Plan: | Vlierden-Zuid, Fase 3 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP202206-B001 |
De eigenaar van de percelen achter de Pastoriestraat is voornemens om op deze locatie (Vlierden-Zuid) 8 grondgebonden woningen te realiseren. Het betreft 4 twee-onder-een-kapwoningen en 4 rijwoningen. Ter plaatse van deze locatie is in het geldende bestemmingsplan "Kom Vlierden, 1e herziening", vastgesteld op 7 december 2012 al de bestemming "woongebied" opgenomen. De bouw van nieuwe woningen is echter niet rechtstreeks mogelijk. De gemeente is voornemens om in de kern Vlierden meer woningen te bouwen dan waar eerder vanuit werd gegaan.
Met het nieuwe bestemmingsplan "Vlierden-Zuid, Fase 3" wordt de woningbouw in Vlierden in overeenstemming gebracht met de Woonvisie 2019-2040 en de afspraken over woningbouw binnen de regio De Peel in 2020. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de veranderende woningbehoefte en tekorten in de bestaande woningvoorraad. Het initiatief voor 8 woningen past daarmee binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Voor Vlierden-Zuid is een stedenbouwkundig totaalplan opgesteld, waarbij wordt uitgegaan van de bouw van maximaal 39 woningen. De kavels in fase 1 en 2 (30 woningen) worden uitgegeven door de gemeente Deurne. Fase 3 betreft een particuliere ontwikkeling. In het totaalplan voor Vlierden-Zuid is rekening gehouden met de realisatie van acht woningen op deze locatie.
Om deze reden dient het geldende bestemmingsplan ter plaatse deels herzien te worden met als doel om de voorgenomen bouw van 8 woningen juridisch mogelijk te maken en te borgen.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Vlierden in de oksel van de Vlierdenseweg en de Pastoriestraat. Het plangebied wordt omringd door woningen, enkele bedrijven en agrarische gronden welke momenteel worden ontwikkeld ten behoeve van fase 1 van Vlierden-Zuid. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied Vlierden-Zuid fase 3 in Vlierden. Fase 1 met blauwe lijn weergegeven.
Begrenzing plangebied Vlierden-Zuid fase 3
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening', vastgesteld op 7 december 2012. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'woongebied'. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening'
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid uiteengezet wat nieuw of vernieuwd is sinds de vaststelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In Hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 de voorgenomen toekomstige situatie beschreven. In Hoofdstuk 5 worden de milieutechnische onderzoeksaspecten beschreven en wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid aangetoond. Hoofdstuk 6 beschrijft de opbouw van de regels van dit bestemmingsplan.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Planspecifiek en conclusie
De NOVI doet geen uitspraken over dit initiatief of het plangebied. Het initiatief is daarmee in lijn met de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
In het Barro zijn 15 onderwerpen met bijzonder Rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het realiseren van woningen in de kern Vlierden valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief wordt geen nationaal belang geschaad. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt dienen getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.1.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”.
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de bouw van 8 nieuwe woningen in Vlierden. Vanaf 12 woningen of meer is er pas sprake van een stedelijke ontwikkeling. De 8 woningen blijven ruim onder deze grens. Om deze reden is de voorgenomen ontwikkeling niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet noodzakelijk. Wel dient de behoefte aan het initiatief te worden aangetoond.
Regionale afstemming woningbehoefte
Wanneer er sprake is van een ontwikkeling dient de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te worden beschreven. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen binnen woningmarktgebied De Peel. In maart 2023 is afgesproken dat de afspraken in de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant leidend zijn voor de Peelgemeenten en de gemeente Deurne. In de Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant is voor de gemeente Deurne een woningbouwproductie van minimaal 1080 woningen in de periode 2022-2030 opgenomen.
Op basis van de matrix van de Provincie Noord-Brabant bedraagt de harde plancapaciteit 412 woningen voor de periode 2020-2030. Hieruit volgt dus dat er nog voldoende behoefte aan woningbouw bestaat. De voorgenomen realisatie van 1 woning binnen bestaand stedelijk gebied, zoals vastgelegd door de provincie Noord-Brabant, past binnen de afspraken.
Conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking staat de ontwikkeling niet verder in de weg.
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is op 14-12-2018 in werking getreden. Een van de doelen van deze omgevingsvisie is duurzame verstedelijking. Hierbij wordt herbestemming als een manier genoemd om woningbouw mogelijk te maken. Dit betekent dat woningbouw binnen het stedelijk gebied als kans wordt gezien voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied. Aangezien het voorliggend plan hierin voorziet, is het in lijn met de Omgevingsvisie. Een verdere toetsing aan het aspect duurzame verstedelijking heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 2.1.3.
Op 25 november 2019 is de Interim omgevingsverordening in werking getreden. De Interim omgevingsverordening voegt bestaande regels uit 6 verordeningen samen. In de Interim omgevingsverordening zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau. Er zijn beperkt wijzigingen doorgevoerd, onder andere vanwege de vastgestelde omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Noord Brabant is inmiddels vastgesteld en treedt op 1 januari 2023 in werking. Ter plaatse van het plangebied wijkt deze verordening niet af ten opzichte van de Interim Omgevingsverordening.
In de interim omgevingsverordening staan instructieregels voor gemeenten. Een bestemmingsplan dient invulling te geven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met:
In de eerste plaats vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Op basis van de laddertoets voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 2.1.3, blijkt dat de te realiseren woningen zich verhouden tot de afspraken van het regionaal ruimtelijk overleg en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Tevens toont de laddertoets aan dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
De (stedenbouwkundige) randvoorwaarden zorgen ervoor dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie in de omgeving passen. Door een binnenstedelijke locatie te transformeren naar woningbouw is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied' en is aangeduid als 'landelijke kern'. De verordening geeft aan dat een bestemmingsplan een onderbouwing voor duurzame verstedelijking moet bevatten wanneer voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor woning binnen Stedelijk gebied.
Volgens artikel 3.42 dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling past binnen regionale afspraken omtrent woningbouw en dat sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Een duurzame stedelijke ontwikkeling:
Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Plangebied aangemerkt door rood kruisje.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van duurzame verstedelijking. De eerste twee punten maakten tevens deel uit van de instructieregels en zijn reeds aan de orde gekomen. In Hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan rekening houdt met de beginselen van gezondheid en veiligheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn en niet strijdig met de Interim omgevingsverordening.
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft naar een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.
Structuurvisiekaart Deurne. Plangebied rood omcirkeld.
Het plangebied ligt binnen het functiegebied 'Woonkernen'. Binnen deze gebieden wil de gemeente de woningbouwopgave oplossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed, op lege binnenterreinen of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen.
Hierbij word aangegeven dat het belangrijk is om aan te sluiten op behoeften van kernen en wijken. Voorliggende inbreiding in Vlierden met een aantal verschillende woningtypologieën sluit goed aan op de behoeften zoals ook in paragraaf 2.3.2 wordt aangetoond. Voorliggende ontwikkeling past hiermee binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.
In 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040' vastgesteld. De gemeente Deurne geeft aan dat haar gemeente bij uitstek een woon- en leefgemeente is. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen. De stijging wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Daarmee verandert de woonbehoefte en het is van belang dat het woningaanbod meebeweegt. De kaders in de Woonvisie 2019-2040 geven daarvoor richting, maar zijn ook voldoende flexibel om ruimte te bieden aan innovatie en nieuwe ontwikkelingen.
Gelet op de veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. De kaders zijn gericht op het stimuleren van woningbouwinitiatieven voor deze doelgroepen.
De woningbehoefteprognose van de provincie Noord-Brabant is op basis van de Verordening Ruimte richtinggevend voor het gemeentelijk woningbouwprogramma (prognose 2017). In de provinciale prognose 2017 is de 'marge' van de voor Deurne berekende woningbehoefte voor de periode 2019-2040 tussen de 640 en 935 woningen. Door de provincie is vastgelegd dat de harde woningbouwcapaciteit in bestemmingsplannen maximaal 100% van de woningbehoefteprognose voor 10 jaar mag zijn. Zo kan de provincie de woningbouw 'sturen' via bestemmingsplanprocedures.
