|
Aan de Raamschoorseweg 30 te Breda is boerderij Moervliet gevestigd. De locatie ligt ten zuidwesten van Breda, in de bijzondere omgeving van De Rith. Momenteel wordt er vanuit de locatie een biologisch landbouwbedrijf met zorgtak geëxploiteerd. Dit bedrijf zal langzamerhand worden beëindigd, waardoor het nu de hoogste tijd is om een nieuwe invulling te vinden voor deze unieke locatie in het buitengebied van Breda.
Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Raamschoorseweg 30 een opleidingsinstituut voor veterinaire natuurgeneeskundigen te vestigen. Dit bedrijf, Stichting Silverlinde, is momenteel op een andere locatie in Breda gevestigd maar zal per september 2024 moeten vertrekken. Aangezien de locatie Raamschoorseweg 30 in eigendom is van de familie van initiatiefnemer, is het voornemen om de Raamschoorseweg 30 te transformeren tot een kleinschalige maar dynamische locatie met het opleidingsinstituut als hoofdtak, met daaromheen diverse nevenfuncties. Dit is in verwevenheid met de omgeving. Daarbij kan het unieke cultuurhistorische karakter van boerderij Moervliet behouden blijven.
De Raamschoorseweg 30a is middels een vergunning in 2007 afgesplitst van de Raamschoorseweg 30, de vergunning hiertoe is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan. De woning en de gronden behorende bij de Raamschoorseweg 30a zijn in particulier gebruik, maar behoren planologisch nog wel tot hetzelfde agrarische bedrijf van de Raamschoorseweg 30. Het voornemens is dan ook om de splitsing van dit object met bijbehorende gronden nu ook planologisch op de juiste manier te regelen.
Binnen het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 heeft de Raamschoorseweg 30 en 30a de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ en een bouwvlak. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk de gewenste activiteiten uit te voeren. Derhalve zal de bestemming moeten worden veranderd. Binnen het vigerend bestemmingsplan zijn daar geen mogelijkheden toe.
Initiatiefnemer heeft middels een initiatiefplan de gemeente Breda verzocht tot medewerking voor het vestigen van de gevraagde functies op locatie. Per brief heeft de gemeente Breda op 8 augustus 2022 aangegeven een positieve grondhouding aan te nemen over het verzoek. De gemeente Breda stelt daarbij dat de bestemming op de locatie gewijzigd dient te worden naar ‘Wonen’ voor zowel de woning aan Raamschoorseweg 30 en Raamschoorseweg 30a. Ter plaatse van de schuur en het bijbehorende terrein en gronden aan de Raamschoorseweg 30 wordt een aanduiding opgenomen voor de vestiging van Stichting Silverlinde en de nevenactiviteiten.
Om de ontwikkeling juridisch/planologisch mogelijk te kunnen maken is gekozen voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan.
De planlocatie ligt aan de Raamschoorseweg. De planlocatie ligt in het buitengebied van de gemeente Breda, ten zuidwesten van de stad in het gebied De Rith. De linker helft van de locatie betreft de boerderij Raamschoorseweg 30, kadastraal bekend als PCH, sectie M met nummer 1897. Aangrenzend aan dit boederij-gedeelte ligt circa 2 hectare landbouwgrond. Aan de rechter zijde van de planlocatie is het woonhuis van Raamschoorseweg 30a gesitueerd. Dit gedeelte is kadastraal bekend als PCH, sectie M met nummer 2093.
Figuur 1: Planlocatie Raamschoorseweg 30 en 30a te Breda
Figuur 2: Uitsnede topografische kaart met de planlocatie
Op de planlocatie is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juli 2017. Na uitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan op 12 juni 2019 onherroepelijk geworden.
De planlocatie heeft in het vigerend bestemmingsplan de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’, de gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ en gedeeltelijk de gebiedsaanduidingen ‘wetgevingzone – zoekgebied behoud en herstel van watersystemen’ en ‘wetgevingzone – zoekgebied ecologische verbindingszone’.
Figuur 3: Uitsnede planverbeelding, bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013
Het plan ‘Buitengebied Zuid 2013, Raamschoorseweg 30 en 30a’ is vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld met een toelichting. Het voorliggend plan vormt het planologisch kader voor de omzetting van een agrarisch bedrijf tot één woonbestemming en één woonbestemming met specifieke functie in de schuur en aanpalende gronden voor de vestiging van Stichting Silverlinde.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van de planlocatie, waarbij onder andere de ruimtelijke en functionele structuur wordt beschreven.
In hoofdstuk 3 van de toelichting wordt het vigerende beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven dat voor ontwikkeling van de planlocatie relevant is.
Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de uitgangspunten en randvoorwaarden, die van belang zijn voor de ontwikkeling van de planlocatie. In hoofdstuk 5 worden onder andere de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van water, natuur, luchtkwaliteit, archeologie en bodem beschreven.
De juridische aspecten komen in hoofdstuk 6 aan bod. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
In dit hoofdstuk zijn de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van de planlocatie uiteengezet.
Het plangebied ligt aan de Raamschoorseweg 30 en 30a, ten zuidwesten van de stad Breda. De Raamschoorseweg betreft een weg in het buitengebied van Breda, voormalig uitmakende van de gemeente Princenhage. De weg verbind diverse kleinere straten met elkaar in het gebied De Rith. Ten oosten van de Raamschoorseweg is de snelweg A16 gesitueerd. Ten zuidoosten ligt het dorp Effen.
Het plangebied ligt in het gebied De Rith. De Rith is een kleinschalig en afwisselend gebied met diverse natuur- en landschapselementen afgewisseld met land- en tuinbouwbedrijven. Boederij Moervliet heeft haar naam te danken aan de naastgelegen turfvaart. Ten zuidoosten van de planlocatie is natuurgebied De Vloeiweide gelegen, onderdeel van Brabants Landschap. Binnen het gebied De Rith zijn diverse cultuurhistorische boederijen en schuren aanwezig, wat dit gebied uniek maakt.
Op de locatie Raamschoorseweg 30 is een boerderij aanwezig. Momenteel wordt op locatie Biologische Boerderij Moervliet geëxploiteerd. Een biologische boerderij waarbij diverse eigengemaakte producten zoals groenten, fruit, eieren en vlees dagelijks worden aangeboden. Tevens wordt er dagbesteding aangeboden voor mensen met een zorgvraag.
Binnen het plangebied is een woonboerderij aanwezig, welke is opgenomen in de lijst van Rijksmonumenten, één bijgebouw behorende bij de woning en één Vlaamse schuur. De woonboerderij, afkomstig uit 1685, is intern gesplitst in twee wooneenheden. De Vlaamse schuur is omstreeks 2009 gebouwd en bepaald samen met de langgevelboerderij het karakter van de locatie. De Vlaamse schuur heeft een oppervlakte van circa 435 m2. Deze gebouwen zijn allen gesitueerd binnen een agrarisch bouwvlak, met een oppervlakte van circa 4.648 m2.
In Figuur 4 zijn enkele foto’s van het plangebied weergegeven. Figuur 5 bevat een situatietekening van het bestaande bouwvlak met daarin de gebouwen.
Figuur 4: Foto’s planlocatie Raamschoorseweg 30 en 30a
Figuur 5: Overzicht planlocatie
Bij het opstellen van een bestemminsplan worden de beleidskaders van het rijk, provincie en gemeente uiteengezet. In het onderhavige plan is het relevante ruimtelijke beleid voor de locatie Raamschoorseweg 30 en 30a te Breda opgenomen.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. In 2012 wordt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk laat de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.
De veranderde behoefte aan wonen en werken legt daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformaties en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
In het SVIR zijn 13 nationale belangen opgenomen, hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.
In de planlocatie zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocatie.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordering (Barro) in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
In het Barro zijn voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijk universele waarde. Binnenkort volgen nog: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
In de planlocatie zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocatie.
Het Nationaal Waterplan (NWP)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Watertoets
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro met het waterschap.
De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer.
De Europese Kaderrichtlijn Water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Daarvoor wordt de Kaderrichtlijn eerst in landelijke wet- en regelgeving omgezet. Momenteel wordt hier hard aan gewerkt. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocatie.
Vanuit Europa is de bescherming van (plant en dier) soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland is de natuurwetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming.
Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben tot doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ’s) aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: “Natura 2000”. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijnen. De planlocatie valt in zijn geheel niet binnen de aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden.
Wet Natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is een 'kaderwet'. Dat betekent dat er alleen algemene principes en verantwoordelijkheden in staan. De details zijn geregeld in een groot aantal algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Sommige bepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn het gevolg van afspraken op internationaal en Europees niveau, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het CITES-verdrag.
Het aspect Flora en Fauna komt in paragraaf 5.4 aan bod.
Erfgoedwet 2016
De sectorale versnippering van de erfgoedwetgeving en de behoefte aan duidelijkheid zijn de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet harmoniseert bestaande wet- en regelgeving, schrapt overbodige regels en legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed zoveel mogelijk bij het erfgoedveld zelf: musea, collectiebeheerders, archeologen, eigenaren en overheden. Daarmee spreekt de Minister van OCW het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Breda de archeologische en cultuurhistorische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke archeologiekaart en cultuurhistorische waarden kaart op te stellen samen met het gemeentelijk beleid ‘Grondstof voor de toekomst’. Deze vormen samen het beleidsinstrumentarium dat als onderlegger voor elk bestemmingsplan geldt.
Het gemeentelijk erfgoedbeleid wordt behandeld in paragraaf 3.4.2.
Op 14 december 2018 stelde Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vast. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet, welke naar verwachting in 2024 in werking zal treden. De Brabantse Omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Er wordt vanuit meerdere invalshoeken gekeken naar een ontwikkeling door de provincie:
In de omgevingsvisie is één basisopgave benoemd: het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn er vier hoofdopgaven benoemd:
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan.
In 2024 treedt de Omgevingswet naar verwachting in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Dit zijn de:
De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening op 25 oktober 2019 vastgesteld. De Interim omgevingsverordening geldt tot dat de Omgevingswet in werking treedt, vanaf dat moment geldt de Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant. Vanwege het uitstel van de Omgevingswet naar 2024, kan ook de Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant nog niet in werking treden.
In de Interim omgevingsverordening zijn al veel wijzigingen vanuit de Omgevingsvisie doorgevoerd. Nu de inwerkingtreding van de Omgevingswet is uitgesteld, stellen Gedeputeerde Staten voor om een aantal urgente onderwerpen die in de Omgevingsverordening zijn opgenomen, alvast via een wijziging van de Interim omgevingsverordening in werking te laten treden. De omgevingsverordening treedt gelijk met de Omgevingswet naar verwachting in 2024 in werking. Voor onderhavig bestemmingsplan wordt nu uitgegaan van de Interim omgevingsverordening regels geconsolideerd 21-03-2023.
Figuur 6: Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
In figuur 6 is de uitsnede van de kaart behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant weergeven. Uit figuur 6 blijkt dat de planlocatie is gelegen in het ‘Landelijk gebied’ met daarbij de aanduiding ‘Groenblauwe mantel’. Over de locatie liggen tevens de aanduidingen ‘Beperkingen veehouderij’ en gedeeltelijk de aanduiding ‘Behoud en herstel van watersystemen’.
Landelijk gebied, Groenblauwe mantel
Binnen de afdeling ‘Vitaal platteland’ zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied. In het landelijk gebied biedt de provincie mogelijkheden aan de gemeente voor het stimuleren van het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Het landelijk gebied omvat een onderverdeling in de sub zones ‘Gemengd landelijk gebied’ en ‘Groenblauwe mantel’. In veel gevallen bestaan er voor beide zones gelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In die gevallen wordt gesproken over ‘Landelijk gebied’. Alleen als het nodig is onderscheid te maken, wordt in de betreffende regel gesproken over de subzones.
Een locatie die is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Daarnaast is de groenblauwe mantel gericht op de bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Het beleid is er op gericht om het buitengebied te beschermen en terughoudend om te gaan met extra bouw- en gebruiksmogelijkheden in het buitengebied. Een uitzondering hierop wordt gemaakt wanneer een ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare kwaliteitsverbetering. Overwogen dient te worden of de gevraagde functies zal leiden tot een intensiever gebruik.
De gemeente Breda heeft het bestemmingsplan in het kader van het initiatiefplan voorbesproken met de provincie. De gemeente heeft in de reactie op het initiatiefplan aangegeven dat de agrarische bestemming met bouwvlak gewijzigd dient te worden in ‘Wonen’. Dit geldt voor beide woningen aanwezig in de boerderij (Rijksmonument), maar ook voor alle overige gronden welke momenteel nog deel uitmaken van het agrarische bouwvlak. De woningen blijven daarmee bewoonbaar voor de huidige bewoners. Een woonfunctie leidt niet tot een intensiever gebruik dan de huidige agrarische functies.
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:
Een bestemmingsplan kan bij een bestaande woning de vestiging van een andere functie toelaten, als:
In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
Het plangebied bevat twee wooneenheden, gesplitst binnen het bestaande rijksmonument de boerderijwoning. De Raamschoorseweg 30a is middels een vergunning in 2007 afgesplitst van de Raamschoorseweg 30. De vergunning is toegevoegd aan de bijlage van dit bestemmingsplan. In die vergunning zijn ook de adviezen van de gemeentelijke monumentencommissie, het advies van het rijk en de provincie opgenomen. De woning en de gronden behorende bij de Raamschoorseweg 30a zijn in particulier gebruik, maar behoren planologisch nog wel tot hetzelfde agrarische bedrijf van de Raamschoorseweg 30. Het voornemens is dan ook om de splitsing van dit object met bijbehorende gronden nu ook planologisch op de juiste manier te regelen. Alsmede dat de woning aan de Raamschoorseweg 30a ook dient te worden omgezet naar een burgerwoning, zodat deze bewoond kan worden door derden. Beide woningen worden vanuit het agrarische bouwvlak omgezet naar woonbestemming. Het blijft één woonbestemmingsvlak, met een bouwvlak rondom de woonboerderij. Daarbij wordt specifiek aangeduid dat er twee wooneenheden aanwezig mogen zijn. Ter plaatse van het bouwvlak rondom de vlaamse schuur wordt opgenomen dat er geen woonfunctie is toegestaan. Op beide locaties is geen sprake van overtollige bebouwing. Ten opzichte van de feitelijke bestaande situatie vindt er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats. De omzetting tot woonbestemming met daarbij het behoud van de twee wooneenheden in de monumentale woonboerderij past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
In beginsel is het opleidingsinstituut te typeren als een maatschappelijke voorziening zijnde een ‘niet agrarische functie in landelijk gebied’. Conform de Interim omgevingsverordening betreft de vestiging van het opleidingsinstituut dan ook de vestiging van een ‘niet-agrarische functie in landelijk gebied’.
De vestiging van een niet-agrarische functie is op locatie mogelijk, als het past binnen de ontwikkelingsrichting van dat gebied. Dat het initiatief passend is binnen de omgeving is omschreven binnen de toetsing aan het gemeentelijk VAB-beleid. De hoofdactiviteit zal dan ook passend zijn binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Lid 2
Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
Lid 3
Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
De bestaande Vlaamse Schuur zal in gebruik worden genomen door Stichting Silverlinde met nevenactiviteiten. Dit in samenhang met de aanpalende gronden. De hoofdfunctie van het bedrijf betreft het opleidingsinstituut voor veterinaire natuurgeneeskundigen. Deze functie is te typeren als de vestiging van een niet-agrarische functie in de vorm van maatschappelijke voorziening. Daarnaast zijn er enkele nevenactiviteiten rondom het opleidingsinstituut, namelijk een kleinschalige landbouwtak en veterinaire praktijk. De veterinaire praktijk zal niet direct plaats nemen in de schuur, dit betreft een wat langere termijn ontwikkeling. Deze activiteiten zullen allen plaatsvinden binnen één bouwperceel, namelijk dat van de Raamschoorseweg 30 en 30a. Er is geen sprake van sloop van overtollige bebouwing. Opslag en stalling vindt volledig inpandig plaats.
Aangezien het voornemen volledig binnen het bestaand ruimtebeslag wordt gerealiseerd, waarbij de karakteristieke uitstraling van de boerderij met Vlaamse schuur blijft behouden en de activiteiten aansluiten bij het karakter van het buitengebied en de agrarische sector, wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen de uitgangspunten van de groenblauwe mantel. Tevens voorziet het initiatief in het vastleggen van landschapselementen die passen bij het historische karakter van het boerenerf. Dat het initiatief passend is binnen de omgeving is omschreven binnen de toetsing aan het gemeentelijk VAB-beleid. Juist door mensen in opleiding en cursussen te verwelkomen op aan de Raamschoorseweg 30, zal het unieke karakter van dit stukje buitengebied van Breda meer gewaardeerd worden. Rondom en in de schuur vinden de meeste activiteiten plaats. Dit is dan ook de centrale ontmoetingsplek van de locatie. Ter plaatse van de omliggende gronden heerst een extensief karakter. Het is dan ook niet doelmatig om een dergelijke bedrijfsopzet te vestigen op een bedrijventerrein.
De gemeente vindt het daarbij wel van belang dat er geen verdere groei van deze functies plaats zal vinden, ter bescherming van het extensieve karakter van de omgeving. De stichting heeft geen winstoogmerk en is daarbij niet voornemens om in de toekomst nog verder uit te breiden. Derhalve worden deze specifieke activiteiten vastgelegd met een separate functieaanduiding ter plaatse van de Vlaamse schuur en aanpalende gronden, binnen de woonbestemming. In de regels van het bestemmingsplan wordt specifiek vastgelegd welke activiteiten zijn toegestaan en wat daarbij de gebruiksruimte is. Ten opzichte van de huidige agrarische bestemming zullen de nieuwe functies in totaliteit niet intensiever zijn. Het extra verkeer ten behoeve van het opleidingsinstituut leidt niet tot een dusdanige verkeerstoename dat dit niet via de huidige infrastructuur kan worden afgehandeld, zie hiervoor tevens de beschrijving onder paragraaf 4.3 van deze toelichting.
Gelet op bovenstaande motivering kan worden geconcludeerd dat het vestigen van Stichting Silverlinde met nevenactiviteiten, binnen de Vlaamse schuur met aanpalende gronden, passend is binnen het beleid van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Behoud en herstel van watersystemen
Ter plaatse van de aanduiding ‘Behoud en herstel van watersystemen’ is het beleid gericht op het behoud, beheer en herstel van waardevolle watersystemen. Een bestemmingsplan stelt regels die het oprichten van bebouwing, aanbrengen van verharding en ophogen van gronden beperkt. In het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied wordt rekening gehouden met het behoud van het nabij gelegen watersysteem (turfvaart). Binnen de beschermingszone die in het bestemmingsplan is opgenomen wordt geen nieuwe bebouwing of nieuwe verharding aangebracht. Het initiatief heeft geen negatief effect op behoud, beheer of herstel van het watersysteem.
Beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de aanduiding ‘Beperkingen veehouderij’ is het beleid gericht op een afwaartse beweging van de veehouderij. Het initiatief betreft geen uitbreiding van een veehouderij.
Het initiatief aan de Raamschoorseweg 30 en 30a past binnen het beleid van de Interim omgevingsverordening.
Algemene regels, Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Een plan moet een verantwoording bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en toepassing is gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.
Doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in:
Er wordt gebruik gemaakt van het bestaande perceel en wordt daarmee invulling gegeven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.
De lagenbenadering omvat de effecten op:
In hoofdstuk 5 ‘Milieu en Landschap’ worden effecten op bovenstaande waarden beschreven. Hieruit blijkt dat de relevante waarden op de planlocatie en het gebied niet worden aangetast.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een motivering:
De bedoelde verbetering kan mede betreffen:
Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar “Structuurvisie ruimtelijke ordening” en de “Interim omgevingsverordening” het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Over de uitvoering van kwaliteitsverbetering verdiende het aanbeveling dat regionaal eenduidige afspraken werden gemaakt. Deze regeling is de resultante van het regionale overleg hoe om te gaan met deze kwaliteitsverbetering. De notitie biedt:
In de notitie zijn een drietal categorieën opgesteld:
Categorie
Het initiatief op de planlocatie Raamschoorseweg 30/30a bestaat enerzijds uit de omzetting naar de bestemming ‘Wonen’. Daarbij zal binnen te behouden Vlaamse schuur Stichting Silverlinde zich vestigen. Daarnaast wordt de woonboerderij planologisch gesplitst, wat al jaren gelden middels een bouwvergunning legaal heeft plaatsgevonden. De volgende categorie-onderdelen uit de landschapsinvesteringsregeling van de gemeente Breda zijn daarmee relevant aan de ontwikkeling:
Categorie 1: Vestiging van of splitsing in meerdere wooneenheden in monumentale/karakteristieke/ cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Categorie 2: Wijziging bestemming agrarisch-agrarisch bedrijf (inclusief agrarisch verwant en agrarisch technisch hulpbedrijf) of bedrijf in bestemming Wonen of wonen met VAB aanduiding, of andere bestemming, zoals Horeca, Maatschappelijke Doeleinden of Recreatie, mits het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5000 m², overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt behalve als het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft en maximaal 500 m² voormalige agrarische bedrijfsbebouwing resteert.
In overleg met de gemeente Breda is bepaald dat vanuit een integrale benadering de totale ontwikkeling aan categorie 2 wordt toegerekend.
Indien op het perceel al groenstructuren of landschapselementen bestaan, welke planologisch niet zijn verankerd en die aan de criteria van kwaliteitsverbetering voldoen, mogen deze worden meegeteld, indien deze van toegevoegde waarde zijn voor de landschappelijke inpassing. Aan de randen van het plangebied is dit het geval, echter zijn deze in het verleden aangebracht vanuit een provinciale subsidieregeling. Daarmee kunnen deze elementen niet worden toegerekend voor kwaliteitsverbetering van deze ruimtelijke ontwikkeling.
Landschappelijke inpassing
In bijlage 1 is het landschapsplan toegevoegd aan onderhavig plan. Hierin wordt het beleidskader kwaliteitsverbetering van het landschap beschreven. Daarnaast wordt een motivatie gegeven van de landschappelijke inpassing. Het plan voorziet in de aanplant van de landschapspakketten ‘bossingel’, ‘knip- en scheerhaag’, ‘hoogstam fruitboomgaard’ en ‘bloemrijk grasland’.
Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de regels uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Het RWP is op 22 december 2021 in werking getreden en geldt voor de periode van 2022 tot en met 2027.
Doel van het RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
In hoofdstuk 5 is de ontwikkeling getoetst aan de diverse landschappelijke en milieukundige aspecten.
Op 21 oktober 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 vastgesteld. Hierin worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven beschreven waar de gemeente voor staat. Met de visie wordt perspectief geboden voor grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie luidt: ‘Breda is grenzeloos, groen en gastvrij. Dit brengt ons samen. Dit maakt Breda sterk en veerkrachtig.’ Op basis van deze ambitie worden de doelstellingen en opgaven nader uitgewerkt.
VAB-beleid (Vrijkomende Agrarische Bebouwing)
We voorzien dat steeds meer agrarische bedrijven in het buitengebied hun bedrijf beëindigen of gronden en opstallen anders willen benutten. Met het VAB-beleid bieden we deze agrariërs een perspectief en zien we ook kansen om de omgevingskwaliteiten in het buitengebied te versterken. Dit doen we door middel van een methodiek die beschrijft hoe we omgaan met vrijkomende agrarische bebouwing (en erven). Het wordt gebruikt als instrument in het gesprek met initiatiefnemers over de ontwikkelkansen die passen bij het landschap maar ook bij de opgaven voor het buitengebied. De methodiek geeft de initiatiefnemer inzicht in de mogelijkheden op de locatie en beschrijft het proces wat hierbij noodzakelijk is. Het VAB-beleid richt zich uitsluitend op de mogelijkheden voor (agrarische) bedrijfslocaties. De Omgevingsvisie is leidend voor de ontwikkelkansen van onbebouwde gronden. Het VAB-beleid is separaat vastgesteld.
Behoud cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Bij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, van belang voor de belevingswaarde van het buitengebied, denken wij actief mee over mogelijkheden zoals woningsplitsing, functieverandering etc. om op die manier ons erfgoed te behouden voor de toekomst.
Beoordeling
Het onderhavig initiatief op de planlocatie is om de huidige bestemming om te zetten naar de bestemming ‘Wonen’, waarbij er twee wooneenheden (bestaand) planologisch worden vastgelegd in de bestaande langgevelboerderij. Deze langgevelboerderij is een Rijksmonument. Hiermee is behoud van cultuurhistorische waardevolle bebouwing gewaarborgd. Binnen de bestaande Vlaamse Schuur wordt met een separate functieaanduiding de vestiging van het opleidingsinstituut met nevenactiviteiten mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een nieuwe invulling voor een VAB-locatie gevonden, wat bijdraagt aan de kwaliteit van het ensemble op locatie en de leefbaarheid in de omgeving. Juist door deze functies separaat te bestemmen binnen een woonbestemming, blijft de kleinschaligheid en het extensieve karakter behouden. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie Breda 2040.
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Archeologie
In het plangebied is sprake van een hoge archeologische verwachting conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda. Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Erfgoedwet 2016 en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen, met bijbehorende vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 30 cm -Mv.
Figuur 7: Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 1
Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing. Het voorliggende plan heeft betrekking op het wijzigen van de agrarische bestemming en niet op de dubbelbestemming ten aanzien van archeologie. Op de planlocatie vinden naar aanleiding van het wijzigingen van de bestemming geen grondroerende activiteiten plaats. Het plan voorziet tevens niet in de bouw van nieuwe bouwwerken boven de grenswaarde. De bestaande Vlaamse schuur wordt inpandig van indeling gewijzigd. Deze inpandige wijziging zal met zekerheid niet dieper gaan dan 30 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van 100 m2. Bij de wijziging op locatie zal dan ook voldaan worden aan de vrijstellingsgrenzen. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning kan, doordat de dubbelbestemming voor archeologie van kracht blijft, nogmaals getoetst worden aan de vrijstellingsgrens. Het aspect archeologie staat het voorgenomen initiatief niet in de weg. gerealiseerd. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.
Historische geografie en gebouwd erfgoed
Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda.
Figuur 8: Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 2
Op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 heeft het plangebied een hoge waardering en maakt onderdeel uit van het zandlandschap De Rith. De woonboerderij betreft een Rijksmonument en is beschermd op grond van de Erfgoedwet. Bij een hoge waardering voor wat betreft het landschap is behoud het uitgangspunt. Alleen wanneer het belang van een wijziging (of sloop) zwaarder weegt dan het belang van behoud, worden wijzigingen toegestaan. Bij een wijziging dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.
Aan de bestaande woonboerderij worden geen wijzingen aangebracht. De woning is jaren geleden middels een bouwvergunning gesplitst in twee wooneenheden. Dit wordt met dit bestemmingsplan planologisch vastgelegd.
In de Vlaamse schuur (omstreeks 2009 gebouwd) met aanpalende gronden zal Stichting Silverlinde worden gevestigd. Hiervoor worden binnen de schuur inpandig bouwkundige wijzigingen aangebracht. De inrichting van het terrein en de schuur leidt niet tot een beeldbepalende aantasting waarbij het cultuurhistorische karakter wordt geschaad. Met het ontwerp van het landschapsplan is rekening gehouden met beplantingskenmerken van een boerenerf in het buitengebied. Binnen en aan de rand van het plangebied wordt voorzien in knip- en scheerhagen als afscheiding van het terrein, alsmede een fruitboomgaard. Aan de achterzijde wordt een bossingel versterkt. Deze elementen zijn onlosmakelijk verbonden met een boerenerf en is een verrijking voor de biodiversiteit. De inrichting van het plangebied draagt bij landschappelijke kwaliteit. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de historische geografie van de omgeving.
Gelet op de schaal van onderhavige ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het gebied. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de historische geografie van de omgeving.
De transformatie van het landelijke gebied en vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) is een groeiende uitdaging. Het leidt bij agrariërs meer en meer tot de vraag naar de mogelijkheden van transitie van hun erf, omdat ze hun huidige agrarische activiteiten stoppen, andere activiteiten willen ontplooien of het erf willen verkopen aan derden. De huidige trends en opgaven bieden ook nieuwe kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing en erven.
De gemeente Breda heeft de ambitie om de vragen die uit deze vrijkomende agrarische bebouwing ontstaan op passende wijze te beantwoorden en mee te denken in de ontwikkelopgaven voor boerenerven. Om dit te bewerkstelligen heeft de gemeente Breda in haar vergadering van 14-10-2021 het Beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing vastgesteld. Dit beleid vormt een procesbouwsteen, om samen met de initiatiefnemer of eigenaar te komen tot een gedragen ontwikkeling van vrijkomende agrarische bebouwing en erf.
Deze bouwsteen betreft de erven van agrarische bedrijven met nadruk op de bebouwing. Agrarisch land, zoals akker- en weideland, valt niet onder de aandacht van de bouwsteen. De methode spitst zich toe op transitie van het erf, hergebruik van de bestaande bebouwing, verwijderen van bebouwd oppervlak of deels vervangen van agrarische bebouwing. De methode is dus van toepassing op een agrarisch bedrijf dat stopt of een bedrijf dat verandert van bedrijfsvoering. De methode is gekoppeld aan een 6-tal vragen.
In het initiatiefplan wat is behandeld in de intaketafel van de gemeente is uitgebreid getoetst aan de stapstenen. De gemeente heeft mede op basis van deze stapstenen bepaald dat ze een positieve grondhouding innemen wat betreft het verzoek. Hieronder wordt kort ingegaan op de beantwoording van deze 6-tal vragen.
Figuur 9: VAB-zone 2
De planlocatie is gelegen in VAB-zone 2. Eerder in deze toelichting is beschreven welke activiteiten wenselijk zijn bij de herontwikkeling van Raamschoorseweg 30. Hieronder volgt de set met bijbehorende functie-fiches, waarbij twee functies zelf zijn toegevoegd als aanvulling op de bestaande set voor zone 2:
Zoals in dit bestemmingsplan omschreven is het opleidingsinstituut in veterinaire natuurgeneeskunde de hoofdactiviteit en daarmee de kostendrager van de gehele bedrijfslocatie. Dit opleidingsconcept bewijst zich al jaren als een stabiele inkomstenbron en drijfveer achter Stichting Silverlinde. Aan de Raamschoorseweg 30 kan de Vlaamse schuur worden ingericht voor dit opleidingsinstituut.
De overige activiteiten, te weten:
vormen samen het takenpakket aan nevenactiviteiten aan de Raamschoorseweg 30. Met deze nevenactiviteiten kunnen ook de omliggende (landbouw)gronden worden ingericht vanuit het totaalconcept. Hierbij kan ook een meerwaarde worden geleverd op landschappelijk, ecologisch en waterhuishoudkundig niveau. Daarmee kan de gehele transitie van het erf bijdragen aan de ontwikkeling van de omgeving. Niet alle nevenactiviteiten zullen gelijktijdig op de locatie worden ingericht.
Het concept van Stichting Silverlinde heeft zich al jarenlang bewezen, op een locatie binnen de gemeente Breda die te vergelijken is met de planlocatie aan de Raamschoorseweg 30. Stichting Silverlinde ligt momenteel binnen VAB-zone 1 (beperkte mogelijkheden) en zal zich dus gaan vestigen aan de Raamschoorseweg 30 in VAB-zone 2. Binnen VAB-zone 2 is een breder pakket aan initiatieven mogelijk. De stichting is daarmee met deze nieuwe locatie beter op haar plaats op deze nieuwe locatie.
In dit bestemmingsplan is nadere informatie gegeven over de bestaande situatie, is een toelichting van de beoogde situatie opgenomen en is ook een toetsing uitgevoerd aan het gemeentelijk en provinciaal beleid. Gelet op het feit dat Stichting Silverlinde al jarenlang bestaat, er ten behoeve van de vestiging geen grootschalige bouw- of sloopwerkzaamheden hoeven te worden uitgevoerd en er een ‘levende’ onderneming met hoofdtak en diverse kleinschalige functies wordt gecreëerd, maakt het dat de voorgestelde herontwikkeling als kansrijk plan kan worden aangemerkt. Een uitgewerkte inrichtingstekening met landschappelijk inpassingsplan maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Alle stappen conform het Beleid vrijkomende agrarische bebouwing zijn doorlopen. Zoals eerder in dit bestemmingsplan is toegelicht heeft het intaketeam positief geoordeeld over het initiatiefplan. De gemeente heeft initiatiefnemer nu uitgenodigd om te starten met het reguliere planologische traject, wat tot dit bestemmingsplan heeft geleidt.
De exploitanten van het biologisch landbouwbedrijf naderen de pensioengerechtigde leeftijd, waardoor ze voornemens zijn om af te bouwen. Uiteindelijk zal het huidige biologische landbouwbedrijf worden beëindigd. Initiatiefnemer en tevens eigenaar van de locatie heeft jarenlang deze locatie verhuurd aan de huidige exploitanten van het landbouwbedrijf. Omdat dit dus wordt afgebouwd en uiteindelijk wordt beëindigd, is initiatiefnemer voornemens een nieuwe invulling voor de locatie te vinden. Gelet op de relatief nieuwe status van de Vlaamse schuur en de unieke locatie is het niet wenselijk dat de locatie leeg komt te staan. De unieke ligging van de locatie vraagt om een invulling met meerwaarde en passend binnen het karakter van de omgeving.
De dochter van de eigenaar van de locatie is werkzaam voor Stichting Silverlinde. Silverlinde is een organisatie die zich toelegt op het verspreiden en inzetten van veterinaire natuurgeneeskundige inzichten en expertise. Stichting Silverlinde bestaat al meer dan 30 jaar en is momenteel gevestigd op een andere locatie in de gemeente Breda. Het opleidingsinstituut zal daar op korte termijn vertrekken. Verder beschikt Silverlinde over een praktijk waarbij de reguliere en natuurgeneeskundige veterinaire kennis samenkomt. Kleine huisdieren, paarden en landbouwhuisdieren zijn hier welkom. De huidige veterinaire praktijk zal de komende periode nog gevestigd blijven op de huidige locatie, de verplaatsing naar de Raamschoorseweg 30 betreft dan ook een langere termijn project. Gelet op de eigendomsstatus en het vrijkomen van de unieke locatie, biedt het een uitgelezen kans om een nieuwe locatie van Silverlinde te vestigen aan de Raamschoorseweg 30.
Naast de vestiging van Stichting Silverlinde is het ook wenselijk dat de huidige bewoners en exploitanten van het biologisch landbouwbedrijf Moervliet nog wat kleinschalige landbouw kunnen blijven bedrijven. De bewoners blijven namelijk nog enkele jaren woonachtig op de locatie. De woning is en blijft in eigendom van initiatiefnemers. Zoals benoemd bouwen ze dit bedrijf langzamerhand af en zal de landbouwtak op locatie dan ook in steeds kleinere vorm aanwezig zijn. Stichting Silverlinde werkt ook met kruiden en biedt dit ook als product in verschillende vormen aan. Het verbouwen van kruiden zal dan ook op kleinschalige wijze plaats gaan vinden vanaf de landbouwgronden aansluitend aan Raamschoorseweg 30.
Tevens dient te worden opgemerkt dat de woning aan Raamschoorseweg 30a is gesplitst van de woning aan Raamschoorseweg 30. Ook de gronden rondom deze woning, alsmede de grond waarop het bijgebouw is gesitueerd, hebben eigen kadastrale percelen. Dit geheel aan de Raamschoorseweg 30a maakt dan ook geen onderdeel meer uit van het eigendom behorende bij Raamschoorseweg 30. De splitsing heeft in 2007 plaatsgevonden middels de aanvraag van een bouwvergunning bij uw gemeente. De woning en de gronden behorende bij de Raamschoorseweg 30a zijn in particulier gebruik, maar behoren planologisch nog wel tot hetzelfde agrarische bedrijf van de Raamschoorseweg 30. Het voornemens is dan ook om de splitsing van dit object met bijbehorende gronden nu ook planologisch op de juiste manier te regelen.
Stichting Silverlinde is een kleinschalig opleidingsinstituut. Het instituut bestaat sinds 1998. Stichting Silverlinde richt zich op de opleiding van "veterinair natuurgeneeskundig diertherapeuten" en "klassiek homeopathen voor dieren". Deze opleidingen worden in deeltijd gegeven en de duur is afhankelijk van het gekozen traject 3 of 4 jaar. De studenten hebben, afhankelijk van de gekozen opleiding, 1 volle vaste dag per week les of om de week 1 volle vaste dag les. Silverlinde heeft gemiddeld 100 studenten over de verschillende jaargangen en opleidingen verspreid. Daarnaast worden er korte workshops en cursussen aangeboden, allemaal op natuurgeneeskundig gebied voor dieren. Deze cursussen duren 1 à 2 dagen. Binnen de huidige eerstejaars zijn er verdeeld over de opleidingen een 40-tal studenten. Dit duidt de stabiliteit en continuering van het instituut aan.
Momenteel verzorgt de stichting 6 dagen per week van 9 tot 16.00u opleidingen/cursussen, schoolvakanties uitgesloten. In de toekomst werken ze graag toe naar 4 vaste dagen per week maandag, dinsdag, donderdag, vrijdag. Zaterdag incidenteel, bijv. informatieve bijeenkomsten of korte workshops.
Binnen de opleidingen en cursussen staan de dieren centraal. Er zijn met regelmaat
eigenaren met hun dier tijdens de lessen aanwezig. Dit betreffen gezelschapsdieren
maar ook landbouwdieren. Derhalve is het voor de opleidingen essentieel om in het
buitengebied te zijn gehuisvest. Daarnaast zijn ze voornemens om hobbymatig wat dieren
te huisvesten. Het opleidingsinstituut is de beoogde hoofdactiviteit op locatie welke
ook op het meest korte termijn gerealiseerd zal gaan worden.
De stichting heeft 3 medewerkers op de loonlijst, variërend van 18 tot 32 uur per week. Zij verrichten voornamelijk administratieve handelingen en geven les. Tevens zijn er zo'n 20-tal ZZP’ers betrokken in het geven van lessen aan het instituut. Deze ZZP’ers hebben geen kantoorruimte nodig.
Allereerst dient te worden aangegeven dat het agrarische bouwvlak wordt omgezet naar de bestemming ‘Wonen’. Hierbinnen vallen beide locaties, dus Raamschoorseweg 30 en Raamschoorseweg 30a. Het woonbestemmingsvlak heeft daarbij een oppervlakte van circa 4.205 m2.
De monumentale woonboerderij zal ongewijzigd blijven gehandhaafd. Dit blijven dus twee wooneenheden, zoals legaal aanwezig. Rondom de woonboerderij wordt een bouwvlak ingetekend, waarbij specifiek wordt opgenomen dat hierin twee wooneenheden zijn toegestaan. Bij de woning aan de Raamschoorseweg 30 wordt 65 m2 aan bijgebouwen behorende bij de woning toegestaan, bij de woning aan de Raamschoorseweg 30a betreft dit 70 m2 bijgebouwen behorende bij de woning. Daarmee kunnen de bewoners van beide wooneenheden beschikken over een eigen privé bijgebouw, zonder dat er nog extra bebouwingsmogelijkheden richting de toekomst overblijven en zonder dat de Vlaamse Schuur hiervoor hoeft te worden gebruikt.
Met name de Vlaamse schuur en de omliggende gronden zullen naar loop van de tijd de nieuwe invulling krijgen. Stichting Silverlinde is namelijk voornemens de Vlaamse schuur in te richten voor het opleidingsinstituut met kleinschalige nevenactiviteiten. Tevens zullen er half-verhardingen worden aangebracht voor parkeervoorzieningen in de nabijheid van de Vlaamse schuur. Ter plaatse van de Vlaamse schuur en aanpalende gronden wordt een separate functieaanduiding opgenomen die de vestiging van Stichting Silverlinde en de nevenactiviteiten toestaat. De 435 m2 die de Vlaamse schuur betreft is de maximale oppervlakte bebouwing voor de uitoefening van het opleidingsinstituut met nevenactivitetien. Daarmee is de kleinschaligheid en het extensieve karakter van deze functies gewaarborgd. Ook rondom de Vlaamse schuur wordt het bouwvlak opgenomen en in de regels wordt geborgd dat het gebouw enkel daar toegestaan is. Een woning wordt hier uitgesloten.
In de Vlaamse schuur met aanpalende gronden is het opleidingsinstituut de hoofdactiviteit. De nevenactiviteiten betreffen de biologische landbouwtak en de veterinaire praktijk (laatst genoemde is een langere termijn project). De Vlaamse Schuur neemt niet toe in oppervlakte en behoud het cultuurhistorische karakter. De gronden buiten het plangebied behouden de agrarische bestemming, waardoor het agrarisch grondgebruik blijft toegestaan. Denk hierbij aan het telen van biologische akkerbouwproducten of een paddock met gras voor het laten grazen van enkele paarden als eigendom en hobby van initiatiefnemer.
Opleidingsinstituut in Vlaamse schuur
Om het opleidingsinstituut op een adequate manier te kunnen exploiteren zal de Vlaamse schuur worden ingedeeld met twee leslokalen, één multifunctionele ruimte welke zal dienen als keuken/kantine met sanitaire ruimtes en één kantoorruimte welke ook kan dienen als aparte spreekruimte.
Voor de opleidingen zijn twee klaslokalen benodigd met voldoende lichtinval en ventilatie. De leslokalen krijgen een oppervlakte van circa 50 m2 en 60 m2.
Voor het vast personeel is het belangrijk dat er werkplekken beschikbaar zijn. Derhalve wordt een kantoor ingericht met een oppervlakte van circa 40 m2. Deze ruimte kan tevens dienen als spreekkamer voor intakes en persoonlijke gesprekken tussen docent en student.
Tot slot zal er een multifunctionele ruimte worden ingericht welke zal dienen als entree, keuken en kantine en met sanitaire ruimtes. Dit krijgt een totale ruimte van circa 60 m2.
Al met al komt daarmee de oppervlakte voor de hoofdactiviteit, het opleidingsinstituut, uit op circa 210 m2 inpandige ruimte. Dit geheel wordt ingericht in de westelijke helft van de Vlaamse Schuur.
Op basis van deze oppervlakte kan worden bepaald hoeveel leerlingen er gelijktijdig aanwezig kunnen zijn op locatie. De rijksoverheid heeft voor onderwijs bepaalt wat de minimumruimte is per leerling. Echter gelden er geen wettelijke ruimtenormen voor beroepsonderwijs of hoger onderwijs. Deze instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de huisvesting. Om toch een gedegen inschatting te kunnen geven, wordt aansluiting gezocht bij het voortgezet onderwijs. Het gemiddelde wat daarvoor wordt gehanteerd is 7 m2 per leerling. De vloeroppervlakte geldt voor het gehele gebouw, dus inclusief gangen, sanitaire ruimtes, etc. Zoals beschreven wordt er circa 210 m2 ingericht voor het opleidingsinstituut. Op basis van deze oppervlakte kan worden geconcludeerd dat er ongeveer 30 studenten gelijktijdig aanwezig kunnen zijn. Dit maximaal aantal zal door initiatiefnemer aangehouden worden.
Nevenactiviteiten in Vlaamse schuur
De oostelijke helft van de schuur wordt ingericht voor de twee beoogde nevenactiviteiten, namelijk de veterinaire praktijk en de biologische landbouwtak.
Zoals eerder benoemd is de vestiging van de praktijk een wat langere termijn project en zal dus niet gelijktijdig plaatsvinden met de oprichting van het opleidingsinstituut. Desalniettemin is het wel noodzakelijk om er in dit bestemmingsplan al een reservering in gebruiksruimte voor te maken. Ten behoeve van de veterinaire praktijk wordt een ruimte ingericht met een oppervlakte van circa 16 m2, daarbij worden tevens twee paardenboxen opgericht van ieder circa 16 m2. Bij de behandeling van sommige (landbouw)dieren kan het namelijk nodig zijn om ter controle de dieren voor een korte periode te stallen in de boxen. Voor het hobbymatig houden van enkele paarden is er tevens de ruimte voor nog twee paardenboxen van ieder circa 16 m2.
De overige oppervlakte in de schuur zal nog worden gebruikt voor opslag, verwerking en stalling van machines en werktuigen die benodigd zijn voor de biologische landbouwtak. Dit betreft een ruimte voor 145 m2. Hier hoeven geen extra voorzieningen voor te worden aangebracht, de huidige Vlaamse schuur is hier al geschikt voor.
Het kleinschalige en landelijke karakter van de locatie blijft gewaarborgd. Juist door mensen in opleiding en cursussen te verwelkomen op aan de Raamschoorseweg 30, zal het unieke karakter van dit stukje buitengebied van Breda bekender worden. Rondom en in de schuur vinden de meeste activiteiten plaats. Dit is dan ook de centrale ontmoetingsplek van de locatie. Ter plaatse van de omliggende gronden heerst een extensief karakter.
Verkeer en parkeren
Aan de planlocatie zijn drie bestaande in- en uitritten aanwezig, welke zijn aangesloten op de Raamschoorseweg. De woning aan de Raamschoorseweg 30a beschikt over een eigen in- en uitrit. De woning aan de Raamschoorsweg 30 heeft ook een eigen in- en uitrit, aangezien aan de achterzijde van de Vlaamse Schuur tevens een derde in- en uitrit is gesitueerd. Het verkeer wat afkomstig is van Stichting Silverlinde hoeft dan ook geen gebruik te maken van de in-en uitrit behorende bij de woning, waardoor privé en bedrijfsmatig verkeer van elkaar is gescheden. Dit voorkomt verkeersonveilige situaties.
Initiatiefnemer heeft een logboek aan de gemeente Breda overhandigd waarin de verkeergeneratiecijfers van het huidige opleidingsinstituut zijn opgenomen. Deelnemers, werknemers en docenten komen met auto’s en per fiets. Zoals bovenstaand beschreven is er in het opleidingsinstituut ruimte voor 30 personen, wat dan ook als maximum bezetting wordt gehanteerd. Over het algemeen ligt de verkeersgeneratie per dag lager, er wordt dan ook een ‘worst-case scenario’ geschetst. Gelet op het steeds populairder wordende ‘hybride onderwijs’, waar ook de stichting gebruik van maakt, is het niet de verwachting dat de ‘piekbelasting’ in de toekomst hoger zal uitvallen. De stichting is en blijft kleinschalig, groei is niet gewenst. Daarnaast wordt carpoolen onder de studenten aangespoord. De maximale verkeersgeneratie wordt dan ook op 60 ingeschat.
Om te kunnen bepalen of deze verkeersintensiteit in combinatie met alle bestaande verkeersbewegingen over de Raamschoorseweg niet leidt tot een onevenredige belasting van het verkeersnetwerk, is er in overleg en in opdracht van de gemeente Breda een verkeerstelling uitgevoerd aan de Raamschoorseweg. Uit de verkeerstelling blijkt dat de gemiddelde verkeersintensiteit 230 motorvoertuigen per werkdag betreft. De verdeling richting noordoost en zuidwest is daarbij nagenoeg evenredig verdeeld. In de bijlage is deze verkeerstelling toegevoegd. Met de toevoeging van het opleidingsinstituut zal het aantal motorvoertuigen dan uitkomen op circa 290 motorvoertuigen per werkdag. In overleg met de gemeente Breda is door een onafhankelijke partij een advies geschreven waarin wordt bepaald of deze verkeersgeneratie gedragen kan worden door de Raamschoorseweg. Uit de conclusie van dit advies blijkt dat de Raamschoorseweg de verkeersdruk afkomstig van de nieuwe functies als gevolg van dit bestemmingplan goed kan verwerken.
Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan de Nota Parkeernormen Breda 2021, die op 29 april 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld. In deze nota zijn voor elke functie parkeernormen voor auto’s en fietsen opgenomen. De locatie ligt in het ‘overig grondgebied Breda’.
Binnen het plangebied zijn twee wooneenheden aanwezig. Per grondgebonden woning geldt in het overig gebied Breda een autoparkeernorm van 1,8 per woning. Voor wat betreft grondgebonden woningen geldt een fietsparkeernorm van 4,2 per woning. Bij beide woningen is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in deze privé parkeerbehoefte. Hier hoeven geen nieuwe voorzieningen voor te worden getroffen.
Binnen de Vlaamse Schuur zal stichting Silverlinde zich vestigen. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling is het belangrijk dat de omgeving niet wordt belast met de fiets- en parkeerbehoefte van dit opleidingsinstituut. Het opleidingsinstituut is de hoofdfunctie, hierop wordt de parkeerbehoefte gebaseerd. Binnen de nota parkeernormen zijn normen opgenomen voor onderwijsvoorzieningen.
Stichting Silverlinde is een kleinschalig opleidingsinstituut. De opleidingen worden in deeltijd gegeven. Daarnaast worden er korte workshops en cursussen aangeboden. Het opleidingsinstituut is daarmee het meest vergelijkbaar met de categorie ‘avondonderwijs’. Gelet op de ligging in het buitengebied wordt de ‘hoogste’ parkeernorm aangehouden welke aan de onderwijscategorieën zijn toegekend. De parkeernorm voor auto’s betreft per 10 studenten 5 parkeerplaatsen. Ook geldt per 10 studenten een fietsparkeernorm van 5.
Er worden twee leslokalen ingericht. Binnen deze leslokalen en het gebouw kunnen niet meer dan 30 personen gelijktijdig aanwezig zijn. Het overgrote deel van de opleidingsdagen is dit aantal nog vele malen lager, er wordt dus gerekend met een worst-case scenario. Er vanuit gaande dat er 30 personen gelijktijdig aanwezig kunnen zijn, wat dus een worst-case scenario betreft, betekend dat er in totaal 15 auto-parkeerplaatsen en 15 fiets-parkeerplaatsen dienen te worden ingericht. Gelet op de werkelijke verkeersgeneratie is niet de verwachting dat deze aantallen aan parkeerplaatsen benodigd gaan zijn, ook niet als er gekeken wordt naar de huidige piekbelasting. In de situatietekening in figuur 10 is de locatie van deze voorzieningen aangegeven, waarbij voldoende rekening is gehouden met breedtes, dieptes en bochtstraal. Er is nog een extra marge van 5 auto- en fietsparkeerplaatsen aangehouden, om er zeker van te zijn dat er op het gebied van parkeren geen hinder ontstaat voor de omgeving. In praktijk kan er zelfs de ruimte zijn om 30 auto-parkeerplaatsen in te richten, het terrein is dus groot genoeg om te voorkomen dat er parkeerdruk op de openbare weg ontstaat. De parkeervoorzieningen worden voorzien van halfverharding, om het groene karakter van de planlocatie te waarborgen en hemelwater de kans te geven om direct te infiltreren.
Op de planlocatie wordt het agrarisch bouwvlak (gedeeltelijk) omgezet in de bestemming ‘Wonen’.
De verplichte landschappelijke inpassing wordt vastgelegd met de bestemming ‘Natuur’. Via een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer en een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan zal het werkelijk realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing worden vastgelegd.
Voor de planlocatie Raamschoorseweg 30 en 30a is een landschapsplan opgesteld.
Het initiatief binnen de planlocatie valt onder categorie 2 van de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’.
Gemeente Breda werkt met een eigen Landschapsinvesteringsregeling. In de regeling hebben ze ook voor categorie 2 ontwikkelingen een rekenmethode toegevoegd om te bepalen wat de benodigde oppervlakte aan “Natuur” moet worden.
“2 keer de langste zijde van het nieuwe bouwvlak en 1 keer de kortste zijde maal 3 meter of 4 meter als de ontwikkeling is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden – landschapswaarden of Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden.”
Voor onderhavige locatie geldt dan het volgende:
Totaal moet er minimaal 836 m² ingericht worden in het perceel voor landschappelijke inpassing
Op de planlocatie zijn de landschapselementen ‘Knip- Scheerhaag’, ‘Bossingel’ en ‘Hoogstamfruitboomgaard’ aanwezig. Om de planlocatie in zijn biodiversiteit te verrijken wordt aan de achterzijde (noordzijde) de bestaande bossingel verbreed. Aan de voorzijde wordt de fruitboomgaard verder opgesloten door een knip-scheerheg en er wordt een bloemrijk grasmengsel ingezaaid. Op de zuidwestzijde van de planlocatie worden parkeerplaatsen gerealiseerd, om deze uit het landschap te halen wordt ook hier een knip- scheerheg aangeplant. Deze elementen te samen geven de Cultuurhistorisch woonboerderij een authentieke uitstraling.
De totale oppervlakte “Natuur” is 880 m². De verbeelding zal minimaal voorzien in deze oppervlakte.
In bijlage 1 is het landschapsplan toegevoegd.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door de planlocatie en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor de planlocatie nader toegelicht.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Een historisch en verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient te worden uitgevoerd wanneer de bestemming en/of gebruik wordt gewijzigd én wanneer een gebouw of gebruik wordt gerealiseerd waarin mensen 2 uur of langer gaan verblijven. Met dit bestemmingsplan wordt de agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar wonen.
Binnen het plangebied is sprake van de handhaving van twee wooneenheden binnen de woonboerderij (Rijksmonument). Deze woningen worden al jaar en dag bewoond, dus met de omzetting naar woonbestemming veranderd het feitelijk gebruik van deze bouwwerken dan ook niet. Er wordt voorzien in de bouw van één prive bijgebouw (garage en berging). Mocht er in de toekomst toch blijken dat er een nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd voor het verblijf van personen, dan zal bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien nodig, een bodemonderzoek worden overlegd. Er vinden met betrekking tot het bestemmingsplan geen grondwerkzaamheden plaats, anders dan de herinrichting van het buitenterrein met half-verharding en beplanting. De gronden rondom het bestemmingsvlak ‘Wonen’ blijven in agrarische grondexploitatie. Hier is dan ook geen sprake van een functiewijziging.
De Vlaamse Schuur, waarbinnen stichting Silverlinde zich gedeeltelijk zal vestigen, is dusdanig opgebouwd dat bij het toekomstig gebruik in dit gebouw geen humane risico’s in het geding zijn. Ter plaatse van deze schuur zijn er geen bodemverontreinigingen bekend. De gedeeltelijke functieverandering leidt dan ook niet tot een belemmering en er is vanuit praktische redenering dan ook geen noodzaak tot een nader onderzoek.
De Vlaamse Schuur is omstreeks 2009 gebouwd en betreft daarmee een relatief nieuw gebouw. Binnen en aan dit gebouw zijn er geen materialen aanwezig welke kunnen zorgen voor een humaan risico. Tevens is er geen sprake van uitlogende materialen. Het gebouw bevat geen asbesthoudende materialen. De schuur beschikt over een dikke betonvloer, waardoor de bodem volledig is afgesloten van het gebruik op de betonvloer. De vloer werkt als het ware als een ‘isolatielaag’. Boven op de vloer zal de nieuwe inrichting (interieur) worden aangebracht voor stichting Silverlinde. Dit staat dus niet in verbinding met de onderliggende bodem.
Sinds de oprichting van de Vlaamse Schuur wordt deze gebruikt voor en door de biologische boerderij. Binnen de schuur hebben geen activiteiten plaatsgevonden die kunnen zorgen voor een verontreiniging op en in de betonvloer. Zo is er geen opslag van chemische beschermings- en bestrijdingsmiddelen aanwezig op locatie. Na de oprichting van de Vlaamse schuur heeft er dan ook met zekerheid geen verontreiniging van de bodem plaatsgevonden.
Humane risico’s gerelateerd aan eventuele bodemverontreiniging zijn niet in het geding. Er hoeven geen grondwerkzaamheden of bouwwerkzaamheden (met uitzondering van aanbrengen interieurbouw op bestaande betonvloer) te worden uitgevoerd. Het bodemrisico is daarmee dan ook verwaarloosbaar voor het toekomstig gebruik. Het uitvoeren van een historisch en verkennend bodemonderzoek is derhalve niet benodigd. Indien de grond alsnog wordt geroerd, dient voorafgaand aan deze werkzaamheden dit bodemonderzoek ter beoordeling te worden overlegd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
Beleid
Het waterschap Brabantse Delta Is verantwoordelijk voor het waterbeheer In de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater) heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2022-2027, wat tot stand is gekomen In samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Figuur 11: Uitsnede leggerkaart Waterschap Brabantse Delta
Grondwaterbeschermingsgebied
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. Met het initiatief wordt de bestaande agrarische bestemming omgezet naar wonen, waarbij binnen de bestaande Vlaamse schuur een opleidingsinstituut voor veterinaire natuurgeneeskunde wordt gevestigd. Er vinden geen werkzaamheden plaats die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van natte natuurparels.
Waterlopen
Aangrenzend aan de planlocatie is een categorie B-watergang gelegen. Met de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert.
Riolering en infiltratie
Uitgangspunt voor de waterhuishouding in met name nieuwbouwprojecten, is een duurzaam gescheiden systeem. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en terreinverharding, zoveel mogelijk in het gebied opgevangen en geïnfiltreerd dient te worden en alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De hoeveelheid afvalwater, die getransporteerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie zal hiermee afnemen, wat uit het oogpunt van milieu een positieve ontwikkeling betekent. Het waterschap is geen voorstander van het toepassen van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Met de beoogde planologische ontwikkeling op de locatie Raamschoorseweg 30 en 30a worden geen nieuwe aansluitingen op de bestaande riolering gemaakt.
Op basis van de uitgangspunten van de Kennisbank Stedelijk Water wordt een inschatting gemaakt van de toename aan afvalwater door vestiging van de stichting. Allereerst opmerkende dat er bij de veterinaire praktijk doorgaans geen sprake is van benoemingswaardige afvoer van afvalwater. Er is geen sprake van operatieve handelingen. De praktijk richt zich op behandelingen met verschillende soorten therapieën, voedings(adviezen), etc. Het afvalwater is hier dan ook te vergelijken met regulier (huishoudelijk) afvalwater. Door de toename aan personen op locatie zal het (huishoudelijk)afvalwater toenemen, in het kennisbank wordt een maatgevende belasting van 2 tot 3 liter per uur per leerling aangehouden. Voorgaand in deze toelichting is opgenomen dat er maximaal 30 personen aanwezig kunnen zijn op het opleidingsinstituut. Gerekend met een worst-case scenario van 8 uur per dag, betekend dit dat er per dag sprake kan zijn van 720 liter af te voeren afvalwater. Mogelijk dat er in de toekomst bekeken moet worden of er een extra bufferput op locatie aangelegd moet worden, zodat dat bij een pompstoring het afvalwater hierin geborgen kan worden waardoor de wc’s en dergelijke nog gebruikt kunnen worden.
Het Waterschap Brabantse Delta heeft in de Keur opgenomen dat in principe verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
d. de toename van verhard oppervlak tussen de 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
Het Waterschap Brabantse Delta heeft in haar beleid aangegeven dat bij afgekoppeld verhardoppervlak voor locaties kleiner dan 500 m², het is toegestaan het water direct af te voeren op het oppervlaktewater. Er hoeft dan geen infiltratie dan wel retentie toegepast te worden.
De toename aan verhard oppervlakte ten opzichte van de bestaande situatie betreft enkel het privé bijgebouw van 65 m2. De parkeerplaatsen (zowel auto als fietsen) inclusief de toegangspaden welke nog niet aanwezig zijn, worden aangelegd met halfverharding, zodat hier het hemelwater direct in de bodem kan infiltreren. De omliggende gronden blijven in agrarisch gebruiken en worden dan ook niet verhard. Het is niet nodig om te voorzien in infiltratie of retentie. Het hemelwater wat afstroomt van het verhard oppervlak krijgt binnen het plangebied en de daarbij omliggende gronden genoeg de ruimte om op onverhard oppervlak af te voeren. Hier kan het langzaam infiltreren in de bodem. Er zal geen hemelwaterriool worden aangelegd met directe afvoer op de sloot.
Het watertoets proces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren en grondwater. De watertoets zorgt ervoor dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit én kwantiteit van water. De watertoets is verplicht bij alle plannen voor landelijk én stedelijk gebied. De gemeente doorloopt met het waterschap het watertoets proces, dat bestaat uit advisering, toetsing en goedkeuring door het waterschap. Dit bestemmingsplan wordt voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta. Die zal in het kader van het overleg ex. Artikel 3.1.1 Bro het wateradvies uitbrengen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk van belang.
Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden.
De planlocatie ligt niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming of binnen het Natuurnetwerk. De planlocatie ligt op circa 5,2 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden (Ulvenhoutse bos).
Op de planlocatie wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar wonen. De agrarische activiteiten worden op termijn stopgezet. Het vestigen van het opleidingsinstituut in de Vlaamse schuur heeft geen toename in stikstof emitterende activiteiten tot gevolg. Momenteel zijn er diverse verkeersbewegingen aanwezig als gevolg van het agrarisch bedrijf en de aanwezige boerderijwinkel. Het opleidingsinstituut leidt niet tot een dermate toename in verkeersbewegingen dat dit onevenredige negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. De nieuwe functie zal niet leiden tot een intensiever gebruik, maar zal juist leiden tot een afname van intensiviteit. De ontwikkelingen zijn beperkt tot het plangebied zelf. Gelet op de kleinschaligheid en aard van de voorgenomen ontwikkeling en ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000 gebieden, kunnen negatieve effecten op Natura 2000 gebieden als een kwaliteitsverlies of overschrijding van de gestelde drempelwaarde geheel uitgesloten worden. Een nader onderzoek naar de invloed op Natura 2000 gebieden is voor onderhavig bestemmingsplan niet benodigd.
Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming.
De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de planlocatie worden geen bomen gekapt of worden geen gebouwen gesloopt. Binnen de aanwezige gebouwen vinden nog dagelijks handelingen plaats. Dit zorgt dan ook voor een verstoring, waardoor er geen prettig verblijfsklimaat voor beschermde soorten is. Omliggende waardevolle groenelementen worden allen behouden en zelfs als onderdeel van het landschappelijk inpassingsplan verder versterkt. De ontwikkeling draagt dan ook bij aan de ecologische waarden van de omgeving van het plangebied.
Desalniettemin is het verstandig om bij ingrepen binnen het plangebied rekening te houden met het broedseizoen indien niet voldoende kan worden gegarandeerd dat nesten van broedende vogels niet beschadigd of vernietigd kunnen worden.
Als aanbeveling geldt, om bij wijze van voorzorgsmaatregel elke schade aan broedgevallen uit te sluiten, ingrepen geheel buiten het broedseizoen plaats te laten vinden. Als broedseizoen wordt de periode half maart-half juni aangemerkt. Ook als na die periode nog broedende vogels of nestjongen worden waargenomen dan geldt dat het broedseizoen nog niet afgelopen is. Als men binnen het broedseizoen wil werken geldt de aanbeveling om de locatie voorafgaande het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedende vogels en vervolgens voorafgaande de werkzaamheden het plangebied te controleren op broedende vogels. Hierbij bestaat het risico dat de werkzaamheden uitgesteld dienen te worden als een broedgeval geconstateerd wordt.
Voor aanwezigheid onbeschermde en vrijgestelde zoogdieren en amfibieën dient de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. Dit wil zeggen dat men verstoring, verwonding en doden van deze diersoorten zoveel mogelijk tracht te voorkomen. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, en ook voor hun directe leefomgeving. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. De functionaliteit van het leefgebied van vleermuizen komt met de ontwikkeling niet in gevaar, in de omgeving van de planlocatie zijn voldoende alternatieven aanwezig om te dienen als vaste rust- en verblijfplaats. Een nader onderzoek naar soortenbescherming is niet benodigd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs-)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.
Omgevingstype
In de VNG-publicatie is een gebied ingedeeld in twee typen: rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd (buiten)gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd worden. Indien sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd.
De planlocatie ligt in het, door de VNG-publicatie aangegeven, ‘rustig gebied’.
Richtafstanden
De planlocatie ligt in het landelijk gebied. In de omgeving zijn enkele (agrarische) bedrijven gevestigd. Alle bedrijven in een straal van circa 200 meter van de planlocatie zijn beoordeeld. In onderstaande tabel is de afstand weergegeven ten opzichte van de planlocatie.
Tabel 1: Richtafstanden omliggende bedrijven, omgevingstype 'rustig gebied'
Bedrijfsomschrijving | Adres | Cat. | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Afstand van bouwvlak tot planlocatie |
Loon- en grondwerkbedrijf |
Rithsestraat 177 |
3.1 |
30 |
10 |
50 |
10 |
134 m |
Vanuit bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat de planlocatie niet ligt binnen de richtafstanden van omliggende bedrijven. Door het voorliggend initiatief worden geen bedrijven in de omgeving in hun bestaande rechten beperkt en ter plaatse van de planlocatie kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Daarnaast zal Stichting Silverlinde zich vestigen in de Vlaamse Schuur met aanpalende gronden. Dit betreft een opleidingsinstituut voor veterinaire natuurgeneeskundigenatie met daarbij kleinschalige nevenactiviteiten. Het opleidingsinstituut bepaald de aard van de inrichting en is daarmee de hoofdactiviteit. In de volgende tabel zijn de richtafstanden opgenomen, gebaseerd op de categorie ‘scholen voor beroeps-, hoger- en overig onderwijs’. Opmerkende dat dit over het algemeen over onderwijsinstellingen gaat die vele malen groter zijn en daarmee ook een grotere milieu-invloed hebben. Het omgevingsaspect geluid is hierbij het meest bepalend, hoogstwaarschijnlijk heeft dit te maken met het geluid afkomstig van pratende personen. Het opleidingsinstituut Silverlinde is erg kleinschalig. In vergelijking is de milieu-invloed dan ook vele malen kleiner, waardoor de milieucategorie in praktische zin eerder vergelijkbaar is met categorie 1. Een congrescentra en conferentieoord is in veel gevallen ook de plek voor het aanbieden van cursussen en korte opleidingen, daarmee vergelijkbaar als de locatie van Stichting Silverinde. Deze bedrijfsvormen behoren tot milieucategorie 1 met een geluidsafstand van 10 meter. Desalniettemin wordt voor de toetsing aan omliggende woningen en gevoelige objecten van derden buiten het plangebied nu getoetst met de richtafstanden van milieucategorie 2.
Binnen het bestemmingsplan worden deze activiteiten vastgelegd met een separate functieaanduiding. Daar dit bedrijfsmatige activiteiten betreffen, dient te worden onderzocht of omliggende woningen en gevoelige functies onevenredige hinder zullen ervaren van deze bedrijfsactiviteiten. De bestaande woningen aan de Raamschoorseweg 30 en 30a blijven onderdeel uitmaken van het bestemmingsvlak waarin ook deze activiteiten worden toegestaan. De woning op nummer 30 is en blijft in eigendom van de exploitanten van stichting Silverlinde. Derhalve wordt deze woning dan ook buiten beschouwing gelaten voor de toetsing aan de richtafstanden. De bewoners van deze woningen zijn zich immers bewust van de bedrijfsactiviteiten op locatie. De bewoners van de woning aan Raamschoorseweg 30a zijn zich bewust van de vestiging van stichting Silverlinde, daar ze ook onderdeel vormen van onderhavig bestemmingsplan. Ook deze bewoners zijn zich bewust van de nieuwe activiteiten. Desalniettemin kan worden opgemerkt dat het gedeelte wat van de vlaamse schuur zal worden ingezet voor de stichting (westelijke helft), op minimaal 30 meter van de woning van Raamschoorseweg 30a is gelegen. Hetzelfde geldt voor de inrit en de parkeerplaatsen welke zullen worden gebruikt door stichting Silverlinde, deze zijn ook op minimaal 30 meter afstand van de woning aan Raamschoorseweg 30a gesitueerd. Er ontstaat dan ook geen onevenredige geluidhinder ter plaatse van Raamschoorseweg 30a door de vestiging van stichting Silverlinde.
Tabel 2: Richtafstand Stichting Silverlinde, omgevingstype 'rustig gebied'
Bedrijfsomschrijving | Adres | Cat. | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
Stichting Silverlinde (opleidingsinstituut) |
Raamschoorseweg 30 |
2 |
10 |
0 |
30 |
10 |
Het woonbestemmingsvlak van de Raamschoorseweg 28 ligt op circa 33 meter van de schuur waarin Stichting Silverlinde zich zal vestigen. De functieaanduiding wordt op minimaal 30 meter van de woonbestemming van de Raamschoorseweg 28 gelegd, zodat hier met zekerheid wordt voldaan aan de richtafstanden. Overige woonbestemmingen van derden zijn gelegen op een afstand groter dan 70 meter.
Door de beoogde ontwikkeling aan de Raamschoorseweg 30 worden geen omliggende gevoelige objecten onevenredig geschaad in het woon- en leefklimaat. Geconcludeerd kan worden dat er ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het initiatief.
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en daarnaast in de Wet ruimtelijke ordening, op basis van het voorzien in een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelig object. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.
De planlocatie ligt aan de Raamschoorseweg. De Raamschoorseweg heeft een maximum snelheidsregime van 60 km/h. Middels voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt binnen de langgevelboederij. Het omzetten van een agrarische bedrijfswoning en de particuliere woning naar een (burger)woning binnen een woonbestemming heeft geen invloed op de geluidsnormen in het milieuspoor. Op basis van art. 76 lid 3 van de Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
De bestaande woningen zijn op circa 17 meter van de as van de weg gesitueerd. Bij een afstand van minimaal 15 meter vanaf de as van de weg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wanneer er circa 800 voertuigbewegingen of meer per etmaal in de straat plaats vinden. Conform de informatie van provincie Noord-Brabant (staat van mobiliteit Brabant, intensiteit van het netwerk) blijkt dat de Raamschoorseweg ter plaatse van de planlocatie een verkeersintensiteit van minder dan 100 voertuigbewegingen per etmaal bevat. Er vinden dan ook ruimschoots minder dan 800 voertuigbewegingen per etmaal plaats.
Om toch een eerste inschatting te kunnen geven van het geluid afkomstig van de omliggende wegen in kaart te brengen, wordt gebruik gemaakt van de kaart ‘Geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)’ van Atlas van de Leefomgeving. Deze kaart geeft een ruwe inschatting van de geluidkwaliteit rondom alle rijkswegen, provinciale en gemeentelijke wegen in Nederland. Tevens kan op deze manier een indicatie van de geluidbelasting ter hoogte van de Vlaamse schuur worden gegeven, waarbinnen het opleidingsinstituut zich zal vestigen.
Op basis van deze kaart, zie figuur 13, blijkt dat het geluid afkomstig van wegverkeer met name leidt tot een geluidbelasting van 46-50 dB ter plaatse van het plangebied. De geluidkwaliteit is hiermee ‘goed’. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan worden geconcludeerd dat hiermee het geluidsniveau aanvaardbaar is. De historisch gegroeide situatie zal niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Gelet op voorgaande is een akoestisch onderzoek niet benodigd.
Figuur 12: Uitsnede kaart Atlas van de Leefomgeving
Conform de Wet Luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als het plan NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.
Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. De categorieën die altijd NIBM zijn, de volgende:
Woningbouw:
De ontwikkeling op de planlocatie Raamschoorseweg 30 en 30a valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën. Er vindt in het plan geen toevoeging van nieuwe woningen plaats. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling voor wat betreft de omzettingen van de twee wooneenheden op de planlocatie Raamschoorseweg 30 en 30a een ‘niet in betekenende mate’ bijdrage levert, die beschouwd kan worden als verslechtering van de luchtkwaliteit.
Tevens maakt de ontwikkeling de vestiging van een kleinschalig opleidingsinstituut met nevenactiviteiten mogelijk. Deze ontwikkeling valt niet onder een van de genoemde categorieën, maar is ook niet zonder meer te zeggen dat de ontwikkeling NIBM is. Daarom is een globale berekening nodig om te bepalen of nader onderzoek noodzakelijk is of niet.
Door het Ministerie van VROM is een instrument ontwikkeld, waarmee op een eenvoudige wijze kan worden berekend of een bepaalde ontwikkeling wel of niet ‘in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit: de NIBM-tool.
Met deze tool is het voldoende om gegevens te hebben over de omvang van het extra verkeer en het aandeel vrachtverkeer als gevolg van het plan. Indien deze gegevens voor een plan bekend zijn, kan op basis van een berekening met de tool worden bepaald of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.
Figuur 13: Weergave NIMB-tool
In de CROW-handleiding kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie zijn er verkeergeneratie cijfers opgenomen voor diverse typen onderwijs. Onderhavig initiatief is vergelijkbaar aan avondonderwijs/vrijetijdsonderwijs. In het buitengebied (niet stedelijk) geldt hier een verkeersgeneratie van 13,6 tot 16,4 per 10 studenten. De stichting heeft gemiddeld 100 studenten over verschillende jaargangen en opleidingen verspreidt. Deze 100 leerlingen zullen nooit gelijktijdig aanwezig zijn. Echter wordt vanuit een wordt case benadering toch uitgegaan van deze 100 personen voor de berekening met de NIBM-tool. Ondanks dat er vrijwel geen vrachtwagenbewegingen naar het plangebied zullen plaatsvinden, is hier ook een klein percentage in de berekening voor ingevoerd.
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat met een worst-case scenario de bijdrage van het extra verkeer NIBM bijdraagt. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Aangezien er binnen het plangebied ook gevoelige functies aanwezig zijn, dient ook een beoordeling plaats te vinden of voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen c.q. inzicht te worden gegeven in de heersende concentraties. De coördinaten van de woning aan de Raamschoorseweg 30 en 30a zijn bij benadering:
De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM tonen ter hoogte van deze coördinaten, de volgende achtergrondconcentraties:
Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 μg/m3. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.
Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:
Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt. Binnen het plangebied zijn twee wooneenheden aanwezig. Tevens zijn er meerdere uren per dag, meerdere dagen per week, personen aanwezig in het opleidingsinstituut. Daarmee zijn de ruimtes in de Vlaamse schuur ook als geurgevoelig te bestempelen.
Woon- en leefklimaat op basis van geuremissie
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m3). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom. De gemeente Breda is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen binnen een concentratiegebied. De planlocatie Raamschoorseweg 30 en 30a, is gelegen buiten de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 14 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij met dieren zonder een geuremissiefactor en een geurgevoelig object. De norm van 14 ouE/m³ geldt altijd, tenzij het gaat om het houden van dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij. Dan geldt een vaste afstand. Gekeken moet worden of op de planlocatie een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig is en of de ontwikkeling op de planlocatie (het omzetten van de huidige bestemming naar ‘Wonen’ en het vestigen van het opleidingsinstituut) geen beperkende werking heeft voor omliggende veehouderijen.
Het woon- en leefklimaat als het gevolg van de geurbelasting van omliggende veehouderijen is in onderstaande afbeelding weergegeven. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft voor heel Noord-Brabant, op basis van een export van de bronnen uit Web-BVB met behulp van V-Stacks Gebied, de achtergrondbelasting bepaald. De gehanteerde emissiegegevens dateren van het jaar 2022 en zijn daarmee actueel. De emissie van elk bedrijf is geconcentreerd op de x- en y-coördinaat zoals die in het Web-BVB is ingevoerd. Hierdoor geeft de onderstaande kaart een indicatie van het woon- en leefklimaat. Opgemerkt dient te worden dat in de directe nabijheid van een veehouderij de achtergrondbelasting net anders kan zijn. Als uit deze kaart blijkt dat er overbelaste situaties aan de orde zijn, is een gedetailleerde achtergrondberekening benodigd.
Uit figuur 14, een uitsnede van de achtergrondbelastingkaart van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving voor de locatie Raamschoorseweg 30 en 30a op basis van de achtergrond belasting als ‘zeer goed’ is aan te merken. Op de planlocatie is er geen sprake van een overbelaste situatie. Een aanvullende berekening voor het bepalen van de achtergrondbelasting of voorgrondbelasting is in deze situatie dan ook niet noodzakelijk. Aan de Raamschoorseweg 30 en 30a is de achtergrondbelasting dermate laag dat niet te verwachting is dat er op basis van de voorgrondbelasting van een afzonderlijke veehouderij belemmeringen optreden. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van geuremissie.
Figuur 14: Uitsnede achtergrondbelastingkaart ODZOB
Woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden
In de Wet geurhinder en veehouderij worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij met dieren zonder geuremissiefactor en een geurgevoelig object. Conform artikel 4.1 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden voor agrarische bedrijven met dieren zonder geuremissiefactor vaste afstanden tussen het dierverblijf en geurgevoelige objecten. De minimale afstand buitende bebouwde kom betreft 50 meter. Daarnaast dient op grond van artikel 5.1 van de Wet geurhinder en veehouderij een minimale afstand aangehouden te worden van 25 meter van de gevel van het dierenverblijf tot het geurgevoelig object.
Aan de Raamschoorseweg 43 is een melkveehouderij gevestigd waarbij de vaste afstanden van toepassing zijn. Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 260 meter. De afstand van 50 meter wordt hiermee ruimschoots behaald. Er is derhalve sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat op basis van vaste afstanden. Ook leidt de ontwikkeling niet tot een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden.
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het betreffende transportmiddel. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie van de gemeente Breda is:” In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties”.
Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Inrichtingen
Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een Bevi-bedrijf, waardoor het Bevi niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan hetruimtegebruik binnen het plangebied.
Transportleidingen
Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat er geen risicorelevante buisleidingen in de directe omgeving aanwezig zijn. Op basis van de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de planlocatie niet in een invloedsgebied ligt van een buisleiding, waardoor het Bevb niet relevant is en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen
Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2, 3 en 4 van het Bevt zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Ten oosten van de planlocatie bevindt zich de HogeSnelheidsLijn (HSL). Over dit traject worden geen gevaarlijke stoffen vervoer en kent dus geen (externe) veiligheidscontouren. Ten oosten van de planlocatie, op een afstand van circa 800 meter van het plangebied, ligt de rijksweg A58/A16. Het relevante wegvak betreft B116: A16/A58: afrit 15 (Rijsbergen) – Knp. Galder.
De veiligheidszones (gemeten vanaf het midden van de weg (aan weerszijden) van bovengenoemde wegvak bedraagt ter plaatse 30 meter. Binnen de veiligheidsafstand geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Binnen de genoemde veiligheidsafstand wordt geen (beperkt) kwetsbaar object voorzien. De as van de rijksweg is namelijk gelegen op een afstand van circa 850 meter van de planlocatie.
Langs wegdelen waarover veel wagons met brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s) voor. Deze gebieden zijn extra kwetsbaar voor ongelukken waarbij deze wagons omvallen. De inhoud kan dan weglekken en in brand raken.Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de vangrail. Voor die zone gelden aanvullende bouwvoorschriften.Voor bovengenoemd wegvak is er sprake van een PAG. Echter ligt de planlocatie met circa 800 meter dus buiten het PAG.
In de Eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen dat er op dit moment langs Rijksweg A16 (van Breda tot aan de aansluiting met de A58) en langs Rijksweg A58 (vanaf de Rijksweg A16 tot aan de aansluiting met de Rijksweg A27) het groepsrisico niet groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In dat geval kan op grond van artikel 8, 2e lid onder a een verantwoording achterwege blijven.
Indien zoals in onderhavig plan sprake is van een beperkte verantwoordingsplicht dient in te gaan op de volgende onderdelen:
Ad a) Bestrijdbaarheid
De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Ad b) Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Naast dat de panden voldoende luchtdicht zijn, dient er sprake te zijn van een afsluitbare ventilatie. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen en de afsluitbaarheid. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. De personen binnen de planlocatie zijn zelfredzaam.
Figuur 15: Uitsnede risicokaart, provincie Noord-Brabant
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de wijziging naar bestemming ‘Wonen’ en de vestiging van een kleinschalig opleidingsinstituut aan de Raamschoorseweg 30 en 30a.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
De activiteit zoals met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, beperkt zich tot de bestemmingswijziging van 'Agrarisch bouwvlak' naar 'Wonen' en de transformatie van de Vlaamse schuur naar “wonen’ met daarbij de aanduiding ‘opleidingsinstituut met nevenactiviteiten’. Daarbij is geen sprake van extra ruimtebeslag aangezien de locatie in de bestaande situatie al is bebouwd en de Vlaamse schuur inpandig zal worden verbouwd.
