direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veghelsedijk 4, Deurne
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BPW202101-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld om de agrarisch bestemde locatie Veghelsedijk 4 te Deurne te herbestemmen als wonen. Op de locatie Veghelsedijk 4 is sprake van een (voormalige) agrarische locatie. Op deze locatie zijn geen bedrijfsgebouwen meer aanwezig en de locatie is al jaren niet meer in agrarisch gebruik. De korte afstand tot de naastgelegen burgerwoning Veghelsedijk 6 maakt een herstart van bedrijfsmatige exploitatie onmogelijk en onwenselijk.

Er is op de betreffende locatie al geruime tijd sprake van een feitelijke woonsituatie. Om dit gebruik als woning in de toekomst te bestendigen is een passende bestemming noodzakelijk.

Als gevolg van de ligging in het voormalige Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) was de gewenste functiewijziging naar een woonbestemming lange tijd beleidsmatig en planologisch niet mogelijk. Met het vaststellen van het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' in december 2017 is het LOG vervangen door het Primair Agrarisch Gebied (Primag). De onderhavige locatie ligt buiten het Primag, waardoor functiewijziging naar wonen mogelijk is.

De ontwikkeling past binnen de kaders van de in het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' opgenomen wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.6, waarmee de agrarische bestemming kan worden gewijzigd naar wonen. Deze toelichting vormt de verantwoording voor het kunnen toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Deurne en is kadastraal bekend als gemeente Deurne, sectie S, nummers 696 en 907. Het plangebied wordt gevormd door de aanwezige bedrijfswoning, bijgebouwen en erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' zoals vastgelegd door de gemeenteraad van Deurne op 19 december 2017.

Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch' met bouwvlak. Het bouwvlak is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overige veehouderij'.

Daarnaast liggen er twee gebiedsaanduidingen over het plangebied. De gebiedsaanduiding 'overige zone - woonrechtzone voormalig LOG' maakt burgerbewoning van de bedrijfswoning mogelijk door de voormalige agrariër of een ieder die op 5 juli 2005 het pand bewoonde.

De gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)' vrijwaart een gebied rondom bestaande bebouwing op de betreffende peildatum van archeologische vergunningplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Derde herziening Bestemmingsplan Buitengebied' met ligging plangebied

1.4 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied en het voorgenomen plan beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In Hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevings- aspecten zoals archeologie, verkeer en parkeren, milieu, etc. In Hoofdstuk 6 wordt de opzet voor de doorvertaling in een juridische regeling beschreven. In Hoofdstuk 7 komen de economische uitvoerbaarheid aan de orde. Ten slotte vindt in Hoofdstuk 8 een algehele afweging plaats en wordt in Hoofdstuk 9 de procedure omschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planvoornemen

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt aan de Veghelsedijk te Deurne. De locatie ligt in het landelijk gebied ten zuidoosten van Deurne. Het gebied maakt onderdeel uit van de grootschalige ontginningen van De Peel en heeft een open karakter met een rationele verkaveling. Door de verkaveling ontstaan open ruimtes die gescheiden worden door wegen en hoge laanbeplanting. Langs deze wegen zijn voornamelijk agrarische bedrijven en woningen gesitueerd.

Op een afstand van circa 2 kilometer ten oosten van de Veghelsedijk 4 ligt het Natura2000-gebied de Peel. De grootschalige ontginningen maakten ooit onderdeel uit van het grotendeels ontgonnen hoogveengebied. In dit uitgestrekte hoogveengebied waren lange tijd weinig doorgaande wegen over De Peel naar de overkant van het gebied richting Limburg. Na de ontginningen van de Peel in de 20e eeuw is een groot deel van het gebied agrarisch in gebruik genomen. Deze agrarische functie is echter lang niet meer vanzelfsprekend in het gebied. Tegenwoordig geldt voor steeds meer bebouwing in de regio dat de bedrijfsfunctie is komen te vervallen.

Het plangebied ligt langs één van de wegen met hoge laanbeplanting. Vanuit het plangebied bestaat aan de zuidkant zicht over een open ruimte in het landschap. Direct ten oosten van het plangebied ligt het erf van de woning Veghelsedijk 6. Aan de west- en zuidzijde van het plangebied is er sprake van open agrarisch landschap, gekenmerkt door grootschalige agrarische bedrijfsgebouwen.

Het plangebied is via de Breemortelweg of de Hanenbergweg ontsloten richting de kern van Deurne. De planlocatie wordt hoofdzakelijk omringd door onbebouwde agrarische gronden, veehouderijbedrijven en enkele burgerwoningen.

2.2 Functionele structuur

De planlocatie betreft een voormalige agrarische locatie met bouwvlak van 3.500 m². Op de locatie zijn geen bedrijfsgebouwen aanwezig. De locatie is al jaren niet meer in agrarisch gebruik. De planlocatie is georiënteerd op en ontsloten via de Veghelsedijk.

Concreet bestaat de locatie uit:

  • een karakteristiek woonboerderijpand met een inhoud van 1.250 m2;
  • een bijgebouw van 86 m2;
  • een bijgebouw van 72 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0003.png"

Luchtfoto met ligging plangebied

2.3 Planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in het gebruik van de (voormalige) agrarische locatie als woonlocatie. Aangezien de locatie al geruime tijd geen agrarische functie meer heeft bestaat het planvoornemen uit het herbestemmen van de bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats.

Om herbestemming mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke uitgangspunten bij het wijzigen van de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen', zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'.

Concreet bestaat het planvoornemen uit:

  • het planologisch beëindigen van het agrarisch bedrijf;
  • behoud van de bedrijfswoning als burgerwoning met twee bestaande bijgebouwen;
  • landschappelijke inrichting van de locatie;
  • het wegbestemmen van het agrarisch bouwvlak op alle gronden buiten de woonbestemming.

2.4 Landschappelijke inrichting

De omschakeling van bedrijfslocatie naar woonlocatie wordt voorzien van een landschappelijke inpassing en moet daarnaast voldoen aan de provinciale en gemeentelijke beleidskaders voor ruimtelijke kwaliteit.

De ontwikkeling van een locatie in het buitengebied dient uiteindelijk te leiden tot een verbeterde ruimtelijke kwaliteit. Maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zijn divers en kunnen zowel gericht zijn op een afname van het bebouwingsoppervlak, landschappelijke en natuurlijke maatregelen ter inpassing, vergroening, versterking van natuurlijke netwerken en/of slopen van bebouwing.

De eerste paragraaf gaat in op de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap. De kwaliteitsverbetering wordt hiervoor eerst berekend op basis van de investeringsregeling 'Nota Kostenverhaal 2018' van de gemeente Deurne. In de tweede paragraaf wordt weergegeven hoe deze bijdrage wordt gerealiseerd.

2.4.1 Berekening kwaliteitsbijdrage

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn de principes van zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap verwoord. Op basis van artikel 3.9 geldt specifiek voor een plan dat een ruimtelijke ontwikkeling in Landelijk gebied mogelijk maakt, dat deze ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting of onderbouwing bij dat plan dient daaromtrent een verantwoording te bevatten.

De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de Nota Kostenverhaal 2018 van de gemeente Deurne. Op basis van het gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap (zie paragraaf 4.3.4) wordt de voorliggende ontwikkeling ingeschaald als categorie-3-ontwikkeling, waarbij op basis van normbedragen ten minste 20% van de bestemmingswinst geïnvesteerd moet worden in landschapsverbetering.

Op basis van de Nota Kostenverhaal kan kwantitatief de minimale omvang worden bepaald van de investering die gedaan moet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap. In de Nota Kostenverhaal 2018 is daarvoor de methodiek gekozen, waarbij gewerkt wordt met gestandaardiseerde normbedragen (forfaitaire bedragen) per ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij wort de ontwikkeling omgerekend naar euro's. Eerst wordt de waardestijging van de planologische wijziging bepaald. Vervolgens wordt op basis van een percentage de minimale investering in euro's in de kwaliteit van het landschap bepaald. Dit percentage bedraagt, op grond van de provinciale Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap, ten minste 20% van de waardestijging. Onderstaande tabel geeft de berekening van de minimale kwaliteitsverbetering voor de herbestemming van de Veghelsedijk 4 naar 'Wonen' weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0004.png"

Berekening kwaliteitsbijdrage 

Bovenstaande berekening gaat uit van een plangebied van 3.500 m², waarvan 1.570 m² wordt bestemd als 'Wonen'. Op basis van de bovenstaande berekening wordt geconcludeerd dat de waardestijging van het plangebied als gevolg van het plan € 69.775,- bedraagt. De minimale kwaliteitsverbetering die vanwege de huidige bestemmingswijziging plaats dient te vinden, wordt berekend als 20% van deze waardestijging en bedraagt in dit geval € 13.955,-. Deze investering wordt gedeeltelijk op eigen terrein geïnvesteerd in het landschap. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd in het gemeentelijk kwaliteitsfonds.

2.4.2 Landschapsplan

Het voorliggend plan bestaat uit de herbestemming van een (voormalige) agrarische locatie naar wonen. Daarnaast worden de overige gronden binnen het bouwvlak buiten de beoorde woonbestemming afgewaardeerd en bestemd als agrarisch. De kwaliteitsbijdrage vindt plaats door middel van de voorgestelde beplanting, zoals opgenomen in het bijgevoegde landschapsplan.

Het plan voorziet in een landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering en tegelijkertijd in een duurzame oplossing voor hergebruik van de locatie. Het landschapsplan (zie navolgende afbeelding) is als Bijlage 1 toegevoegd aan de toelichting. De maatregelen zijn juridisch geborgd in dit bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0005.png"

Landschapsplan

De landschapsinvestering die met het uitvoeren van het landschapsplan wordt gerealiseerd staat gelijk aan een waarde van € 11.822,00. Voor het bepalen van deze kosten van deze maatregelen is een offerte opgevraagd bij een hovenier. In de onderstaande tabel is de waardering van de landschappelijke maatregelen weergegeven. Dit betekent dat door de initiatiefnemer een bijdrage van € 2.133,00 wordt geleverd aan het gemeentelijk kwaliteitsfonds. Hierover heeft initiatiefnemer met de gemeente Deurne een anterieure overeenkomst gesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0006.png"

Berekening landschapsinvestering

2.5 Afwijking vigerend bestemmingsplan

Ter plekke van de bestemming 'Agrarisch' zijn gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf inclusief bedrijfswoning. Deze bestemming maakt het niet mogelijk deze woning te gebruiken als burgerwoning. Om het agrarisch bedrijf definitief planologisch te beëindigen en bewoning zonder relatie met een agrarisch bedrijf mogelijk te maken, is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. In het geldend bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' is in artikel 3.7.6 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Hoofdstuk 3 Wijzigingsvoorwaarden

In artikel 3.7.6 van het vigerend bestemmingsplan ‘Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied’ (vastgesteld, 19 december 2017) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor bestemmingswijziging naar ‘Wonen’. Voor onderhavig wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. Hieronder wordt getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden.

  • a. Deze wijziging is niet toegestaan op agrarische bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Primag'.

De locatie ligt niet binnen de aanduiding 'overige zone - Primag'.

  • b. Deze wijziging is uitsluitend toegestaan indien de bestaande legale bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning.

Er is sprake van één legale bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning.

  • c. Deze wijziging is uitsluitend toegestaan indien alle overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Er is binnen de planlocatie geen overtollige bebouwing aanwezig. Er is dus geen sloop noodzakelijk.

  • d. Na bedrijfsbeëindiging is de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderijpand voor woondoeleinden toegestaan waarbij de inhoud van de voormalige bedrijfswoning (inclusief de inpandige stal/het inpandig deel) niet meer mag bedragen dan 750 m3. Indien de bestaande inhoud meer bedraagt dan 750 m3, geldt de bestaand inhoud als maximale inhoud.

De inhoud van de woning inclusief inpandig deel is 1.250 m³. Deze bestaande inhoud geldt als maximale inhoud.

  • e. Voor zover er sprake is van een (woon)boerderijpand, mag geen aantasting van die agrarische verschijningsvorm plaatsvinden.

Er is sprake van een karakteristiek woonboerderijpand. Er vindt geen aantasting plaats van de agrarische verschijningsvorm. Met het behoud van het pand aan de Veghelsedijk 4 blijft de agrarische oorsprong van het buitengebied van Deurne zichtbaar.

  • f. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnwetgeving.

De wijziging leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven. Zie hiervoor de uitwerking in Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten.

  • g. Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats door middel van een zorgvuldige landschappelijke inpassing (met voor het landschap kenmerkende soorten), op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in bijlage 4 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen.

Ten behoeve van het plan zal een landschappelijk inrichtingsplan worden opgesteld. De ontwikkeling kan voldoen aan het beleidskader Kwaliteitsverbetering landschap, zie daarvoor ook paragraaf 2.4.

  • h. De bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 200 m2 per woning, waarvan maximaal 25% aangebouwd aan de woning; bij sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen, mag het genoemde oppervlak van 200 m2 worden verhoogd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd, tot een totaal aan bijgebouwen – zowel aangebouwd als vrijstaand – van maximaal 300 m2;
    • 2. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 200 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
    • 3. geen medewerking kan worden verleend indien:
      • sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
      • of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
      • de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking komen.

  • i. In uitzondering op het bepaalde onder h mag de bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen maximaal 500 m2 bedragen, indien naast de woonfunctie een klein ambachtelijk bedrijf als bedrijf aan huis wordt uitgeoefend met een maximum omvang van 500 m2.

De aanwezige bijgebouwen zijn 86 m² en 72 m². Het plan voldoet aan de bovenstaande voorwaarden onder h. Er wordt geen gebruik gemaakt van de voorwaarde onder i.

  • j. Uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Ter plekke van de nieuwe woonbestemming is een verkennend bodemonderzoek (NEN-5740) inclusief historisch vooronderzoek (NEN-5725) en asbestanalyse (NEN-5707) uitgevoerd. Zie ook paragraaf 5.2 Bodem. Daaruit blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen.

  • k. Voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder dan wel hogere grenswaarde.

Er is met het voornemen geen sprake van de oprichting van een nieuw geluidsgevoelig object. Zie ook paragraaf 5.3 Geluid.

  • l. De waarden die voorkomen ter plaatse van de in 31.11.1 vermelde gebiedsaanduidingen mogen niet onevenredig worden aangetast.

Ter plekke van de planlocatie liggen de gebiedsaanduidingen 'wetgevingzone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)' en de gebiedsaanduiding 'overige zone – woonrechtzone voormalig LOG'. De waarden die voorkomen ter plaatse van deze aanduidingen worden met de omschakeling van agrarisch naar wonen niet onevenredig aangetast.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt tevens enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In de SVIR schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Deze ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De SVIR heeft daarom geen consequenties voor voorliggend plan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Deze ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Het Barro heeft daarom geen consequenties voor voorliggend plan.

4.1.3 Bro: motivering duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de ‘motivering duurzame verstedelijking’ (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Gezien het planvoornemen een planologische functiewijziging betreft waarmee geen nieuwe woonmogelijkheid aan de locatie wordt toegevoegd maar enkel de functie van de woning gewijzigd wordt, is er geen sprake van stedelijke ontwikkeling. Een nadere toets aan de motivering duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Noord-Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening. In delen van Brabant is sprake van een toenemende leegstand (met name agrarisch vastgoed) en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische en sociaal-culturele schade. In die delen van het landelijk gebied is speciale aandacht nodig voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang.

Het voornemen voorziet in het wegbestemmen van een agrarisch bedrijf dat niet meer als zodanig wordt gebruikt en het mogelijk maken van hergebruik van de locatie als burgerwoning. Het voornemen past daarmee binnen de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014 vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid weer tot 2025.

In de structuurvisie is het landelijk gebied opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn:

  • de groenblauwe structuur
  • het landelijk gebied
  • de stedelijke structuur
  • de infrastructuur

De zonering is bepaald voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0007.png"

Uitsnede structurenkaart met ligging planlocatie rood omlijnd

De betreffende planlocatie is gelegen binnen het landelijk gebied met als specifieke aanduiding 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. Dit landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen en biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies.

Het accentgebied agrarische ontwikkeling 'De Peelstreek' is een jonge ontginning met een modern en grootschalig landschap, waarin de intensieve veehouderij en de glastuinbouwsector een positie hebben. Het is een open gebied, omgeven door grote natuurgebieden waarvan enkele Natura2000 gebieden. Midden in de Peelstreek liggen enkele grote bosgebieden en landgoederen.

Het accentgebied agrarische ontwikkeling wordt gekenmerkt door mogelijkheden om de positie van de aanwezige sectoren te versterken. Ontwikkelingen zijn gericht op een verdere verduurzaming en meerwaardecreatie. Naast ruimte voor de land- en tuinbouw is binnen het landelijk gebied ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. In het gebied is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen wel rekening te houden met hun omgeving en bij te dragen aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.

Met het voornemen vindt er herbestemming plaats van agrarisch naar wonen. Het voornemen past binnen een gemengde plattelandseconomie en er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Het voornemen leidt niet tot aantasting van de landschappelijke kernkwaliteiten. Daarmee past het planvoornemen binnen de Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 heeft Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze planologische verordening zijn regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De voor de ontwikkeling relevante onderwerpen, die worden geregeld zijn:

  • Ontwikkelingsmogelijkheden van land- en tuinbouw;
  • Bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • Bescherming van cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • Waterbeleid;
  • Nieuwe economische dragers in het buitengebied;
  • Zorgplicht en ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

De Interim Omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt in de Interim Omgevingsverordening. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0008.png"

Uitsnede kaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant met ligging planlocatie

Gemengd agrarisch gebied: De locatie maakt onderdeel uit van het gemengd agrarisch gebied. Dit betreft agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur (groenblauwe mantel of ecologische hoofdstructuur). Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Voor alle veehouderijbedrijven zijn stringente randvoorwaarden voor ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend.

Wonen

De bestaande bedrijfswoning wordt herbestemd en gebruikt als burgerwoning. De Interim Omgevingsverordening voorziet op basis van artikel 3.69 in wonen:

  • a. de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het bouwperceel, als is verzekerd dat:
    • 1. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.
  • b. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als dat bijdraagt aan het behoud of herstel van deze bebouwing.
  • c. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Er wordt gebruik gemaakt van lid c van dit artikel. Er is geen sprake van overtollige bebouwing (voorwaarde c2). Bij het in gebruik nemen van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning vindt tevens geen splitsing plaats in meerdere woonfuncties (voorwaarde c1).

Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap: Ten behoeve van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant de 'zorgplicht' opgenomen. Dit betekent dat ieder plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Daarnaast is in de Interim Omgevingsverordening het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Deze tegenprestatie toegelicht in paragraaf 2.4 Landschappelijke inrichting. De landschapsverbeterende maatregelen zijn opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.

Conclusie: De locatie is niet gelegen in de ecologische hoofdstructuur, groenblauwe mantel, grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone danwel een aardkundig of cultuurhistorisch waardevol vlak. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde randvoorwaarden voor herbestemming van de locatie naar wonen en de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Deurne 2030

De gemeenteraad van de gemeente Deurne heeft op 13 maart 2018 de Structuurvisie Deurne 2030 vastgesteld. Hierin is aangegeven welke grote maatschappelijke opgaven de komende jaren voor Deurne van belang zijn. In de structuurvisie is aangegeven dat thema's als het landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie allen aanknopingspunten bieden voor nieuwe initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0009.png"

Visiekaart Structuurvisie Deurne 2030 met ligging planlocatie (rode cirkel)

Binnen de nieuwe structuurvisie ligt de planlocatie binnen het gebied met een gemengde plattelandseconomie, precies aan de rand van het primair agrarisch gebied (Primag).

Binnen de nieuwe structuurvisie ligt de planlocatie binnen het gemengd landelijk gebied. In het gemengd landelijk gebied zal vrijkomende agrarische bebouwing het landschap sterk veranderen. De gemeente geeft aan in dit gebied ruimte te bieden voor ander functies, waaronder wonen en recreatie. Voor dergelijke omschakelingen heeft de gemeente een specifiek omschakelbeleid vastgesteld (Ruimte voor dynamiek). In dit beleid is onder andere omschreven dat overtollige bebouwing gesloopt dient te worden. Zie voor de behandeling van dit gemeentelijk beleidskader ook paragraaf 4.3.2 Ruimte voor Dynamiek.

De locatie ligt direct grenzend aan de rand van het primair agrarisch gebied (Primag). In het Primag is ruimte voor ontwikkeling van grote veehouderijbedrijven, mits duurzaam, gezond, veilig en gericht op emissiereductie. De grootschaligheid brengt mogelijkheden met zich mee tot het realiseren van circulaire processen, gericht op duurzaamheid, emissie- en risicoreductie. Vanwege ligging aan de rand van het Primag, moet goed worden gekeken naar de ontwikkelingsmogelijkheden en rechten van omliggende veehouderijen, zowel in de huidige als in de nieuwe situatie. Daarom is onderzoek gedaan naar de geursituatie, luchtkwaliteit en gezondheid in relatie tot de omliggende veehouderijen. Zie daarvoor ook de paragrafen 5.4 Geur, 5.5 Luchtkwaliteit en 5.7 Gezondheid in relatie tot veehouderijen.

In het onderhavig voornemen is sprake van herbestemming van een (voormalige) agrarische locatie naar wonen. De locatie ligt buiten het Primag en past binnen de gemengde plattelandseconomie. Het voornemen leidt niet tot aantasting van ontwikkelingsmogelijkheden en rechten van omliggende veehouderijen die binnen het Primag liggen. Het voornemen past daarmee binnen de Structuurvisie Deurne 2030.