De gemeente Deurne gebruikt het volgende afwegingskader voor woningbouwaantallen:
Het initiatief ligt in bestaand stedelijk gebied, waardoor het afwegingskader 'ja, mits' van toepassing is. De nieuwe woningen maken deel uit van de ontwikkeling Vlierden-Zuid, waar een passende aantrekkelijke en betaalbare woonoplossing wordt geboden voor diverse doelgroepen. In paragraaf 2.1.3 is nader ingegaan op de woningbehoefte.
Conclusie
Dit initiatief betreft de realisatie van 8 grondgebonden woningen. Deze woningen dragen bij aan de woningbehoefte. Het initiatief is daarmee passend binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota. Het plangebied valt in de welstandsnota binnen het gebied 'Thematische woningbouw'. Het beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld als gebiedsgericht beeldkwaliteitskader.
Conclusie
Dit bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' is op 12 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Binnen de gemeente Deurne wordt onderscheid gemaakt in een drietal zones, waarvoor specifieke parkeernormen zijn opgenomen. Voor Vlierden geldt 'zone 2'. Deze zone is van toepassing op de kernen (m.u.v. centrum Deurne). De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Vlierden. Het plangebied ligt in de oksel van de Pastoriestraat en de Vlierdenseweg. Aan deze wegen zijn in de huidige situatie woningen en bedrijven aanwezig. Het plangebied bevindt zich achter de bestaande woningen en bedrijven. De nabij gelegen bedrijven betreffen onder andere een hondenkennel, een tankstation en een aantal kapsalons. Tevens is er een houtzagerij aan de oostzijde van het plangebied aanwezig. Deze houtzagerij verdwijnt bij de komst van het initiatief. Dit gebeurt in het kader van het bestemmingsplan Vlierden-zuid fase 1. Het plangebied is op het moment toegankelijk vanaf een toegang tegenover Pastorieweg 12.
Het terrein is momenteel onbebouwd. Het terrein wordt afgeschermd door de schuttingen van de percelen van omliggende woningen. Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van de omgeving van het plangebied weergegeven.
Plangebied gezien vanaf westzijde
Pastoriestraat, nabij de toegang van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied heeft de initiatiefnemer het plan om 8 woningen te realiseren. De te realiseren woningen betreffen 4 rijwoningen en 4 twee-onder-een-kapwoningen. De woningen hebben 1 bouwlaag met kap. De gronden zijn in de huidige situatie bestemd voor woondoeleinden. Het toevoegen van extra woningen is echter niet direct mogelijk.
Op de onderstaande afbeelding is de inrichting van het perceel weergegeven.
Inrichting Vlierden-Zuid fase 3
Beeldkwaliteit
De toekomstige woonbuurt ligt achter de linten Pastoriestraat en Vlierdenseweg, hierdoor heeft het plan een intieme ligging. Bij fase 1 van de wijk is centraal een groen veld mogelijk gemaakt. Alle woningen van fase 3 richten zich met de voorkant op het centraal gelegen groen. Door dit gezamenlijke groene middengebied ontstaat een samenhangende buurt.
De samenhang in de buurt wordt versterkt door een samenhangende architectuur. Alle woningen worden 'modern landelijk'. Dit houdt onder andere in dat de woningen worden uitgevoerd in bakstenen met een zwarte, grijze, donkerbruine of witte kleur, al dan niet in combinatie met hout. De kleur van de woning en de kap dient de contrasteren met elkaar.
Alle specifieke eisen aan het gebied en aan de te bouwen woningen zijn opgenomen in een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Op onderstaande afbeelding is een impressie opgenomen van de toekomstige gevels van de woningen.
