direct naar inhoud van 4.5 Flora en fauna
Plan: Zuidelijke Omlegging
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201013-CO02

4.5 Flora en fauna

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van ARCADIS "Zuidelijke omlegging Deurne - onderzoeken ten behoeve wijziging bestemmingsplan" van 9 oktober 2008, nr. 073949608:0.12, dat als externe bijlage is bijgevoegd. Daarnaast zijn de onderzoeksrapportages van Mertens als externe bijlage bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied liggen géén wettelijk beschermde natuurgebieden vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 of de Vogel- en Habitatrichtlijn. Een verdere beoordeling van effecten in relatie tot de Natuurbeschermingswet 1998 en de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt daarom niet noodzakelijk geacht.


Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de GHS. Het bosgebied Galgenberg, ten zuiden van het tracé, is wel onderdeel van de GHS. Dit gebied wordt niet doorsneden door het tracé. De voorgenomen ontwikkeling heeft dus geen ruimtebeslag van dit deel van de GHS tot gevolg. Gezien de afstand van het tracé tot het bosgebied (minimaal 700 meter) zijn externe effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de GHS uit te sluiten.


Soortenbescherming: Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal planten- en diersoorten (waaronder vrijwel alle gewervelde dieren en een aantal planten). Deze mogen onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust worden. Verontrusten heeft niet alleen betrekking op individuen, maar geldt ook voor het leefgebied. Hierbij moet gedacht worden aan o.a. vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen en in het geval van vleermuizen aan vliegroutes. In artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet is opgenomen welke handelingen niet toegestaan zijn. De voorgenomen ruimtelijke ingrepen kunnen in sommige situaties strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. In sommige gevallen is het overigens mogelijk het plan zo uit te voeren, dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen niet aan de orde is. Wanneer dit echter niet mogelijk blijkt te zijn, moet een ontheffing aangevraagd worden, die alleen onder bepaalde voorwaarden kan worden verstrekt. Tevens dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (de algemene zorgplicht).

Flora

Op het tracé komen geen beschermde plantensoorten voor. Het gebied heeft een intensief agrarisch karakter waardoor het floristisch niet waardevol is. Effecten op beschermde plantensoorten zijn dan ook niet aanwezig.


Broedvogels

Op het tracé komen diverse broedvogelsoorten voor. Verstoring van broedende vogels is verboden. Hier wordt ook geen ontheffing voor verleend. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen (jaarrond in gebruik zijnde nesten) van broedvogels aangetroffen (Mertens, 2008).


Vleermuizen

Een deel van het tracé wordt gebruikt door de Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Grootoorvleermuis en Rosse vleermuis als foerageergebied (alle tabel 3 AMvB). Ook zijn in de omgeving de Watervleermuis en Ruige Dwergvleermuis waargenomen. Vaste verblijfplaatsen op het tracé zijn niet aangetroffen. Bij de keuze van het tracé is rekening gehouden met de in het algemeen bekende nadelen van de aanleg van een weg: kruisen van lijnvormige landschapselementen (bomenrijen), verstoring door verlichting, verwijderen bomen met een verblijfsfunctie, bomen met een verblijfsfunctie in een verkeersrisicozone brengen. Deze algemene nadelen zijn in de planontwikkeling onderkent en waar mogelijk voldoende rekening mee te houden.


Door het kappen van bomen kunnen vliegroutes onderbroken worden waardoor het functioneren van de soort kan worden aangetast. Voor het gekozen tracé blijft die onderbreking beperkt tot enkele bomen (2 tot 4) bij de aansluiting van de Zuidelijke omlegging - Theo van Doesburgstraat en bij de aansluiting op de Molenweyerweg. Op beide locaties wordt met nieuwe opgaande beplanting de doorbreking van het lijnvormige landschapselement opgevangen, zodanig dat de vliegroute wordt geleid en weer veilig wordt geacht (hop-over-principe).


Het toekomstige tracé wordt aan beide zijden voorzien van laanbeplanting (zie ook 6.3 Landschappelijke inpassing in het rapport van Arcadis, Zuidelijke Omlegging Deurne, Onderzoeken ten behoeven van wijziging bestemmingsplan, 9 oktober 2008, én 4.7 van deze toelichting). Deze komen voor wat betreft de vleermuizen ten gunste van de foerageermogelijkheden, met name wanneer gekozen wordt voor boomsoorten die gunstig zijn voor insecten als voedsel voor deze soort. Zo kan ook het ruimtebeslag van het tracé - in perspectief van insectenproductie - worden gecompenseerd of wellicht versterkt. Daarnaast kan deze beplanting dienen als geleiding in vliegroutes voor de vleermuizen. Deze geleidende functie weerhoudt vleermuizen tot het willekeurig oversteken. Ook geeft deze geleiding een goed alternatief voor de noordelijker gelegen bomenrij, die op onderdelen onderbroken is en tot ongecontroleerd oversteken kan leiden.


Verder zal de nieuwe weg beperkt worden voorzien van openbare verlichting, namelijk alleen op de locaties waar sprake is van een oversteek of aansluiting voor fietsers of gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van het meest westelijke deel waar parallel aan de nieuwe weg de (school-)fietsroutes zijn gesitueerd. Dat beperkt ook de lichtverstoring voor deze soort.


Om verstoring voor de vleermuizen tijdens de aanleg van de weg te beperkten, dient niet ná zonsondergang gewerkt te wordt. Ook verdient het voorkeur de hop-over-beplanting in een zo vroeg mogelijk stadium te realiseren tijdens de uitvoeringsfase. Tot slot worden te kappen bomen de nacht daaraan voorafgaand aangelicht, om te voorkomen dat vleermuizen deze boom die nacht kiezen als tijdelijk verblijfplaats.


Overige zoogdieren

Langs het tracé komen algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren voor als Bosmuis, Veldmuis en Egel. Door de aanleg werkzaamheden kunnen individuen worden gedood en verstoord. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is echter niet in het geding. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.


Amfibieën

In de omgeving van het tracé komt de streng beschermde Knoflookpad voor (tabel 3 AMvB). De Knoflookpad is een van de meest bedreigde en een zeer zeldzame soort in Nederland. Door de aanleg van de weg worden geen zomer- of winterbiotopen van de soort doorsneden. Wel kan de aanleg van de weg leiden tot doorkruising van migratieroute van poelen naar bossen en uitwisseling tussen de poelen onderling. Het betreft hier een sterk geïsoleerde populatie. Door de nieuwe weg ontstaat er een barrière die verspreiding van de soort belemmerd. Daarom is het wenselijk bij de aanleg van de weg maatregelen te treffen om de barrièrewerking op te heffen (zie de externe bijlage "Beschermingsplan Knoflookpad" (ARCADIS, 9 oktober 2008), pagina 52 en 53).


Daarnaast dient rekening te worden gehouden met werkzaamheden in het najaar. In deze periode gaan knoflookpadden op zoek naar overwinteringsplaatsen. Geschikte biotopen zijn onder andere zandige locaties. Bij werkzaamheden in deze periode dienen zandige locaties afgeschermd te worden met amfibieënrasters om te voorkomen dat knoflookpadden zich hier ingraven. Daarnaast kunnen, indien aanleg mogelijk is, nieuwe poelen en kleine bosstroken helpen bij het versterken van deze kwetsbare populatie. Daarin voorziet het plan “Projectplan Knoflookpad Heieind” (SpellerCo Meerding, 2007) in zuidelijke richting. Deze maatregelen worden in de winter van 2008/2009 uitgevoerd.

Vervolgens heeft een nader onderzoek plaatsgevonden "Onderzoek Knoflookpad Gemeente Deurne 2009", Natuurbalans - Limes Divergens B.V., Nijmegen, 12 oktober 2009". Uit die onderzoeksrapportage blijkt dat er 60 individuele knoflookpadden zijn geregistreerd, waarvan 68% bij het amfibiescherm aan de Heieindseweg en 16% bij het scherm aan de Dolstraat. Een belangrijke migratieroute wordt gevormd door het bosje rond het woonwagenkamp aan de Beukenstraat. De knoflookpadden maken gebruik van een landbiotoop en een waterbiotoop; beide zijn in deze omgeving voorhanden.

Om het gebied te optimaliseren voor de knoflookpad is een maatregelenpakket samengesteld. Dit is uitgewerkt in het rapport "De Zuidelijke Omlegging en de Knoflookpad, Plan van Aanpak Gemeente Deurne", (12 oktober 2009). Hierin is voor de diverse gebieden een streefbeeld opgenomen, waarbij wordt aangegeven óf en welke maatregelen noodzakelijk zijn om dit te bereiken. Tevens is aangegeven welke partijen moeten samenpakken voor een succesvol resultaat. Ten slotte is globaal ingegaan op de kosten en is de status van de maatregel aangegeven. In totaal is voor 11 gebieden een dergelijke opzet uiteengezet.

Het Plan van Aanpak heeft een doorwerking van vele jaren.


Indien bovengenoemde maatregelen uitgevoerd worden en daarmee dus voldaan wordt aan het zorgplichtbeginsel in het kader van de Flora- en Faunawet, zullen er geen verboden overtreden worden in het kader van de Flora- en faunawet, ten nadele van de populatie Knoflookpadden. Een ontheffing wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.


Overige soorten

Op het tracé komen geen andere beschermde soorten voor.