Plan: | Buitengebied Zuid 2013, Liesdreef en Sprundelsebaan |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0758.BP2021227024-ON01 |
Camping Liesbos, gelegen in het buitengebied van de gemeente Breda, is voornemens om haar recreatieve activiteiten uit te breiden op een terrein gesitueerd direct tegenover de camping, aan de overzijde van de Liesdreef. Immers, de wensen en behoeften van mensen zijn voortdurend in beweging. Zo verandert ook de vraag naar diverse soorten recreatieve voorzieningen. Om nu beter in te kunnen spelen op de veranderende vraag en de behoefte vanuit de recreatiesector heeft camping Liesbos de wens geuit haar activiteiten uit te breiden. Concreet bestaat de uitbreiding uit het realiseren van maximaal 11 standplaatsen in de vorm van camperplaatsen en aanleg van 45 parkeerplaatsen om zo in de geconstateerde, extra parkeerbehoefte van in beginsel bezoekers van de camping te kunnen voorzien. De gemeente Breda heeft aangegeven, onder voorwaarden, bereid te zijn aan het voornemen haar medewerking te verlenen, nu dit initiatief een bijdrage kan en zal leveren aan het oplossen van de bestaande parkeerdruk op de Liesdreef. Zo geldt als belangrijke randvoorwaarde behoud en – daar waar mogelijk – versterking van de landschappelijke kwaliteit. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te kunnen maken en te laten aansluiten bij de gewenste invulling van de bestaande camping en directe omgeving, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Daarnaast wordt in onderhavige bestemmingsplanherziening ook een parkeerstrook ten behoeve van de coöperatie van de Herenboeren 'Op 't Lies' geborgd. Deze parkeerstrook omvat circa 40 parkeerplaatsen en is geprojecteerd op een strook grond, gelegen direct ten noorden van de kruising Rithsestraat en de Sprundelsebaan. Feitelijk werd daar al door de leden van de coöperatie geparkeerd en is in 2020 aansluitend aan de Herenboeren voor een periode van zes jaar een in- en uitrit aan de Sprundelsebaan vergund. De in- en uitrit wordt gebruikt door leden van de Herenboeren die op twee momenten in de week een krat met groenten, fruit, eieren en vlees af kunnen halen. De bedrijfsvoering van de Herenboeren loopt met inmiddels ruim 200 huishoudens goed. De parkeerstrook aan de Sprundelsebaan wordt naar tevredenheid gebruikt. De voorkeur gaat uit naar het permanent toestaan van deze parkeervoorziening, in lijn met de vergunde situatie. Ook daarvoor is het doorlopen van dus noodzakelijk ook daarvoor een procedure noodzakelijk. Mede vanuit efficiency overwegingen, worden thans beide wijzigingen integraal in onderhavige herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Zuid 2013” vervat.
De ligging van beide plangebieden is weergegeven in figuur 1. In figuur 2 is een luchtfoto van het omliggende gebied afgebeeld.
Figuur 1 Straatnamenkaart, beide rode rechthoeken geven indicatief beide ontwikkelingen aan
Figuur 2 luchtfoto, beide rode rechthoeken geven indicatief beide ontwikkelingen aan
Beide plangebieden liggen in het buitengebied, aan de westzijde van de gemeente Breda.
Uitbreiding camping
De uitbreiding van de camping met camper- en parkeerplaatsen wordt globaal bezien:
Parkeerplaats Herenboeren
De parkeerplaats voor de Herenboeren wordt globaal bezien:
Voor de plangebieden zijn momenteel onderstaande planologische regelingen vigerend:
De beide plangebieden hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen:
Het paraplubestemmingsplan betreft een puur wetstechnische wijziging en voegt enkel een algemeen parkeerartikel toe aan alle geldende bestemmingsplannen. Doel van het plan is kort gezegd om een ruimtelijke ontwikkeling aan de nieuwe parkeernormen te kunnen toetsen bij het verlenen van omgevingsvergunningen. Dit plan wijzigt inhoudelijk niets aan het parkeerbeleid en de parkeernormen.
Figuur 3 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013", rode omlijning geeft indicatief beide ontwikkelingen aan
Op basis van deze bestemmingen is de uitbreiding van de camping en de aanleg van een parkeerterrein niet toegestaan.
Het bestemmingsplan “Buitengebied Zuid 2013, Liesdreef en Sprundelsebaan” bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de toelichting worden de uitgangspunten, motivatie en verantwoording van de keuzes die de planvorming mogelijk maken aangegeven. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de omgeving en de huidige en toekomstige situatie van beide plangebieden. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid, dat op de beoogde wijziging van toepassing is. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten en uitvoerbaarheid van de voorgenomen planwijziging behandeld. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde en tot slot wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke toetsing en overleg behandeld.
Beide plangebieden zijn gelegen in het natuur- en cultuurgebied De Rith; een kleinschalig cultuurlandschap ten zuidwesten van Breda. In de nabijheid liggen ook de buurtschappen Rith en Achterste Rith. Deze naam is afgeleid van het middeleeuwse rijt ('kleine waterloop', verwant met rijn), dat later ook gebruikt werd voor aan zo'n water gelegen land. Het betrof oorspronkelijk een gebied van gemeenschappelijke gronden, gelegen aan de Bijloop. De gronden waren eigendom van de heren van Breda. Er werd hier turf gewonnen, waartoe in de 17e eeuw de Turfvaart werd gegraven, een kanaal van 19 kilometer lengte, dat min of meer parallel liep aan de Bijloop. Met platte schepen werd de turf hierdoor naar Breda vervoerd. Op de terugweg werd stadsmest meegevoerd, waarmee de bodem van het gebied werd bemest.
Verder sluit het gebied in het zuiden aan bij het natuurgebied Vloeiweide, en in noordelijke richting vindt men het Liesbos.
Het gebied betreft in groter verband bezien momenteel een functioneel gemengd gebied, gezien de aanwezige combinatie van wonen en werken. Meer concreet: naast agrarische, bedrijfsmatige en recreatieve functies wordt het gebied gekenmerkt, door verspreid gelegen vrijstaande woningen, waarvan een deel voormalige bedrijfswoningen betreffen. Op lager schaalniveau wordt de directe omgeving van beide plangebieden gekenmerkt door de aanwezigheid van natuur(gebieden), verblijfsrecreatie en agrarische gronden, welke voornamelijk in gebruik zijn als akkerbouwgrond.
De huidige camping met bijbehorende voorzieningen zoals een restaurant, zwembad, sport- en speelfaciliteiten, telt circa 250 plaatsen, waaronder begrepen vaste plaatsen, toeristische en seizoenplaatsen c.q. camperplaatsen en verhuuraccommodaties. Daarnaast beschikt de camping over aanvullende voorzieningen, zoals een zwembad, sport- en spelfaciliteiten en horeca. De camping wordt op twee plaatsen op de Liesdreef ontsloten. Het terrein waar thans de uitbreiding van de camping is voorzien, gelegen direct tegenover de camping, is momenteel onbebouwd en als agrarische productiegrond ten behoeve van de Herenboeren in gebruik.
De strook grond waar het parkeren voor de Herenboeren is voorzien, wordt reeds voor parkeren aangewend, en is tevens onbebouwd.
Op het terrein tegenover de camping is de aanleg van maximaal 11 camperplaatsen en 45 parkeerplaatsen met bijbehorende voorzieningen, beoogd. Het terrein wordt via één in- een uitrit, welke in het verlengde ligt van de inrit van de camping op de Leisdreef, ontsloten. Op het terrein zijn alle camper- en parkeerplaatsen via een rondweg te bereiken. Daarnaast is er ruimte gereserveerd voor enkele picknicktafels en een hondenuitlaatveld, het geheel krijgt een groene uitstraling, door het aanplanten van hagen tussen de camper- en parkeerplaatsen, het planten van bomen op het terrein en het gebruiken van halfverharding. Het perceel wordt rondom landschappelijk ingepast, waarbij de nadruk ligt op de oost- en zuidzijde, hetgeen in paragraaf 2.4 nader wordt toegelicht. Verder zal de toegang tot het terrein via een (digitaal) systeem worden geregistreerd en beheerd, hetgeen enerzijds de beschikbaarheid van het aantal plaatsen controleert en anderzijds de veiligheid van niet alleen de gasten, maar ook de omgeving garandeert.
Het parkeerterrein voor de Herenboeren wordt halfverhard aangelegd en zal op twee plaatsen op de Sprundelsbaan worden ontsloten. Beide ontsluitingen zullen door middel van een poort worden afgesloten.
Algemeen
Om het vereiste van kwaliteitsverbetering van het landschap nader vorm te geven is het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' (vastgesteld in het RRO West-Brabant 18 december 2014) als toetsingskader vastgesteld. Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën. Niet alle buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooraf in een categorie te plaatsen. In dergelijke situaties zal in overleg tussen initiatiefnemer, gemeente en provincie naar maatwerkoplossingen moeten worden gezocht. Het is van belang op te merken, dat het afsprakenkader niet de aanvaardbaarheid of wenselijkheid van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling bepaalt. Deze afweging wordt gemaakt in besluitvormingsprocessen op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het is aan het bevoegd gezag om hier een besluit over te nemen. Alleen indien het bevoegd gezag besluit mee te werken aan een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling is het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap van toepassing.
Onder kwaliteitsverbetering wordt verstaan: landschappelijke inpassing (van bebouwing), toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land, activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorische waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding, slopen van bebouwing, een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Ook voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, extra investeringen in beeldkwaliteit en watergerelateerde elementen, zoals poelen, worden als kwaliteitsverbetering van het landschap gezien. Groen- of landschappelijke structuren die onderdeel uitmaken van een stedelijke uitbreiding/ontwikkeling of de inrichting van (recreatieve) bedrijfspercelen worden hier niet toe gerekend. Landschappelijke inpassing van deze gebieden en terreinen in het buitengebied wel. De regio West-Brabant meent dat het begrip “elke ruimtelijke ontwikkeling” genuanceerd moet worden op basis van de ruimtelijke invloed die een beoogde ruimtelijke ontwikkeling heeft op de omgeving. In het regionale afsprakenkader is sprake van een indeling in 3 categorieën waarmee een nuancering is aangebracht in ruimtelijke ontwikkelingen naar aard en omvang:
Uitbreiding camping
Voorliggend initiatief, het realiseren van een terrein met maximaal 11 camperplaatsen en 45 parkeerplaatsen, op een terrein met een oppervlakte van circa 5.641 m² kan worden aangemerkt als een categorie 3 ontwikkeling. Dit betekent, dat landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering aan de orde is. De verandering / aanpassing van de huidige agrarische bestemming voor 'Recreatie' levert een waardevermeerdering op (bestemmingswinst). Een deel van de bestemmingswinst die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling dient te worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. Er is een berekening gemaakt van de waardevermeerdering als gevolg van voorliggend initiatief. De waardevermeerdering bedraagt € 112.820,- op basis van een waardevermeerdering van € 20,-/ m2, waarbij 20% van de waardevermeerdering, zijnde € 22.564,- moet worden afgedragen of worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Gelet op de benodigde investering in de kwaliteitsverbetering en daaraan verbonden kosten, kan worden geconcludeerd, dat aan de investeringseis wordt voldaan. Voor de uitbreiding van de camping is een landschappelijke inpassing opgesteld. Op onderstaande afbeelding is het plan weergegeven.
Figuur 4 Landschappelijke inpassing uitbreiding camping Liesbos
De nieuwe inrichting sluit volledig aan op de omgeving; de bestaande structuren en kwaliteiten worden niet aangetast. Verder zijn de camper- en parkeerplaatsen beperkt zichtbaar vanaf de openbare ruimte door het realiseren van een vrij dichte groenstructuur. Tevens is rekening gehouden met het feit, dat de recreanten en bezoekers zicht op het landschap wensen te behouden. Aan beide aspecten komt de inpassing tegemoet: het groen is enerzijds hoog genoeg om de activiteiten (grotendeels) aan het oog te onttrekken en anderzijds laag genoeg om het zicht op het landschap in stand te houden. Daarom is gekozen voor een drietal inpassings- en inrichtingsmaateregelen, namelijk:
Verharding
De oppervlakte aan halfverharding bedraagt circa 2.741 m². Er vindt door de zorgvuldige landschappelijke geen aantasting van het groene karakter plaats door de (half)verharding.
Beplanting
Het perceel wordt volledig omzoomd door een groene afscheiding. Deze zoom bestaat uit inheemse bomen en onderbeplanting. Het aan te planten groen zorgt daarmee onder andere voor beschutting en een intiemere binnenruimte. Ook de parkeerplaatsen zijn ingepast. Aan de noord- en westzijde zijn bomen voorzien en rond en tussen de parkeervakken alsmede tussen de camperplaatsen worden hagen aangeplant.
Voorwaardelijke verplichting
De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt feitelijk en juridisch verzekerd middels de opname van een voorwaardelijke verplichting in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan en daarnaast door het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. Hieruit kan worden geconcludeerd, dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het regionale afsprakenkader en artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening (par. 3.2).
Parkeerstrook
Het permanent bestemmen van de reeds vergunde parkeerstrook valt onder categorie 1, zodat daarvoor op basis van het afsprakenkader geen landschappelijke inpassing is vereist. De agrarische bestemming blijft behouden en er worden geen bouwmogelijkheden toegevoegd. Daarnaast heeft de gemeente Breda onder meer ter uitvoering van de motie Trots op het Buitengebied-Zuid gewerkt aan de aanleg van een landschappelijk casco op de gemeentelijke landbouwgronden in 't Lies. De parkeerstrook en daarmee het plangebied maken hier onderdeel van uit. Hiermee is behoud van de landschappelijke waarden in voldoende mate geborgd.
Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie op 2050 gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur.5: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
Voor wat betreft bovengenoemde nationale belangen wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten aan de orde komen.
Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten genomen waarmee dat mogelijk is. Deze besluiten zijn verschillend van aard (procesmatig versus beleidsmatig):
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen (Bro, artikel 3.1.6). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van ruimte in stedelijke gebieden. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) expliciet te motiveren volgens een voorgeschreven methodiek (de treden van de ladder). De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd:
“bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Toetsing
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Het vigerende planologische kader heeft de gronden ter plaatse van de uitbreiding de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" toegekend. Het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie -(de uitbreiding van) een camping- op de ruimte, maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Dit geldt ook voor de parkeerstrook ten behoeve van de Herenboeren. Deze ontwikkeling is dusdanig beperkt van omvang, reeds als zodanig in gebruik, dat deze niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden gekwalificeerd.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van die ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. In dit geval gaat het om een recreatiebedrijf dat door gasten uit heel Nederland alsmede het buitenland wordt bezocht, hetgeen formeel het verzorgingsgebied bepaald. Wel wordt er in de ladderonderbouwing specifiek gekeken naar de kampeerbehoefte in Nederland.
Locatie buiten bestaand stedelijk gebied
Er komen in de omgeving weliswaar verschillende functies voor maar er is geen sprake van bestaand stedelijk gebied in de aangegeven zin. De uitbreiding komt voort uit een hier gevestigde camping en is om die reden aan deze locatie verbonden en gebonden. Het bestaand stedelijk gebied ligt op grote afstand. Het voorgaande betekent dat het überhaupt niet mogelijk is om de uitbreiding elders en wel in bestaand stedelijk gebied te realiseren en gelijktijdig de samenhang met de bestaande camping te handhaven. Behoud van de samenhang zou alleen mogelijk zijn door de huidige recreatievoorziening op te heffen te verplaatsen naar een locatie elders en daar ook uit te breiden. Er zou dan sprake zijn van een geheel nieuwe vestiging en dit zou inhoudelijk en kostentechnisch leiden tot een fundamenteel ander project dan wat nu aan de orde is waardoor de basis aan het geheel zou komen te vervallen. Zodoende is de beoogde uitbreiding aansluitend aan de bestaande locatie de enige reële optie.
Kwantitatieve behoefte
Kamperen is populair onder de Nederlanders. Zoals kiest circa 55% van de Nederlanders die binnenlands op vakantie gaan voor een kampeerplek, stacaravan of vakantiehuis. Uit onderzoek van het CBS blijkt, dat de Nederlandse campings in de eerste zes maanden van 2018 1,6 miljoen gasten hebben ontvangen. In 2017 lag dit percentage op 1,48 miljoen gasten. Dit betreft een toename van circa 8%, welke lijn nog steeds stijgende is.
Verder bedraagt het aantal campers in Nederland ca. 115.000 in 2018. In de afgelopen jaren is er steeds een stijging geweest van meer dan 10%. Er is een dus een duidelijke groei en de verwachting is dat deze trend zich zal doorzetten.
Figuur 6
Camping Liesbos tracht hierop in te spelen en voorzieningen te realiseren voor deze doelgroep. De camping heeft de ambitie om te groeien en wil daarbij inspelen op de huidige en toekomstige trends binnen deze markt. De ligging van de camping in een gebied met veel recreatieve fiets- en wandelroutes, maakt dat deze hiervoor uitermate geschikt is.
Kwalitatieve behoefte
Tegenwoordig zoeken vakantiegangers een unieke ervaring. De kampeerders willen de kampeerbeleving van vroeger ervaren, maar met de hedendaagse luxe. Daarnaast is er steeds meer behoefte aan binding met de natuur, buiten zijn en rust. Consumenten werken veel binnen en zijn steeds drukker. In hun vrije tijd willen mensen buiten zijn waarbij de natuur als sportschool wordt gezien. Deze groep mensen wil zich in een rustige en groene omgeving bevinden. Kampeerders zoeken de rust, ruimte en privacy op in de natuur in combinatie met kwalitatief hoogwaardige faciliteiten of een bijzondere kampeerbeleving.
Als gevolg van deze trend zijn campings voornemens een kwaliteitsslag te maken, zodat aan de veranderende vraag van de consument kan worden voldaan. Bij deze kwaliteitsslag gaat het vooral om een goed concept (Bron: ANWB trendwatcher, de toekomst van kamperen). Een ander belangrijke trend is dat buiten recreëren een steeds belangrijkere vorm van vrijetijdsbesteding betreft. Steeds meer Nederlanders vinden het belangrijk om buiten te bewegen in hun vrije tijd. Sport en toerisme worden steeds vaker gecombineerd. De sportieve vakanties vinden met name plaats in en/of directer nabijheid van natuurgebieden. Tevens komen veel dagrecreanten naar het gebied om te fietsen of te wandelen. De aanwezigheid van een breed scala aan fiets- en wandelroutes maakt de omgeving uitermate geschikt om te wandelen en fietsen. Daarnaast is de omgeving door de rust en de aanwezigheid van natuurgebieden tevens geschikt voor mensen die op een rustigere manier willen recreëren. De camping beoogt met de uitbreiding in te spelen op de toenemende vraag hiernaar. De vraag naar kwaliteit binnen de recreatiebranche wordt dus ook steeds groter. Om de kwaliteitsslag te kunnen blijven maken zodat camping Liesbos mee kan blijven doen in het segment in de recreatiebranche, zullen er meer voorzieningen, waaronder camper- en parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Met het plan wordt hierin voorzien. Op de huidige camping ontbreekt hiervoor de ruimte, aangezien het gehele terrein reeds in gebruik is als camping en er geen losse parkeervoorzieningen aanwezig zijn. Daarnaast is er over het algemeen een hoge bezettingsgraad, waardoor het bedrijfstechnisch gezien wenselijk is om de vraag beter te kunnen bedienen.