Impressie nieuwe woningen
Toetsingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Situatie plangebied en onderzoek
Het initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen. Een woning is een gevoelig object in het kader van de Wet bodembeheer. In dit kader is het noodzakelijk bodemonderzoek uit te voeren ten aanzien van de woningen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse enkele lichte verontreinigingen met cadmium aanwezig zijn in de bovengrond. In het grondwater zijn licht tot en met matige verontreinigingen met zware metalen aanwezig. De vervuilingen zijn echter geen belemmering voor het beoogde gebruik en hoogstwaarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Nader onderzoek of saneringen zijn niet noodzakelijk. De bodem ter plaatse is geschikt voor het initiatief.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit project.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Het initiatief voorziet in de aanleg van 8 woningen. Een woning is aangemerkt als een gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Voor wegen buiten de bebouwde kom met 2 rijstroken geldt een wettelijke zone van 250 meter waarbinnen akoestisch onderzoek nodig is. Voor 30 km-wegen gelden geen wettelijke zones, maar is het wel van belang om te kijken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De nieuwe woningen liggen op minimaal 240 meter van wegen met 80 km/u wegen, 190 meter van 60 km/u wegen en 45 meter van 30 km/u wegen.
Onlangs is akoestisch onderzoek uitgevoerd voor fase 2, dat dichter bij de gezoneerde wegen ligt en op een zelfde afstand van de 30 km/u wegen. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting van de wegen ieder apart én gecumuleerd ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting geen belemmering vormt voor deze ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Situatie plangebied
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen. De omvang van deze ontwikkeling is dusdanig klein dat gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Uit de Atlas voor de leefomgeving blijkt dat:
Deze waarden liggen ruim onder de wettelijke grenswaarden en hiermee is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In de nabijheid van het plangebied is een tankstation gelegen. De risicocontouren van dit tankstation liggen niet over het plangebied heen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen welke zijn aangemerkt als transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.
Risicokaart
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd)
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied is een aantal inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig. De risicocontouren hiervan reiken echter niet tot in het plangebied. Tevens is het voorgenomen initiatief niet een kwetsbare locatie waar voortdurend en langdurig mensen verblijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen verdere belemmering
Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering namelijk woningen. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd welke voorzien zijn van een milieuzonering op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Het gaat om de volgende bedrijven:
Daarnaast is op het moment een houtzagerij aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Deze zal echter verdwijnen bij de komst van het initiatief. Ter plaatse wordt een toegangsweg gerealiseerd en het bedrijf zal geheel gestopt worden. Onderzoek naar dit bedrijf kan achterwege blijven.
Voor de kennel geldt een richtafstand van 100 meter, voor het tankstation geldt een richtafstand van 200 meter.
De richtafstanden van het tankstation en de hondenkennel reiken niet tot in het plangebied.
Ten noorden van het plangebied zijn de percelen aan de Pastoriestraat aangeduid als een centrumbestemming in het bestemmingsplan “Kom Vlierden 1e herziening”. Maximaal juridisch planologisch zijn hier bedrijven mogelijk die milieucategorie 2 kennen. In de huidige situatie neemt deze locatie de vorm aan van een aantal woningen met enkel een kapsalon, wat een zeer beperkte milieu-uitstraling kent. Eventuele bedrijven die worden gevestigd worden al door de omliggende woningen in hun bedrijfsmogelijkheden belemmerd. Dit vormt daarmee geen belemmering.
Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming. Op dit perceel is een opslag toegestaan. Deze functie heeft een maximale milieuzonering van 30 meter. De te realiseren woningen bevinden zich buiten deze richtafstand. De opslag vormt daarmee geen belemmering.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. Het initiatief veroorzaakt geen milieuhinder voor omliggende gevoelige functies, en omliggende gezoneerde functies hebben hun zonering niet binnen het plangebied.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning voor geurgevoelige objecten (zoals woningen) moet het geuraspect meewegen. Het is niet toegestaan om zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk te maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf. Deze verplichting vloeit voort uit de jurisprudentie over een goed woon- en leefklimaat.
Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren.
Situatie plangebied en conclusie
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geur emiterende functies aanwezig. Nader onderzoek in het kader van geur kan om deze reden achterwege blijven. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het beoogde plan.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Verkeer
Dit initiatief voorziet in de realisatie van een woonwijk van 8 woningen in de kern Vlierden. Op basis van Publicatie 381 van het CROW zal één woning naar verwachting voorzien in gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per etmaal. Totaal voorziet dit initiatief daarmee in 47 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen kunnen deze extra druk goed verwerken. Aanvullend onderzoek of maatregelen in het kader van verkeersafwikkeling zijn niet noodzakelijk.
Parkeren
Voor de 8 nieuwe woningen zijn op basis van de geldende parkeernormen in totaal 15,2 parkeerplaatsen benodigd. Op eigen terrein wordt voorzien in 1 brede en 4 lange opritten, wat neerkomt op 6,9 parkeerplaatsen. De overige 8 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de openbare ruimte van Vlierden-Zuid.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Situatie plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen. Het gebied waarin de woningen gepland zijn heeft volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart een lage archeologische verwachting. Op basis van de geologische en bodemkundige opbouw wordt hier een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen verwacht. Derhalve is hier geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De kans op toevalsvondsten tijdens de toekomstige grondwerkzaamheden is aanwezig. Mochten er tijdens toekomstige grondwerkzaamheden archeologische vondsten en structuren worden aangetroffen, dan dient men dit op basis van de Erfgoedwet 2016 zo spoedig mogelijk bij de gemeente Deurne te melden.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een molen welke de beschermende aanduiding 'molenbiotoop' heeft gekregen. Deze aanduiding regelt beperkingen voor de bouwhoogte voor bouwwerken rondom de molen. De woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt bevinden zich buiten de molenbiotoop.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Kader
Beschrijving van waterrelevant beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021, het Waterbeheersplan van waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Het belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
In de Keur van drie Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta is aangegeven dat bij een toename van het verhard oppervlak en het afkoppelen van hemelwater, het uitgangspunt geldt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van
dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.
Onderzoek
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Watertoetsproces
Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Aa en Maas kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.
Dit initiatief betreft de realisatie van 8 woningen op een locatie in Vlierden. Uit de watertoets blijkt dat er voor dit initiatief niet volstaan kan worden met een korte procedure. Een normale procedure is noodzakelijk. In dit kader wordt het bestemmingsplan aan het waterschap voorgelegd ter beoordeling. Eventuele opmerkingen worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen heeft het waterschap Aa en Maas de keur genaamd “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabants waterschappen”. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Voorliggend initiatief betreft een groot plan tussen de 500 en 10.000 m2 oppervlak.
Het plan Vlierden-Zuid voorziet in 4.658 m2 nieuw verhard oppervlak ter plaatse. Op basis van de compensatieformule van het waterschap dient per hectare verharding 600 m3 watercompensatie gerealiseerd te worden. In dit geval moet 4.658 x 0,06 = 279 m3 compensatie behaald worden. Deze compensatie wordt gerealiseerd in de centrale groene ruimte. In fase 3 van Vlierden-Zuid bedraagt de oppervlakte nieuwe verharding zo'n 379 m², wat neerkomt op een compensatie van 23 m³. Hiermee is in het totaalplan rekening gehouden.
Advies behandeling regenwater
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 8 woningen op een onbebouwd stuk grond. In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding bij nieuwbouwprojecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en (niet vervuilde) terreinverhardingen, zoveel als mogelijk apart dient te worden ingezameld en dat alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Toelichting ontwerpbestemmingsplan
Met het beoogde nieuwbouwplan vindt een wijziging plaats in de oppervlakteverharding. Hierdoor zal, zonder het nemen van aanvullende maatregelen, de lokale waterhuishouding worden beïnvloed. Met dit plan is sprake van een toename van verhard oppervlak dat groter is dan het oppervlak waarvoor vanuit het waterschap geen compensatie-eis geldt.
Op basis van het gemeentelijk beleid moet het hemelwater worden opgevangen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Elke woning wordt daarom voorzien van een waterberging op eigen terrein. De initiatiefnemer werkt hiervoor nadere maatregelen uit.
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te worden. Toe te passen duurzame materialen:
Advies behandeling afvalwater
De toekomstige bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op het aanwezige gemeentelijk riool. Voor de nieuw te bouwen woningen dient een nieuwe rioolaansluiting gemaakt te worden. Deze moet op de perceelsgrens gescheiden worden aangeleverd. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Deurne te worden uitgevoerd.
Conclusie
Indien aan de uitgangspunten ten aanzien van water wordt voldaan is het plan voor dit aspect uitvoerbaar.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Ecologie
Quickscan
Ter plaatse van het initiatief is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 4. Uit de quickscan blijkt dat er zich mogelijk een aantal verblijfplaatsen van beschermde diersoorten in het plangebied bevinden. In ieder geval voor de vleermuis en voor de steenuil dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Voor de overige aanwezige fauna dient er volgens een gedragscode of protocol gewerkt te worden, of is een vrijstelling beschikbaar. Deze vormen geen verdere belemmering voor het uitvoeren van het project.
Vervolgonderzoek
In het kader van de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en steenuilen is een vervolgonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen steenuilen of vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn. Steenuilen zijn wel in de omgeving waargenomen, maar hebben niet hun verblijfplaats in het plangebied.
Stikstof
In het kader van stikstof en gebiedsbescherming is een Aerius-berekening uitgevoerd oor de gehele ontwikkeling Vlierden-zuid. De berekening is te vinden in Bijlage 6. Hieruit komt naar voren dat er geen toename is van de stikstofdepositie in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Conclusie
Het initiatief heeft geen negatieve invloed op beschermde flora- en faunasoorten. Tevens treedt er geen extra stikstofdepositie op in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht.
Ontwikkeling van woningen
De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk
ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Het voorliggende initiatief betreft de ontwikkeling van 8 woningen. Blijkens jurisprudentie dient niet iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en artikel 2, onderdeel A, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol.
In het kader van dit project is een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. Uit de notitie blijkt het volgende: De activiteiten die mogelijk worden gemaakt met de voorliggende ontwikkeling zijn, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
De m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor dit project
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De regels en verbeelding zijn opgesteld op basis van de landelijk geldende standaarden (SVBP 2012) en het bestemmingsplan 'Kom Vlierden, 1e herziening', zoals vastgesteld op 7 december 2012.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven, waaraan in de regels voorwaarden zijn verbonden. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding.
De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
De inleidende regels behelzen de begrippen en de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning. De afwijking van de bouwregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden afwijking te verlenen van een specifieke regel.
De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels heeft tot doel bepaald gebruik wat eerder is uitgesloten onder voorwaarden wel toe te laten.
Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' is opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn zowel de beoogde woningen incl. tuinen en beroepen aan huis als de benodigde openbare ruimte, wegen, parkeerplaatsen, groen en waterbergingsvoorzieningen toegestaan. Voor het maximaal aantal toegestane woningen is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen. Daarnaast is een bebouwingspercentage van 50% opgenomen, waarbij voor bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 een bebouwingspercentage van 60% geldt.
In de algemene regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de antidubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en overige regels.
Anti-dubbeltelregel
In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande maten en ondergeschikte bouwonderdelen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een bepaling omtrent strijdig gebruik opgenomen en zijn enkele bevoegdheden om af te wijken van de gebruiksregels opgenomen. Ook zijn de parkeerregels opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn enkele algemene afwijkingsbevoegdheden opgenomen om te kunnen afwijken van de bouwregels.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn enkele bepalingen opgenomen met betrekking tot de bescherming van cultuurhistorisch erfgoed (molenbiotoop), en de bescherming van grondwater.
Dit hoofdstuk is het sluitstuk van de regels en bevat alle bepalingen die nog niet elders ondergebracht zijn. De regels zijn algemeen van aard en gelden in principe voor alle bestemmingen.
Overgangsrecht
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat de titel van het plan.
Het plan is tijdens een inloopavond gepresenteerd aan omwonenden. Hieruit kwamen enkele bezwaren van bewoners naar voren die in een persoonlijk gesprek zijn besproken. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen in het bouwplan. Nadien is het bouwplan nogmaals aangepast door het wijzigen van het aantal te bouwen woningen van 6 naar 8 en het plan is nogmaals besproken met omwonenden. Enkele omwonenden hebben laten weten zich niet te kunnen vinden in de aanpassing.
Het bestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft eenieder de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.
Tevens heeft er een dialoog met de omwonenden plaatsgevonden over het te realiseren plan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
In dit geval wordt het initiatief aangelegd en gefinancierd door een particuliere initiatiefnemer. De kosten zijn daarmee voor de rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd. Daarnaast wordt een anterieure exploitatieovereenkomst inclusief planschadeovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer.