Haagse Beemden, Gageldonksestraat 20    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In de gemeente Breda is, net als in de rest van Nederland, een grote behoefte aan woningen. Er zijn te weinig woningen om aan de vraag te voldoen en de woningen die wél beschikbaar zijn, zijn vaak onbetaalbaar voor sommige mensen. Met name in het laagsegment (sociale huur) is een grotere woningvoorraad nodig. In de Haagse Beemden, waar de Gageldonksestraat ligt, valt bijvoorbeeld 20% van de woningvoorraad in dit laagsegment, terwijl 25% van de bewoners een laag inkomen heeft. Er is dus behoefte aan het vergroten van de woningvoorraad voor deze groep mensen.

Op de locatie Gageldonksestraat 20 te Breda is Stichting Alwel voornemens woningen te creëren. Op de locatie bevindt zich een woning die zal worden gesloopt, waarna een appartementencomplex zal worden gebouwd. Hierin zal ruimte zijn voor 24 woningen (sociale huur), verspreid over drie woonlagen. Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Haagse Beemden'. Daarin heeft de locatie de bestemming 'Wonen'.

De realisatie van het voornoemde initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om het initiatief mogelijk te maken, dient voor de locatie een nieuw ruimtelijk en functioneel kader te worden bepaald in de vorm van een nieuw bestemmingsplan. In deze plantoelichting wordt de onderbouwing gegeven voor de bestemmingsplanherziening.

verplicht

Afbeelding 1: Ligging en begrenzing van het plangebied

1.2 Plangebied     

Het plangebied maakt onderdeel uit van de stad en gemeente Breda en heeft een oppervlakte van 3.055 m2. Op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Breda, sectie H, nummer 8833 bevindt zich in de huidige situatie een woning. Het plangebied is op voorgaande afbeelding in rood omkaderd.

1.3 Geldend bestemmingsplan     

Het plangebied ligt binnen de grens van het bestemmingsplan 'Haagse Beemden'. Dit plan is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Breda op 27 september 2012. Voorliggend plangebied is in het vigerend bestemmingplan bestemd tot 'Wonen. Deze gronden zijn bestemd voor woningen met daarbij behorende groen, nutsvoorzieningen, parkeren, speelvoorzieningen en water. Per bouwperceel is maximaal één woning toegestaan. Voor de locatie geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie', voorwaarden gelden voor bouw- en grondwerkzaamheden.

verplicht

Afbeelding 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan

De locatie bevindt zich tevens binnen de grenzen van paraplubestemmingsplan 'Smart-, Grow-, en Headshops en Belwinkels'. Er geldt een verbod om gronden en opstallen te gebruiken als smartshop, growshop, headshop of groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, belwinkels of een combinatie hiervan.

De locatie bevindt zich tevens binnen de grenzen van parapluplan 'Parkeren 2017'. Het veranderen of uitbreiden van gebouwen mag alleen wanneer in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor parkeren of het stallen van auto's.

De voorgestane ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een appartemencomplex met 24 woningen. Het realiseren hiervan is niet toegestaan binnen de bestemmingsomschrijving van het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan wordt de huidige situatie beschreven en wordt ingegaan op het initiatief. De relevante beleidskaders worden beschreven in hoofdstuk 3 en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een verantwoording gegeven op de juridische planvorm. In hoofdstuk 6 wordt tot slot aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van de plannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

Dit hoofdstuk vormt een beschrijving van de situatie ter plaatse van het plangebied. Vanuit de huidige situatie en ruimtelijke- en functionele structuur, wordt hierdoor inzicht verkregen in de kaders die aan de basis hebben gestaan van de planontwikkeling. Hierop wordt vervolgens in het onderdeel 'toekomstige situatie' ingegaan.

2.1 Huidige situatie     

De Gageldonksestraat ligt in de buurt Gageldonk, die deel uitmaakt van de wijk Breda Noord-West. Het is een wijk buiten het historische centrum van Breda. De wijk wordt begrenst door de A16, noordelijke rondweg, de rivier de Mark, het Haagse Beemden Bos en agrarisch gebied in het noorden. De wijk wordt door middel van verschillende bedrijventerreinen gescheiden van de rest van Breda. Er is daardoor sprake van een ietwat geïsoleerde ligging, wat ook in de beleving terugkomt. De wijk is relatief jong. De wijk is gebouwd in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw, toen er behoefte was aan een grote uitbreiding van de stad. Ter plaatse van Gageldonk bevond zich al in de Middeleeuwen een kasteel.

Breda Noord-West is dus redelijk geïsoleerd van de rest van de stad. Wellicht dankzij deze gevoelsmatige geïsoleerde ligging van de wijk zijn er ook voldoende voorzieningen aanwezig, zoals een bibliotheek, cultureel centrum, winkels en verschillende sportvoorzieningen. Binnen de wijk is Gageldonk een goede, leefbare buurt, met een eigen supermarkt, buurthuis en tennisvereniging.

De Gageldonksestraat is van oorsprong een oude landweg met een middelhoge cultuurhistorische waarde. In de huidige situatie komt de straat in het westen uit op het Akkerpad en in het oosten op de Arenberglaan. Gezien deze ligging zal er dan ook voornamelijk sprake zijn van bestemmingsverkeer en niet van doorgaand verkeer, wat de straat een rustig karakter geeft. De straat bestaat voornamelijk uit huizen (zowel vrijstaande woningen, rijwoningen als appartementen, en ook woonwagens). Aan de westzijde is tevens een stratenmaker gevestigd, de enige bedrijvigheid in de straat. Met name aan de oostkant van de straat is tevens veel groen in de vorm van bomen aanwezig.

Het plangebied ligt ongeveer in het midden van de straat. Ten westen hiervan staan enkele vrijstaande huizen, ten noorden een complex met sociale huurwoningen en ten oosten een woonwagenlocatie. Aan de zuidzijde ligt de noordelijke rondweg (Backer en Ruebweg). Op het perceel is in de huidige situatie één vrijstaande woning aanwezig, met wat bijbehorende bebouwing. Voor het overige is het perceel in gebruik (geweest) als tuin bij de woning.

verplicht

Afbeelding 3: Impressie huidig plangebied (bron: Cyclomedia)

verplicht

Afbeelding 4: Impressie van de Gageldonksestraat aan de overzijde van het plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie     

Op het moment is sprake van één woning op het perceel. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de woning gesloopt, waarna een nieuw appartementencomplex wordt gebouwd. Het appartementencomplex biedt ruimte voor 24 woningen, verdeeld over drie bouwlagen. De bebouwing krijgt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7,5 en 11 meter. De rooilijn van het complex komt in lijn te liggen met de overige woningen (met name huisnummers 16 en 18, ten westen ervan gelegen) op minimaal 15 meter vanaf de as van de weg . Aan de voor- en achterzijde van het gebouw is ruimte voor een groene inpassing en op de achterzijde is ruimte voor bergingen. Voor het parkeren geldt dat aan de zuidkant van het perceel ruimte is. De parkeerplaatsen en bergingen worden ontsloten via een te realiseren weg langs het gebouw naar de Gageldonksestraat.

Gezien de breedte en diepte van het planperceel, is het mogelijk om een groter bouwvolume te realiseren. Door één bouwvolume te creëren van maximaal twee lagen met kap, krijgt het complex de vorm en uitstraling van een groot vrijstaand (land)huis. Deze uitstraling sluit aan bij de stedenbouwkundige structuren ter plaatse en de architectuurstijl. Daarbij biedt het perceel voldoende ruimte groot om afstand tussen de bebouwing en omliggende woning te creëren. Dit gecombineerd met het realiseren van een groene ruimte voor de bebouwing, zorgt voor een mooie samenhang met de rest van de buurt.

De woningen vallen in het sociale huur-segment en worden gebouwd volgens een duurzaam principe.

2.2.1 Verkeer en parkeren     

Zoals eerder gesteld zal er voornamelijk sprake zijn van bestemmingsverkeer op de locatie. De voornaamste toename aan verkeer zal dan ook komen van bewoners en bezoekers van het complex, die op het terrein zelf kunnen parkeren. Conform het beleid van de Nota Parkeernormen Breda is gemiddeld één parkeerplek per sociale huurwoning noodzakelijk. Bij de daadwerkelijke uitwerking van het plan wordt de definitieve parkeerbehoefte bepaald, waarbij ook innovatieve mobiliteitsconcepten kunnen worden beschouwd.

Hoofdstuk 3 Beleid     

Dit hoofdstuk gaat in op het beleid dat de verschillende overheden voor ruimtelijke ontwikkelingen hebben opgesteld. Ten eerste het rijksbeleid, vervolgens het provinciale- en regionale beleid en tot slot het gemeentelijke beleid. De relevante beleidsstukken zijn beschreven, waarna is toegelicht in hoeverre onderdelen hiervan betrekking op voorliggende ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie     

De Rijksoverheid werkt aan een nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met deze visie geeft het Rijk de hoofdlijnen van de gewenste kwaliteit van de leefomgeving, de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren beleid in Nederland tot 2050.

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, met inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling, die gebiedsgericht worden ingezet.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

3.1.2.1 Toetsingskader     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

3.1.2.2 Beoordeling en conclusie     

Het Barro heeft geen betrekking op het voorliggend bestemmingsplan, aangezien het bestemmingsplan geen invloed heeft op de hierin benoemde nationale belangen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)     

3.1.3.1 Toetsingskader     

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • De toelichting bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;
  • Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet het plan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

3.1.3.2 Beoordeling en conclusie     

Het is van belang om bij de vaststelling van bestemmingsplannen de ladder voor duurzame verstedelijking juist toe te passen. Maar voordat daaraan wordt toegekomen, moet worden bezien of de ladder wel van toepassing is. Dat hangt af van de vraag of wordt voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij kleinschalige ontwikkelingen is niet altijd sprake van verstedelijking. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt voor woningbouw op 12 woningen, zo blijkt uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3.).

De ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 24 nieuwe woningen. Het plan voorziet dus in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve aan de orde.

3.1.3.3 Actuele regionale behoefte     

Vanwege de grote woningnood in Nederland is ook in Brabant de behoefte om de woningvoorraad (fors) te vergroten. Binnen de gemeente Breda is daarvoor ook beleid opgesteld om aan de grotere vraag te voldoen. Een van de kernpunten hiervan is dat er niet alleen meer woningen moeten komen, maar ook meer betaalbare woningen, die passen bij de woonbehoeften van de inwoners van Breda. In hoofdstuk 3.3 wordt hier nader op ingegaan. Binnen het plan worden 24 sociale huurwoningen gecreëerd. Daarmee wordt een behoefte ingevuld. De ontwikkeling vindt plaats binnen stedelijk gebied. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege gelaten worden.

3.1.3.4 Conclusie     

Geconcludeerd wordt dat er, in de markt, vraag en behoefte is naar (betaalbare) woningen, passend bij de woonbehoeften. Nu het plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling binnen een bestaand stedelijk gebied, die ook voorziet in een behoefte, wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant', Visie op de Brabantse leefomgeving     

3.2.1.1 Toetsingskader     

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving van de provincie voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.2.1.2 Beoordeling en conclusie     

In de visie zijn door de provincie de doelen nog niet precies vastgelegd. Immers, diep, rond en breed kijken (zie hoofdstuk 4 in deze omgevingsvisie) is centraal uitgangspunt bij het samenspel voor de uitwerking van de visie. Dat betekent dat de provincie volop ruimte biedt voor inbreng vanuit partijen en disciplines. De omgevingsvisie agendeert en nodigt uit om hier samen mee aan de slag te gaan. Daarvoor is een verdere uitwerking van de ambitie nodig in programma's. Die uitwerking is een opgave die op de visie volgt en die in opeenvolgende bestuursperiodes de opdracht en de ruimte geeft om dat met eigen accenten in te vullen. Steeds anticiperend op veranderende omstandigheden en beweging in Brabant. De uitwerking van de ambitie in programma's heeft nog niet plaatsgevonden. Het is derhalve nog niet mogelijk initiatieven te toetsen aan de omgevingsvisie. Totdat de programma's zijn uitgewerkt, worden de initiatieven voorlopig nog getoetst aan de 'Structuurvisie 2010 – partiele herziening 2014'.

3.2.2 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014     

3.2.2.1 Toetsingskader     

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) vastgesteld. De SVRO is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

3.2.2.2 Beoordeling en conclusie     

In de structurenkaart (zie afbeelding) van de SVRO is het plangebied aangeduid als stedelijk gebied. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan, het toevoegen van 24 woningen, past binnen deze structuur. De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale Interim Omgevingsverordening. In die verordening is dit beleid verder uitgewerkt in bindende regels, die in acht genomen moeten worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

verplicht

Afbeelding 5: Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie

3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant     

3.2.3.1 Toetsingskader     

De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 inwerking getreden en op 16 november 2021 is een geconsolideerde versie vastgesteld. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, maar is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.

3.2.3.2 Beoordeling en conclusie     

Het plangebied ligt binnen het in de interim omgevingsverordening aangewezen 'Stedelijk gebied'. Een bestemmingsplan, dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen in het Stedelijk gebied, bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken en dat het gaat om een duurzame stedelijke ontwikkeling. Zoals in paragraaf 2.2 beschreven, wordt met de ontwikkeling voorzien in een uitbreiding van het woonaanbod. Er worden 24 woningen gerealiseerd.

De bebouwing wordt binnen het geldende bouwvlak gerealiseerd, waarmee geen sprake is van toename van het toegestane ruimtebeslag. Met het plan wordt zorgvuldig ruimtegebruik bevorderd.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptatie. Met het plan wordt voorzien in een duurzame stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de interim omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Breda 2040     

3.3.1.1 Toetsingskader     

De gemeenteraad van Breda heeft op 21 oktober 2021 de 'Omgevingsvisie Breda 2040' vastgesteld. De stad staat voor grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De verwachting is dat, in de periode tot 2040, 25.000 woningen worden bijgebouwd, waarvan 90% binnen de bebouwde kom. Dit is ook nodig, want de verwachting is dat het inwoneraantal zal toenemen van 184.000 in 2021 naar 215.000 in 2040.

Breda is een aantrekkelijke plek om te wonen vanwege de centrale ligging tussen de Randstad en België. Er is sprake van een forse druk op de woningmarkt, waardoor de behoefte bestaat om het woonaanbod te vergroten. De gemeente wil een passend en duurzaam (t)huis voor elke bewoner. Deze woningen moeten bovendien betaalbaar zijn.

3.3.1.2 Beoordeling en conclusie     

De gemeente zet in op de bouw van meer dan 25.000 woningen binnen de bebouwde kom. Wat betreft de functie wonen wordt benadrukt dat sprake is van een bevolkingstoename. Met name het aandeel ouderen en een- en twee persoonshuishoudens neemt toe. Als gevolg van demografische, sociaal-culturele en sociaal-economische ontwikkelingen verandert de woonbehoefte van bewoners, onder andere in een toenemende behoefte aan woningen voor kleine huishoudens en geschikte woningen voor ouderen. Er wordt gestreefd naar een woningvoorraad die aansluit bij de woningbehoefte van de bewoners. Met aandacht voor een- en tweepersoonshuishoudens en ouderen en geschikt wonen voor iedereen, kiest Breda voor de differentiatie in woonmilieus. Bij nieuwe woningen gaat het om een goede verdeling tussen koop- en huurwoningen en de betaalbaarheid hiervan. Daarnaast moeten nieuwe woningen energiezuinig zijn en gebruik maken van groene energie. In de Woonvisie Breda (zie hierna) wordt nader op de relatie van de plannen met het woningbouwprogramma ingegaan

Om te voldoen aan de verwachte woningwens is er een structurele verhoging van 1.500 woningen per jaar nodig om het woonaanbod te vergroten. Het plangebied bevindt zich binnen het bestaande stedelijk gebied van de gemeente Breda. Het initiatief sluit ruimtelijk en functioneel aan op de huidige woonstructuur. Daarmee wordt invulling gegeven aan een duurzame herontwikkeling binnen het stedelijk gebied. Aangezien er ook nog eens sprake is van sociale huurwoningen wordt bovendien het aanbod aan betaalbare woningen verhoogd.

3.3.2 Woonvisie en aanvulling op de Woonvisie     

3.3.2.1 Toetsingskader     

De Woonvisie 2030 speelt in op de laatste trends en ontwikkelingen voor wat betreft wonen. De visie geeft een beeld van wonen in Breda in de toekomst. Op 17 november 2016 is de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld. De Woonvisie geeft aan dat Breda een complete woongemeenten is met een voor iedereen passend en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften en met ruimte voor maatwerk. De aanvulling op de Woonvisie, die in november 2016 is vastgesteld, voegt daaraan toe dat Breda een stedelijke uitbreidingsopgave heeft om 20% sociale huurwoningen en 10% middeldure huurwoningen toe te voegen.

3.3.2.2 Beoordeling en conclusie     

Voorliggende ontwikkeling maakt de realisatie van 24 sociale huurwoningen mogelijk. Er is een behoefte aan sociale huurwoningen en de ontwikkeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls van de fysieke leefbaarheid. Daarnaast past de ontwikkeling bij het functionele karakter van het gebied als woonwijk. De ontwikkeling geeft een kwalitatieve impuls aan de fysieke leefbaarheid en krijgt een aantrekkelijke uitstraling die past bij de omgeving. De bestemmingswijziging is in lijn met de woonvisie en past binnen de gestelde kaders.

3.3.3 Gebiedsprofielen wonen en perspectief wonen     

3.3.3.1 Toetsingskader     

Op 24 september 2019 is het Perspectief wonen vastgesteld door burgemeester en wethouders van Breda. Het Perspectief wonen geeft in hoofdlijnen de gewenste richting aan van het wonen in de gebieden.

Op basis van een analyse van gegevens wordt gekeken wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn waarop gebieden kunnen bijdragen aan het realiseren van reeds vastgestelde gemeentelijke beleidsdoelen wonen. Hiervoor zijn zeven beleidsdoelen samengesteld:

  • De woningvoorraad sluit aan bij de woonbehoefte;
  • Woningen zijn betaalbaar;
  • De woningvoorraad is divers;
  • De woningen worden gewaardeerd;
  • De leefbaarheid is op orde;
  • De woningen zijn levensloopbestending;
  • De woningen zijn duurzaam in een gezonde woonomgeving.

Op basis van een analyse van gegevens wordt gekeken wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn waarop gebieden (Gebiedsprofielen) kunnen bijdragen aan het realiseren van reeds vastgestelde gemeentelijke beleidsdoelen voor wonen.

3.3.3.2 Beoordeling en conclusie     

Het plangebied valt het onder profiel 'Breda Noord-West' en ligt in de buurt Gageldonk. Voor het gebied geldt dat dient te worden geïnvesteerd in de bestaande woningvoorraad en voorzieningen. Er is aanbod nodig voor een ouder wordende bevolking met meer (middel)dure appartementen in de koop- en huursector en goede huur appartementen voor lagere inkomens. Het toevoegen van 24 sociale huurwoningen voldoet aan de beleidsdoelen die zijn samengesteld. Vanwege het woningtekort is er behoefte aan meer woningen die betaalbaar zijn. Sociale huurwoningen zorgen daarvoor. Aangezien in de omgeving ook veel groen is te vinden en de woningen volgens een duurzaam principe worden gebouwd, is tevens sprake van duurzame woningen in een gezonde woonomgeving.

3.3.4 Breda brengt het samen - Alliantie Breda 2019 tot en met 2023     

3.3.4.1 Toetsingskader     

De Alliantie Breda is een samenwerkingsverband tussen de gemeente Breda, enkele woningcorporaties en huurdersorganisaties. Vanwege de hoge woningnood is de afspraak gemaakt om 1.200 sociale huurwoningen te realiseren die betaalbaar moeten zijn. Er is grote vraag naar betaalbare huurwoningen voor één en tweepersoonshuishoudens. De Haagse Beemden wordt genoemd als een gebied waar sociale huurwoningen kunnen worden ontwikkeld. Stichting Alwel, de initiatiefnemer van het project, voert beleid om per jaar 65 betaalbare huurwoningen op te leveren.

3.3.4.2 Beoordeling en conclusie     

Het plan voldoet aan de wensen van de gemeente om de woningvoorraad met sociale huurwoningen flink te vergroten in de komende jaren. Het plan past ook binnen de afspraak met Stichting Alwel om bij te dragen aan de grotere voorraad aan sociale huurwoningen.

3.3.5 Welstandsnota     

3.3.5.1 Toetsingskader     

De gemeente Breda beschikt over een welstandsnota. Doel van de nota is ervoor zorgen dat nieuwe gebouwen passen binnen de wijk. Bij de aanleg van de wijk is gestreefd naar het creëren van kleinschalige, groene en rustige woonmilieu's met veel groen, waardoor de buurten eigenlijk dorpen op zich werden. De bebouwing in Gageldonk heeft een stedelijk karakter en is er ruimte voor drie of vier bouwlagen. Er komen voornamelijk rijwoningen, vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen voor. In het algemeen is er in Gageldonk veel verharding, wat de buurt een sombere uitstraling geeft, maar in de Gageldonksestraat is hier minder sprake van. Voor Gageldonk zijn, in tegenstelling tot andere buurten, verder geen specifieke eisen opgenomen.

3.3.5.2 Beoordeling en conclusie     

De geplande nieuwbouw past prima binnen de geldende wensen van de welstandsnota. Het appartementencomplex is relatief kleinschalig van aard en niet meer dan drie bouwlagen hoog. Aangezien in de plannen bovendien ook wordt voorzien in de aanleg van extra groen geeft het plan ook een extra impuls aan de buurt, om wat van het sombere imago af te komen.

In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen zal de bouwplan worden getoetst aan de eisen vanuit de welstandsnota.

3.3.6 Nota Parkeernormen Breda 2021     

3.3.6.1 Toetsingskader     

De nota is vastgesteld door de gemeente Breda op 29 april 2021. De nota is opgesteld als reactie op verschillende ontwikkelingen in de gemeente, waaronder de verwachte toename aan woningen. Plekken moeten enerzijds bereikbaar blijven, maar er moet ook geen parkeeroverlast ontstaan. Wijken die verder van het centrum zijn gelegen vragen om meer parkeerbehoefte wegens de grote afstand tot voorzieningen. Gageldonk valt in 'Overig gebied Breda', waar de parkeerbehoefte het grootst is. Voor appartementen binnen het sociale huursegment geldt in basis een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning.

3.3.6.2 Beoordeling en conclusie     

In het plan worden 24 woningen gerealiseerd. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om het benodigd aantal parkeerplaatsen te realiseren. Bij de daadwerkelijke uitwerking van het plan wordt de definitieve parkeerbehoefte bepaald, waarbij ook innovatieve mobiliteitsconcepten kunnen worden beschouwd.

3.3.7 Bredaas Groenkompas     

3.3.7.1 Toetsingskader     

Het is de ambitie van de Stad Breda om in 2030 een 'Stad in een park' te worden. Er komen in die periode tot 2030 meer woningen bij, door transformatie van leegstaande locaties en ongebruikte terreinen binnen bestaand stedelijk gebied. De bouw van gebouwen, maar ook de aanleg van de bijbehorende infrastructuur drukt zijn stempel op de beschikbare ruimte. Om de leefbaarheid van de gemeente op niveau te houden is het van belang om ook ruimte vrij te maken voor groen.

De herontwikkeling van terreinen en de bestaande stad zien we als kans om te vergroenen. Met de nieuwe Bredase Groen- & Parknorm verplichten we ontwikkelaars om minimaal 20% tot 35% van een nieuwe woonbuurt of nieuw werkterrein in te richten als openbaar groen. Op die manier kan de hoeveelheid groen meegroeien met de totale toename van het aantal inwoners. De hoeveelheid openbaar groen is afhankelijk van het type ontwikkeling en de locatie. Zo dient een hoger percentage groene openbare ruimte te worden ontwikkeld bij niet-grondgebonden woningen dan bij grondgebonden woningen. Voor dichtbebouwde delen van de stad geldt een uitzondering en kan met een lagere oppervlakte groen volstaan worden, mits voldoende vergroening door inzet van groene gevels en groene daken plaatsvindt. Daarnaast verplichten we ontwikkelaars en woningbouwcorporaties om natuurinclusief te ontwikkelen en in te richten. Dit betekent dat de gebouwde omgeving zodanig wordt ingericht dat het bouwwerk en omgeving bijdragen aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar het treffen van maatregelen in de openbare ruimte, maar ook het creëren van voorzieningen in de gebouwen, zoals inbouwnestkasten.

3.3.7.2 Beoordeling en conclusie     

Met het plan worden 24 woningen mogelijk gemaakt in een appartementengebouw. Dit gebouw volgt de rooilijn van de bestaande bebouwing ten westen ervan (Gageldonksestraat 18). Dit betekent dat er voldoende ruimte overblijft rondom het gebouw, met name aan de voor- en achterkant ervan, om hierbij groene elementen in te richten. Zoals in hoofdstuk 2.2 beschreven zal bij de uitwerking van de plannen ook rekening worden gehouden met deze groene elementen. Daarnaast is in de omgeving al veel groen te vinden, met name de bomenstructuur. Daardoor is al sprake van een groene omgeving. De woningen worden ook volgens duurzame principes ontwikkeld.

3.4 Conclusie     

Op basis van het Rijks-, provinciaal- en regionaal beleid wordt geen specifieke uitspraken gedaan over de ontwikkeling van de 24 woningen in het stedelijk gebied. De ontwikkeling past binnen het provinciaal principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Vanwege de hoge woningnood past het plan binnen de plannen van zowel de regio als de gemeente om de woningvoorraad te vergroten. Verder wordt tegemoet gekomen aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van de welstandsnota en parkeernota. Het plan past binnen het gebied. Ten aanzien van de beleidsaspecten bestaan geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspacten     

Voor het ontwikkelen en in stand houden van leefbare en duurzame gemeentes dient bij ruimtelijke planvorming rekening te worden gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat behouden blijven of worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor het plan(gebied) nader toegelicht.

4.1 Bodemkwaliteit     

4.1.1 Toetsingskader     

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij ruimtelijke ontwikkelingen de bodemkwaliteit te worden beschouwd. Bij ruimtelijke plannen met een functiewijziging dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie die ter plaatse wordt beoogd.

Middels een verkennend bodemonderzoek wordt inzicht verkregen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en de mogelijke aanwezigheid van verontreinigde stoffen in de grond of het freatisch grondwater. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt vastgesteld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.1.2 Beoordeling     

Door AGEL adviseurs, nu onderdeel van Stantec, is een verkennend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee vast te stellen of op de locatie verontreinigende stoffen in de grond of het freatisch grondwater aanwezig zijn. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is een verkennend asbest- en nader bodemonderzoek uitgevoerd. De rapporten zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

4.1.2.1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek     

Verkennend bodem- en asbestonderzoek Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat ter plaatste van de locatie sprake is van een lichte verontreiniging met lood en PCB in de bovengrond, die overeenkomstig de gebiedseigen kwaliteit zijn. De ondergrond bevat geen verhoogde gehalten en het grondwater bevat geen verhoogde concentraties. Plaatselijk is tot 117 mg/kg d.s. asbest gemeten, waardoor een nader onderzoek naar asbest noodzakelijk is.

4.1.2.2 Nader asbestonderzoek     

In het nader onderzoek is het plaatmateriaal geanalyseerd op asbest. Er is tussen de 0,98 mg/kg d.s. en 86,93 mg/kg d.s. asbest aangetoond. In de fijne fractie is tussen de 0,8 mg/kg d.s. en 42 mg/kg d.s. asbest aangetoond. Het totale gewogen gehalte asbest varieert daarmee tussen de 2 en 87 mg/kg d.s., water onder de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. ligt. Er is daarom geen sprake ven een geval van ernstige bodemverontreiniging.

4.1.3 Conclusie     

Uit het verkennend en nader onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen bestaan voor de geplande ontwikkeling van de locatie. Er is wel asbest aangetoond, maar dit ligt onder de interventiewaarde. Er is daardoor geen saneringsnoodzaak of sprake van een gebruiksbeperking. Wel dient het contact met de verontreinigde grond zoveel mogelijk voorkomen te worden, door bijvoorbeeld verharding of beplanting.

4.2 Natuur     

4.2.1 Toetsingskader     

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de natuurwetgeving.

Door Ecodat is een quickscan Flora- en Faunawetgeving uitgevoerd. Doel van deze quickscan is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis deze hebben voor de verdere uitvoering van het initiatief. Verder wordt inzichtelijk gemaakt of door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden. De onderzoeksrapportage is als separate bijlage aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn hier kort samengevat.

4.2.2 Beoordeling gebiedsbescherming     

Het projectgebied bevindt zich niet direct in of nabij een Natura 2000-gebied. Eventueel verstorende factoren zijn dan ook niet aanwezig. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal NatuurNetwerk. Er is dan ook geen sprake van negatieve effecten door onderliggend plan. Op het aspect stikstof wordt in paragraaf 4.3 nader ingegaan.

4.2.3 Beoordeling soortenbescherming     

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als ontheffing of vrijstelling is verleend.

Uit de quickscan is gebleken dat vervolgonderzoek nodig is naar de volgende soorten:

  • Bunzing
  • Steenmarter
  • Huismus
  • Gierzwaluw
  • Vleermuizen

Naar aanleiding van de quickscan is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied voor enkele vleermuissoorten (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis) een foerageergebied is. Het betreft geen essentieel foerageergebied. Ook ligt ten noorden van het plangebied een vliegroute voor vleermuizen. Aangezien deze route buiten het plangebied ligt, heeft de ontwikkeling geen invloed op de route.

De overige soorten zijn in het nader onderzoek niet aangetroffen.

4.2.4 Conclusie     

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Stikstof     

4.3.1 Toetsingskader     

De Wet natuurbescherming (Wnb, per 1 januari 2017) regelt de bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa, de bescherming van planten en dieren en van bossen en andere houtopstanden. Voor de Wet natuurbescherming heeft de Europese regelgeving als uitgangspunt gediend. De gebiedsbescherming in de Wnb richt zich uitsluitend op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen.

In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend.

4.3.2 Beoordeling     

Door Stantec is 22 mei 2024 een berekening uitgevoerd naar de stikstofdepositie van het bouwplan op omliggende Natura 2000-gebieden. Hierbij is het 'Ulvenhoutse Bos' dat op circa 6,3 kilometer van het plangebied ligt het meest relevant. In de berekening middels AERIUS is uitgegaan van 24 appartementen. Er is daarbij gekeken naar zowel de aanlegfase (sloop en bouw) van het project als de gebruiksfase. Omdat de woningen gasloos worden gerealiseerd, zijn voor de gebruiksfase enkel de verkeersbewegingen in het onderzoek meegenomen. Voor de aanlegfase is gebruik gemaakt van kengetallen. Hierbij is het gebruik van AdBlue meegenomen.

4.3.3 Conclusie     

Uit het onderzoek blijkt dat de toekomstige aanleg- en gebruiksfase van het appartementengebouw niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Op grond van de Wet Natuurbescherming geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en is nader onderzoek niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming vormt dan ook geen belemmering.

4.4 Water     

4.4.1 Toetsingskader     

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijstwateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Door Stantec is een watertoets opgesteld.

4.4.2 Beleid gemeente Breda     

4.4.2.1 Hemel- en grondwaterbeleid     

De gemeente Breda heeft haar beleid van het stedelijk water opgenomen in het stedelijk waterplan 2019-2023; 'Breda water bewust'. Uit dit stedelijk waterplan volgen de voorwaarden bij aanpassingen van het watersysteem:

  • Pas als de schop in de grond gaat, gelden extra eisen;
  • Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien daar waar het valt te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering);
  • Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen;
  • Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik;
  • De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.
4.4.2.2 Duurzaam omgaan met hemelwater     

De omgang met hemelwater in Breda is gericht op het zoveel mogelijk zichtbaar in de bodem brengen en vasthouden van schoon hemelwater, daar waar het valt. Het heeft de eerste voorkeur dat wordt gestreefd naar infiltreren waar het kan, tweede voorkeur is bergen en vertraagd afvoeren waar infiltratie niet kan en als laatste afvoeren naar een andere bergings- afvoervoorziening. Deze voorkeursvolgorde geldt zowel bij een toename van als bij een ongewijzigd afwaterend verhard oppervlak.

Er is geen toename van afwaterend verhard oppervlak bij het opbreken van bestrating, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe bestrating en sloop-nieuwbouw van gebouwen. Verhard oppervlak wat niet afvoert op het riool of open water maar het water infiltreert in de bodem wordt gelijk gesteld aan onverhard oppervlak. Ook groene daken worden beschouwd als onverhard. In het algemeen geldt, zuiveren waar nodig (afstromend regenwater van verontreinigde ondergronden).

4.4.2.3 Bij toename van verhard oppervlak     

Binnen ruimtelijke (her)ontwikkelingen moeten kleine buien op een zo'n natuurlijke wijze worden verwerkt en schone en vuile waterstromen gescheiden worden aangeleverd aan de perceelsgrens. De gemeente Breda hanteert de norm dat op eigen terrein moet worden verwerkt:

  • Voor het vervangen van bestaand afwaterend verhard oppervlak 7 mm/m2;
  • Voor toename van afwaterend verhard oppervlak 78 mm/m2;
  • Bij een duurzame invulling van de waterberging is de norm lager, namelijk 60 mm/m2.

Bij een dergelijke hoeveelheid berging in de hemelwater voorziening wordt jaarlijks ca. 80% van alle buien afgevangen en waar mogelijk geïnfiltreerd in de bodem. Om de bergingscapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem.

4.4.2.4 Duurzaam omgaan met grondwater     

De gemeente Breda streeft via haar grondwaterbeleid naar een situatie waarbij het grondwater niet tot structurele grondwateroverlast leidt en geen belemmering vormt voor het gebruik van de grond. Binnen ruimtelijke (her)ontwikkelingen moet bij (her)inrichting van het plangebied in een zo vroeg mogelijk stadium rekening worden gehouden met grondwater. Dit betekent dat de toekomstige bestemmingen dienen te voldoen aan een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m–mv.

4.4.3 Waterschapsbeleid Brabantse Delta     

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2022-2027, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Het waterschap heeft een eigen verordening; De Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun keuren geharmoniseerd, genaamd “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabants waterschappen”.

De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Voor plannen met een bijkomend verhard oppervlak kleiner dan 500 m² geldt vanuit het waterschap een vrijstelling tot realisatie van compensatie.

4.4.4 Beoordeling     

4.4.4.1 Huidige waterhuishouding     

Het plangebied is in gebruik als woning en heeft een oppervlakte van 3.055 m². Ten tijde van droge of natte perioden zal het regenwater infiltreren dan wel verdampen binnen het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied / grondwaterbeschermingszone, Keur beschermde gebieden en/of waterbergingsgebied.

4.4.4.2 Toekomstige waterhuishouding     

4.4.4.2.1 Afvalwater     

De toekomstige bebouwing binnen het plangebied wordt aangesloten op het aanwezige gemeentelijk riool. Ter plaatse van het plan is een riolering aanwezig. Voor de lozing van het afvalwater dient een nieuwe aansluiting op de riolering te worden gemaakt.

4.4.4.2.2 Waterbezwaar regenwater     

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 24 woningen. Er is sprake van een verhardingstoename van 1.557 m2. Dit valt binnen de grenswaarde van meer dan 500 m² en minder dan 10.000 m2. Vanuit de Algemene Regel van het waterschap Brabantse Delta is er een verplichting tot aanleg van een bergingsvoorziening. De gemeente Breda hanteert echter een strenger beleid over watercompensatie. Zij maakt onderscheid tussen de verhardingstoename en bestaand afwaterend verhard oppervlak. Voor de verhardingstoename is er een verplichting voor het aanbrengen van 60 mm per m2 Voor bestaand afwaterend verhard oppervlak is er een verplichting voor het aanbrengen van 7 mm per m2. Aangenomen wordt dat de bestaande verharding, met uitzondering van het dakoppervlak, niet afvoert op de riolering. Daarom wordt dit oppervlak niet als vervangede verharding beschouwt. Voor het plangebied is de rekensom te maken:

1.557 m2 * 60 mm + 120 m2 * 7 mm = 94,26 m3.

Bij de berekening is uitgegaan van de huidige uitgangspunten. De precieze berekening kan bij de daadwerkelijke uitvoer van de plannen nog wijzigen.

4.4.5 Conclusie     

Door de (her)ontwikkeling zal er circa 1.557 m2 aan extra verhard oppervlak ontstaan. Uitgaande van deze toename aan extra verhard oppervlak en gelet op het beleid van Waterschap Brabantse Delta, kan er geconcludeerd worden dat er een watercompensatie nodig is. De gemeente Breda hanteert echter een strenger beleid voor een watercompensatie. Gekeken naar de toename van het afwaterend verhard oppervlak, het bestaand afwaterend verhard oppervlak en het beleid van gemeente Breda, kan er geconcludeerd worden dat er een watercompensatie van circa 94,26 m3 nodig is. In de regels van het bestemmingsplan is een verplichting opgenomen, die bepaald dat het oprichten van bebouwing uitsluitend is toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit, conform de genoemde normen. Hierdoor kan de exacte berekening- en invulling van de waterbergingsvoorziening worden bepaald op basis van het definitieve bouwplan.

In ieder geval is binnen het plangebied voldoende ruimte om de waterberging te realiseren, waardoor de haalbaarheid vanuit dit aspect is gegarandeerd.

Om te voldoen aan de watertoets dient deze waterparagraaf formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta en de gemeente Breda voor een wateradvies.

4.5 Bedrijven en milieuzonering     

4.5.1 Toetsingskader     

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen.

De richtafstand tussen een milieugevoelige functie en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de gevoelige functie, die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is, tot de grens van de inrichting. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid.

Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd, behalve voor het aspect gevaar. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit.

De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van milieugevoelige objecten (die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk zijn) tot de grens van de inrichting.

4.5.2 Beoordeling     

De omgeving van het plangebied moet worden gekenmerkt als een rustige woonwijk. De richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen hierdoor niet met één afstandsstap verlaagd worden zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Een appartementencomplex betreft een milieugevoelige functie, waardoor een inventarisatie heeft plaatsgevonden van bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.

Aan de overzijde van de Backer en Ruebweg liggen diverse bedrijfsbestemmingen waar volgens het bestemmingsplan 'Steenakker' bedrijven zijn toegestaan tot en met categorie 3. Uitgaande van maximaal milieucategorie 3.2, geldt een richtafstand van 100 meter. Het bouwvlak van voorliggend plan ligt buiten deze richtafstand.

