direct naar inhoud van Artikel 7 Wonen
Plan: Zuidelijke Omlegging
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201013-CO02

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, voorzover het betreft bestaande woningen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. tuinen en erven;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
  • a. Het bebouwingspercentage mag ten hoogste 50% bedragen.

7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd voor wonen.
  • b. Herbouw van woningen is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande woningen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels.
  • c. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een bouwperceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder dan 3 meter en niet meer dan 7 meter bedragen.
  • d. De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder dan 3 meter bedragen en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde, niet minder dan 3 meter bedragen.
  • e. De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de breedte van een vrijstaande woning niet minder dan 7 meter mag bedragen.
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen, met dien verstande dat de horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 15 meter mag bedragen.
  • g. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen.
  • h. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 11 meter bedragen.
  • i. Vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • j. Bestaande situaties, die afwijken van bovenstaande bouwregels voor hoofdgebouwen mogen bij herbouw worden gehandhaafd.

7.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Een bijgebouw mag in de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van een bijgebouw dient ten minste 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst.
    Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw.
    Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het bouwperceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • c. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt.
  • d. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het bouwperceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet wordt overschreden, ten hoogste bedragen:
    • 1. 50 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m2;
    • 2. 80 m2 voor bouwpercelen groter dan 250 m2 en kleiner of gelijk aan 500 m2;
    • 3. 110 m2 voor bouwpercelen groter dan 500 m2 en kleiner of gelijk aan 1000 m2;
    • 4. 150 m2 voor bouwpercelen groter dan 1000 m2.
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw, mag niet meer dan 15 meter bedragen, met dien verstande dat deze diepte bij een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 18 meter mag bedragen.
  • g. De goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,20 meter en de bouwhoogte ten hoogste 6,5 meter bedragen. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte ten hoogste 4,5 meter bedragen.
  • h. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of een kap met een dakhelling van niet meer dan 45 graden.

7.2.4 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ondergronds bouwen is toegestaan onder hoofd- en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw ten hoogste 1 meter mag bedragen.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 8 meter bedragen.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
  • d. De bouw van zwembaden is toegestaan.
7.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

  • a. van het bepaalde in 7.2.2 onder i. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    • 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    • 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • b. van het bepaalde in 7.2.2 onder c met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een bouwperceelsgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
  • c. van het bepaalde in 7.2.3 onder b. voor het bouwen van carports mits:
    • 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
    • 2. de afstand tot een bouwperceelsgrens langs de openbare weg ten minste 3 meter bedraagt;
    • 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • d. van het bepaalde in 7.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    • 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,5 meter;
    • 4. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
    • 5. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • e. van het bepaalde in 7.2.3 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt.
  • f. van het bepaalde in 7.2.3 onder c. voor een grotere afstand tot maximaal 2 meter, mits:
    • 1. de afstand tot een bouwperceelsgrens langs de openbare weg ten minste 3 meter bedraagt;
    • 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht.
  • g. van het bepaalde in 7.2.5 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen:
    • 1. op hoeksituaties van wegen, mits gelegen naast het hoofdgebouw, op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, tot ten hoogste 2 meter;
    • 2. mits dit met het oog op geluidsoverlast gewenst is en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad.
7.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
    • 2. het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte.
  • b. Bij woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
    • 1. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
    • 2. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;
    • 3. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
    • 4. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    • 5. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
  • c. Van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, mag de oppervlakte van dierenverblijven of hobbykassen niet meer bedragen dan 30 m2.
7.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

  • a. van het bepaalde in 7.1 het aan huis uitoefenen van een ambachtelijk bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
    • 1. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
    • 2. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;
    • 3. de bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten of bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 of 2;
    • 4. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
    • 5. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    • 6. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling onthefffing verlenen van het bepaalde in artikel 7.4 onder a en een afhankelijke woonruimte toestaan, als:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze vrijstellings ontheffingsregeling schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 2. het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
    • 3. voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en mag de ruimte niet meer dan 80 m2 bedragen;
    • 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

Voorts dient degene aan wie de vrijstelling ontheffing is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, de gemeente onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de vrijstelling ontheffing is verleend.
Burgemeester en wethouders trekken deze vrijstelling ontheffing in indien de afhankelijke woonbehoefde waarvoor de vrijstelling ontheffing is verleend, eindigt.

  • c. van het bepaalde in 7.5 onder b., sub 2. tot maximaal 75 m2, mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel.