Plan: | Katoenstraat 6, Deurne |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP202117-B001 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Katoenstraat 6, Deurne" van de gemeente Deurne.
De gemeente Deurne wenst om meer woningbouw te ontwikkelen binnen het stedelijk gebied. Dit wil de gemeente doen door bestaande braakliggende terreinen en inbreidingslocaties te gebruiken voor nieuwe woningbouw. Zo ook op het voormalige terrein van de katoenspinnerij 'Brakat' en deels voor de voormalige gronden van 'Artofil'. Bots Bouwgroep heeft heeft voor deze locatie een initiatief ontwikkeld met nieuwbouw van 57 woningen (37 gezinswoningen en 20 starterswoningen).
Om het plan mogelijk te maken dienen de bedrijfsactiviteiten van Artofil ook planologisch te worden vastgelegd. In voorliggend bestemmingsplan is daarom het plangebied uitgebreid met de gronden van Artofil.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van de vigerende bestemmingsplannen ''Bedrijventerreinen Deurne, Zuid en West' en 'Bedrijventerrein Industrieweg-Noord, 1e herziening', omdat binnen de vigerende bestemmingen 'Bedrijf - Uit te werken' en 'Bedrijf' geen reguliere woningbouw is toegestaan. De gemeente Deurne heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor het toestaan van 57 woningen als inbreidingslocatie binnen de gemeente Deurne.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden van de woningbouwlocatie zijn kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie N, nummers 281, 865, 2968, 3098 en 3100. De oppervlakte van het woningbouwplangebied bedraagt circa 13.850 m². De gronden zijn particulier in eigendom.
Daarnaast zijn ook de gronden van Artofil, JAGM Meijer en Rail Infratrust Bv in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betreffen de kadastrale percelen bekend als gemeente Deurne, sectie N, nummers 280,1640, 1641, 2659 (gedeeltelijk), 3097 en 3099.
Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen "Bedrijventerreinen Deurne, Zuid en West", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 oktober 2016 en ''Bedrijventerrein Industrieweg-Noord, 1e herziening'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 februari 2014. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Binnen het plangebied vigeren de bestemmingen 'Bedrijf - Uit te werken' en 'Bedrijf'. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Uit te werken' zijn de gronden onder meer aangewezen voor bedrijven in categorie 2 tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, speelvoorzieningen water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, verkeersvoorzieningen zoals wegen en verhardingen.
Onderhavig plangebied bevat binnen de bestemming 'Bedrijf - Uit te werken' gedeeltelijk de functieaanduiding 'ontsluiting'. Ter plaatse van deze aanduiding is uitsluitend een ontsluitingsweg toegestaan.
Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden onder meer aangewezen voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, productiegebonden detailhandel en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen zoals wegen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en verhardingen.
Onderhavig plangebied bevat binnen de bestemming 'Bedrijf' gedeeltelijk de functie-aanduidingen 'bedrijf van categorie 4.2' (ter plaatse van deze aanduiding is een bedrijf tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan) en 'nutsvoorziening' (ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend openbare nutsvoorzieningen toegestaan).
In de bestemming 'Bedrijf' ligt ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' ook de aanduiding 'bouwvlak'. Het nutsgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Daarnaast bevat deze bestemming de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte'. Ter plaatse van deze aanduiding mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 en 8 meter. Tot slot bevat de bestemming 'Bedrijf' gedeeltelijk de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijking achterste perceelsgrens'. Met deze aanduiding kan worden afgeweken van de afstand tot de achterste perceelsgrens.
Conclusie
Het planvoornemen betreft de realisatie van 57 woningen (37 gezinswoningen en 20 starterswoningen). Dit planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat binnen de bestemmingen 'Bedrijf - Uit te werken' en 'Bedrijf' geen reguliere woningbouw is toegestaan. Daarnaast zorgt de milieucategorie aanduiding 4.2 op de percelen van Artofil voor een belemmering voor de ontwikkeling van woningbouw. Om de woningbouw mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het projectgebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het grootste deel van het plangebied is gelegen op de voormalig bedrijfspercelen van 'Brakat' en 'Artofil'. Op het perceel stonden fabriekshallen. De voormalige bedrijfsbebouwing is inmiddels al gesloopt en het oostelijk deel van het plangebied is al gesaneerd.
De Katoenstraat is een gemengde straat met verschillende type woningen en een aantal bedrijven. In de straat staat op de hoek van de Vlierdenseweg een Lidl en een woonwinkel. Aan de westzijde van het plangebied ligt Artofil (overige gronden), een bedrijf gespecialiseerd in het maken van industriële garen. Tegenover het plangebied staan twee rijen woningen die enkele jaren geleden zijn gebouwd. Direct ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Helmond - Venlo.
Op onderstaande foto's is de Katoenstraat te zien. De eerste foto is genomen vanaf de westzijde van het plangebied voor Artofil. De tweede foto is genomen aan de oostzijde van het plangebied. Hier is goed te zien dat de Katoenstraat ook een woonstraat is.
Het oostelijk deel van het plangebied is volledig gesaneerd. Hierdoor is het plangebied afgezet met hekken. Voor het plangebied ligt momenteel een trottoir en parkeerplaatsen.
Op het westelijk deel van het plangebied staat de bebouwing van Artofil (zie onderstaande foto). Deze bebouwing blijft behouden.
In dit hoofdstuk is het project beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, en groen en water.
Op de gronden van Artofil B.V. is volgens het bestemmingsplan een milieucategorie 4.2 bedrijf toegestaan. Binnen de inrichting van Artofil B.V. worden meerdere bedrijfsactiviteiten gevoerd in meerdere bedrijfscategorieën:
In het zuidelijke gedeelte van het gebouw bevindt zich het kantoor. Deze wordt aan de zuidzijde ontsloten, en heeft aan de westzijde een eigen parkeerplaats. In het noordelijke deel van het gebouw bevindt zich de werkplaats. Deze wordt ontsloten via de oostzijde, waar in de huidige situatie tevens parkeerplaatsen gelegen zijn.
In goed overleg tussen de initiatiefnemer en Artofil is besloten de meest oostelijke gronden te verkopen ten gunste van de woningbouwontwikkeling. Om de nieuwe woningbouw mogelijk te maken zal het bedrijf haar werkzaamheden beperkt aanpassen én zullen aan de woningen geluidsmaatregelen worden getroffen. Een van de aanpassingen met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten is dat het bedrijf niet langer 's nachts transportbewegingen zal uitvoeren. De activiteitenmelding van het bedrijf zal hier ook op worden aangepast en er zullen maatwerkvoorschriften worden opgesteld. Door de beperkte aanpassingen met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten en de geluidsmaatregelen aan de woningen kan, ongeacht de hogere milieucategorie, Artofil zijn bedrijfsactiviteiten voortzetten. Hiervoor is een specifieke aanduiding op de verbeelding en in de regels opgenomen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt echter wel de onderliggende bestemming 'Bedrijf' afgeschaald naar milieucategorie 2 respectievelijk maximaal milieucategorie 3.1 op basis van zonering op perceelsniveau. In de regels is wel een afwijkingsmogelijkheid op genomen dat bedrijven met een hogere milieucategorie nog steeds kunnen worden gevestigd als kan worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is aan de ter plaatse toegelaten categorieën bedrijven.
Omdat een deel van de gronden ten oosten van het bedrijf wordt herontwikkkeld tot woningbouwlocatie en daarmee bestaande parkeerplaatsen zullen komen te vervallen is er een nieuwe parkeersituatie gemaakt. Op basis van de laatste omgevingsvergunning moeten 20 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Volstaan kan worden met het huidig aantal vereiste parkeerplaatsen omdat de bedrijfsactiviteiten niet worden uitgebreid en in de huidige situatie geen parkeerplaatsen buiten het eigen terrein worden gebruikt.
Er vervallen 9 parkeerplaatsen aan de oostzijde van het terrein. Aan de voor- en achterzijde worden daarvoor 12 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Het bedrijf kan dus voldoen aan het eis van parkeren op eigen terrein.
Op onderstaande afbeelding zijn de nieuwe locaties van de parkeerplaatsen aangegeven.
PARKEERSITUATIE ARTOFIL
Ruimtelijk
De realisatie van nieuwe woningen is onderdeel van de kwalitatieve verbetering en verdere transformatie van de Katoenstraat in een woonstraat. De locatie ligt op de grens van woningbouw en bedrijvigheid. Aan de voorzijde ligt de locatie aan de Katoenstraat, welk zich steeds meer ontwikkelt naar een woonstraat. Aan de achterzijde ligt het spoor.
De ruimtelijke structuur is nader uitgewerkt in de inrichtingsschets, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.
INRICHTINGSSCHETS WONINGBOUW
Het bouwplan bestaat uit 57 rijwoningen onderverdeel in twee typen: 37 gezinswoningen (24 koop en 13 koop of huur) en 20 startershuurwoningen. Aan de Katoenstraat wordt aangesloten op de bestaande rijwoningen door middel van drie blokken rijwoningen. Door de verspringing van de rooilijn wordt de lange lijn doorbroken en de ruimte gemaakt voor het haaksparkeren.
Achter deze rijwoningen bevinden zich eveneens, zowel haaks als parallel, nog drie blokken rijwoningen. Deze rijwoningen zijn gesitueerd aan een nieuw te ontwikkelen woonstraat.
Ten slotte zijn parallel aan het spoor 20 woningen gesitueerd in de vorm van geluidweringswoningen. Deze woningen zijn kleiner van formaat en geheel gericht op het binnengebied. Op onderstaande afbeelding is een 3D impressie weergegeven van de toekomstige bebouwing.
3D IMPRESSIE TOTAAL GEBIED
Architectonisch
Rijwoningen
De kleurstelling van de rijwoningen zal, zoals bij de woningen in de omgeving, ingetogen zijn. De woningen worden 2 lagen met een kap hoog (goothoogte 6,5 meter en bouwhoogte 11 meter)
BESTAANDE BEBOUWING TEGENOVER EN NAAST HET PLANGEBIED
![]() IMPRESSIE ZICHT OP RIJWONINGEN BINNEN PLANGEBIED ![]() |
IMPRESSIE ZICHT VANAF DE KATOENSTRAAT ![]() |
MPRESSIE ZICHT OP DWARSSTRAAT VANAF KATOENSTRAAT![]() |
IMPRESSIE GROENZONE EN SPEELPLEIN VANAF KATOENSTRAAT |
Starterswoningen
De starterswoningen betreffen gestapelde woningen in blokjes van 4 woningen. Door de woningen in kleinere blokjes te situeren ogen de woningen als tweekappers. De woningen zijn op het binnenterrein gericht waardoor de woningen als geluidschermen werken voor de rijwoningen. Daarnaast worden tussen de woningen geluidschermen opgericht om de hele wand te sluiten. De woningen worden 2 lagen met een bouwhoogte van 6,5 meter.
IMPRESSIE STARTERSWONINGEN IN GEBIED
IMPRESSIE STARTERSWONINGEN
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Katoenstraat door twee toegangswegen waarmee een rondje door het gebied kan worden gereden. Verkeerskundig worden derhalve geen problemen verwacht.
De realisatie van 57 rijwoningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Deurne wordt aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Deurne tot de rest van de bebouwde kom behoort.
Oorspronkelijke situatie
Binnen het plangebied bestaat in de oorspronkelijke planologische situatie het aantal verkeersbewegingen uit de voormalige katoenspinnerij 'Brakat' (Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief). De verkeersbewegingen voor Artofil zullen niet wijzigen door de verkoop van een deel van de gronden. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Grootte | Totaal |
Brakat | 7,2 per 100 m² bvo | 6.000 m² bvo | 432,0 |
Totaal | 432,0 |
Op basis van bovenstaande berekening kan worden gesteld dat de oorspronkelijke situatie gemiddeld zorgde voor ca. 432 verkeersbewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit 1 onderdeel: de rijwoningen (Koop, huis, tussen/hoek en kleine eenpersoonswoning (tiny house, studio)). In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Koop, huis, tussen/hoek | 7,1 per woning | 57 woningen | 404.7 |
Totaal | 404.7 |
Op basis van bovenstaande berekening kan worden gesteld dat de nieuwe situatie gemiddeld zorgt voor ca. 405 verkeersbewegingen per etmaal.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen genereert gemiddeld 56 verkeersbewegingen minder per etmaal dan de voormalige functie. Het resterende aantal verkeersbewegingen door de realisatie van het planvoornemen zal niet leiden tot problemen op de omliggende wegen, omdat deze wegen voldoende capaciteit hebben.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de ''Regeling parkeernormen Deurne 2019'. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen/berekenen van de (additionele) parkeerbehoefte van dit plan. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gekeken of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte.
Voor onderhavig planvoornemen dient rekening gehouden te worden met de parkeernorm voor 'zone 1'. De woningen vallen, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder de onderdelen: koopwoning tussen/hoek/patio en kleine eenpersoonswoning (tiny house, studio, kleiner dan 60 m2). In de onderstaande tabel is de berekening van het parkeervraagstuk uiteengezet.
Type woningen | Parkeervraag | Aantal | Totaal |
Koopwoning tussen/hoek/patio | 1,5 per woning | 37 woningen | 55.5 |
Kleine eenpersoons- huurwoningen |
1,1 per woning | 20 woningen | 22,0 |
Totaal | 57 woningen | 77.5 |
Op basis van bovenstaande berekening kan worden gesteld dat in verband met onderhavig initiatief moet worden voorzien in ten minste 78 parkeerplaatsen. Onderhavig initiatief voorziet in dit aantal parkeerplaatsen. Daarnaast worden de bestaande 19 parkeerplaatsen aan de Katoenstraat vervangen door 19 nieuwe parkeerplaatsen (zie onderstaande inrichtingsschets). Hiermee wordt voldaan aan de Regeling parkeernormen Deurne 2019.
INRICHTINGSSCHETS MET PARKEERPLAATSEN
Centraal in het plan tussen de hofjes is het speelplein opgenomen met speeltoestellen, verblijfplaatsen en groenelementen in de vorm van verschillende bomen. In deze centrale ruimte zal tevens een wadi worden gerealiseerd die bij hevige regen als waterberging kan dienen. De centrale ruimte zorgt ook voor een doorkijk naar de woningen aan het spoor en heeft aansluiting op de groenruimte voor deze woningen. De erfafscheidingen van de tuinen van de woningen aansluitend aan de centrale groenzone zullen ook als een groene afscheiding worden uitgevoerd, waarmee de hele zone een groen aanzicht krijgt. De borging van de aanleg en handhaving van groene erfafscheidingen is door middel van een bindende regeling aan aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - groene erfafscheiding' vastgelegd.
Tussen de straat en het speelplein is een groene buffer opgenomen voor een veilige situatie.
Aan de ontsluitingsweg zijn ook groene bermen voorzien met bomen. In de openbare ruimte worden verder tussen de parkeerplaatsen groene hagen geplaatst en tussen de parkeerplaatsen en de trottoirs komt een bomenrij. Hierdoor krijgt het plan een groene uitstraling. Ook krijgen de woningen allen een individueel ingerichte tuin.
De detaillering en soortkeuze van de groeninrichting zal in overleg met het cluster groenbeheer van de gemeente Deurne worden bepaald.
Het welstandsbeleid van de gemeente Deurne is opgenomen in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016.
In de welstandsnota is het plangebied gelegen binnen 'categorie 16, Welstandsvrij' en 'categorie 13, zichtlocaties bedrijventerreinen en perifere detailhandel'. Voor buurten met een planmatige stedenbouwkundige opzet en een eenheid in bebouwing en architectuur, zoals de woonbuurt in dit plan, is het welstandsniveau 'categorie 12, Thematische woningbouw' passend. Bij herziening van de welstandsnota zal dit voor het woningbouwdeel van het plangebied worden meegenomen.
In onderstaande 3D-beelden en opgenomen en paragraaf 3.2.1 wordt de gewenste beeldkwaliteit van de toekomstige woonbuurt getoond. Deze 3D-beelden gelden als aanvullende criteria voor deze specifieke locatie waarop 'categorie 12, Thematische woningbouw' geldt.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het nieuwbouwplan getoetst aan het relevante vigerende beleid. De bedrijfsactiviteiten van Artofil zijn reeds planologisch toegelaten en hoeven daarom niet beleidsmatig getoetst te worden.
Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:
Relevantie voor het plan
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de omgevingsvisie en draagt bij aan een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. Met voorliggend initiatief wordt de bestaande woningvoorraad uitgebreid binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Deurne. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR. De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.
Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Projecten die meer dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie als stedelijke ontwikkeling gezien. Het initiatief omvat de realisatie van 57 woningen (37 gezinswoningen en 20 starterswoningen). De Ladder van duurzame verstedelijking is op het initiatief van toepassing. De ontwikkeling dient nader te worden gemotiveerd.
Kwalitatieve verantwoording
Met het planvoornemen worden binnen bestaand stedelijk gebied 57 woningen (37 gezinswoningen en 20 starterswoningen) gerealiseerd. De bouw van deze 57 woningen sluit in kwalitatieve zin aan bij het van toepassing zijnde beleid en de woningbehoefte in de gemeente. Op basis van de Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040, zie ook paragraaf 4.3.2, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (inbreiding, herstructurering en transformatie) het uitgangspunt. Dit onder de voorwaarden dat het stedenbouwkundig en planologisch passend en milieutechnisch mogelijk is. Dit is in hoofdstuk 3 en 5 van deze toelichting aangetoond. Daarnaast dient het planvoornemen aan te sluiten bij het afwegingskader woningbouwkwaliteiten uit deze Woonvisie. Met het realiseren van 57 betaalbare huur- en/of koopwoningen geschikt voor een- en tweepersoonshuishoudens wordt aan deze laatste voorwaarde voldaan.
Kwantitatieve verantwoording
De gemeente Deurne beschikt over een gemeentelijk woningbouwprogramma dat aansluit bij de kaders van de gemeentelijke Woonvisie en past binnen de Regionale woonafspraken (zie ook Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant). Uitgangspunt voor de Regionale woonafspraken is de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, deze is per gemeente richtinggevend.
Uit de meest recente provinciale woningbehoefteprognose (2020) blijkt dat er voor de gemeente Deurne voor de periode 2020-2030 een behoefte bestaat aan 810 woningen. De woningbouwplannen in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen (harde plancapaciteit) en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (zachte plancapaciteit) worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Uit het meest recente overzicht (stand 1 januari 2021) blijkt dat er in Deurne een harde plancapaciteit bestaat van 521 woningen en een totale plancapaciteit (harde en zachte plannen) van 1132 woningen. Binnen de zachte plancapaciteit is voor het plangebied een reservering voor woningbouw opgenomen, de beoogde 57 woningen passen hierbinnen.
Het totaal aan in het gemeentelijke woningbouwprogramma opgenomen woningen sluit zowel kwantitatief als kwalitatief aan bij de behoeften.
Conclusie
Het planvoornemen past zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin binnen de woningbehoefte in Deurne en daarmee passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening van de in 2010
vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De partiële herziening richt zich alleen op het verwerken van besluitvorming die op landelijk en
provinciaal niveau al heeft plaatsgehad. De provincie geeft in de ‘Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 – partiële herziening 2014’ de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord Brabant heeft als hoofddoel: ‘zorgvuldiger
omgaan met de Brabantse ruimte’. De provincie streeft ernaar om de economische,
ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te brengen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Om het hoofddoel te kunnen bereiken, heeft de provincie Noord-Brabant vijf leidende principes geformuleerd voor het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2020:
Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:
Analyse
Onderhavig plan betreft een binnenstedelijke herontwikkeling waarbij een momenteel gedeeltelijk in onbruik geraakte locatie een passende nieuwe invulling krijgt met woningbouw in de vorm van 57 woningen (37 gezinswoningen en 20 starterswoningen). Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Hierbij wordt aangesloten bij principes als zuinig ruimtegebruik en herstructurering.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met het door de provincie Noord-Brabant voorgestane beleid, zoals omschreven in de ‘Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014’.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van 57 woningen (37 gezinswoningen en 20 starterswoningen). Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening. |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen en de definitieve inrichting van de percelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De 57 woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Deurne. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 IOV woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
De artikelen 2.72 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Onderhavig planvoornemen betreft het herontwikkelen van een bedrijfslocatie en de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie binnen het stedelijke concentratiegebied. Binnen het planvoornemen wordt een zorgvuldig ruimtegebruik verkregen doordat de bestaande gebouwen gesloopt zijn en op dezelfde locatie een hoogwaardig woonmilieu terug te bouwen. Daarnaast zorgt dit planvoornemen voor het ontwikkelen van een, inmiddels, braakliggend terrein, waarbij verloedering van het plangebied wordt tegengegaan.
Toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een wijziging in de eerste twee lagen. Desalniettemin treedt er wel een verandering op in de derde laag. Doordat er een herontwikkeling plaatsvindt, waarbij een hoogwaardige woonlocatie wordt gerealiseerd, zorgt dit voor een verandering van de functies ter plaatse van het plangebied. Deze functieverandering draagt bij aan het woonklimaat van de kern Deurne, doordat een braakliggend terrein wordt hergebruikt en er ruimte wordt geboden aan het aspect wonen. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.
Meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
Onderhavig planvoornemen zorgt voor diverse sociaaleconomische meerwaardecreaties. Allereerst wordt de directe omgeving gevrijwaard van een braakliggend terrein, wat kan leiden tot verloedering van dit gedeelte van Deurne. Daarnaast leidt de ingebruikname van de woningen tot uitgaven binnen de kern van Deurne, wat een positieve bijdrage levert aan de voorzieningen van Deurne.
Ook leidt het plan tot de toevoeging van 57 extra woningen binnen de kern Deurne, waarbij de woningen aansluiten bij de doelstellingen geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.3.2). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.
Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.
Gesteld wordt dat de afronding van de wijken en kernen van Deurne in zicht komt. Hierbij is in de komende jaren nog behoefte aan extra woningen, maar deze behoefte neemt af. Deze afnemende behoefte aan toevoegingen hangt samen met:
Om prettig in Deurne te kunnen (blijven) wonen is meer nodig dan alleen een passende woning. Daarvoor zijn ook een goede inrichting van de openbare ruimte, voldoende voorzieningen en een veilige woonomgeving nodig. Het is dan ook belangrijk dat de sterke punten van de gemeente zoals het detailhandelsniveau in het centrum, het scholenvierkant, het station en de binding van bewoners met kernen en wijken behouden en waar mogelijk versterkt worden. Hieruit volgen de volgende beleidsuitgangspunten en -keuzen:
Naar verwachting zal herstructurering van bestaand stedelijk gebied een steeds grotere rol gaan spelen bij het passend houden van de woningvoorraad. De gemeente zal via monitoring bewaken welke woongebieden op termijn hun concurrentiepositie op de lokale en regionale woningmarkt zouden kunnen gaan verliezen, zodat ze tijdig de noodzakelijke trajecten kan inzetten om deze gebieden weer aantrekkelijk te maken voor de woningmarkt.
Een voorbeeld van een herstructureringslocatie waarbij de gemeente een actieve rol inneemt, betreft de Spoorzone. Binnen de spoorzone zal een overgang plaatsvinden van bedrijvigheid naar wonen.
Analyse
De Katoenstraat ligt op de grens tussen 'Woonkernen' en 'Bedrijventerrein en kantoorgebied'. Aan de zuidkant van de straat ligt de zone 'Woonkernen' en aan de noordkant van de straat ligt de zone 'Bedrijventerrein en kantoorgebied'. Het plangebied valt in binnen de laatste zone. De gemeente heeft in de visie aangegeven dat het de toekomstige woningbouwopgaven op wil lossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed en of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen.
Voorliggend initiatief is een voorbeeld van herstructurerig in de Spoorzone. Het gebied aansluitend aan het woongebied wordt getransformeerd tot een woongebied.
UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.
Op 3 juli 2019 is de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040' vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne. In de woonvisie zet de gemeente in op het stimuleren van woningbouwinitiatieven in bestaand stedelijk gebied, die aansluiten bij de veranderende woonbehoeften. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen, vooral als gevolg van de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Gelet op deze veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. Door maximaal in te zetten op 'goede plannen' binnen bestaand stedelijk gebied wil de gemeente Deurne alle kansen benutten om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien.
De gemeente hanteert het volgende afwegingskader voor woningbouwlocaties binnen bestaand stedelijk gebied:
Op basis van het afwegingskader woningbouwkwaliteiten wordt de prioriteit gelegd bij:
Analyse
Voor het plangebied ligt de focus op betaalbare huur- en/of koopwoningen. Daarnaast zijn de beoogde woningen geschikt voor één- en tweepersoonshuishoudens. De beoogde ontwikkeling van 57 woningen past daarmee binnen de bovenstaande uitgangspunten van de Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040, aangezien sprake is van een herstructureringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij invulling wordt aan de bestaande kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoefte.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040'.
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
Dit welstandsbeleid is opgenomen in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016. De reden om een nieuwe Welstandsnota op te stellen is een verdere deregulering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid en een versnelling van de vergunningsprocedure door invoering van een ambtelijke welstandstoets. Tegelijkertijd blijft de zorg voor de kwaliteit van onze gebouwde omgeving belangrijk – daar waar dat nodig en wenselijk is.
Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota.
In de welstandsnota is het plangebied gelegen binnen 'categorie 16, Welstandsvrij' en gedeeltelijk binnen 'categorie 13 zichtlocaties bedrijventerreinen en perifere detailhandel '. Voor buurten met een planmatige stedenbouwkundige opzet en een eenheid in bebouwing en architectuur, zoals de woonbuurt in dit plan, is het welstandsniveau 'categorie 12, Thematische woningbouw' passend. Bij herziening van de welstandsnota zal dit voor het woningbouwdeel van het plangebied worden meegenomen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De Nota parkeernormen 2019 is op 12 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Voor de kernen buiten de hoofdkern Deurne zijn specifieke parkeernormen opgenomen, deze zijn van toepassing op het plangebied. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.
In paragraaf 3.2.2.3 is een nadere beschrijving van de parkeeroplossing opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten voor het nieuwbouwplan beschreven. Ter plaatse van de gronden van Artofil worden de bestaande bedrijfsactiviteiten positie bestemd. Artofil kan de vergunde activiteiten voortzetten. De zwaarte van nieuwe bedrijfsactiviteiten is wel teruggebracht zodat de omgeving minder hinder ondervindt van het huidige en toekomstige bedrijvigheid. Omdat op de gronden van Artofil geen milieuplanologische verzwaring van toepassing is zijn deze gronden niet onderzocht en hierna niet beschreven.
Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van incidentele bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Verkennend bodemonderzoek
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken zijn er de afgelopen 12 jaar diverse onderzoeken uitgevoerd. Tritium heeft een actualiserend onderzoek uitgevoerd: "Actualiserend bodem- en asbestonderzoek Katoenstraat on. (vml nr. 6) te Deurne" (2201/195/MP -0, d.d. 14 april 2022). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1. Hierna zijn de conclusie uit dit onderzoek samengevat:
Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende deellocaties onderscheiden:
• deellocatie A : gehele locatie incl. opslaglocatie depots (bovengrond)
• deellocatie B : VOCl verontreiniging (grondwater)
• deellocatie C : zuidelijke zware metalen verontreiniging (grond)
• deellocatie D : (mogelijke) voormalige zinkasweg
Zintuiglijk zijn verdeeld over de gehele locatie in de grond vanaf het maaiveld tot maximaal 1 mmv sporen tot zwakke bijmengingen aangetroffen met puin. Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Verder blijkt dat op de westzijde van de locatie een volledige puinverharding (puinpad) aanwezig is. De verharding is aangetroffen vanaf het maaiveld tot 0,5 m-mv.
Deellocatie A: gehele locatie incl. opslaglocatie depots (bovengrond) (10.235 m2)
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond op het zuidwestelijke terreindeel een lichte verontreiniging is aangetoond met PCB. Verder zijn in de bovengrond geen verontreinigingen aangetoond. De aangetoonde verontreiniging is in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. Het aangetroffen gehalte is echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
In de grond is geen asbest boven de detectiegrens aangetoond. Derhalve mag worden geconcludeerd dat de grond niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd kan worden dat door het gebruik van de locatie als depotlocatie geen
verontreinigingen zijn toegevoegd aan de bodem.
Deellocatie B: VOCl verontreiniging (grondwater) (ca. 100 m2)
Uit de analyseresultaten blijkt de grond maximaal matig verontreinigd te zijn met tetrachlooretheen (PER). Het freatisch grondwater blijkt eveneens matig verontreinigd te zijn met PER. Het diepere grondwater (filter 6,5-7,5 m-mv) is sterk verontreinigd met PER en matig met cis en trans 1,2 dichlooretheen (cis). De sterke verontreiniging met PER in het grondwater is aanwezig over een oppervlakte van ca. 80 m2 en in een laagdikte van ca. 5 meter. Het sterk verontreinigd bodemvolume grondwater wordt derhalve geraamd op 400 m3.
De verontreiniging is vermoedelijk ontstaan door het gebruik van de locatie als spinnerij en garenfabriek. Deze activiteiten hebben plaatsgevonden vanaf de jaren ‘50 tot de jaren ‘90.
Derhalve kan worden aangenomen dat de verontreiniging is ontstaan voor 1987. Gezien de omvang van de grondwaterverontreiniging is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Uit de risicobeoordeling blijkt dat voor het huidige gebruik en het toekomstige gebruik er geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Dit betekent dat voor zowel het huidige gebruik als het toekomstige gebruik geen tijdstip voor de start van de sanering wordt vastgesteld.
Deellocatie C: zware metalen verontreiniging (grond) (ca 25 m2)
De eerder aangetoonde sterke verontreiniging met koper en lood in de grond is niet meer aangetoond. De grond blijkt maximaal matig verontreinigd te zijn met koper en licht met zink.
De matige verontreiniging met koper is aanwezig over een oppervlakte van circa 60 m2 en is aanwezig in een laagdikte van 0,4 meter. De omvang van de matige verontreiniging met koper wordt derhalve geraamd op 24 m3. Gezien de mate van de verontreiniging (maximaal matig) kan worden gesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Deellocatie D: voormalige zinkasweg (1.500 m2)
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond ter plaatse van de meest westelijke raai een lichte verontreiniging is aangetoond met lood. In de andere twee raaien zijn geen verontreinigingen met zware metalen aangetoond.
De aangetoonde lichte verontreiniging met lood is in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. Het aangetroffen gehalte is echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Resumé
Door middel van het uitgevoerde onderzoek is voldoende aangetoond dat als gevolg van het gebruik van de locatie als depotlocatie geen verontreiniging aan de bodem is toegevoegd. Tevens zijn de bodemkwaliteit en de verontreinigingssituaties met zware metalen en VOCl voldoende geactualiseerd.
Bij de voorgenomen herontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het geval van ernstige bodemverontreiniging met VOCl. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de (graaf)werkzaamheden ter plaatse een saneringsplan op te stellen en ter goedkeuring voor te leggen aan het bevoegd gezag Wbb.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Grondwateronttrekking
Grondwateronttrekking niet is toegestaan zonder toestemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming (ODZOB namens de provincie). (gebruiksbeperking t.a.v. het grondwater).
De beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is toegevoegd als bijlage 2.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
In de nabijheid van het plangebied liggen verschillende functies. Zo liggen er een aantal winkels en een supermarkt in de omgeving. Ook ligt er ten noorden van het plangebied een bouwmarkt. Naast deze bouwmarkt bevindt zich ook een benzinestation. Samen met de ligging naast de spoorlijn kan deze locatie als een gemend gebied worden beschouwd. Voor deze functies dient aangetoond te worden dat er ondanks de ligging in de nabijheid toch een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Winkels
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende winkels. Het gaat om de supermarkt Lidl gelegen in de Katoenstraat, de Phonehouse/ Kuijpers scooters verkoop en reparatie en Rima speelgoed die beide liggen aan de Vlierdenseweg en de verschillende winkels gelegen aan de Industrieweg waaronder een heftruck service en verkoop. Voor deze verschillende vormen van detailhandel is door de ligging binnen een gemengd gebied de minimale richtafstand 0 meter. Voor de heftruck verkoop en service gelegen aan de Industrieweg 18 is de minimale richtafstand 10 meter. Het plangebied ligt op 30 meter van de dichtstbijzijnde winkel, daarom wordt er ook geen hinder verwacht van de omliggende detailhandel.
Bouwmarkt
Ten noorden van het plangebied is een Praxis en een Boerenbond gevestigd. Deze functies vallen onder bouwmarkten. Voor bouwmarkten staan een minimale richtafstand van 10 meter voor geluidsoverlast. Omdat het plangebied op een afstand van ongeveer 140 meter ligt zal hier geen hinder van worden ondervinden.
Benzinestation
Ten noorden van het plangebied ligt ook een benzinestation. Hier kan benzine en diesel getankt worden. Bij het benzinestation is geen LPG tank aanwezig. Voor benzinestations zonder LPG tanks wordt een minimale afstand van 10 meter gerekend voor eventueel gevaar. Het plangebied ligt op ongeveer 215 meter van het onder benzinestation en zal daarom hier ook geen hinder van ondervinden.
Artofil
Ten westen van het plangebied is Artofil B.V. gevestigd (Industrieweg 21). Dit bedrijf is het enige bedrijf dat binnen de richtafstand van het plangebied valt, conform de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG 2009). Om de geluidsuitstraling van deze inrichting op onderhavig plangebied te bepalen heeft Cauberg-Huygen uit Best een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, rapport: ''Nieuwbouw Katoenstraat te Deurne; herziening Akoestisch onderzoek industrielawaai'' (25 mei 2022, 03450-52896-11). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.
Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluiduitstraling van de inrichting van Artofil B.V. naar de nieuw te bouwen woningen. De geluiduitstraling van de inrichting is berekend op basis van de aangeleverde, en in januari en maart van dit jaar doorgesproken, maximaal representatieve bedrijfssituatie, nieuw ontvangen gegevens en akoestische ervaringscijfers en geluidmetingen bij vergelijkbare inrichtingen. Het onderzoek heeft betrekking op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveau ten gevolge van voertuigbewegingen en activiteiten binnen de inrichting waarbij tevens is gekeken naar mogelijke overdrachts-, bron- en ontvangermaatregelen.
Overdrachtsmaatregel
Op de erfgrens van de tuinen en het terrein van Artofil B.V. is rekening gehouden met een geluidscherm van 2 meter hoog. Het geluidscherm in het verlengde van de kopgevel van de zuidelijk gelegen rij woningen (bij rekenpunt C11 en C12) heeft een hoogte van 1,5 meter en het geluidscherm aan de kopgevel van de noordelijk gelegen woningen, in het verlengde van de gevel bij rekenpunt C28, heeft een hoogte van 3 meter, zie onderstaande afbeelding. Geluidschermen hebben een minimaal gewicht van 15 kg/m2 en heb-ben geen openingen.
Uit de berekeningen blijkt dat, in de representatieve bedrijfssituatie van Artofil B.V., ter plaatse van nieuwbouwwoningen een overschrijding plaatsvindt van de normstelling uit de VNG-publicatie stap 2 en van de normstelling uit het Activiteitenbesluit.
Bronmaatregel
De ontwikkelaar Bots Bouwgroep, is met Artofil B.V. overeengekomen om een bronmaatregel te treffen aan de installatie op het verlaagde dak van Artofil (bron 025). Deze bronmaatregel, in de vorm van een TROX-demper (type XKA300/XSA300 met een lengte L= 500mm en spleetbreedte = 75) zorgt voor een demping van het geluidniveau van circa 14 dB waardoor de geluidbelasting op de gevels op de begane grond, gedurende het gehele etmaal ten hoogste 50 dB(A) bedraagt. Daarnaast zorgt het ook voor een afname van de overschrijdingen op de verdieping waardoor de overschrijding afneemt tot ten hoogste 4 dB op achtergevels van respectievelijk acht en tien rekenpunten in de avond- en nachtperiode op 4,5 meter hoogte. Zie onderstaande afbeelding.
OVERZICHT REKENRESULTATEN NA BRONMAATREGEL BRON 025 LANGTIJDGEMIDDELDE BEOORDELINGSNIVAEU (ETMAALWAARDE) 4,5 METER
Ontvangermaatregel
Door het toepassen van gebouwgebonden geluidschermen kunnen de overschrijdingen op de verdieping ter hoogte van de achtergevels gelegen bij de rekenpunten C01, C03 en C04 en C13 t/m C19 worden weggenomen en kan wel worden voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit van 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevel en de richtwaardes uit stap 2 van de VNG-publicatie. Deze geluidschermen moeten minimaal 4 dB(A) geluid-reductie bewerkstelligen. In onderstaande afbeelding zijn de locaties voor de ontvangermaatregel weergegeven.
BENODIGDE MAATREGELEN
Omdat het gaat om nieuwbouwwoningen zal de gevel te allen tijde moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012 met de gestelde eis van minimaal 20 dB geluidwering. Aan de, in het Bouwbesluit opgenomen, normstelling voor het binnenniveau van 35 dB(A) etmaal-waarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en van 55, 50 en 45 dB(A) in in respectievelijk de dag- avond- en nachtperiode voor het maximale geluidniveau ten gevolge van bedrijven, zal in deze onderzochte situatie dan ook altijd worden voldaan.
Conclusie
Door het nemen van de geluidreducerende maatregelen zoals hierboven beschreven en zoals opgenomen in bijlage 7 kan worden voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit van 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevel en de richtwaardes uit stap 2 van de VNG-publicatie.
In de regels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waarin de realisatie van de geluidwerende voorzieningen (overdracht en ontvanger) worden verplicht.
Andere aspecten
Naast het aspect geluid kunnen ook de aspecten geur, stof en gevaar een rol spelen. Deze aspecten hebben respectievelijk een richtafstand in een gemengd gebied van 0 meter, 30 meter en 10 meter. Door de ligging van de opslag ruimten en kantoorvoorzieningen aan de oostzijde van bedrijfsgebouwen zijn de afstanden tot de hinderveroorzakende bedrijfsactiviteiten aan de westzijde groter dan 30 meter.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Beleid Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er moet worden getoetst aan het Bevi, het Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Verder is op 1 april 2015 het Basisnet in werking getreden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). In het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen, hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen.
Om de situatie rondom externe veiligheid inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek externe veiligheid
Katoenstraat 6 te Deurne" (13 januari 2022, 5056.002 D3). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.
Inventarisatie
RISICOBRONNEN IN DE DIRECTE OMGEVING VAN HET PLAN
Op korte afstand tot de locatie is de spoorlijn Eindhoven – Venlo gelegen (1). Woningen binnen het plangebied worden geprojecteerd op circa 20 meter afstand tot het hart van de spoorlijn. De kans op een calamiteit met dodelijke slachtoffers is kleiner dan 10-6 per jaar, waarmee aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plan binnen 200 meter afstand van de spoorlijn ligt is het groepsrisico berekend.
Binnen relevante afstand tot het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Ten oosten van het plangebied is de inrichting van Driessen Transport gelegen (2). Deze inrichting heeft een invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico van 1.536 meter rondom de maatgevende bron. Het plangebied is gelegen op circa 1.550 meter afstand en derhalve buiten het invloedsgebied. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Berekend groepsrisico
Uit de berekeningen volgt dat het groepsrisico hoger is dan 0,1 x de oriënterende waarde.
huidige situatie | toekomstige situatie | |
hoogste per punt | 160 | 160 |
hoogste per km | 152 | 160 |
gesommeerd groepsrisico | 222 | 222 |
De normwaarde van de curve bedraagt (gesommeerd) in de toekomstige situatie 2,19 x 10-3. Uit de tabel blijkt dat het plan leidt tot een toename van het groepsrisico van minder dan 10%.
Verantwoording groepsrisico
Ter plaatse is er sprake van een invulling van een voormalig bedrijventerrein aan de rand van een bestaande woonwijk. Door de vervanging van bedrijven door woningen zijn er in de dagperiode niet meer mensen aanwezig, in de nachtperiode wel.
Het verkleinen van de kans op slachtoffers in geval van een explosie vraagt om bouwkundige oplossingen. Gevels aan de zijde van het spoor dienen versterkt te worden uitgevoerd om de vrijkomende krachten te kunnen opvangen of afbuigen. Toepassing van glas dient tot een minimum te worden beperkt, ramen worden indien mogelijk voorzien van gewapend glas. Bij voorkeur worden gevels aan de zijde van het spoor blind uitgevoerd.
Vanwege trillingen vanuit het spoor is de constructie van de Bebowoningen zwaar overgedimensioneerd. Zo zijn alle binnenbladen en dragende wanden uitgevoerd met een minimale dikte van 214 mm. Tevens zijn er extra dragende tussenwanden aangebracht. De gehele constructie is dus vele malen sterker dan dat deze op basis van het constructief minimaal benodigde zou zijn. Hierdoor is de constructie van het gebouw dus ook veel beter in staat om een mogelijke explosiebelasting op te vangen.
In geval van brand op het spoor moet escalatie zo effectief mogelijk worden voorkomen en bestreden. Hiervoor zijn voorzieningen langs het spoor van primair belang. Door hydranten aan te brengen en te zorgen voor voldoende opstelplaatsen voor hulpdiensten en secundair bluswater kunnen branden beter worden bestreden. De gemeente is verantwoordelijk voor het realiseren van deze voorzieningen. Hulpdiensten kunnen een eventuele calamiteit bereiken via de Stationsstraat en de Textielstraat, parallel aan het spoor. Ook het plangebied zelf is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Volgens de data uit het Basisnet bestaat er overigens geen risico op een plasbrand ter hoogte van de locatie. De geplande schermen tussen de bedrijfseenheden beperken de gevolgen van hittestraling voor achtergelegen objecten.
De zelfredzaamheid en mobiliteit van de hoofdbewoners van de gebouwen kan als goed worden beoordeeld. Bij een toxische wolk kunnen aanwezigen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Het daadwerkelijk overlijden hangt af van de dosis, blootstellingsduur en concentratie. Voor personen die zich in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden is de kans op overlijden 10x zo klein als voor personen buiten de ruimte. Voor hulpverleners is het van belang dat tijdig wordt gewaarschuwd zodat ramen, deuren en ventilatievoorzieningen kunnen worden gesloten. Evacuatie wordt pas in gang gezet als de situatie dat toelaat.
De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is goed te noemen. Bij calamiteiten kan worden ontvlucht in westelijke richting via de Katoenstraat, Grote Bottel en Industrieweg en in oostelijke richting via Katoenstraat, Fabrieksstraat en Vlierdenseweg.
Advies bevoegd gezag
De verantwoording van het groepsrisico wordt ter toetsing worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost. Het advies van de veiligheidsregio is als bijlage 5 opgenomen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan. De bouwkundige oplossingen om bij een explosie de kans op slachtoffers te verkleinen zijn toegepast. De worden versterkt uitgevoerd en er zijn zo klein mogelijke ramen aan de spoorzijde voorzien.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij (agrarische) bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor deze bedrijven.
Agrarische geurhinder
Het initiatief omvat nieuwe geurgevoelige objecten, maar ligt niet in de omgeving van veehouderijen. Het uitvoeren van een geuronderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Industriële geurhinder
In de nabijheid van het plangebied is aan de Grote Bottel 7a een houtwerkingsbedrijf gevestigd. Het Team Metingen en Onderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft op 8 juli 2020 geur(her)metingen uitgevoerd aan de autoclaaf van Houtverwerkingsindustrie Fransen B.V. aan de Grote Bottel 7A te Deurne.
Op basis van het geurrapport (zie bijlage 6) blijkt dat de geurcontouren gedeeltelijk over het plangebied lopen, maar er wel aan de gemeentelijke geurnormen kan worden voldaan.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. Het plangebied is gelegen in de geluidszone van de spoorlijn Venlo-Eindhoven en de Vlierdenseweg. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dient tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Katoenstraat en de Industrieweg) in het onderzoek te worden betrokken.
(Spoor)wegverkeerslawaai
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en spoorwegverkeerslawaai
Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Cauberg-Huygen uit Best een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Nieuwbouw Katoenstraat te Deurne; akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en spoorwegverkeerslawaai" (10 juni 2022, 03450-52896-13). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat:
Aanvullend onderzoek naar aanleiding van gewijzigde verkaveling
Cauberg-Huygen heeft een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Beoordeling aangepaste verkaveling voor de ontwikkeling aan de Katoenstraat 6" (6 juli 2023, 03450-52896-14v3). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd.
![]() |
![]() |
In de regels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waarin de realisatie van de geluidwerende voorzieningen worden verplicht.
Industrielawaai
In paragraaf 5.1.2 Milieuzonering is een nadere beschrijving met betrekking tot industrielawaai opgenomen.
Het aspect (spoor)weglawaai vormt bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen, middels voorwaardelijke verplichtingen geborgd, geen planologische belemmering voor het plan. Wel dienen er maatwerkvoorschriften te worden opgesteld en een procedure Hogere grenswaarde te worden doorlopen. Het Besluit Hogere Grenswaarden is als bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat 57 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Vlierdenseweg, Deurne; 56487'.
categorie | grenswaarde | 2019 | 2020 | 2030 |
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 19,2 | 17,9 | 12,5 |
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 19,1 | 19,0 | 16,0 |
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 11,3 | 11,7 | 9,1 |
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,9 | 6,8 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
In het geval van bouwactiviteiten in de nabijheid van spoorwegen is het gewenst rekening te houden met trillingen als gevolg van het railverkeer. Door vooraf onderzoek uit te voeren kunnen waar nodig bouwkundige maatregelen worden getroffen.
Het toepassen van specifieke bouwregels bij het bestemmingsplan biedt verschillende mogelijkheden om te borgen dat trillingshinder wordt beperkt. Zo kan in de bouwregels van de bestemming wonen worden opgenomen dat er een minimale afstand moet zijn tussen het spoor en de te bouwen woningen. Ook kan er een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen bij de bestemming wonen. Dit betekent dat de woningen alleen mogen worden gebouwd wanneer een bepaald trillingsniveau niet wordt overschreden.
Deze voorwaardelijke verplichting mag alleen worden opgenomen wanneer deze van belang is voor het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening, en wanneer bij de vaststelling van het bestemmingsplan vaststaat dat het realistisch is dat de gekozen grenswaarden uit het bestemmingsplan niet worden overschreden. Dit moet dan blijken uit het trillingsonderzoek. Het is mogelijk dat het ontwerp van de woningen nog niet in detail bekend is waardoor de prognose van de trillingssterkte alleen globaal is uitgevoerd. Als uit deze prognose blijkt dat sprake is van een grote overschrijding van de streefwaarden (bijvoorbeeld een factor 4), dan is allerminst zeker dat dit met eenvoudige bouwkundige maatregelen kan worden opgelost. In dat geval is het verstandig de uitvoering van het trillingsonderzoek naar mogelijke maatregelen en hun trillingsreducerend effect niet pas uit te voeren bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit onderzoek kan dan beter eerder uitgevoerd worden ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing anders bestaat de kans dat een planregel wordt opgenomen die niet kan worden nageleefd. Als pas in de fase van de omgevingsvergunning wordt vastgesteld dat niet aan de planregel kan worden voldaan, kan dat leiden tot vertragingen in de bouw, zelfs tot het niet kunnen realiseren van de bouw of het noodgedwongen accepteren van een hogere trillingssterkte dan eigenlijk was bedoeld.
Voorgaande bevindingen hebben aanleiding gegeven een trillingsonderzoek te laten uitvoeren door Caubergh Huygen: rapport "Trillingsonderzoek bouwplan Katoenstraat te Deurne;
prognose trillingen toekomstige situatie " (2 maart 2022, 03450-54049-03). Het onderzoeksrapport is als bijlage 11 bijgevoegd.
Caubergh Huygen concludeert het volgende:
Voor alle woonblokken zijn maatregelen onderzocht waarmee de trillingen worden gereduceerd met maximaal 43%. Deze maatregelen zijn opgenomen in de rapportage en op bijlage 9 'Overzicht maatregelen tegen geluids- en trillingshinder'. In de regels is een voorwaardelijke verplichting (artikel 6.5.2 sub a) opgenomen waarmee de realisatie van de trillingreducerende voorzieningen wordt verplicht.
Met de reductie zoals opgenomen op het overzicht wordt in de dagen avondperiode voldaan aan de SBR-B streefwaardes voor de nieuwe situaties. In de nachtperiode wordt de streefwaarde voor nieuwe situaties overschreden maar wordt wel voldaan aan de SBR-B streefwaarden voor bestaande situaties.
Conform de voorgestelde regels in dit bestemmingsplan (artikel 6.5.2 sub b) kan worden afgeweken van de eis te voldoen aan de SBR-B streefwaarden voor nieuwe situaties mits wordt voldaan aan de SBR-B streefwaarden voor bestaande situaties en alle doelmatige en/ of kosteneffectieve maatregelen om de trillingen verder te reduceren zijn getroffen.
In de rapportage is aangegeven dat aan deze eisen wordt voldaan: De SBR-B streefwaarde voor bestaande situaties wordt niet overschreden en verdere trillingsreducerende maatregelen zijn niet effectief of dusdanig ingrijpend dat ze financieel niet haalbaar zijn binnen het project.
Op grond van de tweede regel die ten aanzien van trillingen is opgenomen, kan worden worden afgeweken van de eerste regel in het bestemmingplan. De te verwachten trillingen in de woningen vormen in dat geval geen beletsel voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Het aspect trilling vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 6.100 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een MER-aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Deze MER-aanmeldnotitie is opgenomen als bijlage 12 bij de toelichting.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
De gemeente Deurne heeft een eigen archeologisch beleid, zoals omschreven in de “Nota archeologische monumentenzorg gemeente Deurne 2008” en vervat in de beleidsstukken “archeologische beleidskaart Deurne” en de “Archeologieverordening Deurne”.
In het kader van het bestemmingsplan Spoorzone is in 2007 al onderzoek gedaan naar de aanwezige archeologische waarde van dit gebied. Tijdens deze veldonderzoeken zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van dit onderzoek is de archeologische waarde voor de locatie bijgesteld naar een lage archeologische verwachtingswaarde.
Op onderstaande afbeelding is zichtbaar dat op de aangepaste archeologische beleidskaart de gronden van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde hebben (groene aanduiding). Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART SPOORZONE
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Het terrein was lange tijd een heideveld. Tegenover de Brakatfabriek (Brabantse Katoenspinnerij) uit 1951 stonden 3 arbeiderswoningen. Terwijl het merendeel van de textielfabrieken in Nederland al veel eerder gestopt is, heeft deze fabriek het productieproces nog tot voor kort kunnen volhouden en een onderdeel hiervan wordt tot op heden voortgezet. Het fabrieksgebouw uit 1951 is in 1967 afgebrand. De huidige opstal(len) hebben geen cultuurhistorische waarde.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.
Stikstofdepositie
Bijlage 13 bevat het stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd door Econsultancy uit Swalmen (rapport 'Onderzoek stikstofdepositie Katoenstraat 6 te Deurne' (24 februari 2023, 5056.005 D4). waarin de gebruiksfase en aanlegfase is beoordeeld. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.
Soortenbescherming
De beoordeling van het plan ten aanzien van de soortenbescherming is uitgevoerd door Econsultancy uit Swalmen: rapport 'Quickscan Wet Natuurbescherming Katoenstraat 6 Deurne' (3 december 2020, 5056.003). Het onderzoeksrapport is als bijlage 14 bijgevoegd.
Econsultancy concludeert dat op basis van onderhavige quickscan voor uitvoering van de plannen duidelijkheid dient te worden verkregen over de eventuele functie van de onderzoekslocatie voor gebouwbewonende vleermuizen. Een aanvullend onderzoek naar vaste rust- en / of voortplantingsplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger wordt noodzakelijk geacht. Dergelijk onderzoek dient uitgevoerd te worden conform het vleermuisprotocol 2021.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming vanwege het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en / of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht voor broedvogels, zoogdieren en amfibieën.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Aanvullend onderzoek vleermuizen
Bijlage 15 bevat het aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd door Econsultancy uit Swalmen (rapport 'Rapportage aanvullend vleermuisonderzoek Katoenstraat (ong.) te Deurne' (30 september 2021, 5056.004 D1).
Econsultancy concludeert het volgende:
Op de onderzoekslocatie bevindt zich aan de zuidzijde een gebouw met een dakpannen dak. Verder is de locatie deels verhard met klinkers. Het overige deel is braakliggend. Naast het gebouw zijn en-kele bomen en struwelen aanwezig. De initiatiefnemer is voornemens het bestaande gebouw te slopen en twaalf woningen en parkeerge-legenheid op de locatie te realiseren.
Resultaten
Tijdens geen van de veldbezoeken zijn invliegende, uitvliegende, zwermende of aantikkende vleer-muizen waargenomen binnen de onderzoekslocatie. Wel werden tijdens zowel de avond- als de och-tend- en paarrondes incidenteel foeragerende en passerende individuen waargenomen, maar deze hadden geen binding met de onderzoekslocatie.
Conclusie
Op basis van de huidige onderzoeksinspanning kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de onderzoekslocatie geen functie heeft als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Verstoring van vleermuizen is op de projectlocatie dan ook niet aan de orde. Wel dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren.
Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.
In de keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van de verharde oppervlakte of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Voor toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 geldt als norm dat er 60 mm berging dient te worden aangelegd in het plangebied. Hierbij dient een gevoeligheidsfactor van 1, ½ of ¼ toepast te worden afhankelijk van de locatie van het projectgebied. Volgens de Keurkaart bedraagt de gevoeligheidsfactor ter plaatse van het projectgebied 1
De gemeente Deurne conformeert zich ten aanzien van het omgaan met hemelwater aan het beleid van het waterschap Aa en Maas, maar heeft in haar Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023 (GRP) aanvullende regels gesteld over watercompensatie bij bouwplannen. Het GRP gaat uit van compensatie voor de volledige verharding bij her- en nieuwbouw. De compensatie-eis is 60 mm per m2 verhard oppervlak.
De gegevens met betrekking tot het watersysteem staan beschreven in de door Kragten uitgevoerde watertoets. De rapportage "Watertoets Ontwikkeling Katoenstraat 6 te Deurne" (24 januari 2023, VKL049) is als bijlage 16.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen,
zoals waterkeringen, waterberging of waterwinning.
Omdat de situatie van het verhard oppervlak ter plaatse van Artofil niet wijzigt is hierna alleen de waterbergingssituatie voor het woningbouwplan berekend.
Door Kragten is een watertoets uitgevoerd waarin is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten in dit ontwikkelingsplan. De rapportage "Watertoets Ontwikkeling Katoenstraat 6 te Deurne" (24 januari 2023, VKL049) is als bijlage 16.
Het totale verhard oppervlak bedraagt 9.380 m². Volgens gemeentelijk beleid mag niet gesaldeerd worden met het bestaande verhard. Er is daarom met het nieuwe verhard de bergingscapaciteit berekend.
Volgens Gemeente Deurne dient de benodigde compensatie voor het verhard oppervlak als volgt berekent te worden: benodigde compensatie (in m3) = verhard oppervlak (in m2) * 0,06 (in m). Hierom dient er circa (9.380 * 0,06 =) 563 m3 water geborgen te worden binnen het plangebied.
Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen zijn zelfs robuuster (minder foutgevoelig) en beter te onderhouden. Dit zorgt voor lagere kosten waardoor dit financieel aantrekkelijker is. Bovengrondse maatregelen nemen echter wel meer ruimte in op het maaiveld. In het volledige projectgebied is er niet voldoende ruimte voor oppervlakkige waterberging, daarom is er gekozen voor een combinatie tussen oppervlakkige en ondergrondse waterberging.
Daarom wordt voorgesteld om het centrale groene middengebied in te richten als wadi. De wandelpaden en bomen in dit gebied kunnen ook verlaagd worden. In dit gebied is circa 650 m2 beschikbaar. Rekening houdend met taluds van 1:5 en een maaiveldverlaging van 1 m (ruim boven de GHG), kan hier dan circa 390 m3 water geborgen worden.
Hierdoor blijft er een wateropgave van (563 – 390 =) 173 m3 over. Deze wateropgave kan geborgen worden in ondergrondse voorzieningen zoals lava pakketten. Locaties voor ondergrondse waterberging zijn bijvoorbeeld onder parkeerplaatsen (zie onderstaande afbeelding).
INDICATIE RUIMTEBESLAG WATERBERGING
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering van de Katoenstraat geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.
Er is tussentijds een uitgebreidere watertoets uitgevoerd waarin de opmerkingen van het Waterschap op eerder opgestelde waterparagraaf zijn verwerkt.
Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Bedrijf (artikel 3 )
Binnen het plangebied is tevens de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn enkel bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 2.
Groen (artikel 4 )
De bestemming ‘Groen’ is toegekend aan het centrale groene plein binnen het plangebied. De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, ondergeschikte paden en verhardingen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen.
Verkeer (artikel 5 )
De hoofdwegen, langzaamverkeerverbindingen, alsmede parkeervoorzieningen binnen het plangebied hebben de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen toegestaan. Hierdoor is een uitwisselbaarheid mogelijk voor de daadwerkelijke inrichting van de openbare ruimte.
Woongebied (artikel 6 )
Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook wegen, paden en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan.
In de bouwregels is bepaald dat het bouwen van nieuwe woningen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij het aantal nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan aangeduid. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%.
In de regels is een bijgebouwenregeling opgenomen. In de gebruiksregels zijn regels opgenomen voor aan-huis-verbonden beroepen en is aangegeven onder welke voorwaarden het bevoegd gezag een aan-huis-verbonden bedrijf of een internetwinkel kan toestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 8)
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor de overschrijding van bouwgrenzen en besluit(sub)vlakgrenzen. Daarnaast is bepaald dat, als bestaande
egaal gerealiseerde) maten meer of minder bedragen dan in de gebiedsregels is aangegeven, deze maten als maximale of minimale maat mogen worden aangehouden.
Algemene gebruiksregels (artikel 9)
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt en zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, voor bed & breakfastvoorzieningen en voor kamerverhuur en logies. Daarnaast is een regeling opgenomen voor het parkeren.
Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
In de algemene afwijkingsregels is aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken kan verlenen. Het betreft beperkte afwijkingen van de regels van de beheersverordening.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is ook de omgeving betrokken. In het kader van het bestemmingsplan 'Katoenstraat 6, Deurne' hebben reeds gesprekken plaatsgevonden met de omgeving. In bijlage 17 is het verslag van de bijeenkomst op 21 mei 2022 opgenomen. Uit deze bijeenkomst is naar voren gekomen dat de omwonenden aan geven dat het nu al druk is met parkeren in de straat en ze verwachten dat dit door de nieuwbouw nog erger zal worden. Ze vragen hier aandacht voor. Verder vinden ze het een mooi plan en zijn blij dat de locatie ingevuld wordt.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. Er is een reactie ontvangen van Waterschap Aa en Maas en de Provincie.
De Provincie heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Waterschap Aa en Maas heeft enkele (tekstuele) opmerkingen gemaakt welke zijn verwerkt in dit plan. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de borging van de aanleg en instandhouding van de waterberging binnen het plangebied.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter visie gelegd. De beantwoording van de ingekomen zienswijzen wordt ter zijner tijd opgenomen als bijlage.
Het ontwerpbestemmingsplan is ongewijzigd/gewijzigd vastgesteld op xxx.