Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Liesselseweg 199, Deurne
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0762.BP202318-C001

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Liesselseweg 199, Deurne met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP202318-C001 van de gemeente Deurne.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning/woonwagen en de daarbij behorende bijgebouwen, niet zijnde de aanwezige (agrarische) bedrijfsbebouwing, met behoud van de woonfunctie in overwegende zin kan worden uitgeoefend.
 
1.4 aan-huis-verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, ICT, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning/woonwagen en de daarbij behorende bijgebouwen, niet zijnde de aanwezige (agrarische) bedrijfsbebouwing, met behoud van de woonfunctie in overwegende zin kan worden uitgeoefend.
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 agrarisch grondgebruik:
het bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het weiden van dieren alsmede het gebruik van gronden voor het weiden van hobbymatig gehouden dieren.
 
1.8 arbeidsmigranten:
personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk (maximaal één jaar), in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten.
 
1.9 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bed & breakfast:
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt.
 
1.12 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
 
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein,  uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.14 bestaand:
  1. bij bebouwing: bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel die mag worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel gebruik dat is toegestaan krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning.
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.18 bijgebouw:
een op zichzelf staand vrijstaand of aangebouwd gebouw dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.22 bouwperceel:
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan alsmede verhardingen ten behoeve van de ontsluiting van het bouwvlak.
 
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
elke constructie, niet zijnde een gebouw, van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
 
1.27 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
 
1.28 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
 
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; webwinkels vallen niet onder het begrip detailhandel, tenzij er sprake is van uitstalling en levering van producten ter plaatse.
 
1.30 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden (definitie volgens artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)).
 
1.31 evenement:
voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten of daarmee gelijk te stellen activiteiten.
 
1.32 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
 
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.34 hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn constructie en/of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
 
1.35 horeca:
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
  1. het verstrekken van nachtverblijf;
  2. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  3. het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.36 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen); indien sprake is van één persoon, spreekt men eveneens van een (zij het één-persoons)huishouden.
 
1.37 huisvesting arbeidsmigranten:
  1. structurele huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten over een aaneengesloten periode van zes maanden of meer per kalenderjaar.
  2. Tijdelijke huisvesting: het huisvesten van arbeidsmigranten voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.
1.38 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
 
1.39 kampeerterrein:
terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
 
1.40 karakteristieke bebouwing:
een gebouw of een ensemble van gebouwen dat/die door de architectonische verschijning (zoals materiaalgebruik, gevelindeling/-opbouw) een beeldbepalend element vormt in het buitengebied van Deurne.
 
1.41 kleinschalig kamperen:
kamperen op een terrein waarop ten hoogste 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst.
 
1.42 kwaliteitsverbetering van het landschap:
kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals is opgenomen in het gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap, zoals weergegeven in bijlage 2 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen.
 
1.43 landschappelijke waarden:
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
 
1.44 logies:
verblijf van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.45 milieucategorie:
classificatie van de belasting die een (bedrijfs)activiteit kan hebben op het milieu. De classificatie is ontworpen door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en bestaat uit zes categorieën: 1 tot en met 6. Hoe hoger de klasse, hoe intensiever de belasting van het milieu.
 
1.46 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
 
1.47 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak;
 
1.48 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.49 overtollige bebouwing:
bebouwing die niet (meer) wordt gebruikt voor het doel, dan wel ten behoeve van de bestemming waar deze oorspronkelijk voor is gebouwd.
 
1.50 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik in principe ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
 
1.51 recreatieve activiteit:
extensieve vormen van buitengebied gebonden dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, een theehuis/theetuin, een kaasmakerij, verhuur van fietsen/huifkarren, een groepsaccomodatie en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven, alsmede bij de recreatieve activiteit behorende en passende onderschikte horeca.
 
1.52 recreatiewoning:
woning of enig ander verblijf, een bouwwerk zijnde, dat blijkens de inrichting geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
 
1.53 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.54 silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden voor mest of voer bij agrarische bedrijven.
 
1.55 sloop:
het geheel of gedeeltelijk verwijderen van bouwwerken inclusief vloeren en alles wat onder de vloeren aanwezig is, voerkuilen, silo's, overkappingen, verhardingen en andere bijgebouwen en bouwwerken die geen gebouwen zijn.
 
