd. De ontwikkeling kent een (boven)regionaal verzorgingsgebied.
Behoefte woningen
Wanneer er sprake is van een ontwikkeling dient de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te worden beschreven. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling.
In paragraaf 2.3.2 wordt aan de hand van de woonvisie de behoefte aan de woningen aangetoond. Voorliggend initiatief voorziet in een invulling van de woningbehoefte van de gemeente Deurne.
Stedelijk gebied
Volgens de interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd 14 april 2022) valt het plangebied binnen stedelijk gebied. Daarnaast is het plangebied in de huidige situatie voorzien van een enkelbestemming 'Woongebied'. Al met al is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Het initiatief betreft een stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond en het initiatief bevindt zich in bestaand stedelijk gebied. Het initiatief is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is op 14-12-2018 in werking getreden. De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
1. werken aan de Brabantse energietransitie;
2. werken aan een klimaatproof Brabant;
3. werken aan een slimme netwerkstad;
4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Analyse
Dit plan draagt bij aan de hoofdopgave 'de slimme netwerkstad'. Met deze ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Een van de subdoelen van deze omgevingsvisie opgave is duurzame verstedelijking. Hierbij wordt herbestemming als een manier genoemd om woningbouw mogelijk te maken. Dit betekent dat woningbouw binnen het stedelijk gebied als kans wordt gezien voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied. Aangezien het voorliggend plan hierin voorziet, is het in lijn met de Omgevingsvisie. Een verdere toetsing aan het aspect duurzame verstedelijking heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 2.1.3.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de omgevingsvisie Noord-Brabant.
Op 15 April 2022 is de interim omgevingsverordening Noord-Brabant geconsolideerd. Hierin staat dat het gebied valt onder stedelijk gebied. Hiervoor geldt dat er ontwikkelingen mogelijk zijn mits ze passen binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Omdat er woningen worden gerealiseerd is er in de eerste instantie sprake van stedelijke ontwikkeling en moet het woningbouwplan getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toetsing is beschreven in paragraaf 2.1.3.
Daarnaast is het plangebied aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol gebied. Hiervoor gelden de volgende provinciale regels:
Artikel 3.29: Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:
Ten aanzien van dit initiatief is een beschrijving opgenomen met betrekking tot cultuurhistorie. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 5.7.2.
Het voorliggende project betreft de realisatie van 12 woningen. De projectlocatie is volgens de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant gelegen in een bestaande landelijke kern.
De te realiseren woningbouwaantallen passen binnen de regionale en lokale woningbouwkaders. Het onderhavige project is opgenomen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma. Dit gemeentelijke woningbouwprogramma is regionaal afgestemd. Het is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in de 'Interim omgevingsverordening Noord Brabant'.
Aan de voorwaarde van artikel 3.42 'Duurzame stedelijke ontwikkeling' wordt voldaan aangezien het projectgebied is aangewezen als landelijke kern, bestaand stedelijk gebied. Het project past hiermee goed binnen de doelstellingen inzake zuinig ruimtegebruik, concentratie van de verstedelijking en het opvangen van de woningbehoefte binnen de bestaande bebouwde kom.
Voorgenomen ontwikkeling is tevens een duurzame stedelijke ontwikkeling en past binnen de regionale afspraken als bedoeld in afdeling 5.4, omdat het een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving bevordert. Tevens bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van agrarisch gebruikte gronden naar wonen binnen stedelijk gebied. Het geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie. De ontwikkeling houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en geeft voldoende ruimte voor de opvang van water. Het geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit en draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de provinciale verordening.
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.
Structuurvisiekaart Helanaveen. Plangebied rood omcirkeld
Het plangebied ligt binnen bestaand woonkernen. Binnen deze gebieden wil de gemeente de woningbouwopgave oplossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed, op lege binnenterreinen of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen.
Hierbij word aangegeven dat het belangrijk is om aan te sluiten op behoeften van kernen en wijken. Voorliggende inbreiding in Helenaveen met een aantal verschillende woningtypologieën sluit goed aan op de behoeften zoals ook in paragraaf 2.3.2 wordt aangetoond. Deze ontwikkeling past hiermee binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.
In 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040' vastgesteld. De gemeente Deurne geeft aan dat haar gemeente bij uitstek een woon- en leefgemeente is. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen. De stijging wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Daarmee verandert de woonbehoefte en het is van belang dat het woningaanbod meebeweegt. De kaders in de Woonvisie 2019-2040 geven daarvoor richting, maar zijn ook voldoende flexibel om ruimte te bieden aan innovatie en nieuwe ontwikkelingen.
Gelet op de veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. De kaders zijn gericht op het stimuleren van woningbouwinitiatieven voor deze doelgroepen.
De woningbehoefteprognose van de provincie Noord-Brabant is op basis van de Verordening Ruimte richtinggevend voor het gemeentelijk woningbouwprogramma (prognose 2017). In de provinciale prognose 2017 is de 'marge' van de voor Deurne berekende woningbehoefte voor de periode 2019-2040 tussen de 640 en 935 woningen. Door de provincie is vastgelegd dat de harde woningbouwcapaciteit in bestemmingsplannen maximaal 100% van de woningbehoefteprognose voor 10 jaar mag zijn. Zo kan de provincie de woningbouw 'sturen' via bestemmingsplanprocedures.
De gemeente Deurne gebruikt het volgende afwegingskader voor woningbouwaantallen:
Binnen de regio De Peel zijn in 2020 de afspraken over woningbouw geactualiseerd. Het voornemen voor woningbouw op deze locatie passen binnen de gemaakte afspraken. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en met de in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouwaantallen wordt de vastgelegde maximaal 100% harde plancapaciteit niet overschreden.
Uit de meest recente provinciale woningbehoefteprognose blijkt dat er voor de gemeente Deurne voor de periode 2020-2029 een behoefte bestaat aan 885 woningen. De woningbouwplannen in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen (harde plancapaciteit) en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (zachte plancapaciteit) worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Uit het meest recente overzicht (stand 1 januari 2020) blijkt dat er in Deurne een harde plancapaciteit bestaat van 453 woningen en een totale plancapaciteit (harde en zachte plannen) van 1019 woningen.
Conclusie
Dit initiatief betreft de realisatie van 12 grondgebonden woningen. Deze woningen dragen bij aan de woningbehoefte van 885 woningen. Het initiatief is daarmee passend binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. De omgevingsvergunning bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota. In de Welstandsnota is het plangebied gelegen binnen 'Categorie 10 Beschermd dorpsgezicht Helenaveen: Belvedèrebouwen', waarvoor specifieke criteria gelden. Bij de definitieve bouwplannen dienen deze criteria in acht genomen te worden.
Conclusie
De ontwikkeling sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' is op 12 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Voor de kernen buiten de hoofdkern Deurne zijn specifieke parkeernormen opgenomen, deze zijn van toepassing op het plangebied. In paragraaf 5.6 is een nadere beschrijving van de parkeer en verkeerssituatie opgenomen.
Op 16 december 2009 is het 'groenstructuurplan buitengebied en kernen' opgesteld door de gemeente Deurne. Dit met als doel de bijzondere natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten bewaken en tevens te verbeteren.
In het groenstructuurplan wordt gesproken over het behouden van de (boom)laanstructuren in het gebied in en rondom Helenaveen. In dit plan wordt uitgegaan van het zo veel mogelijk behouden en inpassen van bestaande bomen.
Het plangebied betreft een onbebouwd stuk land wat van aansluit op de raamstelling van omliggend gebied.