Wanneer de drempelwaarden uit de D-lijst (oppervlakte van 100 hectare of meer, op aaneengesloten gebied worden 2000 of meer woningen gebouwd, een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 200.000 m2) worden vergeleken met de voorgestane ontwikkeling wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Gelet op het karakter van het project in vergelijking met de drempelwaarden, de locatie en de conclusie van voorgaande paragrafen uit dit hoofdstuk zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.
De verbeelding is getekend uitgaande van het rapport ‘Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen’ (DURP) en het rapport ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen’ (SVBP). Hierdoor wordt het mogelijk met toevoeging van een codering de plannen digitaal uit te wisselen.
De verbeelding is getekend op een kadastrale ondergrond. Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om het bijbehorende renvooi te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemming omschrijvingen en de bouwregels te vinden.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Elke bestemming bestaat doorgaans uit een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied op de verbeelding waarvoor de mogelijkheden om te bebouwen (in dit geval woningen) in de bestemmingsregels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering en/of functie.
Aanduidingen
De letteraanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bestemmingsvlak. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn aangegeven door aanduidingen. Als deze specificaties op het hele bestemmingsvlak van toepassing zijn, staan deze aanduidingen achter de bestemmingsaanduiding in het bestemmingsvlak.
De regels zijn gebaseerd op het rapport ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen’ (SVBP). Hierin zijn afspraken en aanbevelingen opgenomen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan (digitaal en analoog). Deze afspraken en aanbevelingen zijn op 1 januari 2010 wettelijk vastgesteld.
Indeling planregels
De juridische regeling bestaat uit drie hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.
In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en/of overige regels.
Het laatste hoofdstuk ('Overgangs- en slotregels') bestaat uit het overgangsrecht en de slotregel.
Natuur
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor de duurzame instandhouding van natuurgebieden, behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden, behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en extensief recreatief medegebruik.
Binnen deze bestemming is vastgelegd dat het landschapsplan als onderdeel van de vereiste kwaliteitsverbetering binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling moet zijn aangelegd en in stand worden gehouden.
Wonen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan. Tevens is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – opleidingsinstituut met nevenactiviteiten’ de uitoefening van het opleidingsinstituut met nevenactiviteiten in de vorm van een veterinaire praktijk en biologische landbouw toegestaan, zoals dat ook wordt beschreven in deze toelichting. Tevens geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor. Verder dient het rijksmonument zoals opgenomen in de bijlage bij de regels te worden behouden.
Verder is binnen de regels van deze bestemming vastgelegd dat
het landschapsplan als onderdeel van de vereiste kwaliteitsverbetering binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan moet zijn aangelegd en in stand worden gehouden.
Waarde – Archeologie
De voor ‘Waarde-archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
De ontwikkeling op de locatie Raamschoorseweg 30 en 30a is een particulier initiatief. De in deze toelichting beschreven ontwikkeling zullen dan ook volledig vanuit particulier initiatief gerealiseerd en gefinancierd worden. Het gehele terrein is particulier eigendom. Investeringen vanuit de gemeente zijn derhalve niet noodzakelijk.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Participatie zorgt voor een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de ‘omgeving’ wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen en aangrenzende bedrijven. Participatie is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de participatie is niet om ‘overeenstemming’ over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van participatie is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijk ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.
Breda kent vier participatieniveaus. Per initiatief wordt door de initiatiefnemer gekeken welk niveau het beste bij het initiatief past. Een grotere invloed van uw initiatief op belanghebbenden en/of de omgeving vraagt om een hoger participatieniveau.
Bij het initiatief op de planlocatie is gekozen voor het toepassen van een combinatie van schriftelijke en mondelinge participatie met de belanghebbenden, in dit geval de direct omwonenden. Omwonenden zijn door initiatiefnemer persoonlijk benaderd, hier is het voornemen toegelicht en er is tevens een brief achtergelaten, zodat omwonenden dit nog eens rustig konden nalezen. Daarna hebben er met enkele omwonenden nog enkele vervolgafspraken plaatsgevonden, zowel fysiek als via mailcontact.
De omwonenden hebben zowel positief als afwijzend gereageerd op het initiatief. Er werden enkele vragen gesteld, de initiatiefnemer heeft deze vragen proberen zo volledig mogelijk te beantwoorden. Ook de gemeente is hiervan op de hoogte gebracht. Zowel initiatiefnemer als buurtbewoners hebben contact gezocht met de behandelend ambtenaren van het plan. Met name het aspect verkeersveiligheid en drukte op de wegen baart de omwonenden zorgen. Naar aanleiding van deze reacties is bepaald wat het maximale aantal personen is wat gelijktijdig aanwezig kan zijn binnen de ruimte van het opleidingsinstituut. Dit betreft maximaal 30 personen per dag, maar over het algemeen ligt deze belasting lager. De maximale verkeersgeneratie van het opleidingsinstituut wordt dan ook op 60 personen per (werk)dag geschat. Naar aanleiding van de opmerkingen heeft de gemeente Breda een verkeerstelling uitgevoerd in de Raamschoorseweg. Al deze gegevens zijn daaropvolgend gedeeld met een onafhankelijk adviesbureau op het gebied van verkeer. Het bureau heeft geconcludeerd dat de toekomstige verkeersintensiteit aan de Raamschoorseweg als gevolg van de vestiging van het opleidingsinstituut verkeersveilig kan worden verwerkt. Initiatiefnemer toont middels de verrichte onderzoeken aan dat ze de ingekomen reacties erg serieus heeft genomen en dat daarmee op het gebied van participatie geen stappen zijn overgeslagen. De gevoerde gesprekken met de direct omwonenden geven vooralsnog geen andere aanleiding om het beoogde plan op grote lijnen aan te passen. Enkele details in het plan zijn aangepast. In verband met de privacy van initiatiefnemer en geïnformeerde omwonenden is het complete geanonimiseerd als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig voorontwerpontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
Provincie Noord-Brabant
Provincie Noord-Brabant heeft in het kader van het vooroverleg per brief op 31 juli 2023 op het plan gereageerd. De provincie geeft in haar reactie aan dat het plan op enkele onderdelen nog niet aan de voorwaarden zoals benoemd in de IOV voldoet. Ten eerste merkt de provincie op dat er in het bestemmingsplan geen inzicht wordt gegeven in adviezen die behoren tot de splitsing van de woonboerderij, wat als Rijksmonument is aangeduid. Het bestemmingsplan is aangevuld met de verleende vergunning uit 2007, waarbij ook de gevraagde adviezen van de gemeentelijke monumentencommissie, het advies van het Rijk en het advies van de provincie zijn opgenomen. De geanonimiseerde vergunning is toegevoegd aan de bijlagen van dit bestemmingsplan. Daarmee wordt voldaan aan de reactie van de provincie.
De provincie merkt op dat er verwarring ontstaat bij de verbeelding. De maatvoeringsaanduiding is niet opgenomen in het midden van de woonboerderij. In het bestemmingsplan is dit aangepast, waarbij de aanduiding in het midden van de woonboerderij is gesitueerd. Daarmee wordt voldaan aan de reactie van de provincie.
Tot slot merkt de provincie op dat er in de regels van het bestemmingsplan afwijkingen van de bouwregels zijn opgenomen, die mogelijk onbedoeld effect kunnen hebben op de rijksmonumentale woonboerderij. In overleg met de gemeente is bepaald dat de regeling ten aanzien van carnavalswagens komt te vervallen. Bij de overige afwijkingen wordt een extra bepaling opgenomen waarbij wordt opgenomen dat de ontwikkelingen geen onevenredige aantasting van de omgeving van het rijksmonument mogen hebben. Daarmee wordt voldaan aan de reactie van de provincie.
Waterschap Brabantse Delta
Waterschap Brabantse Delta heeft in het kader van het vooroverleg per mail op 5 juli 2023 gereageerd. In die mail geeft het waterschap aan dat nog wordt verwezen naar het oude waterbeheerplan. Dit is hersteld. Daarnaast geeft het waterschap aan ze positief adviseren op het plan. De reactie wordt niet separaat toegevoegd aan de stukken.
Brandweer Midden- en West-Brabant
Op 10 juli 2023 heeft Brandweer Midden- en West-Brabant een advies uitgebracht voor de locatie Raamschoorseweg 30/30A te Breda. De volledige reactie is toegevoegd aan de bijlage van dit plan. Ten aanzien van het aspect bereikbaarheid wordt aangenomen dat de bestaande wegen naar het plangebied voldoen aan de voorschriften. Op basis van de theoretische berekening kan de brandweer vanuit de brandweerkazerne binnen de geldende opkomsttijden aanwezig zijn. Echter adviseert de brandweer voor wat betreft de opkomsttijd om aanvullende voorzieningen te treffen die de mate van brandveiligheid op de locatie kunnen vergroten, mochten deze nog niet aanwezig zijn. Denk hierbij aan rookmelder.
Ten aanzien van bluswatervoorzieningen kan worden gesteld dat de aanwezige voorzieningen niet voldoen aan de eisen conform de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de Veiligheidsregio. De brandweer komt straten of gebieden tegen in gemeente Breda waar de openbare bluswatervoorziening te kort schiet, zo ook tijdens de beoordeling van onderhavige omgevingsvergunning. Het op orden hebben van de bluswatervoorzieningen is een verantwoordelijkheid van de gemeente, met uitzondering van gevallen waarbij een nieuwe ontwikkeling dusdanig is dat dit buiten het werkingsgebied van de gemeente valt. Het niet beschikbaar hebben van een bluswatervoorziening kan tot gevolg hebben dat de brandweer een brand niet voldoende kan bestrijden. Het is aan initiatiefnemers en gemeente om te beoordelen of dergelijke situaties wenselijk zijn.
Gemeente Breda heeft gegeven dat, aangezien het hier gaat om een bestaande situatie waarbij geen sprake is van nieuwbouw, het niet benodigd is te voorzien in een nieuwe bluswatervoorziening. Het uitwerken van een situatietekening met hierop een nieuwe bluswatervoorziening inclusief capaciteit is op dit moment dan ook nog niet benodigd. Het advies van de brandweer ten aanzien van bluswatervoorzieningen wordt dan enkel ter kennisname opgenomen.
Natuurplein de Baronie
Het plan is in het kader van het vooroverleg ook verstuurd naar Natuurplein de Baronie. Zij hebben geen vooroverlegreactie op het plan gegeven.
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013, Raamschoorseweg 30 en 30a’ van de gemeente Breda;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2022227034-ON01 met de bijbehorende regels;
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan de woning;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 2 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;
landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een
hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.
Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling" dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling de daarbij vereiste kwaliteitsverbetering die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd te worden aangelegd en in stand te worden gehouden.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 3 aan deze regels is toegevoegd:
De gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’, mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals is toegevoegd in bijlage 1 en met dien verstande dat de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap wordt uitgevoerd binnen twee jaar nadat bestemmingsplan voor de betreffende locaties onherroepelijk in werking is getreden.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 3 aan deze regels is toegevoegd:
De voor ‘Waarde-archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 6, lid 6.6, onder 6.6.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
a. Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Overzicht van werken en werkzaamheden
Bodem
Beplanting/grondgebruik
Water2
1 Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
2 Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.
Tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden
Bestemmingen/aanduidingen |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
Natuur |
A |
A |
A |
A |
S |
A |
A |
S |
S |
A |
S |
A |
Waarde - Archeologie |
A |
A |
A |
A |
+ |
A |
A |
A |
A |
A |
A |
A |
+: toegestaan
A: omgevingsvergunning vereist
S: strijdig gebruik
b. Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
c. Toegestane werkzaamheden
Het bepaalde onder 6.6.1 onder a is niet van toepassing op:
d. Gebruiksregels
Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: