Toelichting
Inhoudsopgave 1.3 Ligging en begrenzing plangebied HOOFDSTUK 3 Doelstellingen van het bestemmingsplan 3.2 Doel van dit bestemmingsplan HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving 6.2 Toepassing afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie) HOOFDSTUK 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Het schoolgebouw aan de Viandenlaan 10 is eigendom van de gemeente Breda en zal binnenkort verkocht gaan worden. Het huidige bestemmingsplan biedt veel mogelijkheden voor het vestigen van een nieuwe functie in het pand. Binnen het bestemmingsplan is voor de locatie ook de woonfunctie toegestaan. Het vestigen van een woonfunctie in het gebouw is echter niet gewenst. Dit bestemmingsplan is daarom bedoeld voor het verwijderen van de mogelijkheid tot het vestigen van een woonfunctie in het pand. 1.2 Vigerend bestemmingsplan Voor dit plangebied geldt thans het bestemmingsplan 'Breda-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van Breda op 22 oktober 1998, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 8 juni 1999 en onherroepelijk geworden bij besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2000. Figuur 1: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Breda-Zuid' met globaal hierop het plangebied In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bijzondere Doeleinden' met de aanduidingen 'differentiatievlak I' en 'ontwikkelingslokatie 4'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke-, religieuze, (para)medische-, sociale-, onderwijs-, culturele- en nutsdoeleinden en sportdoeleinden zoals sport- en dansscholen en fitnesscentra. De aanduiding 'differentiatievlak I' betekent dat tevens een woonbestemming is toegestaan. Met betrekking tot de aanduiding 'ontwikkelingslocatie 4' is bepaald hoe bebouwing in afwijking van de algemene bouwregels mag worden gesitueerd. Binnen de ontwikkelingslocatie zijn geen andere functies toegestaan. Voor de direct omgeving van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ginneken'. Het plangebied samen met de naastgelegen nieuwbouwlocatie is niet in dit bestemmingsplan opgenomen, omdat bij het opstellen van dit bestemmingsplan nog onvoldoende bekend was hoe de locatie herontwikkeld zou worden. 1.3 Ligging en begrenzing plangebied Het plangebied ligt in de woonwijk Ginneken in het zuiden van Breda en wordt aan de westkant begrensd door de woonbebouwing van de Postlaan, aan de zuidzijde door een groenstrook, aan de oostzijde door het Schoolakkerplein en de Viandenlaan en aan de noordzijde door de nieuwbouw van een schoolgebouw aan de Viandenlaan. Figuur 2: luchtfoto 2013 plangebied en directe omgeving HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse 2.1 Ruimtelijke structuur Binnen het plangebied staat een voormalig schoolgebouw van ongeveer 720 m2. Het schoolgebouw heeft een hoge begane grond laag met een lage kap op drie locaties op het gebouw. Achter het gebouw is een buitenruimte gesitueerd dat in gebruik was als buitenspeelruimte. Het schoolgebouw is gebouwd in 1953 en is aangemeld voor de gemeentelijke monumentenstatus. Figuur 2: pand Viandenlaan 10 in vogelvlucht De directe omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door woonbebouwing in de vorm van grondgebonden woningen in de vorm van één bouwlaag met kap of twee bouwlagen met kap. De aan de noordzijde aangrenzende nieuwbouw is een schoolgebouw dat voor een deel bestaat uit twee bouwlagen met een plat dak en voor een deel uit drie bouwlagen met een plat dak. 2.2 Functionele structuur Het gebouw Viandenlaan 10 is gebouwd als schoolgebouw voor een lagere school en heeft behalve een schoolfunctie ook de functie kinderdagverblijf gehad. Momenteel wordt het pand nog tijdelijk gebruikt voor een paar basisschoolgroepen en kinderopvang. Dit gebruik wordt beëindigd. Direct ten noorden van het plangebied staat de nieuwbouw van de basisscholen: Laurentius en Dr. De Visser. Aan de overzijde van de Viandenlaan tegenover de nieuwbouw is gemeenschapshuis De Vianden gevestigd. Het Schoolakkerplein aan de westzijde van het plangebied wordt voornamelijk gebruikt als parkeerterrein. Voor het overige overheerst de woonfunctie in de omgeving van het plangebied. 2.3 Beleid Onderhavig bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het verwijderen van de woonfunctie als één van de mogelijke functies in het vigerende bestemmingsplan. Het nationaal- en provinciaal beleid heeft om deze reden geen invloed op dit bestemmingsplan. De motivering tot opstellen van het bestemmingsplan heeft zijn grondslag in het gemeentelijk beleid van de structuurvisie: Breda 2030. Structuurvisie Breda 2030 In september 2013 is de 'Structuurvisie Breda 2030, Koers in beeld' vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De Structuurvisie beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Deze structuurvisie: geeft nadrukkelijk inhoud aan het economisch profiel van de stad in de regio (internationaal, nationaal, provinciaal, regionaal); belicht de sociale dimensie van de ontwikkeling van de stad in relatie tot een reeks van opgaven als de vergrijzing, de betaalbaarheid van de zorg, het groeiend aantal arbeidsmigranten, een groeiende studentenpopulatie, de decentralisatie van een aantal rijkstaken, etc.; zet inbreiding/ hergebruik van de stad, met de nodige implicaties voor functie en gebruik van het publieke domein en maatschappelijk vastgoed centraal; presenteert stad, dorpen en buitengebied als een samenhangende kwaliteit, elk met een eigen identiteit en dynamiek; zet de kwaliteit van de bestaande stad centraal; geeft aan dat de bestaande infrastructuur op korte termijn niet meer afdoende is om de stad bereikbaar te houden en verdere (her)ontwikkeling mogelijk te maken; legt de nadruk op de vraaggerichte benadering in plaats van de aanbodgerichte benadering; onderstreept het belang van een geleidelijke energietransitie en de gevolgen van de verandering van het klimaat; maakt de programmering structureel onderdeel van de ordening van de stad; geeft een uitvoeringsperspectief dat inzicht biedt in de financiële opgave op de langere termijn, wat vertaald wordt in een meerjaren investeringsplan voor de middellange termijn. Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De compacte stad koestert haar historie en beseft de verbondenheid van stedelijk en landelijk gebied. Verstedelijkingsopgaven in het bestaande stedelijk gebied hebben de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe buitenstedelijke terreinen. De kracht van het initiatief staat centraal, burgers, bedrijfsleven en overheid hebben hier allemaal een rol in. De verschillen in functie en karakter van delen van de stad maken Breda aantrekkelijk voor de diversiteit aan gebruikers. Plangebied Onderdeel van het beleid in de structuurvisie is ook het uitsluitend toestaan van woningvermeerdering, middels nieuwbouw of functiewijziging, indien deze woningvermeerdering een ruimtelijke en/of functionele kwaliteitsverbetering inhoudt. Het vigerende bestemmingsplan 'Breda Zuid' staat nog een woningvermeerdering toe op deze locatie. HOOFDSTUK 3 Doelstellingen van het bestemmingsplan 3.1 Planbeschrijving In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan 'Breda-Zuid is in onderhavig bestemmingsplan de mogelijkheid voor een woonfunctie in het pand Viandenlaan 10 verwijderd. Voor het overige zijn alle functies vanuit het vigerende bestemmingsplan overgenomen, maar wel vertaald naar de huidige bestemmingsplanmethodiek. Dit betekent dat nu de volgende functies in het pand worden toegelaten: cultuur en ontspanning in de vorm van een atelier, dansschool, galerie en/of yogastudio; maatschappelijke voorzieningen; sport; nutsvoorzieningen. Omdat het pand cultuurhistorische waarde heeft en is aangemeld voor een gemeentelijke monumentenstatus is daarnaast besloten om de bouwregels meer aan te laten sluiten bij het bestaande gebouw. Dit heeft de volgende wijzigingen tot gevolg: het bouwvlak is op de verbeelding om het bestaande gebouw gelegd; een uitzondering hierop is de zuidwest zijde van het pand waar nog de mogelijkheid wordt geboden voor een kleine uitbreiding van het pand; de goot- en bouwhoogte van het gebouw zijn vastgelegd op respectievelijk 4 en 8 meter; een uitzondering hierop zijn de bestaande luifel boven de entree van het gebouw met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter, de locatie van de gewenste uitbouw met een maximale bouwhoogte van 4 meter en de locatie van een het te plaatsen torentje op het gebouw waarvoor een maximale bouwhoogte van 12 meter is opgenomen. 3.2 Doel van dit bestemmingsplan Het doel van dit bestemmingsplan is het verwijderen van de mogelijkheid tot het realiseren van woningen binnen het plangebied. De aanleiding hiertoe is dat op basis van het huidige beleid woningvermeerdering uitsluitend aanvaardbaar is als deze een ruimtelijke en/of functionele kwaliteitsverbetering inhoudt. Het realiseren van woningen/appartementen in het huidige schoolgebouw levert geen ruimtelijke kwaliteitsverbetering op. Daarnaast is in de wijk Ginneken ook geen specifieke behoefte aanwezig voor het realiseren van extra woningen. HOOFDSTUK 4 Milieu 4.1 Inleiding Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzamer Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In de structuurvisie Breda 2030 is aangegeven dat Breda een duurzame ruimtelijke ontwikkeling nastreeft. Door voortdurende, samenhangende aandacht voor duurzaamheid en milieu is Breda al jaren één van de meest duurzame gemeenten van Nederland. De ontwikkeling van het juiste programma met de juiste kwaliteit op de juiste locatie vormt de basis voor het versterken van het vestigingsklimaat van Breda. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een hoge kwaliteit van ruimte en gebouwen, een gezond leefmilieu met een goede infrastructuur en het verantwoord omgaan met natuurlijke hulpbronnen. De aandacht voor duurzame ontwikkeling vertaalt zich onder meer in het inzetten op duurzaam en schoner vervoer, aandacht voor energie, ondergrond en klimaat en groen en water. Hiernaast blijft onverminderd aandacht voor de ‘klassieke’ milieuthema’s zoals waterkwaliteit, geluid en luchtkwaliteit. Aangezien het bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op het verwijderen van de mogelijkheid tot het creëren van een woonfunctie in een bestaand pand zijn milieuhygiënische aspecten zoals: geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie en bedrijfsmilieuzonering niet van belang voor dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden slechts de milieuhygiënische aspecten benoemd die eventueel bij aanpassingen aan het gebouw van belang zijn nader toegelicht. 4.2 Bodem Een bodemverontreiniging is over het algemeen niet zichtbaar aanwezig. Daarom speelt de bodemkwaliteit in de beleving van de gebruikers van de ruimte een relatief kleine rol. Toch kan een eventuele bodemverontreiniging nieuwe ontwikkelingen frustreren omdat de kosten van een sanering te hoog zijn. Daarnaast kan een (vermoeden van) bodemverontreiniging leiden tot ontrust bij de omwonenden. In de Wet bodembescherming en de bijbehorende protocollen en circulaires zijn normen opgenomen waaraan de kwaliteit van de bodem kan worden getoetst. Hierbij wordt zowel gekeken naar de humane, ecologische als naar de verspreidingsrisico's. Op basis van deze toetsing wordt bepaald of de bodem gesaneerd moet worden. De eisen die aan een eventuele sanering worden gesteld zijn mede afhankelijk van het toekomstige gebruik van de locatie. Voor een woningbouwlocatie zijn de eisen strenger dan voor een industrieterrein. De algemene doelstelling van het Rijk is dat in 2030 alle ernstige verontreinigingen van de (water)bodem zijn gesaneerd en/of onder controle zijn. In de Bouwverordening is opgenomen dat de gemeente bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet toetsen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstige gebruik van de locatie. Hierbij wordt getoetst of er geen gezondheidsrisico's zijn voor de toekomstige gebruikers. Plangebied Het plangebied is sinds de bouw van de school in 1953 altijd in gebruik geweest als school. Voor deze tijd is het waarschijnlijk een pastorietuin geweest. Naar verwachting zullen er binnen het plangebied dan ook geen verontreinigingen aanwezig zijn die eventuele nieuwe ontwikkelingen frustreren. Aangezien het om een bestaand pand gaat dat waarschijnlijk binnenkort een monument wordt, worden geen ontwikkelingen in de vorm van sloop en herbouw verwacht. Indien toch herontwikkeling plaatsvindt dient in de vergunningsaanvraag een verkennend bodemonderzoek plaats te vinden conform NEN 5740. 4.3 Water Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer, de waterkeringszorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/ speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een Watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de "beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009". De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Plangebied Het plangebied van ongeveer 1400 m2 is voor slechts ongeveer 125 m2 onverhard in de vorm van een grasveld. Het overige deel is verhard of bebouwd. In het bestemmingsplan worden zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheden van de aanwezige bebouwing geboden, waardoor de invloed van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zeer beperkt is. Bij eventuele nieuwbouw of uitbreiding dient gebruik te worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege te worden gelaten. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water (bodem)kwaliteit en ecologie. 4.4 Duurzaamheid Duurzaam bouwen Er bestaan verschillende definities van duurzamer bouwen. Alle definities bouwen voort op de definitie van een duurzamere ontwikkeling: "onder duurzamere ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien." Duurzaam bouwen is meer dan het toepassen of vermijden van bepaalde materialen. Ook de locatiekeuze, verkaveling, inrichting van de waterhuishouding, flexibel en levensloopbestendig bouwen, energievoorziening, veiligheid en gezondheid zijn aandachtspunten die onder deze noemer thuis horen. In de nota "Kwaliteit wonen" zijn de eisen die gemeente Breda aan al deze aspecten stelt opgenomen. Als leidraad voor duurzamer bouwen maakt de Gemeente Breda gebruik van het Nationaal pakket Duurzaam Bouwen. Uitgangspunt is dat gebouwen en omgevingen gerealiseerd worden, die zowel nu als in de toekomst voldoen aan de wensen en eisen van de gebruikers. In het vervolg van deze paragraaf wordt een aantal duurzaamheidaspecten beschreven waarvan de ruimtelijke werking beperkt is, maar die wel van belang zijn voor een duurzamere ontwikkeling, namelijk materiaalgebruik, energie en afval. Materiaalgebruik Bij het (ver)bouwen van gebouwen wordt het milieu op verschillende wijzen belast. Hierbij dient zowel naar de bouwfase als naar het gebruik en het onderhoud van de woning gekeken te worden. De milieubelasting kan worden verminderd door bijvoorbeeld verantwoord materiaalgebruik, energie- en waterbesparing en afvalpreventie. Uitgangspunt bij nieuwbouw (of renovatie) is dat er zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van duurzamere bouwmaterialen. Duurzame bouwmaterialen zijn in principe bouwmaterialen die het milieu niet belasten en geen aanslag doen op uitputbare bronnen. Het uitgangspunt dient de volgende drie-stappen-strategie te zijn: Voorkom onnodig gebruik van grondstoffen; gebruik eindeloze bronnen zoals hout, vlas, cellulose, leem, e.d.; gebruik eindige bronnen effectief. Omdat het afkoppelen van regenwater een doelstelling van het beleid is moeten enkel niet uitloogbare materialen worden toegepast. Toepassing van groene daken (en gevels) is voor vele doelen goed. Waterretentie is een voorbeeld, maar ook een effectievere energiebalans (vermindering energieverbruik) , een comfortabeler gebouw, schakels in groen verbindingen en een vriendelijker uitstraling. Koude- en warmteopslag in de bodem is een milieuvriendelijke én een comfortabele manier om de vraag naar warmte in een gebouw te regelen. Deze vorm van duurzamer bouwen wordt steeds meer toegepast, zoveel dat het nodig wordt om de exploitatie van de bodem aan regels te gaan binden. Energie Een duurzamere ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. Er kunnen maatregelen genomen worden om de energiehuishouding zo duurzamer mogelijk te maken. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is: Beperken energieverbruik; toepassen duurzamere energiebronnen; efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen. Het streven is om nieuwe ontwikkelingen energie-neutraal uit te voeren. HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving 5.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen. 5.2 Hoofdopzet Een bestemmingsplan bestaat uit planregels (voorheen voorschriften) en de verbeelding (voorheen plankaart), vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden. 5.3 Indeling planregels De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten: Inleidende regels; Bestemmingsregels; Algemene regels; Overgangs- en slotregels. Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 5.4 Bestemmingen In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen. Gemengd Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming zijn verschillende functies toegestaan: Cultuur en ontspanning in de vorm van een atelier, dansschool, galerie en/of yogastudio, maatschappelijke voorzieningen, sport en nutsvoorzieningen. Voor het uitbreiden en/of verbouwen van het hoofdgebouw zijn bouwregels opgenomen. Deze regels zijn er op gericht de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek van het gebouw te handhaven. Waarde - Archeologie Het gehele plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', waarbinnen de gebieden met hoge en middelhoge verwachtingswaarde: archeologie zijn beschermd tegen ingrepen die mogelijk aanwezige archeologische waarden kunnen verstoren. HOOFDSTUK 6 Uitvoerbaarheid 6.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zeker stellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan. 6.2 Toepassing afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie) In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk: de bouw van een of meer woningen; de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bvo of met een of meer woningen; de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt; de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo. Aangezien het verwijderen van de woonfunctie uit de toegestane functies in het bestemmingsplan niet valt onder één van bovenstaande categorieën is geen exploitatieplan nodig. 6.3 Financiële haalbaarheid Het plangebied is in eigendom van de gemeente Breda. Er is geen sprake van particuliere grondexploitatie. Het plangebied wordt door de gemeente aangewend voor de verkoop. Uit de opbrengsten van deze verkoop zullen de plankosten van het bestemmingsplan worden bekostigd, waardoor het voor de gemeente een financieel haalbaar plan is. HOOFDSTUK 7 Communicatie 7.1 Inleiding In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht. 7.2 Procedure 7.2.1 Vooroverleg In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het onderhavige ontwerpbestemmingsplan vooroverleg gevoerd. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden met: Provincie Noord-Brabant Waterschap Brabantse Delta Brandweer Midden- en West-Brabant Wijkraad Ginneken=Ginneken De instanties genoemd onder de nummers 1 t/m 3 hebben schriftelijk laten weten dat zij geen op- en aanmerkingen hebben met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Van de wijkraad Ginneken = Ginneken is geen vooroverlegreactie ontvangen. 7.2.2 Zienswijzen Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen. 7.2.3 Beroep Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze onherroepelijk.