De onderstaande kaart is een uitsnede van de kaart 'groenstructuur buitengebied', die hoort bij het groenstructuurplan van de gemeente. De voor het plangebied relevante legenda onderdelen zijn weergegeven. Het plangebied is rood omlijnd.
het plangebied in het groenstructuurplan
Het plangebied ligt in het themagebied 'nieuwbouwlocatie'. Ten westen en ten zuiden van het plangebied liggen bomenlanen van de 1e grootte (>18 m). In Hoofdstuk 4 valt te zien hoe deze bomenlanen behouden blijven bij het realiseren van de huizen.
Conclusie
Voorliggend initiatief past binnen het 'Groenstructuurplan buitengebied en kernen'.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern van Helenaveen tussen de Maatschappijstraat en de Hovenierstraat. In de huidige situatie zijn aan deze wegen huizen agrarische grond en glastuinbouw aanwezig. Het plangebied bevindt zich tussen agrarische grond en een drietal woningen. Het plangebied is toegankelijk vanaf de hovenierstraat, het tuinderspad en een aftakking van de maatschappijstraat.
Het terrein is momenteel onbebouwd. Het terrein wordt afgeschermd door bomenrijen en een toegangsweg. De bomenrijen bevinden zich vooral aan de zuid en west zijde van het plangebied. Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven
Straat foto plangebied noordoost zijde
Staat foto plangebied noordzijde
Straat foto plangebied oostzijde
Helikopter foto plangebied zuid westzijde
Ter plaatse van het plangebied is de gemeente Deurne voornemens om totaal 12 woningen te realiseren. Ten aanzien van de ontwikkeling worden geen gronden benut welke niet in de huidige situatie bestemd zijn voor woondoeleinden. De te realiseren woningen betreffen 4 twee-onder-een-kapwoningen en 8 rijwoningen.
Toekomstig plan Helenaveen zuid fase 2.
Het schetsontwerp is eveneens uitgewerkt in Bijlage 1.
Beeldkwaliteit
De toekomstige woonbuurt Ligt tussen het tuinderspad en de maatschappij en hovenierstaat. In het plangebied zijn een aantal bomen aanwezig, vooral aan de randen. Uitgangspunt is deze zoveel mogelijk te behouden en in te passen. Dit versterkt de intimiteit en het groene karakter.
Toetsingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Situatie plangebied en onderzoek
Het initiatief voorziet in de realisatie van 12 woningen. Een woning is een gevoelig object in het kader van de Wet bodembeheer. Er is daarom bodemonderzoek uitgeevoerd (zie Bijlage 2). In dit onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Conclusie
Uit het recente onderzoek blijkt dat desondanks aangetoonde verontreinigingen in grond en grondwater er geen aanleiding is voor aanvullend onderzoek en er bestaan ook geen belemmeringen voor het toekomstige nieuwbouwplan.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 3. De initiatiefnemer heeft het voornemen 12 woningen aan de Maatschappijstraat te Helenaveen te realiseren. Het vigerende bestemmingsplan staat de beoogde ontwikkeling niet toe. Om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan is er een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Oude Peelstraat, Lagebrugweg, Helenastraat, Aardbeiweg en Kervelweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Pastoor van Haarenstraat, Tuinderspad, Maatschappijstraat, Turfveldje, binnenplanse wegen) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Conclusie
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 45 dB. Er vindt geen overschrijding
van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen
belemmeringen voor de realisatie van het plan. Er hoeft geen hogere waarde procedure doorlopen te worden.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden oef de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Situatie plangebied
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 12 woningen. De omvang van deze ontwikkeling is dusdanig klein dat gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Tevens is in dit kader een berekening met de Nibm-tool uitgevoerd. Deze is hieronder weergegeven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In de nabijheid van het plangebied zijn twee tankstations gelegen. De risicocontouren van deze tankstations liggen niet over het plangebied heen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen welke zijn aangemerkt als transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Wel loopt de A67 langs de zuidkant van Helenaveen. Het invloedgebied van de Rijksweg A67 rijkt wel over het plangebied. De A67 kent namelijk een invloedgebied van 4,0 kilometer. Het groepsrisico moet daarom wel worden beschouwd maar hoeft niet te worden berekend omdat het plangebied buiten de 200 meter contour op basis van het Bevt is gelegen. Conform artikel 7 van het Bevt dient er wel advies te worden gevraagd bij de lokale veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van personen. Op 11 mei 2017 heeft de VRBZO voor ontwikkelingen op een grote afstand van risicobronnen en kleine ontwikkelingen, zoals de bouw van 12 woningen, een standaard advies opgesteld. Samengevat luidt dit advies:
In dit geval dient mechanische ventilatie dus zoveel als mogelijk richting het noorden georiënteerd te worden. De locatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Daarmee zijn bluswatervoorzieningen voldoende op orde. Eveneens voldoen omliggende wegen aan de bereikbaarheidseisen voor de brandweer. De Gemeente Deurne sluit aan bij de landelijke risicocommunicatie op basis van NL-alert. De aard en afstand van de risicobronnen en de locatie van de ontwikkeling vraagt niet om aanvullende risicocommunicatie.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.
Risicokaart
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omlijnd)
ConclusieIn de directe omgeving van het plangebied is een aantal inrichtingen. De risicocontouren hiervan reiken echter niet tot in het plangebied. Met de A67 wordt rekening gehouden bij de bouw van de woningen. Het aspect externe veiligheid vormt geen verdere belemmering.
Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering namelijk woningen. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd welke voorzien zijn van een milieuzonering op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Het gaat om de volgende bedrijven:
De richtafstanden van het tankstation, het veldsportcomplex en de tennisbaan reiken niet tot in het plangebied. De afstand van de bestemming Agrarisch - glastuinbouw tot de woningen bedraagt 20 meter. De richtafstand voor glastuinbouw is gebaseerd op het aspect geluid. Dit geluid wordt veroorzaakt door activiteiten zoals het rijden van heftrucks, laden en lossen etc. Deze activiteiten vinden plaats aan de voorzijde van de kassen, op meer dan 150 meter afstand van de nieuwe woningen. Aan de achterzijde van de kassen vinden geen activiteiten plaats die geluid veroorzaken. Er is dan ook geen belemmering vanuit bedrijven en milieuzonering voor realisatie van de woningen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. Het initiatief veroorzaakt geen milieuhinder voor omliggende gevoelige functies. Ook is er geen sprke van milieuhinder ten gevolge van omliggende functies.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Verkeer
Dit initiatief voorziet in de realisatie van een woonwijk van 12 woningen in de kern Helenaveen. Op basis van Publicatie 381 van het CROW wordt voor de 7 rijwoningen uitgegaan van 7.8 verkeersbewegingen per woning en voor de twee-onder-een-kapwoningen van 8.2 verkeersbewegingen per woning.
In totaal zorgt dit afgerond voor 96 verkeersbewegingen in totaal. De omliggende wegen kunnen deze extra druk goed verwerken. Aanvullend onderzoek of maatregelen in het kader van verkeersafwikkeling zijn niet noodzakelijk.
Parkeren
Bij de realisatie wordt parkeren geheel op eigen terrein opgelost conform de parkeernormen welke gelden in de gemeente Deurne. In totaal worden er 14 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en 6 op eigen terrein gerealiseerd. De ontwikkeling maakt geen gebruik van bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Situatie plangebied en conclusie
Het initiatief voorziet in de realisatie van 12 woningen. Ter plaatse van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Ook is de archeologische verwachtingswaarde op basis van de concept-waarden en verwachtenkaart als laag aangemerkt. In de grond worden geen archeologische waarden verwacht. Er is geen noodzaak om archeologisch onderzoek uit te voeren.
Uitsnede concept archeologische waardenkaart
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. In de nabij gelegen omgeving bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten die belemmering veroorzaken voor het initiatief. De aanpassingen van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw moet zich echter voegen in de bebouwingskarakteristiek van Helenaveen. Er is door de gemeente cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd. Deze is te zien in Bijlage 4. Dit onderzoek geeft aan dat Helenaveen gewoner is geworden. De bedoeling van het Belvederebeleid is evenwel het cultuurhistorisch eigene te behouden. Er moet gebouwd worden binnen de cultuurhistorische eigenheid omdat er vanaf 1965 veel gewone woningen gebouwd werden. Helenaveen wil graag de eigenheid behouden.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief. De nieuwbouw voegt zich in de bebouwingskarakteristiek van Helenaveen.
Beschrijving van waterrelevant beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het regionaal water en bodem programma(2022-2027), het Waterbeheersplan van waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Het belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
In de Keur van drie Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta is aangegeven dat bij een toename van het verhard oppervlak en het afkoppelen van hemelwater, het uitgangspunt geldt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van
dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.
Onderzoek
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Watertoetsproces
Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Aa en Maas kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.
In het kader van dit geldende bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Deze watertoets is opgenomen in Bijlage 5.
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 12 woningen op een locatie in Helenaveen. Uit de watertoets blijkt echter dat er voor dit initiatief niet volstaan kan worden met een korte procedure. Een normale procedure is noodzakelijk. In dit kader wordt de ruimtelijke onderbouwing aan het waterschap voorgelegd ter beoordeling. Eventuele opmerkingen worden meegenomen in de procedure.
Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen heeft het waterschap Aa en Maas de keur genaamd “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabants waterschappen”. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Voorliggend initiatief betreft een groot plan tussen de 500 en 10.000 m2 oppervlak.
Met het beoogde nieuwbouwplan vindt een wijziging plaats in de oppervlakteverharding. Hierdoor zal, zonder het nemen van aanvullende maatregelen, de lokale waterhuishouding worden beïnvloed. Met dit plan is sprake van een toename van verhard oppervlak dat groter is dan het oppervlak waarvoor vanuit het waterschap geen compensatie-eis geldt.Omdat het plangebied een grootte heeft tussen de 500 en 10.000 m2, hanteert het waterschap een compensatieregel van 600 m3 waterberging per hectare verharding.
Het plan voorziet in circa 2.794 m2 nieuw verhard oppervlak ter plaatse. In onderstaande tabel is de som van de verharding uitgewerkt.
Op het schetstontwerp in Bijlage 1 zijn de verschillende typen verhardingen uitgewerkt. Op basis van de compensatieformule van het waterschap dient per hectare verharding 600 m3 watercompensatie gerealiseerd te worden. In dit geval moet 2.794 x 0,06 = 178,5 m3 compensatie behaald worden. In het inrichtingsplan zoals is weergegeven in Hoofdstuk 4 en Bijlage 1 is te zien dat er een wadi wordt gerealiseerd. Deze wadi is 300 m2. Ter plaatse van het plangebied heeft het grondwater een gemiddelde kleinste diepte (GHG) van 46 cm. De wadi heeft hiermee een maximale capaciteit van 138 m3. Hiermee wordt het verharde oppervlak deels gecompenseerd. Voor de overige kubieke meters watercompensatie wordt de verdere uitwerking nog uitgewerkt. Hierbij gaat de voorkeur uit naar het verdiepen van de wadi, indien dit mogelijk is met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Ook wordt gekeken naar de aanwezigheid van een restcapaciteit van de bestaande wadi om het tekort op te vangen. Indien beide opties of een combinatie niet afdoende blijkt volgt een oplossing in de vorm van infiltratiekratten op eigen terrein of onder de parkeerplaatsen.
Advies behandeling regenwater
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 12 woningen op een onbebouwd stuk grond. In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding bij nieuwbouwprojecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en (niet vervuilde) terreinverhardingen, zoveel als mogelijk apart dient te worden ingezameld en dat alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te worden. Toe te passen duurzame materialen:
Advies behandeling afvalwater
De toekomstige bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op het aanwezige gemeentelijk riool. Voor de nieuw te bouwen woning dient een nieuwe rioolaansluiting gemaakt te worden. Deze moet op de perceelsgrens gescheiden worden aangeleverd. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Deurne te worden uitgevoerd.
Conclusie
Indien aan de uitgangspunten ten aanzien van water wordt voldaan is het plan voor dit aspect uitvoerbaar.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Bij ruimtelijke procedures moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen
Situatie projectgebied
Flora en fauna
Ter plaatse van het initiatief is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 6. Uit de quickscan blijkt dat er nader onderzoek nodig is naar marterachtigen en steenmarter. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat lichtuitstraling op de aangrenzende bomenrijen buiten het plangebied moet worden voorkomen tijdens de aanlegfase en gebruiksfase om verstoring van een vliegroute van vleermuizen te voorkomen. Dit kan worden bereikt door gebruik te maken van bouwlampen en buitenverlichting met naar beneden gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling richting de omgeving veroorzaken. Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt.
Het nadere onderzoek naar marterachtigen is opgenomen in Bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied geen verblijfplaats of foerageergebied is voor marterachtigen. Een ontheffing in het kader van de Wnb is niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Wanneer een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik wordt aangevraagd voor de realisatie en ingebruikname van 12 woningen moet in het kader van dit concreet woningbouwproject worden beoordeeld of een natuurvergunning nodig is. Kortom: een projecttoets. Bij een projecttoets geldt als referentiesituatie de reeds vergunde situatie. De projectlocatie is als grasland in gebruik. Met de komst van de woningen wordt het agrarisch gebruik beëindigd. In onderhavig geval betekent dit dat intern mag worden gesaldeerd, omdat 1) op de referentiedatum (in dit geval 10 juni 1994) het bemesten van de gronden planologisch was toegestaan 2) de gronden voor de referentiedatum werden bemest (als de gronden als landbouwgrond in gebruik waren, wordt hiermee volstaan) 3) het agrarisch gebruik op grond van het planologisch overgangsrecht toegestaan was (wel aannemelijk moet zijn dat het agrarisch gebruik onder het overgangsrecht is voortgezet). Als gevolg van interne saldering is geen sprake meer van een toename, maar zelfs van een afname in stikstofdepositie. De stikstofrapportage is te vinden in Bijlage 8.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Toetsingskader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Een activiteit is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het Besluit m.e.r. valt woningbouw onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.). Daarin staat dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van en stedelijk ontiwkkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen m.e.r.-plichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is geen definitie beschikbaar. Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' laat ruimte voor interpretatie en functioneert daardoor als een soort achtervang voor stedelijke ontwikkelingen met mogelijke aanzienlijke milieugevolgen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is onder meer afhankelijk van de volgende factoren, zo blijkt uit de jurisprudentie ((bron: https://blogomgevingsrecht.nl/jurisprudentie/stedelijk-ontwikkelingsproject-in-de-praktijk/):
Deze vergunning voorziet in de realisatie van 12 woningen. Gezien het planvoornemen ruim onder de drempelwaarden blijft wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het het realiseren van 12 woningen. Dit planvoornemen is geen stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarmee niet nodig. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
De ontwerp omgevingsvergunning is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen zijn verwerkt in het definitieve besluit. Waar nodig is het plan hierop aangepast.
De directe omwonenden van het plangebied zijn door middel van een brief geïnformeerd over het project.
Omdat de ontwikkeling meer dan zes woningen mogelijk maakt, is een verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad van Deurne.
De vergunning is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die verhaald kunnen worden.
Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2, lid 1 Bro). Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt onder andere aangewezen een bouwplan voor de bouw van een of meer woningen. Er is in dit geval dus sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor een verplichting tot kostenverhaal geldt.
De gemeente is in onderhavig geval zelf de grondeigenaar en initiatiefnemer. Kosten voor de ontwikkeling, zoals de planvoorbereiding en de aanleg van de benodigde infrastructuur en groenvoorzieningen, worden volledig verhaald via de opbrengst van de kavelverkoop. Hiervoor is reeds de benodigde grondexploitatie opgestart door de gemeenteraad.