Ook aan de Gageldonksestraat 16 ligt een bedrijfsbestemming. Ter plaatse is conform het vigerend bestemmingsplan 'Haagse Beemden' bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Dit betekend in een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter. De afstand van deze inrichting tot het bouwvlak van voorliggend plan bedraagt circa 25 meter, waardoor niet aan de richtafstand wordt voldaan. Gezien er tussen de Gageldonksestraat 16 en 20 al sprake is van een bestaande woning/woonbestemming, vormt het nieuwe plan geen belemmering voor de activiteiten ter plaatse van Gageldonksestraat 16.

4.5.3 Conclusie     

Op basis van deze beoordeling is een aanvaardbaar verblijfsklimaat ter plaatse van de ruimtelijke ontwikkeling gegarandeerd en worden omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering beperkt. Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden geen belemmeringen voor de planvorming.

4.6 Geluid     

4.6.1 Toetsingskader     

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen), nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een (spoor)weg en/of industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen.

4.6.2 Beoordeling     

Door Stantec is een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd, omdat het nieuwe appartementengebouw ligt in de geluidzone langs de Backer en Ruebweg en de Veldsteen. Uit het onderzoek blijkt dat behalve aan de oostelijke zijde van het bouwvlak de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB wordt overschreden door het verkeer van de Backer en Ruebweg. Aan de noordzijde is de geluidbelasting 51 dB en aan de zuid- en westzijde 57 dB, waarmee de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden. Als geluidreducerende maatregelen niet worden uitgevoerd om het geluidniveau door het verkeer op de Backer en Ruebweg te reduceren, dan zijn hogere waarden benodigd. Door het verkeer op de Veldsteen wordt de hoogst toelaatbare waarde niet overschreden. Het vaststellen van hogere waarden is dan ook niet benodigd.

Op de Gageldonksestraat geldt een wettelijke maximale rijsnelheid van 30 km/uur, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wgh niet aan de orde is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen vanwege het verkeer op deze weg berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de grens van de bouwvlakken maximaal 40 dB bedraagt. Deze geluidbelasting is ruim lager dan de hoogst toelaatbare waarde die geldt voor gezoneerde wegen. Om die reden zal een dergelijke geluidbelasting niet leiden tot een belemmering voor de realisatie van het nieuwe appartementengebouw.

Geluidwerende maatregelen op de Backer en Ruebweg om het verkeerslawaai te verminderen zijn om financiële en civieltechnische redenen niet reëel. Een optie is het ophogen van de bestaande geluidwal of het realiseren van een geluidscherm hierop. Dat is echter een kostbare ingreep en levert waarschijnlijk ook ecologische en esthetische bezwaren op, omdat hiervoor bomen gerooid dienen te worden. Daarom wordt ook deze optie niet als reëel beschouwd.

Het voorstel is dan ook om hogere waarden vast te stellen, waarbij voor 12 woningen een hogere waarde van 53 dB geldt en voor 2 woningen een hogere waarde van 57 dB. Voor deze laatste 2 woningen geldt dat deze dienen te beschikken over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Dit betreft 2 appartementen op de 2e verdieping aan de zuidwestzijde van het bouwvlak. Hoogstwaarschijnlijk wordt ook aan de geluidbelaste (zuid)zijde van het bouwvlak de buitenruimte voor de beide appartementen gerealiseerd. Daardoor wordt geadviseerd om deze buitenruimte geheel of gedeeltelijk afsluitbaar uit te voeren. In dat geval is het geveldeel grenzend aan de buitenruimte als geluidluw te beschouwen. Deze bouwkundige maatregel dient wel door de gemeente akkoord te worden bevonden.

Een mogelijk bouwkundige oplossing is het realiseren van een inpandige buitenruimte (loggia). Middels een indicatieve berekening zijn de geluidbelastingen berekend op de loggiagevel vanwege het verkeer op de Backer en Ruebweg. Hierbij is voor de loggia uitgegaan van een diepte van 1,5 meter en een breedte van 3 meter. Met het realiseren van een akoestisch afscherming van 1,75 meter bovenkant vloerpeil is het mogelijk om op de achterliggende gevel de geluidbelasting te reduceren tot maximaal 50 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) vanwege het verkeer op de Backer en Ruebweg. Deze geluidbelasting bedraagt 48 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh. Een andere oplossing is om de loggia gedeeltelijk te voorzien van een verdiepingshoge akoestische afscherming en het andere gedeelte een akoestische afscherming van 1,2 meter hoog boven vloerpeil.

Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden moet gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Deze hogere waarden worden door het college van Breda vastgesteld.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is ook een oordeel gegeven over de akoestische kwaliteit ter plaatse van den nieuwe woningen. De cumulatieve geluidbelasting varieert van 45 dB tot 60 dB. Hieruit blijkt dat de milieukwaliteit varieert van 'goed tot matig' tot 'goed'. Bij het vaststellen van hogere waarden dient de gemeente Breda een oordeel te geven over de cumulatieve geluidbelastingen.

4.6.3 Conclusie     

Vanwege het verkeer op de Backer en Ruebweg is het vaststellen van hogere waarden nodig, omdat de hoogst toelaatbare waarden worden overschreden tot een maximale geluidbelasting van 57 dB. Het verkeer op de Veldsteen en Gageldonksestraat overschrijdt geen maximale toelaatbare waarden. De cumulatieve geluidbelasting varieert van 45 dB tot 60 dB. Ter plaatse van 2 appartementen op de zuidwestzijde van de 2e verdieping van het complex wordt geadviseerd bouwkundige maatregelen te nemen om de geluidbelastingen te verlagen.

4.7 Luchtkwaliteit     

4.7.1 Wet milieubeheer     

4.7.1.1 Toetsingskader     

Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.

Een project wordt als NIBM beschouwd als aannemelijk is dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde.

4.7.1.2 Beoordeling en conclusie     

Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.

In het voorliggend plan is sprake van het toevoegen van 24 nieuwe woningen, zodat de ontwikkeling als NIBM wordt beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor achterwege blijven.

4.7.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)     

4.7.2.1 Toetsingskader     

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient ook beoordeeld te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan de ter plaatse bestaande luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project zelf 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur onder andere bij een woning, school of sportterrein.

Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde digitale monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Met de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten (die zijn opgenomen in het NSL) bijgehouden.

De Monitoringstool is het instrument waarmee de stand van zaken in de uitvoering van de projecten en maatregelen in het NSL wordt gevolgd, en de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden berekend voor het achterliggende kalenderjaar en de toekomstige jaren die relevant zijn voor het NSL (2016). De kaart van de monitoring van het NSL biedt de mogelijkheid om de verschillende resultaten van de monitoring zichtbaar te maken. Via de NSL-Monitoringstool zijn voorts de concentraties voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen.

4.7.2.2 Beoordeling     

Voor de kwaliteit van de buitenlucht bestaan verschillende soorten normen. Wettelijke grenswaarden en actiedrempels zijn meestal een compromis tussen haalbaarheid en gezondheid. Veel van de wettelijke normen komen direct uit Europese richtlijnen. De Monitoringstool is het instrument waarmee de stand van zaken in de uitvoering van de projecten en maatregelen in het NSL wordt gevolgd, en de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden berekend voor het achterliggende kalenderjaar en de toekomstige jaren die relevant zijn voor het NSL (2015 en 2020). De kaart van de monitoring van het NSL biedt de mogelijkheid om de verschillende resultaten van de monitoring zichtbaar te maken. Via de NSL-Monitoringstool zijn voorts de concentraties voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Via de NSL-Monitoringstool zijn de volgende grenswaarden voor het plangebied bepaald:

2020 2030 Jaargemiddelde maximale grenswaarde
NO2 24,5 µg/m³ 18,4 µg/m³ 40 µg/m³
PM10 16,8 µg/m³ 15,1 µg/m³ 40 µg/m³
PM2,5 9,2 µg/m³ 7,8 µg/m³ 25 µg/m³

Tabel 1: Luchtkwaliteitswaarden, afgerond op hele waarden

Uit de monitoringstool blijkt dat in de omgeving van het plangebied de maximale concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 de jaargemiddelde grenswaarden niet overschrijden.

4.7.2.3 Conclusie     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de algemene trend dat de emissies en achtergrondconcentraties gaan dalen, worden ook in de toekomst geen overschrijdingen verwacht.

4.8 Erfgoed     

4.8.1 Cultureel erfgoed     

In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie. Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2, Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Breda, is de locatie aangewezen met Cultuurhistorische waarde: hoog. Volgens de toelichting bij de legenda van deze kaart is hier sprake van een hoge cultuurhistorische waarde. Behoud is uitgangspunt. Alleen wanneer het belang van een wijziging (of sloop) zwaarder weegt dan het belang van behoud, worden wijzigingen toegestaan.

Bij een wijziging dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.

4.8.2 Archeologie     

4.8.2.1 Toetsingskader     

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

verplicht

Afbeelding 6: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Breda

4.8.2.2 Beoordeling en conclusie     

Het perceel heeft op basis van de Archeologische beleidskaart een hoge archeologische verwachting, zoals in voorgaande afbeelding is te zien. Voor de locatie geldt binnen het geldende bestemmingsplan dan ook de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. In het kader van het bestemmingsplan blijft de bestaande dubbelbestemming gehandhaafd. Wanneer de omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de bouw van het complex dient wel een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd aangezien de werkzaamheden een gebied betreffen dat groter is dan 100 m2.

4.8.3 Historische geografie     

Op de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 2 is nauwkeurig vastgelegd hoe binnen de gemeente met het bovengrondse erfgoed moet omgegaan. Op verschillende schaalniveaus is er een waardering gegeven aan al het erfgoed in Breda.

Uit de Beleidsadvieskaart van de gemeente Breda blijkt dat het perceel aan de Gageldonksestraat 20 een middelhoge cultuurhistorische waarde heeft, zoals te zien is op de volgende afbeelding. Bij een wijziging dient rekening te worden gehouden met de karakteristieken, met de historische ontwikkeling, de samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. In het ontwerp van het terrein wordt met deze aspecten voor zover mogelijk rekening gehouden.

verplicht

Afbeelding 7: Uitsnede beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed 2

4.9 Externe veiligheid     

4.9.1 Toetsingskader     

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

4.9.2 Beoordeling     

Het initiatief voorziet in de realisatie van een appartementengebouw waardoor het plan zelf geen risico's voor de omgeving oplevert. Met het plan worden woningen en dus nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Daarom is met behulp van de risicokaart nagegaan of risicobronnen, in de omgeving van het plangebied, een risico vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied zich bevindt het invloedsgebied van transportroutes. Ten behoeve van voorliggende plannen is door Stantec een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage). De relevante risicobronnen zijn de Backer en Ruebweg, spoorlijn Breda – Lage Zwaluwe, spoorlijn Breda – Roosendaal en de Rijksweg A16.

4.9.2.1 Backer en Ruebweg     

Over de Backer en Ruebweg vinden jaarlijks circa 430 transporten per jaar van brandbare gassen plaats (stofgroep F3). Het hart van de Backer en Ruebweg bevindt zich op circa 70 meter ten zuiden van de Gageldonksestraat 20 en het plangebied ligt daarmee binnen 200 meter van deze transportroute. Wat betreft het plaatsgebonden risico wordt geen belemmering van het bouwplan verwacht, omdat er geen PR 10-6 contour langs de transportroute aanwezig is. Het groepsrisico ligt lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico hoeft daarom niet inzichtelijk te worden gemaakt.

4.9.2.2 Spoorlijnen     

De spoorlijnen liggen op meer dan 200 meter van het bouwplan. Daarom is een onderzoek naar de hoogte en toename van het groepsrisico niet nodig. Wel ligt het invloedsgebied van enkele toxische stoffen (B2 toxische gassen, B3 toxische gassen en D4 toxische vloeistoffen) over het bouwplan. Daarom is wel inzicht gegeven in de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

4.9.2.3 Rijksweg A16     

Het bouwplan bevindt zich op circa 1,25 kilometer van de Rijksweg A16. Een onderzoek naar de hoogte en toename van het groepsrisico is daarom niet benodigd. Wel ligt het invloedsgebied van enkele toxische stoffen (LT3 toxische vloeistoffen, GT4 toxische gassen en GT5 toxische gassen) over het bouwplan. Daarom is wel inzicht gegeven in de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De woningen zijn niet specifiek bedoeld voor het huisvesten van minder zelfredzame personen, zoals kinderen of ouderen. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie over het algemeen op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen. Er is sprake van geen tot een beperkte vluchttijd. Evacuatie is daarom niet mogelijk. Personen zullen bij calamiteiten het gebied op eigen kracht moeten ontvluchten.

Qua bestrijdbaarheid van een warme BLEVE is het belangrijk dat de brandweer tijdig kan aankomen, de tankwagen tijdig bereikbaar is, het bluswater tijdig beschikbaar is en waterkannonen kunnen worden ingezet voor een tweezijdige koeling tankwagen. Wanneer een warme BLEVE niet kan worden voorkomen, moeten er voldoende bluswatervoorzieningen zijn en moet het gebied van twee kanten toegankelijk zijn.

4.9.3 Conclusie     

Voor het groepsrisico vormen de transportroutes in de omgeving geen belemmering voor het plan. Wel ligt het bouwplan in het invloedsgebied van toxische stoffen. Op basis van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transport-routes is wel een motivering opgesteld die ingaat op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De gemeente Breda beschikt over een standaardadvies externe veiligheid (opgesteld door de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Voor het bouwplan is dit standaardadvies van toepassing.

4.10 Bezonning     

Voor de bezonningsduur bestaan in Nederland geen wettelijke eisen. Ook in het bouwbesluit worden geen eisen gesteld aan bezonning en/of schaduw op gevels, ramen en tuinen door derden. Wel is er vanuit het woonwaarderingsstelsel in 1962 een “lichte” en “strenge” TNO-norm geformuleerd die algemeen aanvaard worden als toetsingskader voor stedenbouwkundige plannen en bouwplannen.

De ‘lichte’ TNO-norm gaat uit van 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober in midden vensterbank binnenkant raam. De ‘strenge’ TNO-norm gaat uit van 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari - 22 november.

In het kader van het bestemmingsplan is een beknopte bezonningsstudie uitgevoerd. De bijbehorende fragmenten zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat de TNO-normen niet worden overschreden.

4.11 M.e.r.-beoordeling     

4.11.1 Toetsingskader     

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten het betreft.

In het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten); er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd: ook voor activiteiten beneden de drempelwaarden dient voortaan nagegaan te worden of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Ook de Wet natuurbescherming of een provinciale verordening kan hierbij van belang zijn (alleen niet in dit geval). De toets wordt door (of in opdracht van) het bevoegd gezag uitgevoerd. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De m.e.r.-beoordeling dient altijd te worden uitgevoerd als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. en die onder de drempelwaarden liggen. Voor de m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

  • het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
  • de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).

4.11.2 Beoordeling     

De voorgenomen ontwikkeling van 24 appartementen kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. Weliswaar blijft de omvang ervan onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van het Besluit m.e.r. is alsnog een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Hiertoe wordt te zijner tijd een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Op basis hiervan kan het bevoegd gezag besluiten dat geen m.e.r.-plicht geldt.

4.11.3 Conclusie     

Voor het project is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld die als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. De conclusie van deze m.e.r.-beoordeling is dat het project, rekening houdend met:

  1. de kenmerken van het project
  2. de plaats van het project en
  3. de kenmerken van het potentiële effect

geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen belangrijke negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het projectgebied ten opzichte van gevoelige gebieden en de kenmerken en de potentiële effecten van het project. Geconcludeerd kan worden dat dit project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het bevoegd gezag kan besluiten dat geen m.e.r.-plicht geldt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Inleiding     

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De indeling en inhoud van dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de systematiek van de gemeente Breda. De systematiek van de regels sluiten aan bij de systematiek zoals deze wordt gehanteerd in de regels van het bestemmingsplan Haagse Beemden. Voor het overige is de plansystematiek gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

5.1.1 Algemene toelichting verbeelding     

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee wordt ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld met andere overheden en samenwerkingspartners. Verder maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

5.1.2 Algemene toelichting planregels     

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene afwijkings-, bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels;
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels en de slotregel.

5.2 Toelichting bestemmingen     

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

5.2.1 Artikel 3: Wonen     

Het gebruik van de bestemming 'Wonen' richt zich op de realisatie van een appartementencomplex met maximaal 24 appartementen en de daarbij behorende groen- en nutsvoorzieningen, bergingen, parkeren, speelvoorzieningen en water. De bouwmogelijkheden zijn in de bouwregels middels een bouwvlak en maximale goot- en bouwhoogte geregeld voor gebouwen, bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

5.2.2 Artikel 4: Waarde - Archeologie     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

De gronden zijn in eigendom van de opdrachtgever. Alle voorbereidings- en uitvoeringskosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente Breda en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Het plan is voor de gemeente Breda derhalve een kostenneutrale ontwikkeling. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.2.1 Omgevingsdialoog     

Naast de wettelijke procedures, besteedt de initiatiefnemer nadrukkelijk aandacht aan de communicatie met de belanghebbenden.

Voor de ontwikkeling is door Alwel in 2022 twee keer een brief naar omwonenden gestuurd met een uiteenzetting van het plan. Met enkele direct aanwonenden is een persoonlijk gesprek gevoerd. Op de brieven van initiatiefnemer zijn geen reacties binnengekomen die een aanpassing van het plan hebben vereist.

6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het onderhavige bestemmingsplan aan de daarvoor in aanmerking komende instanties toegezonden. Het voorontwerp van het bestemmingplan is aan de volgende adviesorganen/ instanties toegezonden:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • Waterschap Brabantse Delta;
  • Brandweer Midden- en West-Brabant;
  • Wijkraad Haagse Beemden.

Dit heeft geen aanpassingen op het plan opgeleverd.

6.2.3 Inspraak     

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Breda ter inzage gelegd. Vanuit het Natuurplein is hierop een reactie binnengekomen, waarbij is aangegeven dat het plan niet kan worden goedgekeurd voor het natuuronderzoek is afgerond. Het nader onderzoek is inmiddels afgerond en de resultaten hiervan zijn toegevoegd aan het bestemmingsplan.

6.2.4 Ontwerp bestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 ter visie gelegen. Op 17 januari 2024 heeft een bewonersavond plaatsgevonden waarbij Alwel en de gemeente aanwezig waren. Op de avond ging het voornamelijk om de wens het perceel Gageldonksestraat 20 te kunnen benutten voor een alternatief plan, namelijk nieuwe standplaatsen voor woonwagenbewoners.

De inspraakprocedure en deze bewonersavond hebben niet geleid tot aanpassingen in het plan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan 'Haagse Beemden, Gageldonksestraat 20' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2022217004-VG01 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit     

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 Aan- en uitbouwen     

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.5 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Achtererfgebied     

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 Archeologische waarden     

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.9 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 Bed & Breakfast     

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

1.11 Begane grond     

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.12 Belwinkel     

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.

1.13 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)     

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.14 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevoegd gezag     

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 Bijgebouw     

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.21 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens     

De grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk     

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 Dak     

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 Dakopbouw     

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.27 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 Gestapelde woning     

Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.30 Groen     

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.31 Groen dak     

Een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert.  

1.32 Headshop     

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.33 Hoofdgebouw     

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.34 Hoekperceel     

Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

1.35 Hospitaregeling     

Het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door de volledige eigenaar/eigenaren van de woning of de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie, die in dezelfde woning woont/wonen.

1.36 Kamerverhuur     

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.37 Kap     

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 70°.

1.38 Lessenaarsdak     

Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.

1.39 Mantelzorg     

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.40 Nok     

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.41 Nutsvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie. [Let op: dit dienen kleinschalige voorzieningen te zijn waarvoor geen mer-plicht geldt]

1.42 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.43 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 Risicovolle inrichting     

een inrichting, als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Bevi, waarvoor een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico of een risicoafstand moet worden aangehouden dan wel andere inrichtingen, waarvan het plaatsgebonden risico, berekend volgens de op grond van het Bevi vastgestelde regels, hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar; of

een inrichting waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.

1.45 Seksinrichting     

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 Smartshop     

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.47 Sociale huurwoning     

Een huurwoning voor sociale huur zoals bedoeld in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda.

1.48 Voorgevel     

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.49 Voorgevelrooilijn     

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.50 Wonen     

het voeren van een huishouden in een woning.

1.51 Woning     

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.52 Zolder     

Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens     

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel     

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage     

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw     

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

2.8 Hoogte van een dakopbouw     

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap     

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 Lessenaarsdak     

In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil     

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
  • Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeren;
  4. wegen, straten of paden;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     
  1. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.
  2. Het bestaande aantal bouwpercelen mag niet worden vermeerderd.
  3. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.
  4. In afwijking van het bepaalde in lid a en b, mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een maximum aantal woningen worden gerealiseerd zoals aangeduid.
  5. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn gestapelde woningen toegestaan.
  6. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen hoofdgebouwen worden gebouwd.
  7. In afwijking van het bepaalde in lid f, mogen geringe uitbreidingen zoals erkers en balkons buiten het bouwvlak gesitueerd worden, tot een maximum van 1 meter over ten hoogste 80% van de breedte van het hoofdgebouw, mits de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  8. In afwijking van het bepaalde in lid f, mogen bij gestapelde woningen bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m² en balkons, erkers en luifels tot een maximum van 10 m² per balkon, erker of luifel, mits de stedenbouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
3.2.2 Hoofdgebouwen     
  1. Ter plaatse van de aanduidingen 'maximim goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de maximum goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte' mag de maximum goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 11 meter, met dien verstande dat;
    1. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     
  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.
  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimum afstand van 1 meter van deze grens.
  3. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag, indien voorgenoemde bouwwerken zijn vastgebouwd aan een hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. De goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 en 5 meter.
  4. Vrijstaande bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van 170 m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen.
  2. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.2.5 Specifieke bouwregels     
a Specifieke bouwregels voor waterbergingsvoorziening     

Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:

  1. Minimaal 7 liter per m² afwaterend verhard oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding.
  2. Minimaal 78 liter per m² afwaterend verhard oppervlak voor de toename in afwaterend verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie.
  3. In afwijking van het bepaalde onder 2 mag voor de toename in afwaterend verhard oppervlak worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 60 liter per m² wanneer er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening.
  4. Een groen dak wordt niet als afwaterend verhard oppervlak aangemerkt wanneer de capaciteit van deze waterbergingsvoorziening minimaal 20 liter per m² bedraagt. 
b Specifieke bouwregels voor bouw geluidgevoelig object     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidgevoelig object wordt verleend als:

  1. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of het besluit hogere waarde en de daarin gestelde voorwaarden zoals is opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  2. het geluidgevoelige object wordt voorzien van minimaal één geluidluwe gevel indien uit het besluit hogere waarde zoals opgenomen in bijlage 1 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden of als er sprake is van een dove gevel.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

De woningen dienen in gebruik te worden genomen ten behoeve van sociale huur en als zodanig in stand te worden gehouden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

  1. Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
    1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
    2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m² en waarbijbijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld.
  3. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
    4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en

      overige waterpartijen;
    7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
    8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
  2. Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
    2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
    3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
    4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
    5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
  3. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
    2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘nutsvoorziening’ voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.

Artikel 10 Overige regels     

10.1 Parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen, of het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels of de rechtsopvolgers daarvan;
  3. De onder a. genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden;
  4. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan;

of

  1. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

10.2 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan 'Haagse Beemden, Gageldonksestraat 20'.

Bijlagen bij regels