direct naar inhoud van Regels
Plan: Boeimeer, Park Langendijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0758.BP2019213008-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Boeimeer, Park Langendijk' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2019213008-VG01 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 Aanbouw/uitbouw

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aaneengebouwde woning

Een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.8 Achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.10 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een bouwperceel c.q. bestemmings- of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 Bed and breakfast

Een voorziening gevestigd in een woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

1.13 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.14 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.22 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 Carport

Een overkapping voor een auto.

1.27 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 Dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.29 Dove gevel

Een geluidwerende gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten. De gevel is zodanig opgebouwd, dat de ruimte aan de buitenzijde van een dergelijke gevel niet als 'buitenruimte' (tuin, terras, balkon) kan worden aangemerkt;

1.30 Extensief recreatief medegebruik

Recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en dat in hoofdzaak gericht is op natuur- en landschapsbeleving.

1.31 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 Geluidgevoelig object

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder.

1.33 Geluidgevoelige ruimte

Een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m².

1.34 Geluidsluwe gevel

Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.

1.35 Geschakelde woning

Een woning, waarvan het hoofdgebouw aan een zijde op de bouwperceelgrens is gebouwd en door middel van aan- of uitbouwen of een aangebouwd bijgebouw geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.

1.36 Gestapelde woning

Een (zorg)woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.37 Gezonde leefomgeving

Een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logisch zijn en waar de negatieve effecten op de gezondheid zo klein mogelijk zijn. Een gezonde leefomgeving nodigt uit tot beweging, ontmoeting en ontspanning, heeft een goede milieukwaliteit (lucht en geluid), is klimaatadaptief en is toegankelijk voor iedereen.

1.38 Groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.39 Groen dak

Een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert.

1.40 Grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.41 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.42 Hoekperceel

Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

1.43 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.44 Hospitaregeling

Het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door de volledige eigenaar/eigenaren van de woning of de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie, die in dezelfde woning woont/wonen.

1.45 Huishouden

Een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.46 Huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.47 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.48 Kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

1.49 Klimaatadaptieve leefomgeving

Door gebruik te maken van groen en water wordt de stad klimaatbestendiger. Nederland zal zich moeten aanpassen aan klimaatverandering. Het zal vaker regenen (meer extreme buien) met langere perioden van droogte en hitte. Door groene- en blauwe structuren aan de buitenruimte toe te voegen kan een toekomst- en klimaatbestendige stad worden gecreëerd, die aantrekkelijk en duurzaam zal zijn voor de bewoners.

1.50 Kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.51 Lessenaarsdak

Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.

1.52 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen inzake welzijn en/of volksgezondheid (medisch en paramedisch) en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.

1.53 Mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.54 Middeldure huurwoning

Een huurwoning voor middeldure huur zoals bedoeld in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda en wijzigingen daarvan.

1.55 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.56 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.57 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant maximaal 1,5 meter boven het peil is gelegen.

1.58 Ondergeschikte horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca. De ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling en zijn in omvang ondergeschikt aan de hoofdfunctie.

1.59 Openbare ruimte

Alle gronden met uitzondering van bouwpercelen binnen de bestemming 'Woongebied'.

1.60 Overkapping

Een constructie met maximaal 1 wand.

1.61 Parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.62 Programma van eisen

Programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

1.63 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.64 Ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.65 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.66 Selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

1.67 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.68 Sociale huurwoning

Een huurwoning voor sociale huur zoals bedoeld in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda en wijzigingen daarvan.

1.69 Twee-aaneengebouwde woning

Een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.70 Veranda

De vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw door middel van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.71 Verblijfsgebied

Gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor langzaamverkeer.

1.72 Verhard oppervlak

Bebouwing en/of verharding, die leidt/leiden tot een versnelde afvoer van hemelwater.

1.73 Voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.74 Voorgevelrooilijn
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.75 Vrijstaande woning

Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.76 Waterbergingsvoorziening

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groendaken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.

1.77 Wonen

Het voeren van een huishouden in een woning.

1.78 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.79 Zolder

Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

1.80 Zorgwoning

Een woning voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking die begeleiding en zorg nodig hebben.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.6 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2019213008-VG01_0001.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2019213008-VG01_0002.png"  
2.7 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.8 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.9 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 Lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.11 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.12 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 Peil
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, bermen, bomen, beplanting;
  • b. water, waterbergings- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. oeverbeschoeiïngen, kademuren, bruggen, dammen, duikers, etc.;
  • d. parken en plantsoenen;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. kunstobjecten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluiting parkeergarage', tevens voor ontsluitingen ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen (gedeeltelijk ondergrondse) parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt(e):

  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. sport- en speelvoorzieningen;
  • j. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden, een en ander met inachtname van het bepaalde in artikel 3.3.1.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nutsvoorziening' gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag maximaal 4 meter bedragen.
  • b. De oppervlakte mag maximaal de oppervlakte van het betreffende aanduidingsvlak bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van lichtmasten en kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen.
  • b. De bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verhard oppervlak en waterberging
  • a. Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt gerekend het aanbrengen van verhard oppervlak, voor zover het percentage verhard oppervlak meer bedraagt dan:
    • 1. 70% van het bestemmingsvlak 'Groen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - afwijkend verhardingspercentage';
    • 2. 20% van het betreffende bestemmingsvlak in overige gevallen.
  • b. Het oprichten van bebouwing en het aanbrengen van verhard oppervlak is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:
    • 1. Minimaal 7 liter per m² afwaterend verhard oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding.
    • 2. Minimaal 78 liter per m² afwaterend verhard oppervlak voor de toename in afwaterend verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie.
    • 3. In afwijking van het bepaalde onder 2 mag voor de toename in afwaterend verhard oppervlak worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 60 liter per m² wanneer er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening.
    • 4. Een groen dak wordt niet als afwaterend verhard oppervlak aangemerkt wanneer de capaciteit van deze waterbergingsvoorziening minimaal 20 liter per m² bedraagt.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. bruggen, tunnels, viaducten en kunstwerken;
  • c. parkeren;
  • d. verblijfsgebied;
  • e. groen, bermen, bomen, beplanting;
  • f. kunstobjecten;

met daarbij behorend(e):

  • g. sport- en speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water, waterbergings- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de doeleinden, zoals bedoeld in lid 4.1, waaronder bruggen, kunstobjecten, tunnels en viaducten.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.
  • c. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen.
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterberging- en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals oeverbeschoeiingen, kademuren, dammen en duikers;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - brug' een brug;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. groen, bermen, bomen, beplanting;
  • e. voet- en fietspaden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, zoals kademuren, bruggen, dammen, duikers, etc.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - brug' mag de bouwhoogte van bruggen, in afwijking van het bepaalde onder a., maximaal 5 meter bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van het water voor het afmeren van woonboten;
  • b. Onder strijdig gebruik wordt tevens verstaan het gebruik van de oevers van de oppervlaktewateren voor tuinen en/of erven, terrassen en opslag.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;
    • 4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    • 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
    • 6. het aanbrengen van drainage;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
  • b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische, natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden en geen onevenredige aantasting van de belangen van de waterbeheerder ontstaat of kan ontstaan en deze alvorens te beslissen een advies heeft afgegeven.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan, waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', tevens voor maatschappelijke voorzieningen en/of het wonen in zorgwoningen, waarbij tevens ondergeschikte horeca is toegestaan;
  • c. woonstraten, wegen met een functie voor de afwikkeling van lokaal verkeer en paden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting uitgesloten' geen ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer op het omliggende wegennet zijn toegestaan;
  • d. groen, bermen, bomen, beplanting;
  • e. (ondergronds) parkeren;
  • f. verblijfsgebied;
  • g. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorend(e):

  • h. tuinen en erven;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. sport- en speelvoorzieningen;
  • k. water, waterbergings- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. Het aantal woningen, niet zijnde zorgwoningen, binnen de bestemming mag niet meer bedragen dan 293;
  • b. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat in- en uitritten van (ondergrondse) parkeervoorzieningen tevens aansluitend op de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd.
  • c. De bouwgrenzen, zoals bedoeld in sub b, mogen worden overschreden door balkons, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter.
  • d. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.
  • e. Het bebouwingspercentage per bouwperceel voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 70% bij woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone';
    • 2. 40% bij vrijstaande woningen op de overige gronden;
    • 3. 50% met een maximum van 200 m² bij twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen op de overige gronden;
    • 4. 70% bij aaneengebouwde woningen op de overige gronden.

6.2.2 Uitsluiting omgevingsvergunningvrij bouwen oeverzone

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone' dienen de gronden, met uitzondering van de gronden ter plaatse van hoofdgebouwen, niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

6.2.3 Hoofdgebouwen (woningen)

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten dienste van het wonen, niet zijnde zorgwoningen, gelden de volgende regels:

  • a. Binnen de bestemming zijn vrijstaande, geschakelde, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone' maximaal 3 aaneengebouwde en/of geschakelde woningen per blok zijn toegestaan;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangeduid, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - differentiatie bouwhoogte' de aangegeven maximale bouwhoogte slechts over maximaal 50% van het betreffende aanduidingsvlak geldt en voor de overige 50% van het betreffende aanduidingsvlak met ten minste 6 meter dient te worden verlaagd;
  • d. De bouwhoogte mag niet minder bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' is aangeduid;
  • e. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangeduid, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - differentiatie bouwhoogte' het aangegeven maximale aantal bouwlagen over maximaal 50% van het betreffende aanduidingsvlak geldt en voor het overige met minimaal 2 bouwlagen moet worden verlaagd;
  • f. Voorgevels van hoofdgebouwen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn', dienen evenwijdig aan de betreffende gevellijn te worden gerealiseerd. De afstand van de betreffende voorgevels tot de figuur 'gevellijn' dient per gevellijn voor alle gevels hetzelfde te zijn;
  • g. De minimum afstand van de voorgevel van hoofdgebouwen van grondgebonden woningen tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt 2 meter. Deze eis geldt niet voor:
    • 1. maximaal één hoekwoning van een blok met aaneengebouwde woningen;
    • 2. hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone';
  • h. De minimum afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt 3 meter bij vrijstaande, twee-aaneengebouwde woningen, geschakelde woningen en hoekwoningen van aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat deze afstand bij twee-aaneengebouwde, geschakelde en hoekwoningen slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen en de betreffende eis niet geldt voor hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone';
  • i. De diepte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 meter, met dien verstande dat:
    • 1. deze voor vrijstaande woningen niet meer dan 15 meter mag bedragen;
    • 2. voor gestapelde woningen geen maximum bouwdiepte geldt;
  • j. De minimum afstand tussen de gevels van hoofdgebouwen van gestapelde woningen onderling bedraagt 19 meter.

6.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij vrijstaande, twee-aaneengebouwde, geschakelde en aaneengebouwde woningen, niet zijnde zorgwoningen, gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. carports en overkappingen, die achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;
    • 2. geringe uitbreidingen zoals erkers en entreepartijen met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter;
    • 3. aan- en uitbouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone', voor zover gelegen binnen het bouwvlak.
  • b. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimum afstand van 1 meter van deze grens.
  • c. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag, indien voorgenoemde bouwwerken zijn vastgebouwd aan een hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. De goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 en 5 meter.
  • d. Vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van 60 m² per bouwperceel, waarbij te allen tijden dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 6.2.1 onder e.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone' zijn geen vrijstaande bijgebouwen toegestaan.

6.2.5 Gebouwen ten dienste van maatschappelijke voorzieningen en/of zorgwoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van maatschappelijke voorzieningen en/of zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', zoals bedoeld in lid 6.1 onder b., gelden de volgende regels:

  • a. Het aantal zorgwoningen bedraagt niet meer dan 145;
  • b. Zorgwoningen mogen uitsluitend gestapeld worden gebouwd;
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangeduid;
  • d. Het aantal bouwlagen voor gebouwen mag niet meer bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangeduid;
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 65% van het bouwvlak;
  • f. De diepte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 32,5 meter;
  • g. Voorgevels van gebouwen, die zijn gericht naar de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn', dienen evenwijdig aan de betreffende gevellijn te worden gerealiseerd. De afstand van de betreffende voorgevels tot de figuur 'gevellijn' dient per gevellijn voor alle gevels hetzelfde te zijn;
  • h. In afwijking van het bepaalde in sub g, mag de bedoelde gevellijn worden onderbroken door terugliggende gebouwdelen, mits deze onderbrekingen achter de voorgevellijn liggen en de onderbreking een breedte van maximaal 10 meter heeft.

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Carports en overkappingen dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw een veranda met een maximale diepte van 1,80 meter ten opzichte van de voorgevel is toegestaan. Een veranda voor de voorgevel is echter niet toegestaan voor een voorgevel, die is gericht naar de figuur 'gevellijn' op de verbeelding.
  • b. De hoogte van carports en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • c. De hoogte van veranda's mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • d. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen;
    • 2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone' maximaal 1 meter mag bedragen;
  • e. In afwijking van het bepaalde onder d.1. mag op hoekpercelen de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 2 meter, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd.
  • f. De hoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone' geen speelvoorzieningen zijn toegestaan.
  • g. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • h. De hoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • i. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

6.2.7 Voorwaardelijke verplichting akoestiek gevelbelasting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidgevoelig object wordt verleend als:

  • a. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of het besluit hogere waarde en de daarin gestelde voorwaarden zoals is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
  • b. binnen vijf jaar na ingebruikname van het geluidgevoelige object de eventueel vereiste geluidwerende voorzieningen zijn aangelegd en in stand worden gehouden.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Situering hoofdgebouwen gestapelde woningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b voor het bouwen van hoofdgebouwen van gestapelde woningen buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk c.q. wenselijk is met het oog op:
    • 1. een doelmatige verkaveling; en/of
    • 2. architectonische redenen; en/of
    • 3. een praktische perceelsindeling;
  • b. de overschrijding van de bouwgrenzen niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • c. de bestemmingsgrenzen en op de verbeelding aangegeven gevellijnen niet worden overschreden;
  • d. de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • e. de verkeersveiligheid door de afwijking niet onevenredig wordt geschaad;
  • f. de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan de stedenbouwkundige situatie en uitgangspunten van het woongebied;
  • g. aangetoond wordt dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2.7.

6.3.2 Situering hoofdgebouwen oeverzone

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b voor het bouwen van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone' buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk c.q. wenselijk is met het oog op:
    • 1. een doelmatige verkaveling; en/of
    • 2. architectonische redenen; en/of
    • 3. een praktische perceelsindeling;
  • b. de overschrijding van de bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
  • c. de bestemmingsgrenzen en de aanduidingsgrenzen van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - oeverzone' niet worden overschreden;
  • d. de afwijking niet tot een substantiële vergroting ten opzichte van het bouwvlak leidt;
  • e. voldoende doorzicht vanaf de bestemming 'Verkeer' naar het Zaartpark wordt behouden;
  • f. de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • g. de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan de stedenbouwkundige situatie en uitgangspunten van het woongebied;
  • h. aangetoond wordt dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2.7.

6.3.3 Afwijken gevellijnen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.3 onder f, dan wel artikel 6.2.5 onder g voor het onderbreken van de verplichte gevellijn door hoofdgebouwen, mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk c.q. wenselijk is met het oog op:
    • 1. het behoud van groen; en/of
    • 2. architectonische en/of (bouw)technische redenen;
  • b. de afwijking ten opzichte van de betreffende gevellijn niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan de stedenbouwkundige situatie en uitgangspunten van het woongebied;
  • d. aangetoond wordt dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2.7.

6.3.4 Afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.3 onder h voor het bouwen van hoofdgebouwen op kortere afstand van de zijdelingse perceelsgrens, mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk c.q. wenselijk is met het oog op:
    • 1. een doelmatige verkaveling; en/of
    • 2. architectonische redenen; en/of
    • 3. een praktische perceelsindeling;
  • b. de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • c. de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan de stedenbouwkundige situatie en uitgangspunten van het woongebied;
  • d. de verkeersveiligheid door de afwijking niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. aangetoond wordt dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2.7.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Sociale en middeldure huurwoningen

Van het maximaal te realiseren aantal woningen, zoals bedoeld in lid 6.2.1 onder a, dient:

  • a. ten minste 17% van het aantal woningen, niet zijnde zorgwoningen, als sociale huurwoning te worden gerealiseerd en als zodanig in stand te worden gehouden;
  • b. ten minste 21% van het aantal woningen, niet zijnde zorgwoningen, als middeldure huurwoning te worden gerealiseerd en als zodanig in stand te worden gehouden.

6.4.2 Waterberging

Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:

  • a. minimaal 7 liter per m² afwaterende verharding bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding;
  • b. minimaal 78 liter per m² afwaterende verharding voor de toename in afwaterende verharding ten opzichte van de bestaande situatie;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b. mag voor de toename in afwaterende verharding worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 60 liter per m² wanneer er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening;
  • d. een groen dak wordt niet als afwaterende verharding aangemerkt wanneer de capaciteit van deze waterbergingsvoorziening minimaal 20 liter per m² bedraagt.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1:

  • a. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
    • 2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
    • 3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
    • 4. de activiteit niet vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.
  • b. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
    • 2. deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    • 3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
    • 4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.

Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone watergang

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de overige bestemmingen, primair bestemd voor water, waterbergings- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, zoals waterkeringen, duikers, bruggen;
  • b. schanskorven en constructies voor het overbruggen van hoogteverschillen ten behoeve van de aangrenzende tuinen en erven.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bruggen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - brug' maximaal 5 meter mag bedragen

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;
    • 4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    • 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
    • 6. het aanbrengen van drainage;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De in onder a. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande maten

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Algemeen
  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
  • b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning;
    • 3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
    • 4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
    • 5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur, waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen, of het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  • b. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels of de rechtsopvolgers daarvan;
  • c. De onder a. genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden;
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    • 1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen of de rechtsopvolgers daarvan;
      of
    • 2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
12.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Boeimeer, Park Langendijk'.