1.56 stacaravan:
een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
 
1.57 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, en die tevens niet ter plaatse worden bewerkt, verwerkt , gerepareerd of verhandeld.
 
1.58 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij, te onderscheiden in de volgende categorieën:
 
laag / tijdelijk:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
 
laag / permanent:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
 
hoog / tijdelijk:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
 
hoog / permanent:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
 
overig:
vraatnetten, boomteelthekken; boomteelthekken worden gereguleerd als ware het hoog/tijdelijke teeltondersteunde voorzieningen.
 
1.59 trekkershut:
een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf en een oppervlakte heeft van ten hoogste 30 m2.
 
1.60 tunnel/tunnelkas:
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.
 
1.61 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten die zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.62 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
 
1.63 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt:
  1. op een afstand van de weg die gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
  3. indien geen afstand tot de weg is voorgeschreven, de lijn welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
1.64 voorzijde bouwvlak:
de zijde van het bouwvlak die naar de openbare weg gelegen is waarop het bouwperceel ontsloten wordt.
 
1.65 water/watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang.
 
1.66 wonen:
huisvesting in een woning.
 
1.67 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.
 
1.68 (woon)boerderijpand:
een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen.
 
1.69 (woon)boerderijpand met cultuurhistorische waarde:
een (woon)boerderijpand, dat is aangeduid als rijks- of gemeentelijk monument, of gekenschetst kan worden als een karakteristieke kop-hals-romp-boerderij of lang-of  kortgevelboerderij dan wel een wederopbouwboerderij, die tot ongeveer 1955 is gebouwd, waarvan behoud van het karakter van het pand wordt nagestreefd.
 
1.70 woonunit:
een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen;
 
1.71 zelfstandige wooneenheid:
een wooneenheid, die beschikt over een eigen toegang en over eigen voor bewoning noodzakelijke voorzieningen zoals keuken, douche/badkamer en toilet.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als goothoogte aangemerkt.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
 
ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
2.6 peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld.
2.7 toepassing van maten:
de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. nutsvoorzieningen; 
met daarbij behorende:
  1. perceelsontsluitingen.
3.2 Bouwregels
 
Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inbegrip van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
    2. het oprichten van perceelsafscheidingen niet is toegestaan, met uitzondering van open afrasteringen;
    3. silo's niet zijn toegestaan;
    4. permanente teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan;
    5. er geen sprake mag zijn van wezenlijke hydrologische effecten op natuurwaarden.
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van banken, picknicktafels en dergelijke niet meer mag bedragen dan 2 m;
    2. de bouwhoogte van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen en voorzieningen voor bewegwijzering niet meer mag bedragen dan 3 m;
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, hoogte en uitvoering van teeltondersteunende voorzieningen, met het oog op de landschappelijke, ecologische en hydrologische waarden van de gronden.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  3. detailhandel;
  4. woondoeleinden;
  5. het plaatsen van kampeermiddelen;
  6. recreatieve activiteiten, met uitzondering van exensief recreatief medegebruik.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in woningen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. behoud van karakteristieke (woon)boerderijpanden met cultuurhistorische waarde ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  4. nutsvoorzieningen; 
met daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, met dien verstande dat:
  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor de splitsing van de bestaande bebouwing in twee aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat inhoud van het totale (woon)boerderijpand na splitsing als maximale inhoud geldt voor de som van beide woningen;
  2. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien uit de aanvraag blijkt dat de cultuurhistorische waarden van het pand in voldoende mate behouden blijven.
4.2.2 Hoofdgebouw
Herbouw van het hoofdgebouw is niet toegestaan.
 
4.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van tenminste 2 m achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
  2. Uitsluitend vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan. Binnen het plangebied mogen geen aangebouwde bijgebouwen of aan- of uitbouwen worden gerealiseerd;
  3. Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende maatvoeringseisen: 
gezamenlijke oppervlakte
maximaal 150 m2
maximaal 225 m2 ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1'
goothoogte
maximaal 3 m
bouwhoogte
maximaal 6 m
  
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

 
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende maatvoeringseisen:
 
bouwhoogte erfafscheidingen
maximaal 1 m vóór de voorgevelrooilijn
maximaal 2 m achter de voorgevelrooilijn
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
maximaal 3 m
 
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  3. detailhandel;
  4. verblijfsrecreatie;
  5. het plaatsen van kampeermiddelen;
  6. aan-huis-verbonden bedrijven.
4.3.2 Aan-huis-verbonden beroepen
In een woning en de bijgebouwen bij de woning is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan. Hiervoor gelden de volgende regels:
  1. De vloeroppervlakte die in gebruik is voor het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 100 m2.
  2. Het beroep-aan-huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de woning.
4.3.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen conform het bepaalde in artikel 4 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels binnen één jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en beheerd en duurzaam in stand gehouden wordt.
 
4.3.4 Voorwaardelijke verplichting hemelwater
Het gebruik van het hoofdgebouw en bijhorende bouwwerken bij het hoofdgebouw overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1 is uitsluitend toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Dakwater en afkomstig van het hoofgebouw en bijhorende bouwwerken bij het hoofdgebouw, alsmede hemelwater op verhardingen, dient op eigen terrein te worden geborgen, waarbij op eigen terrein een bergingsvoorziening met een minimale omvang van 0,06 m3 per m2 dakvlak en 0,06 m3 per m2 verhard oppervlak dient te worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
4.3.5 Voorwaardelijke verplichting sloop
Het gebruik van gronden en gebouwen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien de bebouwing en verharding zoals aangeduid op het kaartbeeld ‘Te slopen bebouwing bestemmingsplan Liesselseweg 199, Deurne’, zoals opgenomen als bijlage 4, binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is verwijderd en verwijderd blijft.
 
4.3.6 Voorwaarde binnenklimaat woning
Een omgevingsvergunning voor het splitsen van het woonboerderijpand wordt alleen verleend indien het nieuwe hoofdgebouw wordt voorzien van een adequate gevelwering van de uitwendige scheidingsconstructie die waarborgt dat aan een binnengeluidniveau van 33 dB in de verblijfsruimtes in het hoofdgebouw wordt voldaan en dit middels een Ga;k-onderzoek is aangetoond.
 
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.4.1 Recreatieve nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 3.1 teneinde kleinschalige recreatieve dagactiviteiten toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan;
  2. in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit met in beginsel enkele werknemers;
  3. de kleinschalige recreatieve activiteiten dienen gezien de aard, omvang en intensiteit passend te zijn binnen de woonfunctie;
  4. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;
  5. de gebruiker van de woning dient zelf de bedrijfsmatige activiteit te ontplooien;
  6. de vloeroppervlakte ten behoeve van de bedrijfsactiviteit mag in totaal niet meer bedragen dan 200 m2;
  7. hergebruik voor dagrecreatieve activiteiten vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, waarbij geldt:
    1. dat uitbreiding van de bebouwing niet is toegestaan en
    2. dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  8. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing:
      1. Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten);
      2. de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
      3. hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in bijlage 2 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen.
    2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) bij de erfinrichting.
    3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    4. Sloop: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
  9. detailhandel wordt slechts toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  10. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  12. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van in de in de directe omgeving voorkomende waarden.
4.4.2 Afwijken landschappelijk inpassingsplan
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 3.3 indien een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Vooraf kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een deskundige op het gebied van landschappelijke inpassing.
 
4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Voor het slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. Het is ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders cultuurhistorisch waardevolle gebouwen geheel of gedeeltelijk te (doen) slopen.
  2. Het in lid a. vervatte verbod geldt niet voor:
    1. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. sloopwerkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.
  3. Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid a. zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor de cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige waarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.
 
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.2.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:
  1. het verwijderen of het aanbrengen van diep wortelende beplantingen of bomen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  3. het ontginnen, (af)graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  4. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  7. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen.
uitgezonderd werken en werkzaamheden tot 0,50m beneden het maaiveld.
 
5.2.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 5 lid 2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. tot 0,5 m beneden het maaiveld;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)';
  3. buiten de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)' en dieper dan 0,5 m onder maaiveld, tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m2.
5.2.3 Toetsing
  1. De in artikel 5 lid 2.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/ werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal; hiertoe wordt een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke erkende ter zake deskundige gehoord.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mag, in geval de bedoelde werken/ werkzaamheden dan wel de directe gevolgen van deze werken/ werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden niettemin worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken/ werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.4 Archeologisch onderzoek
De in artikel 5 lid 2.1 bedoelde vergunning wordt pas verleend als de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
  1. Het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd of
  2. De archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of
  3. Geen archeologische waarde aanwezig is.
Indien voor het betreffende gebied inmiddels een ander voldoende deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat geen archeologische waarden te verwachten zijn, kan ook worden volstaan met een verwijzing naar dit onderzoek.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Ondergronds bouwen
 
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
  1. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder gebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;
  2. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
  1. Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
    1. het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw van een woning, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als zelfstandige woonruimte;
    2. het gebruik van (bedrijfs)woningen voor bed & breakfast voorzieningen;
    3. de huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan in recreatieve verblijfsvoorzieningen;
    4. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
    5. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor statische opslag.
8.2 Dubbelbestemming - enkelvoudige bestemmingen
 
Voorzover voor gronden tevens een dubbelbestemming geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks- en bouwregels, binnenplanse omgevingsvergunningen voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden en wijzigingsbepalingen van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de bepalingen van de dubbelbestemming(en) in acht te worden genomen.
 
8.3 Parkeren
 
8.3.1 Bouwregels
  1. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein.
  2. Bij omgevingsvergunning om te bouwen wordt aan de hand van de ‘Regeling parkeernormen Deurne 2019’ bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. 
8.3.2 Gebruiksregels
  1. Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het (veranderen van het) gebruik van gronden of bouwwerken, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede voor het laden en lossen van goederen niet voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein, een en ander volgens de ‘Regeling parkeernormen Deurne 2019’ zoals vastgesteld op 19 november 2019 en opgenomen in bijlage 3 bij deze planregels.
  2. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bestaand gebruik.
8.3.3 Afwijken
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8 lid 3.1 en artikel 8 lid 3.2 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en mits wordt voldaan aan de in de ‘Regeling parkeernormen Deurne 2019’ opgenomen voorwaarden voor afwijking, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Omgevingsvergunning algemene afwijking maatvoering en situering
 
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken en voorzover het niet betreft het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning, afwijken van de in het plan opgenomen maatvoering- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in de regels vastgelegde maatvoerings- en situeringseisen mag worden afgeweken, mits het landelijk karakter van het gebied, alsmede binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig wordt aangetast.
 
9.2 Omgevingsvergunning nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bouwen van nutsvoorzieningen danwel antennemasten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. de inhoud bedraagt niet meer dan 50 m3;
    2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  2. voor het bouwen van antennemasten gelden de volgende bepalingen:
    1. door de aanvrager wordt aangetoond dat de antenne-installatie op de gekozen locatie onmisbaar is voor de realisering van een adequaat netwerk;
    2. de mogelijkheden van site-sharing van de te plaatsen antenne-installaties dienen voldoende te worden gewaarborgd;
    3. de maximale hoogte van de mast bedraagt 40 m;
    4. de afstand van een vrije veldinstallatie tot een gebouw moet ten minste 25 m zijn;
    5. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
    6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke- en natuurwaarden;
    7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden;
    8. de oppervlakte van de bij de mast behorende apparatuur bedraagt maximaal 15 m2;
    9. de maximale hoogte van de bij de mast behorende apparatuurkast bedraagt 3 m;
    10. de minimale afstand van de mast met bebouwing tot aan de weg bedraagt 10 m.
9.3 Omgevingsvergunning bed & breakfastvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1 teneinde als verruimde gebruiksmogelijkheid van een (bedrijfs)woning bed & breakfastvoorzieningen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  2. de bed & breakfastvoorzieningen zijn enkel in de (bedrijfs)woning en binnen de regels van dit bestemmingsplan maximaal toegestane op te richten bij de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen - niet zijnde bedrijfsgebouwen - toegestaan, tot een maximum bebouwingsoppervlak van 150 m2 ;
  3. de bed & breakfastvoorzieningen zijn ondergeschikt van aard;
  4. de gebruiksoppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m2;
  5. ten behoeve van bed & breakfastvoorziening zijn niet meer dan 9 bedden toegestaan of maximaal 15 gasten. Permanente bewoning of huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan;
  6. de verkeersaantrekkende werking van de bed & breakfastvoorzieningen dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  7. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd;
  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  9. de bed & breakfastvoorziening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden;
  10. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
9.4 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4.1 en artikel 4 lid 3.1, teneinde kleinschalig kamperen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan op gronden gelegen:
    1. op of direct aangrenzend aan een agrarisch bouwvlak;
    2. binnen de bestemming 'Wonen' dan wel gronden die direct grenzen aan deze bestemming;
Een en ander met dien verstande dat:
  1. bij de functie waarbij het kleinschalig kamperen wordt toegestaan, een bestaande (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn;
  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans e.d.);
  3. er kunnen per agrarisch bedrijf, recreatiebedrijf of woning maximaal 25 kampeerplaatsen worden toegestaan;
  4. de kampeermiddelen mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 100 m gerekend vanaf de grens van het agrarisch bouwvlak of de achter- of zijgevel van een burgerwoning;
  5. het benodigde terrein heeft een omvang van minimaal 0,5 ha; iedere kampeerplaats heeft een omvang van minimaal 100 m2; parkeergelegenheid dient beschikbaar te zijn op eigen terrein en toilet- en wasvoorzieningen dienen gerealiseerd te worden binnen bestaande gebouwen;
  6. bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 50 m tot gebouwen en/of percelen van derden in acht genomen dient te worden;
  7. het kleinschalig kamperen kan uitsluitend worden toegestaan in het kampeerseizoen: vanaf 15 maart tot 31 oktober;
  8. het mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing (met voor het landschap kenmerkende soorten), op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in bijlage 2 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen.;
  10. permanente bewoning of huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan. 
9.5 Omgevingsvergunning aan-huis-verbonden-bedrijf
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-bedrijf, mits:
  1. De vloeroppervlakte die in gebruik is voor het aan-huis-verbonden bedrijf mag niet meer bedragen dan 100 m2.
  2. Het bedrijf-aan-huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de (bedrijfs)woning.
  3. Het bedrijf-aan-huis behoort tot de categorieën 1 of 2 van de Lijst Activiteiten zoals opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 of daarmee naar aard, omvang en invloed vergelijkbaar zijn.
  4. Het bedrijf-aan-huis mag uitsluitend worden uitgeoefend in een (bedrijfs)woning en de bij die (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen, niet zijnde (agrarische) bedrijfsgebouwen.
  5. Het bedrijf-aan-huis dient milieukundig aanvaardbaar te zijn en er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van derden, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
9.6 Omgevingsvergunning evenementen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels om het tijdelijke gebruik van gronden voor evenementen toe te kunnen staan, mits:
  1. er op één locatie maximaal 4 evenementen per jaar plaatsvinden;
  2. het maximaal aantal bezoekers per dag 5000 bedraagt;
  3. een evenement maximaal 7 dagen duurt, inclusief minimaal 4 dagen voor op- en afbouw;
  4. het evenement niet eerder begint dan 9.00 uur en sluit niet later dan 2.00 uur;
  5. de maximale gevelbelasting op 2 meter uit de gevel van een geluidsgevoelige object bedraagt:
 
Periode
Tijden
Maximale gevelbelasting*
Dag
07.00 - 19.00 u
75 dB(A) 89 dB(C)
Avond (zondag t/m donderdag)
19.00 - 23.30 u
75 dB(A) 89 dB(C)
Avond (vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag)
19.00 - 01.30 u
75 dB(A) 89 dB(C)
Nacht (zondag t/m donderdag)
23.30 - 07.00 u
45 dB(A) 59 dB(C)
Nacht (vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag
01.30 - 07.00 u
45 dB(A) 59 dB(C)
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (-LAr,LT) afkomstig van de muziek en/of omroepgeluid, gemeten volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 2004, en beoordeeld volgens deze handleiding, mag ter plaatse van de gevels van de meest nabij gelegen woningen van derden en andere gevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan is opgenomen in de tabel. In afwijking van voornoemde handleiding is de straffactor van 10 dB vanwege de herkenbaarheid van het muziekgeluid niet van toepassing.
 
  1. in afwijking van het bepaalde onder e is met in-/afstemming met omwonenden en direct belanghebbenden een verhoging naar 80 dB(A) en 94 dB(C) op 2 meter uit de gevel van geluidgevoelig object aanvaardbaar;
  2. voor op- en afbouwwerkzaamheden voldaan wordt aan de volgende regels:
    1. op- en afbouwwerkzaamheden mogen plaatsvinden tussen 08.00 uur en 20.00 uur;
    2. afbouw van elektronische apparatuur is toegestaan tot maximaal één uur na de eindtijd;
    3. het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van een geluidsgevoelig object mag niet meer bedragen dan 50 dB(A);
    4. het maximale geluidsniveau op de gevel van een geluidsgevoelig object mag niet meer bedragen dan 70 dB(A).
  3. er een evenwichtige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:
    1. de mate waarin waarden, die de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
    2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
    3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid;
  4. de omgevingsvergunning voor maximaal 5 jaar wordt verleend.
9.7 Omgevingsvergunning huisvesting arbeidsmigranten
 
9.7.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels om de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten toe te staan, mits:
  1. ter plaatse van de huisvesting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de bedrijfslocatie zelf maakt geen onderdeel uit van deze beoordeling);
  2. er geen belemmeringen voor (ontwikkelingen van) omliggende (agrarische) bedrijven ontstaan;
  3. de huisvesting voldoet aan het normenset Keurmerk SNF;
  4. er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar of realiseerbaar is. Uitgangspunt is de ‘Regeling parkeernormen Deurne 2019’ met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid zoals die op het moment van de aanvraag geldt. Maar het is ook mogelijk dit aantoonbaar anders te regelen. Dit dient dan nader aangetoond en onderbouwd te worden.
  5. de huisvesting mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en);
  6. bij tijdelijke huisvesting tevens wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9 lid 7.2 en bij structurele huisvesting tevens wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9 lid 7.3.
9.7.2 Tijdelijke huisvestingsmogelijkheden
Voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten moet tevens aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
  1. de huisvesting vindt uitsluitend plaats bij een agrarisch bedrijf;
  2. de huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf die wordt aangetoond met in ieder geval een onderbouwing waaruit de arbeidsbehoefte over de gevraagde periode naar voren komt;
  3. de huisvesting vindt uitsluitend plaats in een tijdelijke huisvestingsvoorziening in de vorm van woonunits;
  4. de woonunits worden maximaal 6 maanden per kalenderjaar gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
  5. er is uitsluitend sprake van short-stay (arbeidsmigrant verblijft in een periode van 6 maanden maximaal 4 maanden per jaar in Nederland);
  6. gedurende de periode dat de woonunits niet worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten worden deze verwijderd van het perceel (voor zover het geen vergunningsvrij bouwwerk betreft);
  7. de woonunit is toegestaan op grond van de daarvoor van toepassing zijnde bouwregels.
9.7.3 Structurele huisvestingsmogelijkheden
  1. Huisvesting op een locatie, niet zijnde een agrarische bedrijfslocatie
    Voor de structurele huisvesting van arbeidsmigranten op een locatie, niet zijnde een agrarische bedrijfslocatie, moet tevens aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
    1. het maximale aantal te huisvesten personen is afgestemd op de omvang van de locatie, de ligging in zijn omgeving, de grootte van een bestaand pand, de bereikbaarheid van de locatie en parkeervoorzieningen;
    2. de afstand, gemeten vanuit het erf, tot andere grootschalige huisvesting voor arbeidsmigranten bedraagt:
    3. tot 100 personen ten minste 250 meter;
    4. bij 100 personen of meer ten minste 500 meter;
    5. beheer en toezicht dient op een adequate wijze geregeld te zijn met bij meer dan 10 personen in ieder geval één aanspreekpunt en 24 uur per dag bereikbaarheidsdienst;
    6. de bebouwing, met uitzondering een bedrijfswoning, niet is gelegen op een bedrijventerrein met uitzondering van een bestaand op zichzelf stand kantoorpand.
    7. de omgevingsvergunning wordt voor maximaal 10 jaar verleend.
  2. Huisvesting op een agrarische bedrijfslocatie
    Voor de structurele huisvesting van arbeidsmigranten op een agrarische bedrijfslocatie moet tevens aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
    1. aangetoond moet worden dat het aantal te huisvesten arbeidsmigranten noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
    2. het maximale aantal te huisvesten personen is afgestemd op de omvang en ligging van het gebouw, de bereikbaarheid van de locatie en parkeervoorzieningen;
    3. beheer en toezicht dient op een adequate wijze geregeld te zijn met bij meer dan 10 personen in ieder geval één aanspreekpunt en 24 uur per dag bereikbaarheidsdienst;
    4. in daltijden is de huisvesting van arbeidsmigranten die op een ander bedrijf werken toegestaan, met dien verstande dat in ieder geval nog altijd 25% van de arbeidsmigranten op het eigen bedrijf werkzaam is.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a. met maximaal 10%;
  3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken. Is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Liesselseweg 199, Deurne'.