Door de uitbreiding, is het mogelijk het bestaande terrein te extensiveren. Met de uitbreiding van de camping worden er meer bezoekers naar het gebied getrokken wat een positieve doorwerking heeft voor de gehele vrijetijdseconomie in de regio.
Conclusie
Geconcludeerd wordt, dat er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en daarmee aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt voldaan.
Obstakelbeheergebied van het radarstation van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen
Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is namelijk grotendeels gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaartterrein kenmerkt zich door - gezien vanuit het vliegveld - een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten.
Figuur 7 obstakelbeheergebied
Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel van het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan(banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, alsmede vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventuele andere aanwezige navigatiemiddelen.
Concreet betekent dit dat binnen het obstakelbeheergebied een hoogte voor objecten van maximaal 162,5 meter (gemeten vanaf N.A.P.) mag gelden. De maximale toegestane hoogte in het plangebied is lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken' en de overige normeringen voor borging van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving en bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren (tot 2050). Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De reden voor het opstellen van een Omgevingsvisie is de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. In de Omgevingswet voegt het Rijk alle regels voor de fysieke leefomgeving samen; over ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De nieuwe wet zorgt voor minder en overzichtelijke regels, een samenhangende benadering van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming. De wet verplicht provincies en gemeenten een visie op de leefomgeving te ontwikkelen. Die visie is zelfbindend, dat wil zeggen dat een overheidslaag zich aan haar eigen visie moet houden. Een overheid kan de keuzes uit de Omgevingsvisie vastleggen in regels, de Omgevingsverordening. Aan die regels moeten overheden, bedrijven en burgers zich houden.
Wanneer de Omgevingswet in 2023 in werking zal treden, is deze nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening Noord-Brabant. Tot dat moment wordt de juridische basis nog gevormd door de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt hierna besproken.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 1 oktober 2022 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant geconsolideerd vastgesteld. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Het doel van deze verordening is het bij elkaar brengen van alle regels (uit een aantal provinciale verordeningen) over de fysieke leefomgeving in één verordening. Deze verordening vervangt onder andere de Verordening ruimte Noord-Brabant. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. Er heeft daarom ook geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp gecontinueerd moet worden. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
Het plangebied is volgens de bijbehorende kaarten gelegen binnen de structuren 'landelijk gebied' en de 'groenblauwe mantel'.
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen kerngebied groenblauw en het landelijk gebied, alsook het stedelijk gebied. De mantel beschermt het kerngebied groenblauw en zorgt voor verbinding met het omliggende gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid in de groenblauwe mantel is voornamelijk gericht op behoud en vooral ontwikkeling van natuur, watersystemen en landschap. Het biedt ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van de natuur, water en landschap. Dit betekent dat ontwikkelingen verplicht een invulling moeten geven aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap.
Verder gelden de regels voor 'beperkingen veehouderij' en 'verbod uitbreiding veehouderij', Deze regels zijn echter niet van toepassing omdat beide initiatieven niet zien op agrarische activiteiten.
Onderstaand worden de relevante artikelen uit de verordening ('Iov') aangegeven en beoordeeld of de initiatieven voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld. De relevante artikelen betreffen:
3.5 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
In artikel 3.5 zijn regels opgenomen voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit. Deze zijn opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Bij de evenwichtige toedeling van functies speelt de balans tussen beschermen en benutten een belangrijke rol. Bij de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit gaat het zowel om het beschermen van waarden als het bijdragen aan de ontwikkeling van waarden en functies in een gebied. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit omvat een aantal basisprincipes in combinatie met een diepe en ronde manier van kijken, die afkomstig zijn uit de Brabantse omgevingsvisie: zorgvuldig ruimtegebruik, toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie
Er dient toepassing gegeven te worden aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit houdt in ieder geval in dat uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden. Daarnaast dient bij een stedelijke ontwikkeling toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening; de ladder voor duurzame verstedelijking.
Onderhavig plan ziet op een uitbreiding van een bestaande camping en aanleg van een parkeerstrook, welke strook reeds tijdelijk is vergund voor parkeren ten behoeve van de Herenboeren wordt aangewend. In onderhavige planvorming wordt het gebruik van deze strook permanent toegestaan. Daarnaast wordt extra parkeergelegenheid gerealiseerd. Het betreffen beide in het buitengebied passende functies, waardoor ook de parkeerdruk op de Liesdreef afneemt, hetgeen een belangrijke overweging van de gemeente is om aan de planvorming medewerking te verlenen. Verder draagt de uitbreiding van de camping bij aan een goede omgevingskwaliteit door een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarin de groenelementen worden geïntegreerd.
3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
In artikel 3.6 worden de regels voor zorgvuldig ruimtegebruik weergegeven. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is al geruime tijd in het provinciaal beleid verankerd en omvat diverse aspecten. Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied door nieuwvestiging is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is. Binnen stedelijk gebied is vanuit kwaliteitsoverwegingen bijvoorbeeld ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Een verbijzondering voor stedelijke ontwikkeling is dat er toepassing gegeven moet zijn aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Een ander aspect van zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt dat gebouwen, bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen het bouwperceel. Het is niet wenselijk dat overal 'los' in het landelijk gebied dergelijke voorzieningen worden opgericht.
Bij de nieuwe ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande camping. Ten behoeve van de uitbreiding wordt een agrarisch perceel, direct ten oosten, aan de overzijde van de camping, gebruikt. Door deze uitbreiding in het verlengde van de bestaande camping te situeren, aan de overzijde van de Liesdreef, is sprake van een concentratie van voorzieningen op een relatief klein oppervlak. Daarnaast wordt de uitbreiding zodanig ingericht en landschappelijk ingepast, dat de uitstraling hiervan niet ten koste gaat van het landschap en de aldaar aanwezige waarden. Het plan draagt bij aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van de naaste omgeving, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de inrichting van de gronden rondom dit initiatief. Ten behoeve van de uitbreiding wordt een nieuwe in- en uitrit gerealiseerd, welke in het verlengde van de bestaande ontsluiting van de camping wordt aangelegd. Ten aanzien van de gevolgen van de beoogde ontwikkeling op de omgeving wordt in het plan rekening gehouden met bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische waarden, ecologische waarden en landschappelijke waarden en overige aspecten om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening (zie hoofdstuk 4). Er wordt toepassing gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.7 Toepassing van de lagenbenadering
In artikel 3.7 worden regels gesteld ten aanzien van toepassing van de lagenbenadering. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. Dit betekent dat het effect van de beoogde ontwikkeling op de ondergrond, de netwerklaag en de bovenste laag beschouwd moet worden. Met het effect op de ondergrond worden onder andere de aspecten bodem, grondwater en archeologische waarden bedoeld. De netwerklaag omvat aspecten zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer. In de beschouwing van de bovenste laag dienen aspecten zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu aan bod te komen. Door hierin actief de factor tijd te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid. De toetsing van de gevolgen voor beide initiatieven op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
3.8 Meerwaardecreatie
In artikel 3.8 worden regels gesteld ten aanzien van meerwaardecreatie. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. Het biedt de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren, waardoor er meerwaarde ontstaat. Daarnaast ontstaat een bijdrage aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit zoals bedoeld in artikel 3.9 van de Iov kan deel uit maken van de meerwaardecreatie. Een verbetering zoals hierboven beschreven kan onder andere bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing.
De ontwikkeling ziet op een uitbreiding van recreatieve activiteiten. De uitbreiding zal qua ontwerp en uitstraling een positieve bijdrage leveren aan de verfraaiing van het landschap, in combinatie met de aan te brengen beplanting in het kader van landschappelijke inpassing. Daarnaast vervult de parkeergelegenheid een relevante rol in het gebied. Deze voorziening is in beginsel bestemd voor het ontvangen en opvangen van bezoekers van de camping en kan daarmee mede dienen als vertrekpunt voor het verkennen van het gebied. Ook de parkeerstrook die zal worden gerealiseerd staat ten dienste van een agrarische functie in het gebied: de coöperatie de Herenboeren. Nieuwe recreatieve ontwikkelingen die ontstaan vanuit een behoefte die passen bij het gebied zijn welkome initiatieven. Geconcludeerd kan worden, dat met de ontwikkelingen diverse opgaven en belangen worden gecombineerd, zodat er op meerdere vlakken/voor meerdere personen en gebieden meerwaarde wordt gecreëerd.
3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt Noord-Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling. Om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van deze regeling is in 2011 een handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. Vrijwel alle gemeenten in de provincie hebben de regeling verder uitgewerkt in beleid en regionaal afspraken gemaakt over de toepassing. Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing bij veehouderijen en mestbewerking. Ook wordt de mogelijkheid geboden om een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds te storten. Veel gemeenten hebben in het kader van het regionaal overleg afspraken gemaakt met de provincie over de toepassing van de kwaliteitsverbetering landschap. Voor die gemeenten geldt dat zij in de toelichting van het bestemmingsplan naar deze afspraken kunnen verwijzen. De kwaliteitsverbeterende maatregelen dienen zowel financieel, juridisch en feitelijk geborgd te worden in het plan. Het provinciaal beleid ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap is vertaald in regionaal beleid.
Het plan draagt bij aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van de naaste omgeving en de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt juridisch vastgelegd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan die de aanleg, instandhouding en beheer van de beplanting borgt. Daarmee is ook de feitelijke waarborging van de kwaliteitsverbetering van het landschap verzekerd. Ook wordt voldaan aan het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant', hetgeen in paragraaf 2.4 is uiteengezet.
3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel
Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor planten diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuur Netwerk Brabant. Binnen de groenblauwe mantel is volop ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, met een meer extensief karakter en als die bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. De ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve functies, zoals stedelijke ontwikkeling of intensieve vormen van recreatie of en landbouw passen minder bij het karakter van deze gebieden. Daarom geldt binnen de groenblauwe mantel soms aanvullende regels voor de ontwikkeling van die functies. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan het bodem-watersysteem (zoals de aanwezigheid van een kwel), aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), of aan het voorkomen van bijzondere planten en dieren. De groenblauwe mantel richt zich niet alleen op het beschermen van die waarden maar juist ook op de ontwikkeling daarvan. Daarom geldt binnen de groenblauwe mantel dat ontwikkelingen bijdragen aan de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. Het beleid richt zich ook op een toename van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen passen daarom qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden.
Onderhavige ontwikkeling betreft het uitbreiden van een bestaande camping en positief bestemmen van een parkeerstrook binnen de groenblauwe mantel. Beide ontwikkelingen zien niet op een uitbreiding van bebouwing en daarmee van het bouwperceel. Verder gaat de ontwikkeling ten behoeve van de camping gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de groenblauwe mantel door landschappelijke inpassing van de locatie middels het aanbrengen van beplanting. De beoogde uitbreiding zet zich in om de natuurwaarden en biodiversiteit te vergroten door de aanleg van verschillende landschapselementen, daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met de (directe) omgeving. Het plan wordt geïntegreerd in een totaal landschapsontwikkelingsplan voor de locatie en de omliggende gronden. Derhalve past het plan binnen de doelstellingen van de groenblauwe mantel.
3.46 Verkeersdoeleinden
In artikel 3.46 zijn regels opgenomen voor de aanleg van verkeersvoorziening, waaronder een weg of een parkeervoorziening in landelijk gebied. Deze regels zijn met name gericht op een goede onderbouwing van de ontwikkeling. Hierbij dient de noodzaak van de voorziening en de locatie vanuit verkeerskundig oogpunt te worden aangetoond en dienen de maatregelen voor de inpassing van de voorziening te worden onderbouwd waarbij de ontwikkeling in samenhang wordt bezien met zijn omgeving om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder natuur en landschap, te bereiken.
De behoefte en noodzaak voor de aanleg en positief bestemmen van een parkeerstrook komt voort uit de aanwezigheid van de Herenboeren. De aard en insteek van de coöperatie brengt een mate van parkeerbehoefte met zich mee in de vorm van met name leden van de Herenboeren die op twee momenten in de week een krat met groenten, fruit, eieren en vlees af kunnen halen. Daarnaast genereert de camping en het gebied met daarin opgenomen functies een bezoekersstroom die dient te worden gereguleerd en waarvoor voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd. In paragraaf 2.3 wordt zowel de omvang als de invulling van het parkeerterrein onderbouwd.
Artikel 3.71 Bestaande niet-agrarische functies in het landelijke gebied;
Op grond van artikel 3.71, derde lid, kan voor een bestaande niet-agrarische functie in het Landelijk gebied worden voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. De volgende aspecten moeten daarbij worden betrokken:
De beoogde ontwikkeling voor het Landelijk gebied betreft een gemengde plattelandseconomie met in hoofdzaak een agrarische economie met daarbij passende bestemmingen. Een recreatiepark, met bijbehorende ondersteunende functies, is een type functie dat bijdraagt aan een gemengde plattelandseconomie. Dezelfde redenatie heeft voor het positief bestemmen voor van de parkeerstrook te gelden: deze wordt aangelegd ten behoeve van een agrarische functie; de Herenboeren. Met de uitbreiding van de camping wordt bovendien het recreatieve aanbod verbreed. Daar de beoogde uitbreiding wordt gecombineerd met een landschappelijke inpassing wordt ingespeeld op de (toekomstige) gast die duurzaamheid en beleving hoog in het vaandel heeft staan. Hierdoor kan camping Liesbos in de toekomst nog beter inspelen op de behoefte van verschillende typen recreanten, wat de gemengde plattelandseconomie ten goede komt.
De beoogde uitbreiding ten behoeve van toeristische plaatsen voor het recreatiepark wordt gecombineerd met de realisatie van extra parkeerbehoefte, zodat beide onderwerpen naast elkaar en complementair aan elkaar worden uitgevoerd en in stand gehouden. Verder gaat het hier om de uitbreiding van het ruimtebeslag van het bestaande recreatiepark. De uitbreiding van een recreatiebedrijf dient gezien de bedrijfsvoering aansluitend aan het bestaande ruimtebeslag plaats te vinden. Bedrijfsverplaatsing zou leiden tot kapitaalvernietiging en onevenredige bedrijfseconomische gevolgen. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op andere aspecten, waaronder agrarische ontwikkeling en leefbaarheid wordt uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting. Van overtollige bebouwing is geen sprake. Alle aanwezige bebouwing is volledig in gebruik door het bestaande recreatiebedrijf. In de toetsing aan artikel 3.6 tot en met 3.9 van de Iov is reeds aangetoond, dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit door de landschappelijke inpassing en de aanleg van nieuwe beplanting om de natuur- en belevingswaarde ter plaatse te vergroten. Gelet op bovenstaande voldoet de ontwikkeling aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 3.71 van de Iov voor de uitbreiding van bestaande niet-agrarische functies in het Landelijk gebied.
Conclusie
Gelet op bovenstaande voldoet de ontwikkeling aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov).
Omgevingsvisie Breda 2040
In de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt.
In de Omgevingsvisie is nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van de mogelijkheden voor het versterken van het cultuurlandschap in het buitengebied. Hiertoe wordt de aanleg van houtwallen, landschaps- en/of natuurinclusieve landbouw, waaronder voedselbossen en boslandbouw gestimuleerd. Daarnaast zijn er kansen voor (verblijfs)recreatie, mits dergelijke initiatieven bijdragen aan de vitaliteit van het buitengebied, aan de groenblauwe waarden (natuur, landschap, cultuurhistorie etc.) en passen in de agrarische structuur.
Voorliggend voornemen is voorzien binnen het cultuurlandschap de Rith; in een gebied dat als gemengde plattelandseconomie kan worden aangemerkt. Recreatie kan worden toegelaten indien deze bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied. Beide ontwikkelingen voldoen daaraan. De uitbreiding van de camping wordt qua aard en type afgestemd op de omgeving en zorgvuldig landschappelijk ingepast. Hiermee wordn de bestaande ruimtelijke kwaliteiten behouden en zelfs verbetert en past de planvorming in het beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie van de gemeente Breda.
Motie trots op het Buitengebied Zuid
In het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013” heeft de raad deze motie op 4 december 2014 vastgesteld. De motie overweegt, dat in het buitengebied Zuid de grootste natuurwaarde en de meest waardevolle landschappen van Breda liggen, waaronder begrepen de de Rith met zijn bijzondere landschappelijke kwaliteit. Het is onze taak dit gebied te beschermen en te versterken. Het is daarom belangrijk dat er geïnvesteerd wordt in de kwaliteit van het buitengebied. Beide ontwikkelingen sluiten hier naadloos op aan en geven daarmee uitvoering aan het gesteld in de nota. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.4.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk worden de verschillende voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten behandeld.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Ten aanzien van het eerste criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er in de beoogde situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Hier wordt verder op in gegaan in paragraaf 4.8 van deze toelichting.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.
De aanleg van de parkeerstrook komt voor op de D-lijst, namelijk onder categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is de activiteit 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' genoemd. De Afdeling overweegt, dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval noopt dat tot de conclusie, dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De redenen daarvoor zijn, dat weliswaar sprake is van een functieverruiming, doch het voornemen niet gepaard gaat met een significante uitbreiding van het bebouwde oppervlakte. Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoeft er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
De categorie die van toepassing is op de beoogde uitbreiding van de camping betreft categorie D10, ten aanzien van de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen. De grenswaarde wordt overschreden wanneer de activiteiten betrekking hebben op 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. De beoogde uitbreiding van het recreatieterrein heeft een omvang van circa 5.641 m². Hier worden in totaal maximaal 11 camperstandplaatsen en 45 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Het totale recreatieterrein krijgt hiermee een omvang van circa 5,3 ha. Hiermee worden dus geen grenswaarden uit het Besluit m.e.r. overschreden. Hieruit kan worden geconcludeerd, dat de ontwikkeling niet plan-m.e.r. plichtig is. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt sinds 7 juli 2017 echter tevens een m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd, dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen (geur, geluid en luchtkwaliteit) tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan, indien het een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Toetsing
In beide plangebieden worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt, zodat een akoestisch onderzoek niet is vereist.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen belemmeringen voor de genomen ruimtelijke ontwikkelingen.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Een nieuw initiatief is niet relevant als aannemelijk kan worden gemaakt dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Enkele voorbeelden zijn:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt of de 3% grens niet overschrijdt, is geen verdere toetsing nodig.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Toetsing
Op basis van deze getallen kan in alle redelijkheid gesteld worden, dat beide ontwikkelingen, gelet op de beperkte omvang daarvan, niet in betekenende mate bijdragen. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Onderhavige ontwikkelingen voorzien namelijk in functiewijzigingen, waarvan de verkeersaantrekkende werking, mede in relatie tot de thans reeds toegestane (planologische) bedrijfsmatige agrarische activiteiten, relatief beperkt van aard is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden, dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de planontwikkeling. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd, dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Toetsing
Risicovolle inrichtingen
Uit de 'Risicokaart Noord Brabant' blijkt, dat het plangebied niet binnen de veiligheidsafstanden van risicovolle inrichtingen ligt; in de nabije omgeving komen geen risico's op veiligheid voor.
Buisleidingen
Op ongeveer 600 meter in westelijke richting bevindt zich een regionale gastransportleiding. Deze buisleiding levert geen gevaar op voor de beoogde ontwikkeling.
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied is gelegen op een kortste afstand van circa 920 meter van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor externe veiligheid van risicovolle transportroutes geldt, nu beide ontwikkelingen op een grotere afstand dan 200 meter van de A58 zijn gelegen, dat nadere beschouwing van het groepsrisico daarmee niet aan de orde is. Verder hebben de ontwikkelingen geen invloed op het groepsrisico van deze risicobron, zodat de A58 geen beperking aan beide ontwikkelingen zal opleggen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet - als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening - worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is mogelijk van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie; in dit geval recreatie.
Toetsing
In het plangebied is in december 2022 door Moerdijk bodemsanering B.V. een verkennend bodemonderzoek NEN5740 uitgevoerd. Bijlage 1 bevat het bijbehorende rapport. Uit de resultaten van het vooronderzoek (inclusief locatie-inspectie) blijkt dat de locatie als onverdacht beschouwd kan te worden ten aanzien van bodemverontreiniging. De grondlagen zijn, vanwege (mogelijk) toekomstig grondverzet, aanvullend onderzocht op PFAS.
Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
De tevoren gestelde hypothese 'onverdachte' locatie kan worden geaccepteerd aangezien geen bodemverontreiniging is aangetroffen. Nader onderzoek of nadere maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
Daarnaast is sprake van het permanent maken van de reeds tijdelijk vergunde parkeerstrook voor de Herenboeren. Ten behoeve van deze ontwikkeling vinden geen bodemverstorende activiteiten plaats en betreft geen gevoelige functie, zodat nader bodemonderzoek niet is vereist.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Beleid provincie Noord-Brabant
Voorheen gold het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) (18 december 2015). De opvolger van het PWMP is het Regionaal water- en bodemprogramma (RWP) (vastgesteld 3 december 2021). Het RWP beschrijft de KRW-doelen, de vertaling naar de uitvoering, de randvoorwaarden voor de te behalen doelen en bijgaande onzekerheden en hoe daarmee omgegaan wordt.
Doel van dit nieuwe RWP is: veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem in de provincie Noord-Brabant. De Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant - visie op de Brabantse leefomgeving' is het overkoepelend en leidend kader voor het RWP. Om te komen tot een klimaatbestendig en robuust watersysteem zijn zeven handelingsprincipes geformuleerd:
Dit alles met als doel om in 2027 te voldoen aan de normen van de Europese KRW waarbij de grondwatervoorraad weer in balans is en de hydrologische randvoorwaarden voor natuur op orde zijn. Ook wordt met het RWP voldaan aan de verplichtingen uit de Europese Richtlijn OverstromingsRisico's (ROR).
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits- en - kwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2022-2027. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2022-2027. Het waterbeheerprogramma komt voort uit afspraken in de Omgevingswet. Water is een belangrijke medebepalende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen. Duurzaam betekent rekening houden met het lokale bodem- en watersysteem. Op die manier kan water bijvoorbeeld beter worden vastgehouden om verdroging tegen te gaan. Maar dat is ook belangrijk voor de andere taken van het waterschap. Zoals voor de bescherming tegen overstromingen, de zorg voor een goede waterkwaliteit en het versterken van de natuur.
In het Waterbeheerprogramma neemt het waterschap de kerntaken als uitgangspunt. Die taken zijn: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is. Het waterschap kijkt bij het plannen en uitvoeren van die kerntaken zo integraal mogelijk naar alle wateropgaven:
In het kader van de klimaatbestendigheid en veerkracht moet aangesloten worden bij het natuurlijk watersysteem. Water is een belangrijke medebepalende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen. Duurzame ontwikkeling vereist slim aansluiten op de draagkracht van het bodem-watersysteem. De ontwikkeling van een klimaatbestendig en veerkrachtig systeem begint met inzicht. Wat is de draagkracht van het systeem en hoe verschilt dit per locatie? Het waterschap gebruikt een klimaatonderlegger voor het hele werkgebied. De klimaatonderlegger is een feitenkaart met relevante informatie over de bodem, het watersysteem en luchtstromen. De kaart geeft inzicht in de kansen en risico's en vormt daarmee een startpunt voor het denkproces en de dialoog over duurzame ontwikkeling van het werkgebied.
Het waterschap heeft geen beslissende bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening. Als waterpartner helpt en stimuleert het waterschap andere overheden om keuzes te maken in het belang van een klimaatbestendige en veerkrachtige inrichting.
Op waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 500 m². Indien door de ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 500 m² toeneemt, eist het waterschap compensatie voor de uitbreiding van verharding. Bij het dimensioneren van retentie-/infiltratievoorzieningen dient rekening te worden gehouden met neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Aangezien de retentiebehoefte het grootst is bij T = 100 is deze waarde maatgevend. Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda is ingetrokken bij vaststelling van de Omgevingsvisie Breda 2040. Deze voormalige Structuurvisie en het Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust vorm(d)en het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan eerder uitgewerkt en in het Stedelijk Waterplan geïntegreerd.
Het hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten wordt gerekend met een compensatie van 7 mm.
Toetsing
Het planvoornemen behelst een uitbreiding van een camping voor camper- en parkeerplaatsen en positief bestemmen van een tijdelijk vergunde parkeerstrook. Deze worden halfverhard aangelegd. Aldus is vanuit het waterschap Brabantse Delta geen sprake van een verhardingstoename. Doordat het verhard oppervlak onveranderd blijft behoeven er op grond van het beleid van het waterschap geen extra retentievoorzieningen te worden aangelegd.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Gestimuleerd wordt bij iedere ontwikkeling na te gaan in hoeverre dit kan. Voor deze ontwikkeling volgt de gemeente Breda het standpunt van het waterschap zijn het treffen van watercompenserende maatregelen niet vereist.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Voorafgaand aan de beoogde wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In de twintigste eeuw is veel Nederlandse natuur verdwenen. De overgebleven gebieden zijn vaak klein en liggen veelal ver uit elkaar. Hierdoor hebben bepaalde organismen moeite om gebieden te bereiken en zich er te handhaven, waardoor de diversiteit van planten, dieren en micro-organismen (de biodiversiteit) ook sterk achteruit gaat. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken is het Natuurnetwerk Nederland opgericht. De Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. In het NNN liggen:
Het Rijk heeft het algemene NNN-beleid in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Op grond van artikel 2.10.2 van het Barro moeten provincies bij provinciale verordening de NNN-gebieden aanwijzen en nauwkeurig begrenzen. Op grond van artikel 2.10.3 Barro moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen provincies de natuurdoelen in de NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijke voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft in zijn Verordening de gebieden opgenomen als Natuur Netwerk Brabant. Men wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. Ongeveer 90% van het Natuur Netwerk Brabant wordt gevormd door bestaande natuurgebieden. Tussen deze gebieden is men voornemens om verbindingen te leggen in de vorm van Ecologische verbindingszones. Door deze verbindingen tussen natuurgebieden kunnen dieren van het ene gebied naar het andere foerageren. De concrete ambities van de provincie Noord-Brabant staan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. De begrenzing van het netwerk is daarnaast ook opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Conform de kaart 'Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden' van de Iov zijn beide plangebieden niet in het NNB gelegen. Daarnaast zullen beide ontwikkeling, gelet op de situering en feitelijke uitvoering daarvan, geen negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken van de bestaande natuur, deel uitmakend van het NNB (gesitueerd op de hoek van de kruising van de Liesdreef en Sprundelsbaan) met zich meebrengen. Integendeel; bij de uitwerking en ontwerp is uitdrukkelijk rekening gehouden met het beïnvloedingsgebied en daar zorgvuldig op afgestemd (bijv. landschappelijke inpassing, alleen lage verlichting etc). Door beoogde ontwikkelingen zullen verder dan ook geen wezenlijke kenmerken van de provinciale groenstructuur worden aangetast.
Wet natuurbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn regels gesteld met betrekking tot gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventueel buiten het Natuur Netwerk liggende bijzondere provinciale natuurgebieden. De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland is al beschermd in het Barro en provinciale verordening. In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. De provincie Noord-Brabant heeft geen bijzondere provinciale natuurgebieden vastgesteld. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning in het kader van Wet Natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000- beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het 'Ulvenhoutse Bos' wat is gelegen op een afstand van ruim 3 kilometer.
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebieden. Er zijn namelijk verschillende factoren die kunnen leiden tot de verstoring van beschermde vogel- en habitattypen en soorten. Vooral de storingsfactoren verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht spelen hierbij een belangrijke rol. Gezien de afstand is er geen sprake van verstorende effecten als lichthinder of geluidhinder. Het enige mogelijke effect betreft stikstofdepositie.
Stikstofdepositie wordt grotendeels veroorzaakt door de emissie van het verkeer. Het verkeer van en naar beide plangebieden is veelal verkeer wat zich snel zal verspreiden over de het wegennet en daarna zich voor een groot deel richting de Rijkswegen zal begeven. Het merendeel van het verkeer gaat daarom niet specifiek richting het Ulvenhoutse bos. Ter plaatse van de uitbreiding van het recreatieterrein worden verder geen gebruiksvormen met stikstofemissie mogelijk gemaakt. Er worden uitsluitend kampeermiddelen en parkeren toegestaan. Kampeermiddelen beschikken niet over een stookinstallatie in de vorm van een gasaansluiting, die stikstof uitstoten. Bij de planvorming ten behoeve van onderhavige planlocatie is daarnaast rekening gehouden met de maximale verkeerscapaciteit van het bestaande wegennet en de verkeersaantrekkende werking van de beoogde functies. Het bestaande wegennet kan de beperkte toename goed verwerken. Daarmee kunnen in alle redelijkheid op voorhand significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten, hetgeen door de uitgevoerde AERIUS berekening voor zowel de aanleg- als gebruiksfase wordt bevestigd (Bijlage 3).
Conclusie
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er met het initiatief geen sprake is van een negatief effect voor Natura 2000-gebieden.
Bescherming van soorten
In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:
Uitbreiding camping
Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling van de camping dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de uitbreiding beschermde natuurwaarden voorkomen, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten dient zo veel mogelijk te worden voorkomen.
Door middel van een quickscan flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden, welke als Bijlage 2 aan deze bestemmingsplantoelichting is gehecht.
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het recreatiepark geen beschermde soorten worden verwacht.
Het plangebied bestaat voornamelijk uit grasland. In het plangebied zijn verder door het ontbreken van bomen geen rust en of verblijfplaatsen van vleermuizen, noch vogelnesten aangetroffen. Verder wordt de bestaande vliegroute langs de bomen van de Liesdreef door het initiatief niet belemmerd. Ter plaatse van de beoogde uitbreiding is de aanwezigheid van de bosmuis, spitsmuis, mol pas, bruine kikker en kleine watersalamander niet uit te sluiten. Voor aanvang van de werkzaamheden is het uitvoeren van een nadere quickscan derhalve noodzakelijk, dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld en het werk onder begeleiding van een gecertificeerde aannemer te worden uitgevoerd. Om verdere verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden , mede gelet op de patrijs, buiten de broedperiode maart tot en met half juli te starten. Verder is het plangebied enkel geschikt voor nationaal beschermde soorten flora en fauna. Voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat schadelijke effecten op deze soorten zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Indien zij worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden moeten zij (onder begeleiding van een ecoloog) naar veilige locaties buiten het werkgebied worden verplaatst.
Parkeerstrook Herenboeren
De parkeerstrook voor de Herenboeren is reeds vergund en wordt als zodanig gebruikt, waardoor een geschikte habitat voor beschermde soorten en geschikte waardevolle planten ontbreekt. Op basis hiervan kunnen verstoring en negatieve effecten ten aanzien van flora en fauna op voorhand worden uitgesloten.
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd, dat er ten aanzien van het initiatief geen omgevingsvergunning voor de bescherming van soorten in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd is.
Archeologie
Beleidskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988, met een nadere uitwerking in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (Wamz) uit 2007. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:
Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek ('de verstoorder betaalt'), blijven dus onverminderd van kracht. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom is het voor het opstellen van een bestemmingsplan noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden waar resten aanwezig zijn, kunnen door middel van een dubbelbestemming voor archeologie door het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan werkzaamheden waarbij bodemingrepen plaatsvinden, dient dan in bepaalde gevallen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Figuur 8 Uitsnede archeologische waardenkaart gemeente Breda, rood omkaderde delen betreffen indicatief beide plangebieden
De gronden van beide plangebieden dragen de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Dit betekent dat archeologisch onderzoek is vereist, tenzij het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m² en het de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, betreft. Nu in beide plangebieden geen voorzieningen met een oppervlakte van meer dan 100 m² worden opgericht en de gronden, gelet op de inrichting van beide plangebieden niet dieper dan 30 centimeter zullen worden geroerd, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. Dit laat onverlet, dat de dubbelbestemming op de gronden zal blijven rusten en daarmee de archeologische waarden blijven geborgd.
Cultuurhistorie
Beleidskader
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Uit de provinciale waardenkaart blijkt het cultuurhistorische belang door de ligging in de regio “West-Brabantse Venen'. Dit gebied is van cultuurhistorisch belang vanwege de historie van veenontginningen. Tussen 1250 en 1750 hebben hier grootschalige veenafgravingen plaatsgevonden. Dit heeft de bewoningsgeschiedenis en de inrichting en vormgeving van het huidige landschap in belangrijke mate bepaald. Grote delen van de gebieden waar veen werd afgegraven bleven 'woest' liggen: heidegronden, broekbossen en vennen. In de loop van de eeuwen werden deze gronden gebruikt om landgoederen en productiebossen aan te leggen. Voor dit gebied geldt onder meer de strategie de bestaande cultuurhistorische waarden van de West-Brabantse Venen in samenhang verder te ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief te ontsluiten. In het gebied is verder de ontsluiting ten behoeve van het object gelegen aan de Sprundelsebaan 130, direct ten oosten van het parkeerterrein aangemerkt als een historisch geografische lijn van hoge waarde. Deze lijnen zijn in het lader van de ontginningsgeschiedenis van het gebied waardevol en in de perceelindeling en wegenstructuur van het huidige landschap nog goed te herkennen.
Conclusie
Bij de uitvoering van beide initiatieven wordt geen afbreuk gedaan worden aan cultuurhistorische waarden of aardkundig waardevol gebied. De uitbreiding van de camping wordt passend in de omgeving landschappelijke ingepast en heeft ten doel de functie, maar ook het gebied beter te ontsluiten. Verder vinden in dit gebied in relatie tot de aanwezige historische geografie geen wijzigingen plaats. Hierdoor blijven de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het gebied behouden.
Het nieuwe plan voorziet in onder meer in de aanleg van maximaal 11 camperplaatsen en 45 parkeerplaatsen alsmede circa 40 parkeerplaatsen die ten behoeve van de coöperatie worden aangelegd.
Parkeren
Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente Breda 'Nota parkeernormen gemeente Breda 2021' vallen beide ontwikkelingen onder 'overige gronden gemeente Breda'. Als basis voor haar autoparkeernormen kiest Breda voor de meest recente parkeerkencijfers van het CROW. Deze kencijfers zijn opgenomen in publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren', uitgebracht door het CROW in december 2018.
Uitbreiding camping
De parkeernota onderscheidt echter geen parkeernormen voor de functie 'camperplaats'. De CROW-publicatie onderscheidt enkel parkeernormen voor de functie 'camping', hetgeen niet overeen komt met de beoogde functie 'camperplaats'. Voor campers geldt namelijk, dat wordt gerecreëerd vanuit de camper zelf. Er wordt specifiek ruimte gecreëerd voor de stalling van de camper, waardoor deze geen afzonderlijke parkeerplaats nodig heeft. Gesteld kan worden, dat voor de campers aldus naast de camperplaatsen geen afzonderlijke parkeerplaatsen behoeven te worden gerealiseerd. Het kan voorkomen, dat bezoekers met zowel een camper als een personenwagen arriveren. Dit kan zich incidenteel voordoen. Onderhavig initiatief voorziet ook daarin; naast 11 camperplaatsen worden tevens 45 parkeerplaatsen aangelegd. Deze extra parkeerplaatsen worden verder mede aangelegd om in beginsel de geconstateerde parkeerbehoefte van de bezoekers (dag-)recreanten van de camping op een verkeersveiligere manier te begeleiden. Immers, nu wordt er door bezoekers aan weerzijden van de smalle Liesdreef in de berm geparkeerd. Door dit nu door de aanleg van extra parkeerplaatsen te reguleren, wordt op deze wijze tegemoet gekomen aan de wens van de directe omgeving om zowel het parkeren als de afwikkeling daarvan te verbeteren. Daarnaast wordt de toegang tot het terrein via een (digitaal) systeem beheerd, zodat de beschikbaarheid in relatie tot de vraag wordt gecontroleerd en de veiligheid van de niet alleen de gasten, maar ook de omgeving daarmee wordt gewaarborgd.
Fietsparkeren
De Nota parkeernormen Breda 2021 bevat ook normen voor fietsparkeren, anders dan de hiervoor geldende parkeernota. Voor een camping geldt een fietsparkeernorm van 1 fiets per standplaats. Nu de camperplaatsen qua omvang groot genoeg zijn voor het stallen van fietsen, is de aanleg van een extra stallingsruimte niet benodigd.
Herenboeren
In de parkeernota is voor de Herenboeren geen vergelijkbare functie opgenomen. Daarom wordt aangesloten bij de bestaande en aangetoonde parkeerbehoefte. Voor de parkeerstrook ten behoeve van de Herenboeren heeft daarmee te gelden, dat de 40 parkeerplaatsen volstaan.
Conclusie
Voor de stalling van campers wordt specifiek ruimte gereserveerd. Verder worden er gelet op de aard van het initiatief binnen het plangebied 45 extra parkeerplaatsen in beginsel ten behoeve van de bezoekers (dag-)recreanten van de camping gerealiseerd, hetgeen een positief effect op het aanbod van parkeerruimte met zich mee zal brengen.
Verkeer
Het planvoornemen voorziet uitbreiding van maximaal 11 camperplaatsen. Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met onderhavig initiatief wordt uitgegaan van de ligging van het plangebied in het buitengebied van Breda. Bij een kampeerterrein hoort een verkeersgeneratie van 0,4 voertuigbewegingen per etmaal (vbe) per standplaats. Derhalve genereert onderhavig initiatief in totaal maximaal (11x 0,4) 4,4 vbe. Dit betreft een geringe toename van het aantal vpe ten opzichte van de verkeersbewegingen die door de reeds aanwezige functies maximaal kan worden gegenereerd.
Het plangebied is gelegen aan de Liesdreef. Dit betreft een weg die veelal enkel gebruikt wordt voor bestemmingsverkeer. Gelet op de nabijheid van deze weg en aansluitende wegennet vormt de lage toename aan vbe, geen probleem ten aanzien van de afwikkeling van de verkeersstroom afkomstig uit het plangebied. De betreffende wegen hebben voldoende restcapaciteit om het extra te verwachten verkeer op een acceptabele wijze af te wikkelen. Ook op kruispuntniveau zijn er geen afwikkelingsproblemen te verwachten. Bovendien hebben de 45 extra parkeerplaatsen een positief effect op het aanbod van parkeerruimte en wordt hierdoor de bestaande verkeersafwikkeling beter geleid. De afwikkeling van het verkeer is daarmee op afdoende wijze geregeld.
Ten aanzien van de parkeerstrook voor de Herenboeren, welke wordt ontsloten op de Sprundelsbaan, zijn geen tot op heden geen knelpunten geconstateerd. Nu deze strook reeds als zodanig in gebruik is en niet verder wordt uitgebreid, is geen verkeerstoename en daarmee verkeershinder te verwachten.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Het plangebied is conform de definitie in de VNG-publicatie gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'. In de omgeving, buiten het eigen recreatiepark, is sprake van beperkte functiemenging. Qua aanvaardbare milieubelasting is dit omgevingstype dus vergelijkbaar met een rustige woonwijk. Een bedrijf in de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' behoort conform de VNG handreiking tot milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. Geluid is het maatgevende milieuaspect. Binnen een afstand van 50 meter bevinden zich twee gevoelige objecten. Dit betreffen Liesdreef 33 en 40. Deze woningen liggen op een afstand van respectievelijk circa 43 (nummer 33) en 28 meter (nummer 40) tot de beoogde ontwikkeling en vallen daarmee binnen voornoemde richtafstand. Voor nummer 40 geldt, dat deze niet dichter bij de camping en daarmee de uitbreiding komt te liggen. Immers in de bestaande situatie grenst de woning direct aan de camping, welke voor de richtafstanden maatgevend is én reeds over deze woning reikt. De nieuwe situatie brengt daar geen verandering in. Op basis daarvan kan worden aangenomen, dat het bevoegde gezag, zowel in feitelijke als juridische zin, deze situatie acceptabel en aanvaardbaar geacht.
Ook kan voor nummer 33 in alle redelijkheid van de indicatieve richttafstand worden afgeweken. Dit daar bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezigheid van de gevoelige objecten in de directe omgeving van de uitbreiding. Derhalve is onder andere bij de inrichting en inpassing van de beoogde uitbreiding zorgvuldig naar de afstand tot de directe omgeving en daarmee bestaande gevoelige objecten gekeken. Daarnaast kan worden gesteld, dat hinder vanwege geluid, gelet op de doelgroep, aard, omvang en karakter van de uitbreiding beperkt zal zijn. Immers, het betreft overnachtingsplaatsen voor recreanten in de vorm van campers, waarbij parkeren normaliter alleen overdag zal plaatsvinden en de doelgroep overwegend gericht is op rust en natuur. Er zijn ter plaatse geen drukke, geluids- en andere overlast producerende activiteiten voorzien. Ook zal het opgaand groen in de vorm van een landschappelijke inpassing naar de directe omgeving geluiddempend werken en wordt door initiatiefnemers zeer terughoudend omgegaan met het gebruik van ruimteverlichting om verstoring, niet alleen van direct omwonenden en gebruikers van het gebied, maar ook van mogelijke soorten te voorkomen. Om die reden wordt er alleen met lage oriëntatieverlichting langs de rijbaan gewerkt en worden geen lichtmasten met uitstraling naar omgeving toegestaan. Bovendien zijn de bewoners van de aangrenzende woningen reeds in een vroeg stadium geïnformeerd over het planvoornemen. Op basis van bovenstaande onderbouwing wordt de ontwikkeling en uitbreiding van de camping binnen de geldende richtafstand ook voor nummer 33 vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar en toelaatbaar geacht.
Ten aanzien van de parkeerstrook ten behoeve van de Herenboeren wordt overwogen, dat voor deze functie in beginsel een richtafstand van 10 meter geldt. Hier wordt voor de nabijgelegen gevoelige objecten, zowel de Sprundelsbaan 130 als 140 aan voldaan. Daarnaast is noch in de situatie vóór de uitbreiding, noch sinds het moment dat de strook feitelijk voor parkeren werd aangewend, sprake gebleken van overlast. Er zijn dan ook geen significante knelpunten inzake overlast te verwachten.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de beoogde bedrijvigheid op gepaste afstand van gevoelige objecten in de omgeving is gelegen.
Conclusie
Vanuit de omgeving van het plangebied is er geen hinder te verwachten voor de woningen in het plangebied in de zin van bedrijven en milieuzonering. Ook worden de in de omgeving aanwezige bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt. De voorgenomen bestemmingswijziging is uit oogpunt van milieuzonering acceptabel.
Voor veehouderijen is het beleid ten aanzien van het aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUÅ of OUÅ/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.
Toetsing
In de omgeving van het plangebied is geen veehouderij aanwezig. Voor het oprichten van geurgevoelige objecten dient een vaste afstand van 50 m moet worden aangehouden. Ofschoon een camping op grond van de Wgv formeel niet als geurgevoelig object wordt aangemerkt, wordt hier ruimschoots aan voldaan. De voorgrondbelasting vormt daarmee geen nadelige invloed op het planvoornemen. De afwezigheid van grote veehouderijen in de omgeving maakt het onwaarschijnlijk dat het woon- en leefklimaat vanwege de gecumuleerde geurbelasting onaanvaardbaar zal zijn. Bovendien wordt in de huidige situatie geen geuroverlast ervaren op het recreatieterrein. Evenmin heeft het planvoornemen gevolgen voor eventuele uitbreidingsplannen van veehouderijbedrijven. Maatgevend voor de omvang van de uitbreidingsplannen zijn de reeds aanwezige woningen en andere geurgevoelige objecten in het buitengebied, de huidige bebouwingsgrens van de bebouwde kom en de regels uit het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied.
Conclusie
Het aspect geurhinder en veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
Beoordeling en conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid in het bestemmingsplan is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en bestemmingsplanregels, die vergezeld gaan van een toelichting. De verbeelding en de bestemmingsplanregels zijn juridisch bindend. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte. Wel fungeert de toelichting als interpretatiekader voor de uitleg van de bestemmingsplanregels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In Nederland zijn regels vastgesteld voor de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.
Centraal in de planopzet staat de oprichting van een supermarkt en woningen met bijbehorende parkeergelegenheid. Het gehele plangebied kan in juridisch - planologisch opzicht worden opgevat als een ontwikkelingsgebied.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik. Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en algemene procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Ook zijn in dit hoofdstuk specifieke gebiedsaanduidingen opgenomen. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de regels en op de verbeelding zijn de volgende drie bestemmingen opgenomen:
'Agrarische met waarden – Landschapswaarden' (artikel 3)
De bestemming 'Agrarisch met waarden- landschapswaarden' (AW-L) is toegekend aan al het agrarische gebied waar bijzondere landschappelijke waarden (aardkundig, archeologisch, cultuurhistorisch en/of visueel-ruimtelijk) aanwezig zijn maar dat niet gekenmerkt wordt door bijzondere natuurwaarden. Binnen de verordening zijn deze gronden aangeduid als groenblauwe mantel en gelegen rondom de ecologische hoofdstructuur. Het betreft grote delen van het plangebied. De bestemming AW-L biedt randvoorwaarden voor de voortzetting van het agrarische gebruik alsmede het behoud en/of herstel van de bestaande landschappelijke kwaliteiten.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' is parkeren ten behoeve van de Herenboeren toegestaan en mogen bij de functie horende bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden opgericht.
'Natuur' (artikel 4)
Binnen de bestemming 'Natuur' is het beleid gericht op behoud, versterking en herstel van de aan deze gebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke natuurwaarden in samenhang met de waterhuishouding. Het oprichten van bebouwing is niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het natuurbeheer of van recreatieve natuurbeleving. Binnen deze bestemming zijn ook alle waardevolle landschapselementen welke binnen het plangebied zijn gelegen opgenomen. Een voorwaardelijke bepaling is opgenomen die waarborgt, dat de landschappelijke inpassing van de uitbreiding ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd en in standgehouden.
'Recreatie' (artikel 5)
De regels in de bestemmingsomschrijving staan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen' tevens maximaal 11 camperplaatsen toe. Daarnaast wordt ruimte geboden om parkeerplaatsen te realiseren. Ten behoeve van de functie mogen kleine bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd. Ook is de honden uitlaatplaats binnen de bestemming met een aanduiding vastgelegd; zodat locatie daarmee is bepaald en vastgelegd. Tot slot is het in gebruik nemen van de gronden niet eerder toegestaan, dan nadat de landschappelijke inpassing is aangelegd.
Dubbelbestemming
'Waarde – Archeologie' (artikel 6)
Hierbinnen zijn de archeologisch waardevolle gebieden en gebieden met hoge of middelhoge verwachtingswaarde opgenomen. De regels zijn ook hier bedoeld om een afdoende beschermen te bieden aan de genoemde functies.
Algemene regels
In de 'Anti-dubbeltelregel' (artikel 7) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de 'Algemene gebruiksregels' (artikel 8) wordt aangegeven welk gebruik beschouwd wordt als strijdig met het bestemmingsplan. Verder wordt geregeld dat in relatie tot het gebruik voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en in standgehouden.
De 'Algemene aanduidingsregels' (artikel 9) bevatten diverse regels ter bescherming van een bijzondere zone; de radarzone en beperkingen veehouderij. Op de verbeelding is tevens een koppelteken tussen de bestaande camping en de uitbreiding aangebracht, waarmee de directe relatie tussen beide plangebieden wordt gelegd. Meer concreet: ter plaatse van beide bestemmingsvlakken is het voeren van één inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer toegestaan.
De 'Algemene afwijkingsregels' (artikel 10) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
De 'Overige regels' (artikel 11) bepalen, dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een vergunning moet worden aangevraagd en welke voorwaarden daarvoor gelden.
Overgangs- en slotregels
In de regel 'Overgangsrecht' (artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de 'Slotregel' (artikel 13) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.
Toetsingskader
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Beoordeling
Omdat de kosten voor het plan anderszins zijn verzekerd en er bovendien geen sprake is van fasering of locatie-eisen, is het maken van een exploitatieplan hier niet nodig.
Het plan wordt geheel uitgevoerd in opdracht en op kosten van initiatiefnemers en heeft derhalve voor de gemeente Breda geen financiële consequenties. De gemeente Breda en initiatiefnemers hebben voor dit plan een overeenkomst gesloten waarin onder meer het kostenverhaal is geregeld.
De gemeente stimuleert vroegtijdige participatie om tijdig belangen, meningen en creativiteit op tafel te krijgen. Hiervoor heeft de gemeenteraad op 4 juli 2019 de Participatieleidraad bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving vastgesteld. Een initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor de participatie rondom het plan. Omwonenden en/of andere belanghebbenden dienen in lijn met de Participatieleidraad bij de uitwerking van een plan te worden betrokken.
Er zijn vier participatieniveaus: informeren +, raadplegen, adviseren en coproduceren. Een grotere invloed van de ontwikkeling op belanghebbenden en/of de omgeving vraagt om een hoger participatieniveau.
Voor de ontwikkeling bij Camping Liesbos is gekozen voor niveau 1: raadplegen. Hierbij gaat de initiatiefnemer in gesprek met belanghebbenden en vraagt belanghebbenden naar mening, ervaringen en ideeën over het initiatief. De initiatiefnemer bepaalt zelf de agenda en luistert naar de input van de belanghebbenden. De initiatiefnemer hoeft de input niet te gebruiken en motiveert waarom hij/zij de input wel/niet verwerkt.
Voor de parkeervoorziening van de Herenboeren wordt gekozen voor niveau 0: Informeren +. Hierbij brengt de initiatiefnemer de belanghebbenden vroegtijdig op de hoogte van het plan. De initiatiefnemer doet inspanningen om alle belanghebbenden te bereiken. Daarbij wordt opgemerkt dat de bewoners van de woning naast de parkeervoorziening reeds bij de gekozen insteek zijn betrokken en dat alternatieve locaties voor een parkeervoorziening in dat kader besproken en afgewogen zijn.
Op 15 februari 2022 vond een digitale bijeenkomst plaats waarvoor de omgeving is uitgenodigd. Hierbij is uitleg gegeven over beide planontwikkelingen en gelegenheid geboden om op de plannen te reageren en vragen te stellen. De besproken punten zijn in een verslag verwoord en aan de omwonenden en belanghebbenden teruggekoppeld. Het verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 4 aan deze toelichting gehecht.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn:
Zowel van de provincie Noord-Brabant als de Veiligheidsregio Midden en West-Brabant is een schriftelijke reactie op het bestemmingsplan ontvangen. Het Natuurplein de Baronie heeft op de landschappelijke inpassing gereageerd. Alle reacties zijn hieronder puntsgewijs samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt. Tot slot is vanuit het Waterschap Brabantse Delta geen reactie ontvangen op basis waarvan wordt aangenomen, dat zij met het planvoornemen instemmen.
Reactie provincie
Door de fysieke scheiding tussen de bestaande camping en de beoogde uitbreiding is, mede gelet op het feit dat op de gronden waar de uitbreiding is beoogd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zij het van beperkte omvang mogen worden opgericht, geen sprake van uitbreiding maar nieuwvestiging. Dit is in strijd met het provinciale beleid.
Beantwoording
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderkend, dat er sprake is van een (fysieke) scheiding tussen de beoogde uitbreiding en het perceel waar de bestaande camping c.q. verblijfsrecreatie is gesitueerd. De beoogde ontwikkeling bij Camping Liesbos is ondanks deze fysieke scheiding nadrukkelijk aan te merken als uitbreiding van het bestaande recreatieve bedrijf. Wij verwijzen met name naar de paragrafen 1.1, 2.2 en 2.3 van de toelichting, waarin deze rechtstreekse relatie nader wordt beschreven en toegelicht. De fysieke scheiding zelf bestaat uit gronden die openbaar toegankelijk zijn (weg), hetgeen rechtstreeks verkeer naar en tussen de bestaande camping en het terrein waar de uitbreiding is beoogd mogelijk maakt. Wij voegen hier aan toe, dat vanwege de nauwe functionele en organisatorische band ook in milieu hygiënisch opzicht sprake is van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Om nu -naast voornoemde argumenten- de vereiste eenheid van het complex in planologisch opzicht verdergaand te onderstrepen én borgen is tussen beiden plandelen een koppelteken (relatieteken) op de verbeelding aangebracht en deze relatie in de planregels verankerd.
Reactie provincie
De parkeervoorziening heeft, gelet op haar langgerekte vorm van zo'n 135 meter, een behoorlijke impact op de beleving van en daarmee op de omgeving. Er wordt niet onderbouwd waarom de voorziening niet binnen een bestaand bouwperceel kan worden gerealiseerd. Ten onrechte wordt dan ook geen aandacht geschonken aan de omgevingskwaliteit en vereiste kwaliteitsverbetering die in deze is vereist.
Beantwoording
Het is gewenst de parkeervoorziening in de directe nabijheid van de Herenboeren te situeren. Hiervoor is geen bouwperceel beschikbaar. De parkeerstrook zelf betreft een onbebouwde strook grond, evenwijdig gelegen aan de doorgaande weg, welke reeds (tijdelijk) is vergund. De coöperatie van de Herenboeren betreft een functie die past binnen de agrarische bestemming en buitengebied. Voorts worden, naast parkeren voor de leden van de coöperatie, geen bouwmogelijkheden toegevoegd. De agrarische bestemming wordt bovendien gehandhaafd. De parkeerstrook maakt onderdeel uit van het landschappelijke casco wat door de gemeente aan de hand van 'Trots op het Buitengebied-Zuid' onder meer voor deze gronden nader is uitgewerkt. Op basis van deze motivatie kan de ontwikkeling onder categorie 1 van het regionale afsprakenkader worden geschaard; een landschappelijke inpassing is daarvoor niet vereist en behoud van de landschappelijke waarde wordt door middel van het landschappelijke casco geborgd.
Reactie provincie
Het plan wordt geïntegreerd in een totaal landschapsontwikkelingsplan voor de locatie en omliggende gronden. Wat wordt hiermee bedoeld?
Beantwoording
De tekst is redactioneel aanpast in die zin, dat is verduidelijkt dat beoogd was en is aan de te geven dat met de landschappelijke inpassing in relatie tot de beoogde uitbreiding zeer zorgvuldig en aandachtig is omgegaan. Afstemming op de directe omgeving was en is daarbij cruciaal. Dit volgt uit het landschappelijke inpassingsplan, waarin duidelijk is aangegeven waar de verschillende groenelementen zijn voorzien en tevens de soorten en aantallen beplanting expliciet zijn beschreven. De aanleg, instandhouding en beheer van de landschappelijke inpassing is aansluitend in de regels als voorwaardelijke verplichting vastgelegd. De integratie en afstemming van de beoogde uitbreiding op de omgeving is daarmee voldoende onderbouwd en geborgd.
Reactie provincie
De uitleg van de toepassing van artikel 3.71 is niet in lijn met het provinciale, noch gemeentelijke beleid.
Beantwoording
De tekst is aangepast. Echter, in tegenstelling tot de provincie is de gemeente van mening dat beide ontwikkelingen juist bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied. Immers, het feit dat de beoogde uitbreiding in het buitengebied is gelegen waar in de omgeving onder meer (agrarische) bedrijven gevestigd zijn, rechtvaardigt niet de stelling dat de beoogde uitbreiding niet in het buitengebied zou passen. Integendeel: in het vigerende bestemmingsplan is de camping al sinds 2013 positief bestemd en heeft haar bestaansrecht bewezen. Ook de parkeerstrook ten behoeve van de coöperatie van de Herenboeren 'Op 't Lies' is feitelijk al aanwezig en (tijdelijk) vergund. Dit geeft aan, dat deze functies waarde aan het gebied toevoegen en daarmee in het buitengebied passen.
Reactie provincie
De berekening als onderbouwing voor de kwaliteitsverbetering kan inhoudelijk niet worden gevolgd en is niet juist én wordt verder voor de parkeerstrook niet toegepast. Tot slot is de aanleg en instandhouding niet voldoende geborgd.
Beantwoording
Zoals eerder aangegeven valt het permanent borgen van de parkeerstrook onder categorie 1 van het afsprakenkader en is een landschappelijke inpassing, noch investeringsregeling hierop van toepassing. Daarnaast zijn er regionaal afspraken gemaakt over de nieuwe Landschapsinvesteringsregeling. Deze nieuwe regeling moet op gemeentelijk beleidsniveau nog worden verwerkt. De categorie 3-berekening bij het ontwerpbestemmingsplan heeft daarmee nog plaatsgevonden op basis van eerdere uitgangspunten en zal in het vast te stellen bestemmingsplan worden geactualiseerd. Bij de actualisatie zal er aandacht zijn voor de afwaardering van natuur, de kosten voor het beheer en onderhoud, de plankosten en de gehanteerde oppervlaktes. Laat onverlet, dat de landschappelijke inpassing zorgvuldig tot stand is gekomen en in de regels (artikel 4) als voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Naar aanleiding van de reactie is in artikel 4 voor de volledigheid een verwijzing naar artikel 5, alwaar de uitbreiding is geregeld, toegevoegd.
Reactie Veiligheidsregio Midden en West-Brabant
Aan het beleid en gestelde eisen wordt voldaan. Verder wordt geattendeerd op het feit, dat voor een bepaald punt niet een standaard brandweervoertuig kan worden ingezet. Indien dit niet gewenst is, wordt geadviseerd ter hoogte van de inrit van de camping een geboorde put met onderwaterpomp te realiseren.
Beantwoording
Dit advies zal aan initiatiefnemer worden voorgelegd.
Reactie Natuurplein de Baronie
Het landschappelijke inpassingsplan wordt als goed gekwalificeerd. Aansluitend worden een aantal aanbevelingen over de beplanting en ondersteuning van de voorkomende diersoorten gedaan.
Beantwoording
Daar waar mogelijk worden de aanbevelingen in de landschappelijke inpassing verwerkt. Verder worden de aanbevelingen en suggesties aan de Herenboeren voorgelegd.
Conclusie
De ingediende vooroverlegreacties van de provincie Noord-Brabant en Natuurplein de Baronie leiden tot aanpassing. Meer concreet; de directe relatie tussen de bestaande camping en de uitbreiding alsmede de toetsing aan het beleid zullen daar waar nodig in de toelichting, regels en verbeelding worden gewijzigd en/of aangevuld naar hetgeen in de beantwoording hierboven is opgenomen. Tot slot is de landschappelijke inpassing, daar waar mogelijk, op een aantal punten aangescherpt.
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter visie gelegd als ontwerp bestemmingsplan. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.