4.3.2 Ruimte voor Dynamiek

De gemeente Deurne hanteert voor omschakeling van functies in het buitengebied het functieveranderingsbeleid 'Ruimte voor Dynamiek'. Het beleidsdocument 'Ruimte voor Dynamiek' biedt mogelijkheden om van een (voormalige) agrarische bedrijfslocatie om te schakelen naar een woonfunctie. Het beleid is gericht op een vermindering van leegstaande agrarische bebouwing bij de omschakeling naar wonen en/of kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid en stimuleert de ontwikkeling van buitengebied gebonden bedrijvigheid.

In het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen, die zijn gebaseerd op het beleidsdocument 'Ruimte voor Dynamiek'. Deze regels bieden de mogelijkheid om door middel van een wijzigingsbevoegdheid een (voormalige) agrarische bedrijfslocatie te wijzigen naar een woonfunctie. Deze wijzigingsbevoegdheid biedt tevens de mogelijkheid om onder voorwaarden 200 m2 bijgebouwen te behouden bij de woning.

Wanneer aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' wordt voldaan, past het voornemen binnen het gemeentelijk beleidskader 'Ruimte voor Dynamiek'. Het voornemen is getoetst aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid in Hoofdstuk 3 Wijzigingsvoorwaarden.

Het voornemen voldoet aan de voorwaarden voor deze wijziging en past daarmee tevens binnen de beleidsnota 'Ruimte voor Dynamiek'.

4.3.3 Groenstructuurplan en groene parels

Groenstructuurplan: De gemeente Deurne heeft op 16 december 2009 het groenstructuurplan vastgesteld. Het groenstructuurplan geeft een integrale- en langetermijnvisie op hoofdlijnen aan voor de looptijd van 10 tot 20 jaar. Het groenstructuurplan is uitgesplitst in een groenstructuurplan voor de kernen en een groenstructuurplan voor het buitengebied.

In het groenstructuurplan is aangegeven dat de laanstructuren bepalend zijn voor het landschapsbeeld in het buitengebied. Deze bomenlanen moeten daarom behouden worden en zullen waar nodig moeten worden versterkt. Het casco van laanstructuren biedt voor dit gebied een redelijke landschappelijke inpassing van de agrarische bedrijfslocaties en activiteiten, maar de aanwezigheid van erfbeplanting is, naast deze laanstructuren, een vereiste. Verder zijn belangrijke waterelementen aangegeven in het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0010.png"

Uitsnede kaart groenstructuurplan met planlocatie omlijnd

De bomenlaan langs de Veghelsedijk is aangemerkt als waardevolle bomenlaan. Deze bomenlaan blijft met het planvoornemen behouden. Verder wordt de locatie landschappelijk ingepast, zie ook paragraaf 2.4 Landschappelijke inrichting.

Ten zuiden van de planlocatie bevindt zich de Vreewijkseloop; een gekanliseerde beek die uitmondt in de Oude Aa. In het groenstructuurplan is weergegeven dat de zichtrelatie met het beekdal waardevol is en indien mogelijk behouden moet worden. De landschappelijke inrichting is daarom ruim opgezet aan de zuidzijde. Vanuit de planlocatie blijft de zichtrelatie met het achterliggende landschap behouden. Er is sprake van landschappelijke inpassing, niet van landschappelijke verdichting.

Groene parels: Naast het groenstructuurplan is er specifiek beleid opgesteld voor groene waardevolle elementen, de zogenaamde 'groene parels'. Deze groene parels zijn op een kaart vastgelegd en mogen niet gekapt worden sinds vaststelling van de gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Kappen is pas mogelijk als een omgevingsvergunning is verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0011.png"

Uitsnede kaart groene parels met ligging planlocatie omlijnd

Binnen de planlocatie zijn geen groene parels gesitueerd. De laanbeplanting langs de Veghelsedijk en Snoertsebaan wordt wel als waardevol beschouwd. Deze laanbeplanting ligt buiten het plangebied en blijft met het planvoornemen behouden.

Voorliggend plan heeft geen gevolgen voor de gemeentelijke groenstructuur. De bestaande laanbeplantingen worden met dit initiatief niet aangetast.

4.3.4 Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap

De gemeente vereist conform de gestelde voorwaarden uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat elke ruimtelijke ontwikkeling die een wezenlijk ruimtelijk effect heeft op de omgeving gepaard moet gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap.

Functieverandering van een (voormalige) agrarische bedrijfslocatie wordt beschouwd als een zogenoemde 'categorie 3 ontwikkeling'. Dit betreft ontwikkelingen met een aanzienlijke ruimtelijke impact, die als maatwerk beoordeeld dienen te worden. Voor dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen wordt bovenop de basisinspanning (zijnde algemene kwaliteitseisen in het kader van de algemene zorgplicht alsmede een goede landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan) een extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging vereist, de basisinpassing-plus.

Er kan op meerdere wijze geïnvesteerd worden in extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging. Dit kan onder meer door een extra robuuste landschappelijke inpassing van bebouwing en bestemmingsvlakken en/of de aanleg c.q. herstel van natuur- en landschapselementen (zoals akkerranden, poelen, hakhoutwallen, etc.) alsmede sloop van overtollige bebouwing ter versterking van de landschapsstructuur.

De gemeente heeft als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen dat maatregelen voor de kwaliteitsverbetering van het landschap in ieder geval ook op de planlocatie zelf of op direct aangrenzende gronden dient plaats te vinden.

De nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient in samenhang met de bestaande situatie en rekening houdend met de ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord ingepast te worden met erfbeplanting. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of direct aansluitend aan het bouwvlak c.q. bestemmingsvlak.

Op basis van het Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap ligt de planlocatie in het landschap van grootschalige ontginning (zie navolgende kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0012.png"

Uitsnede kaart Gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap met ligging planlocatie

Het landschap van grootschalige ontginning is sober en functioneel ingericht. Door de beperkt aanwezige erfbeplanting bepalen vooral de grootschalige bedrijfsgebouwen het landschapsbeeld.

Bij de landschappelijke inpassing in het grootschalige ontginningslandschap is het formele, rechtlijnige karakter van het landschap uitgangspunt. Erfbeplanting wordt aangebracht in de vorm van een enkele rij bomen, of beplantingssingels langs de zijdelingse perceelsgrenzen. Naast functionele verharde delen worden ook blokhagen en grasvlakken ingezet om het algehele beeld te verzachten. Dit aansluitend bij de maat en schaal van het erf in het grote, robuuste landschap. Bij de erfbeplanting worden landschappelijke beplantingselementen en streekeigen soortent toegepast. Gebiedseigen boom en struikvormen zijn onder andere: Eik, Berk, Populier, Es, Linde, Liguster. De siertuin bevindt zich rond de woning en vormt een zelfstandig element.

Het voornemen betreft uitsluitend een planologische functiewijziging van een bestaande (voormalige) agrarische locatie naar een burgerwoning. Met inachtneming van de hierboven genoemde kenmerken is een landschapsplan opgesteld, zie daarvoor paragraaf 2.4 Landschappelijke inrichting. De totale investering in ruimtelijke kwaliteit voldoet aan het gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsverbetering landschap. De landschappelijke maatregelen zijn juridisch geborgd in dit bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Hiervoor worden de afstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' als maatgevend beschouwd'.

Het plan voorziet in de planologische functiewijziging van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning.

De woning kent na de planologische functiewijziging zelf geen milieuzonering aangezien de functie wonen geen milieubelastende activiteit betreft. De herbestemming naar 'Wonen' leidt niet tot extra beperkingen voor omliggende bedrijven, omdat reeds sprake is van een bestaande woning en daarmee van een bestaand milieugevoelig object. Om een goed woon- en leefklimaat binnen de nieuwe woning te garanderen zijn de functies in de omgeving beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0013.png"

Voor de Snoertsebaan 19a, 17 en 17b geldt op basis van VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 200 m in het kader van geur. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd naar de geursituatie in relatie tot omliggende bedrijven. Verder is sprake van een bedrijfswoning die op of na april 2000 onderdeel uitmaakte van een veehouderij. Hiervoor geldt dat een vaste afstand van 50 m in acht moet worden genomen tussen een geurgevoelig object en emissiepunten van naastgelegen veehouderijen. Het aspect geur is nader onderzocht en toegelicht in paragraaf 5.4 Geur.

Het plan leidt niet tot beperkingen voor omliggende functies. Ook vormen omliggende functies geen belemmering voor het plan. Gelet op vorenstaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodem

Indien er sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden onderzocht of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Het plan voorziet in een planologische functieverandering van een agrarische bedrijfslocatie naar een burgerwoonbestemming. Om inzicht te krijgen in milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse is door Aelmans Eco B.V. een verkennend bodemonderzoek inclusief historisch vooronderzoek en asbestanalyse uitgevoerd conform NEN-5740, NEN-5725 en NEN-5707. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 2 bij dit wijzigingsplan.

Algemeen: Er is een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht op een locatie aan de Veghelsesdijk 4 te Deurne. Ter plaatse van onderhavig perceel zijn een 15-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten geplaatst. Visueel zijn er tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden geen noemenswaardige bodemvreemde materialen aangetroffen. Van de uitkomende grond zijn een viertal grondmengmonster samengesteld en onderzocht op het standaard NEN-5740 pakket voor grond.

Bovengrond: De bovengrond is analytisch onderzocht in een drietal grondmengmonsters (nrs. 1 t/m 3). Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonsters blijkt, dat in alle drie de grondmengmonsters geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan onderhavig bovengrond als zijnde klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Ondergrond: De ondergrond van circa 0,5 á 0,65 m-mv, is analytisch onderzocht in grondmengmonster 4. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond van onderhavig tracégedeelte als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Grondwater: Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat enkele concentraties zware metalen (barium, cadmium, koper, lood en zink) de betreffende streefwaarden overschrijden, doch niet de tussenwaarden of interventiewaarden. Voornoemde concentraties zijn van dien aard, dat dergelijke verontreinigingen veelvuldig worden aangetroffen in het ondiepe grondwater ter plaatse van Noord-Brabant en gedeelten van Limburg. Voornoemde verontreinigingen kunnen veelal als gebiedseigen bestempeld worden en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde bouwplannen en het hiermee gepaard gaande toekomstig gebruik.

Asbest: Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk en het analytisch bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.

Toetsing hypothese: De hypothese "heterogeen diffuus verontreinigde locatie" wordt op basis van de onderzoeksresultaten niet bevestigd. Naar aanleiding van uitgevoerd onderzoek kan onderhavige locatie als "onverdacht" beschouwd worden.

Nader bodemonderzoek: Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Resumé: Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de verhoogde licht verhoogde concentraties in het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van onderhavig perceel. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen beperkingen en/of belemmeringen verbonden aan de beoogde bestemmingsplanwijziging van onderhavig terrein.

Uit de conclusie van het verkennend bodemonderzoek kan worden gesteld dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de herbestemming naar 'Wonen'.

5.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.

Het plan voorziet niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt ook het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning.

Het aspect geluidhinder vormt daarom geen belemmering voor het planvoornemen.

5.4 Geur

De wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningverplichte veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. De gemeente Deurne beschikt over een eigen geurbeleid en verordening.

Het plan ziet uitsluitend toe op een planologische functiewijziging van een bedrijfswoning in een burgerwoning. Het betreft hierbij een voormalige agrarische locatie die al geruime tijd niet meer agrarisch in gebruik is. Er is een onderzoek uitgevoerd naar geurbelasting uit stallen van omliggende veehouderijen. Dit geuronderzoek is toegevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.

Uit het geuronderzoek kan worden geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de gewenste herbestemming naar 'Wonen'.

5.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Bijdrage van de ontwikkeling aan de luchtkwaliteit: Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekenende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. De voorgenomen planontwikkeling betreft het planologisch vastleggen van één bestaande woning en is daarom aan te merken als NIBM.

Het woon- en leefklimaat in relatie tot omliggende veehouderijen: Naast het feit dat de bijdrage van de ontwikkeling zelf aan de concentraties PM10 en NO2, dient te worden beschouwd of ter plekke van de woning Veghelsedijk sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag de ontwikkeling niet leiden tot een belemmering van de omliggende veehouderijen.

In de veehouderijsector is voornamelijk de emissie van fijn stof (PM10) bepalend voor de luchtkwaliteit op de omgeving. De wettelijke normen (Wet milieubeheer) voor PM10 zijn:

  • Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
  • Maximaal 35 overschrijdingsdagen van 50 µg/m3
  • De provincie hanteert in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant een jaargemiddelde concentratie van 31,2 µg/m3 als norm.

Bij PM2,5 zijn de fijnstof deeltjes kleiner dan 2,5 micrometer. Fijnstof met een diameter kleiner dan 2,5 µm (PM2,5) is een deel van fijnstof met een diameter kleiner dan 10 µm (PM10). De concentratie PM2,5 kan nooit groter zijn dan de concentratie PM10. De Europese aanpak van PM2,5 richt zich op vermindering van concentraties in stedelijke gebieden. Bij veehouderijen is alleen de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3 van belang. Als de luchtkwaliteit bij een veehouderij aan de PM10 normen voldoet, dan geldt dit ook voor de PM2,5 normen. Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ruimschoots onder de grenswaarde (Bron: Handreiking fijn stof en veehouderijen 21 september 2015, Infomil).

De grootste bron van fijnstof in de directe omgeving van de planlocatie is de veehouderij op het adres Snoertsebaan 19a met een emissie PM10 van 278.960 g/jaar. De afstand tussen de toe te kennen woonbestemming en de stallen behorende bij deze veehouderij bedraagt 106 meter. De afstand tussen de stallen en de woning bedraagt 143 meter. Deze afstanden veranderen met het voornemen niet.

Volgens de vuistregel voor veehouderijen, waarmee kan worden vastgesteld of een veehouderij (niet) in betekenende mate bijdraagt, is op een afstand van 100 m bij een toename van 581.000 g/jaar geen sprake van een significante bijdrage aan de fijnstofconcentratie. Bij een afstand van 140 m bedraagt de NIBM-grens voor een toename zelfs 1.075.000 g/jaar. Daarmee kan worden gesteld dat de veehouderijen in de omgeving niet in betekenende mate bijdragen aan de fijnstofconcentratie ter plekke van de planlocatie Veghelsedijk 4 en dat de veehouderijbedrijven niet worden geschaad in hun rechten en niet worden belemmerd in ontwikkelingsmogelijkheden.

De achtergrondbelasting die wordt berekend door het RIVM, waarin de bijdragevan deze veehouderij al is opgenomen, volstaat dus als indicatie voor het woon- en leefklimaat fijnstof. Uit de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN-kaart) van het RIVM volgt dat de huidige achtergrondconcentratie (op de locatie Veghelsedijk 4) circa 20-21 µg/m3 PM10 bedraagt. Deze kaart is weergegeven op de onderstaande afbeelding en toegevoegd als Bijlage 5 bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0014.png"

Achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) in 2018

Uit de huidige achtergrondconcentraties volgt dat ter plaatse van de Veghelsedijk 4 geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties PM10 en PM2,5. De situatie voldoet ruim aan de Wet milieubeheer en de EU-richtlijn luchtkwaliteit, maar ook de grenswaarde voor jaargemiddelde concentratie fijnstof die de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant stelt.

Het aspect luchtkwaliteit staat de herbestemming van de locatie Veghelsedijk niet in de weg. Ter plaatse van de bestaande woning is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf wordt in het kader van externe veiligheid gekenmerkt als een 'beperkt kwetsbaar object'. Bij omschakeling naar een burgerwoning wordt de woning Veghelsedijk 4 aangemerkt als een 'kwetsbaar object', tenzij niet meer dan twee woningen per hectare aanwezig zijn. In de directe omgeving van de Veghelsedijk 4 zijn minder dan twee woningen per hectare aanwezig. Daarmee verandert de status van de woning als beperkt kwetsbaar object niet. Bovendien zijn in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig, zie onderstaande risicobeoordeling.

Risicovolle inrichtingen: Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat het plangebied niet is gelegen op korte afstand van een Bevi-inrichting. Het plangebied ligt dan ook buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven.

Transport gevaarlijke stoffen en leidingen: Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan achterwege blijven.

5.7 Gezondheid in relatie tot veehouderijen

De inrichting van de woonomgeving is van invloed op de gezondheid van de inwoners. Aspecten van volksgezondheid vormen bij de vaststelling van een bestemmingsplan een mee te wegen belang. In een bestemmingsplan kunnen maatregelen worden opgenomen vanwege gezondheidsrisico’s voor omwonenden van veehouderijen.

Om de beoogde bestemmingsplanherziening mogelijk te maken dient te worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en geen sprake is van aantasting van rechten van omliggende veehouderijen. In dit kader is onderzocht wat de belasting is van fijnstof en endotoxinen van de omliggende veehouderijen op de locatie Veghelsedijk 4.

Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO): In de afgelopen jaren is er in Nederland groot onderzoek uitgevoerd onder de naam Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO). Onderzocht is of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Hieruit komen een aantal positieve en een aantal negatieve gezondheidseffecten naar voren.

  • Dicht bij veehouderijen wonen minder mensen met COPD. Daar staat tegenover dat de mensen in deze omgeving die wel COPD hebben, daar vaker en/of ernstigere complicaties van hebben.
  • Het VGO-onderzoek laat een verband zien tussen longfunctieveranderingen en het wonen in de buurt van veehouderijen. Het meest waarschijnlijk is dat deze longfunctieveranderingen samenhangen met de blootstelling aan stof en micro-organismen (endotoxine) direct rond de veehouderijbedrijven.
  • Aangetoond is dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben.
  • Rondom pluimveehouderijen hebben mensen een grotere kans op een longontsteking. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties.

Het Kabinet heeft in haar reactie op de VGO onderzoeken (2016 en 2017) aangegeven met maatregelen te komen zodat de uitstoot van fijnstof van pluimveebedrijven in de komende 10 jaar gehalveerd wordt. Daarnaast zet het Kabinet in op een maatschappelijk innovatieprogramma voor duurzame veehouderij. Omdat er ook nog steeds kennishiaten zijn, vraagt het Kabinet nader onderzoek naar de vraag hoe de uitstoot en verspreiding van endotoxinen gemeten of berekend kan worden met het oog op toekomstige beoordelingsinstrumentarium en normstelling. Aan de Gezondheidsraad zal een adviesvraag voorgelegd worden over de aanpak van ammoniak in relatie tot de vorming van secundair fijnstof.

Geur en gezondheid: De belangrijkste en meest voorkomende gezondheidseffecten van geur zijn hinder en verstoring van activiteiten en gedrag. Stress gerelateerde gezondheidseffecten kunnen ook optreden. Er worden geen nieuwe geur veroorzakende objecten of geurgevoelige objecten toegevoegd. De achtergrondbelasting als gevolg van veehouderijen in de omgeving is acceptabel. Zie daarvoor ook paragraaf 5.4 Geur en de notitie in Bijlage 3 van de toelichting.

Voorlopig toetsingskader endotoxinen: Endotoxinen zijn deeltjes van de celwand van (dode) gramnegatieve bacteriën. Endotoxinen vormen een onderdeel van het fijnstof dat afkomstig is uit veehouderijen. Om bij lopende procedures, zoals bij vergunningaanvragen van veehouderijen of ruimtelijke procedures zoals bestemmingsplan rekening te kunnen houden met de blootstelling van omwonenden aan endotoxinen door veehouderijen, is in november 2016 door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (namens de provincie Noord-Brabant, omgevingsdiensten in Noord-Brabant, de GGD en enkele Brabantse gemeenten) de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0 gepubliceerd. In deze notitie is, op basis van de advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling, een eerste indicatieve versie van een toetsingskader uitgewerkt. De rechtbank Oost-Brabant heeft geconcludeerd dat de grenswaarde voor de uitstoot voldoende is onderbouwd en dat de gemeenten gebruik mogen maken van de notitie bij de beoordeling van de gezondheidsrisico's voor omwonenden. Een en ander is te herleiden uit de gerechtelijke uitspraken van 12 april 2019 (nrs. ECLI:NL:RBOBR:2019:1973 en ECLI:NL:RBOBR:2019:1974).

In het zogenaamde endotoxine-toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen (voorzorgbeginsel). Alleen voor vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens zijn afstandsgrafieken opgesteld, aan de hand waarvan op basis van de fijnstofemissie in kilogrammen per jaar kan worden bepaald welke afstand tot gevoelige objecten moet worden aangehouden. Naast de individuele contouren per bedrijf moet ook de cumulatie met andere bedrijven in de omgeving betrokken worden in de beoordeling. In het toetsingskader is niet voorzien in een berekeningswijze voor cumulatie, zodat uitgegaan moet worden van een kwalitatieve beoordeling. Om toch een beeld te geven van de cumulatieve endotoxinen-blootstelling zijn de afstandsgrafieken voor een 30 EU/m3 belasting, d.w.z. de bij de grafieken behorende vergelijkingen, wiskundig vertaald naar formules. Met deze formules kan de belasting op een object door emissie van een veehouderij berekend worden. Dit geeft een indicatie van waar de advieswaarde van 30 EU/m3 mogelijk overschreden wordt.

Uitgangspunt van het toetsingskader is het voorkomen van nieuwe of grotere overschrijdingen van de advieswaarde van de Gezondheidsraad. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen:

  • een standstil van de emissie fijnstof-endotoxine gewenst is;
  • bij voorkeur een reductie van de emissies wordt bereikt.

Het voorgenomen plan betreft de planologische beëindiging van een agrarisch bedrijf aan de Veghelsedijk 4. Er is sprake van een standstil van de emissie van fijnstof-endotoxine. Er is geen sprake van emissie binnen het plangebied. Wanneer onderbouwd kan worden dat geen nieuwe overschrijding gecreëerd wordt, is de ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten van het voorlopige toetsingskader.

Berekende risicocontouren endotoxinen: Om de endotoxineblootstelling ter plekke van de planlocatie Veghelsedijk 4 te bepalen zijn de risicocontouren inzichtelijk gemaakt voor de toekomstige situatie. Daarbij zijn met name drie veehouderijbedrijven langs de Snoertsebaan van belang.

De indicatieve cumulatieve belasting is berekend op basis van de vergelijkingen van de afstandsgrafieken. Naast de individuele contouren per bedrijf moet ook de cumulatie met andere bedrijven in de omgeving betrokken worden in de beoordeling. Daarbij zijn de bijdragen van de individuele bedrijven gesommeerd. Daarbij is de volgende formule gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0015.png"

Gehanteerde formules om een indicatie te geven van de concentratie endotoxinen op basis van fijnstofemissie

Op basis van deze berekening zijn in onderstaand figuur de risicocontouren op basis van 30 EU/m3 per veehouderijlocatie weergegeven. De figuur is tevens toegevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0016.png"

Risicocontouren volksgezondheid o.b.v. fijnstofemissie (advieswaarde 30 EU/m3)

Om de berekende situatie zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de feitelijke situatie, is gerekend vanaf het middelpunt van de dierenverblijven. Conform het voorlopig toetsingskader endotoxinen, dient te worden uitgegaan van het meest dichtbijgelegen punt van het dierenverblijf. Voor de grootste veehouderij aan de Snoertsebaan 19a is daarom de 30 EU/m3 contour inzichtelijk gemaakt gemeten vanaf de stallen. De planlocatie ligt niet binnen deze contour.

Ontwikkelingsmogelijkheden naastgelegen bedrijven:  Voor de herbestemming van de locatie Veghelsedijk 4 naar wonen, is nader onderzocht of de ontwikkeling geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen veehouderijen. De afstand tussen de bestaande woning en de veehouderijen aan de Snoertsebaan wordt met de voorgenomen ontwikkeling niet kleiner. De locatie ligt niet binnen de risicocontouren van de omliggende veehouderijen. De veehouderijen worden met de herbestemming van de bestaande woning niet geschaad in hun rechten.

Woon- en leefklimaat in relatie tot woonfunctie: Naast het feit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot een belemmering voor omliggende bedrijven, is beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in relatie tot de nieuwe functie. De locatie ligt niet binnen de risicocontouren van omliggende veehouderijen. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat en leidt het permanent bewonen van de locatie Veghelsedijk 4 niet tot onacceptabele gezondheidsrisco's.

Fijnstof: Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden (hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) . De Wet luchtkwaliteit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. In paragraaf 5.5 Luchtkwaliteit is fijnstof in relatie tot omliggende veehouderijen beschouwd. Daaruit blijkt dat de omliggende veehouderijen niet in betekenende mate bijdragen aan de fijnstofconcentratie en op basis van de achtergrondconcentratie fijnstof kan worden gesteld dat sprake is van een goed- woon en leefklimaat.

Conclusie: De voorgenomen herbestemming naar wonen leidt niet tot een belemmering voor naastgelegen agrarische bedrijven. Daarnaast wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de bestaande woning geen sprake is van gezondheidsrisico's ten gevolge van fijnstof en endotoxinen. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het aspect fijnstof en endotoxinen vormt geen belemmering voor de beoogde herbestemming en omgekeerd ook niet voor de veehouderijen in de omgeving.

5.8 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wamz in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. Daartoe heeft de gemeente Deurne gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld (vastgesteld door de raad op 1 juli 2008), met een bijbehorende archeologische beleidskaart. Dit beleid is vertaald en opgenomen in het bestemmingsplan Tweede herziening bestemmingplan Buitengebied.

Op het plangebied is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Daarom vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.

5.9 Cultuurhistorie

In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangeduid. Deze gebieden zijn aangewezen op de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'. Het plangebied is niet aangeduid als een cultuurhistorisch waardevol gebied in de Interim omgevingsverordening.

Wel is het gebied als cultuurhistorisch waardevol vlak op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie. Deze vlakken verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0017.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant met ligging planlocatie

De Peelkern: De planlocatie ligt in de Peelkern. De Peelkern is aangewezen als regio van provinciaal cultuurhistorisch belang. De regio Peelkern ontleent zijn cultuurhistorische betekenis in eerste instantie aan de veenwinning. De kanalen, wijken, ontginningsdorpen en wegen met beplanting geven een beeld van de grootschalige vervening die hier vanaf 1850 heeft plaatsgevonden. Op enkele plaatsen komen Peelbanen en veenputjes voor die wijzen op kleinschalige turfwinning. De grote landgoederen die omstreeks 1900 zijn gesticht zijn van cultuurhistorisch belang door de landhuizen, bijgebouwen en pachtboerderijen, parken en laanstructuren. In de regio ligt een groot deel van de Peel-Raamstelling.

Dragende structuren in de regio zijn:

  • De jonge ontginningen met lanen;
  • De kanalen ;
  • De wijken en peelbanen;
  • De landgoederen;
  • De plantages met naaldhout;
  • De ontginningsdorpen met dorpsbosjes.;
  • De Peel-Raamstelling met Defensiekanaal

De cultuurhistorische ontwikkelstrategieën in de Peelkern zijn het behouden van de Peelkern door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio en het in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten van de cultuurhistorische waarden van de Peelkern.

Het planvoornemen voorziet enkel in een planologische functiewijziging van agrarisch naar wonen. Het plangebied ligt in de jonge ontginningen, waar de bomenlanen en openheid het cultuurhistorische landschap bepalen. De bomenlanen en het open landschap blijven met het voornemen behouden. Het voornemen past binnen de de cultuurhistorische ontwikkelstrategie. Bovendien blijft met deze functiewijziging het karakteristieke woonboerderijpand behouden.

Monumentale panden: In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig zoals vastgelegd door Rijk, provincie of gemeente. Ook in de nabije omgeving zijn geen (Rijks)monumenten die aangetast worden door het planvoornemen. De karakteristieke langgevelboerderij blijft behouden en krijgt met het plan een passende bestemming.

Verder worden er geen wijzigingen aangebracht in de kavelstructuur en de bestaande ligging van wegen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.10 Leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

5.11 Verkeer en parkeren

De huidige ontsluiting van de locatie wordt ongewijzigd instand gehouden. Het plangebied is ontsloten op de Veghelsedijk. De ontsluiting voldoet aan de algemene richtlijnen van de gemeente Deurne. Het planvoornemen leidt niet tot een wijziging van de verkeersstructuur ten opzichte van de bestaande situatie.

Met de voorgenomen functiewijziging blijft de bestaande woning gehandhaafd. Dit zal dan ook niet leiden tot extra verkeersbewegingen. Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat de herontwikkeling niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. Hiervoor is op eigen terrein binnen het plangebied voldoende ruimte beschikbaar.

Het aspect verkeer en parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.12 Natuur

5.12.1 Beschermde natuurgebieden

Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura2000 of NNB-gebieden. Het plangebied ligt op ongeveer 2,0 km van natuurgebied de Peel, dat grotendeels Natura2000 gebied is, met uitlopers die deel zijn van Natuurnetwerk Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0018.jpg"

Uitsnede natuurgebieden Natura2000 en NNB met ligging planlocatie

Met de voorgenomen planologische functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning zal de stikstofdepositie niet toenemen. Hierdoor zullen er geen significant negatieve gevolgen optreden voor het in stand houden van de doelstellingen voor de omliggende Natura2000-gebieden. Daarnaast heeft het planvoornemen geen negatieve effecten op het NNB.

Geconcludeerd kan worden dat het plan niet leidt tot negatieve effecten op en voor de beschermde gebieden.

5.12.2 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.

Het plan voorziet niet in fysieke ingrepen. De bestaande woning en bijgebouwen worden gehandhaafd. Het plan leidt daarom niet tot nadelige ingrepen voor flora en fauna. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het plan.

5.13 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

5.13.1 Beschrijving toekomstige situatie

Het plan voorziet in een planologische functiewijziging, waarin het agrarisch gebruik van het plangebied wordt beëindigd en een woonbestemming wordt toegekend. Er wordt geen nieuwe verharding toegevoegd en er zullen geen veranderingen plaatsvinden in afkoppeling en waterberging van hemelwater. Conform de huidige situatie zal huidhoudelijk afvalwater uit de woning en de bijgebouwen bij de woning gescheiden worden afgevoerd.

5.13.2 Beleid

Rijk: In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het beleid is niet relevant voor het planvoornemen.

Provincie: Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het betreft een kaderstellende nota die op hoofdlijnen weergeeft wat de beleidsdoelen en voorgestelde aanpak zijn. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.

De hoofddoelen uit het beleid zijn:

  • Gezonde fysieke omgeving: borging goede kwaliteit van grond- en oppervlaktewater;
  • Veilige fysieke omgeving: bescherming tegen wateroverlast van de grote rivieren en de beken;
  • Streven naar een groene groei, combinatie van duurzame economische ontwikkeling met behoud of verbetering van de fysieke leefomgeving; voldoende water van goede kwaliteit voor natuur, landbouw, recreatie, drinkwater, industrie en de vrijetijdseconomie.

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen reserveringsgebied waterberging. Er zijn ook geen overige specifieke maatregelen met betrekking tot het aspect water gepland. Het provinciaal beleid met betrekking tot waterhuishouding is daarom niet belemmerend voor het planvoornemen.

Waterschap Aa en Maas: Op 22 december 2015 heeft het waterschap Aa en Maas het waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. In dit waterbeheerplan staan de doelstellingen die het waterschap nastreeft en wat het waterschap in de periode 2016-2021 gaat doen om deze doelen te halen. In het plan worden de volgende doelstellingen voor water uitgewerkt:

  • veilig en bewoonbaar beheergebied;
  • voldoende water en robusst watersysteem;
  • schoon water;
  • gezond en natuurlijk water

Rondom het plangebied zijn vanuit het waterbeheerplan geen specifieke maatregelen gepland door het waterschap. Het waterschapsbeleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Uit de vastgestelde Legger oppervlaktewater van het Waterschap Aa en Maas (zie navolgende afbeelding) blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen watergangen of beschermingszones liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BPW202101-C001_0019.png"

Legger oppervlaktewater Waterschap Aa en Maas

Gemeente: Met de invoering van de Waterwet is de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening verbeterd. De ruimtelijke aspecten van rijks- en regionale waterplannen worden aangemerkt als structuurvisie in de zin van de Wro. Met AMvB's of provinciale verordeningen wordt geborgd dat deze structuurvisies doorwerken in de ruimtelijke ordeningen. In bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met deze structuurvisies door de ruimtelijke inpassing van de maatregelen die de waterbeheerder treft.

De gemeente hanteert het Gemeentelijk Rioleringsplan Deurne 2019-2023 (GRP). De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren, bedrijven en instellingen voor duurzame omgang met water. De gemeente geeft daarnaast voorlichting over het bewuster omgaan met (hemel)water. Indien de uitbreiding van het verhard oppervlak groter is dan 10 m² dient ook bij verbouw en uitbreiding een waterbergingsvoorziening van 60 mm over de toename van het verhard oppervlak te worden aangebracht op eigen terrein, mits technisch haalbaar. Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak. Door het wegbestemmen van het agrarisch bouwvlak neemt de mogelijkheid om oppervlakteverharding aan te brengen af.

5.13.3 Waterkwaliteit - Duurzaam waterbeheer

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en via de rioolpersleiding afgevoerd. Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.

5.13.4 Digitale watertoets en conclusie

Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen.

De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De rapportage is als Bijlage 6 opgenomen bij deze onderbouwing. Uit de ingevoerde gegevens blijkt dat het ruimtelijk plan onder de korte procedure valt.

Realisatie van het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt daarom geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

6.1.1 Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

6.1.2 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

6.1.3 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

6.2 Opbouw regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
  • van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

De planregels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'.

6.3 Bestemmingen

Wonen: Met de bestemming 'Wonen' wordt geregeld dat het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning is toegestaan. Ter plaatse van deze bestemming mag de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen niet meer bedragen dan 200 m2.

Agrarisch: De overige gronden binnen het plangebied behouden de bestemming agrarisch. Er is geen agrarisch bouwvlak opgenomen. Binnen deze bestemming is tevens een wetgevingszone opgenomen om de landschappelijke inpassing en de noodzakelijke kwaliteitsverbeterende maatregelen te borgen.

6.4 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen met de bijbehorende regeling zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'

6.5 Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt betreft een particulier initiatief waarbij alle kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling van dit plan geen kosten verbonden.

De gemeente Deurne heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.

Hoofdstuk 8 Afweging en conclusies

Het onderhavig plan voorziet in het planologisch hergebruik van een (voormalige) agrarische locatie als woonlocatie. De locatie maakt geen onderdeel uit van het primair agrarisch gebied.

Tegen de realisering van het plan bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar, aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het voornemen is niet strijdig met het Rijks- en provinciaal beleid;
  • het plan past binnen het gemeentelijke beleid;
  • met de realisatie van het plan treden geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor de realisatie van het plan;
  • het plan heeft geen negatieve invloed op de archeologische waarden, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, de waterhuishouding, natuur en landschap en flora en fauna;
  • omdat het een particulier initiatief is, heeft het plan geen gevolgen voor de gemeentelijke financiën.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan niet bezwaarlijk is.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het wijzigingsplan als voorontwerp toegezonden aan het waterschap en de provincie.

Provincie Noord-Brabant: De provincie heeft op 26 januari 2021 een vooroverlegreactie toegezonden. De provincie geeft aan dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.

Waterschap Aa en Maas: Het waterschap heeft op 18 februari 2021 een vooroverlegreactie toegezonden. Het waterschap geeft aan dat het plan in overeenstemming is met het waterschapsbelang.

9.2 Ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan heeft op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen, waarin eenieder een zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend.

De ingediende zienswijze is samengevat, beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'nota van zienswijzen', die is toegevoegd aan Bijlage 7. In deze nota staat tevens beschreven welke aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijze.