1.1 Plan
Het wijzigingsplan de Breid 4 Maashees met identificatienummer NL.IMRO.0756.WP20MhsBreid4-VG01 van de gemeente Boxmeer.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden regels worden gesteld.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan huis gebonden bedrijf
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en uitgezonderd prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in de woning en de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt mede verstaan een publiekverzorgend ambacht.
1.6 Aan huis gebonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens de beroepen van schoonheidsspecialiste, manicure en pedicure en uitgezonderd prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijk uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 AAB
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.
1.8 Aardkundige waarden
Gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten.
1.9 Agrarisch bedrijf
Bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.10 Agrarisch grondgebruik
Gebruik van de grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of middels het houden van dieren.
1.11 Agrarisch-technisch hulpbedrijf
Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, grondverzetbedrijven, landbouwmechanisatiebedrijven, bedrijven voor mestopslag en -handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.
1.12 Agrarisch verwant bedrijf
Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: hoveniersbedrijven, groencomposteringsbedrijven, broederijen, proefbedrijven en instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs.
1.13 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.14 Archeologisch waardevol gebied
Gebied met behoudenswaardige archeologische waarden.
1.15 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 Bebouwingsconcentratie
Kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.17 Bebouwingslint
Min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied.
1.18 Bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.
1.19 Bed and breakfast
Een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.
1.20 Bedrijfsactiviteiten
Handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
1.21 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw dan wel op of bij een terrein, welke gekoppeld is aan het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.22 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.23 Beperkingen veehouderij
Gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen beperkt zijn.
1.24 Bestaand
Bouwwerken die aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan of gebouwd zijn c.q. kunnen worden overeenkomstig de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften, tenzij in de regels in plaats van het tijdstip van terinzagelegging een datum genoemd wordt.
1.25 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.26 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 Bevi-inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.28 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een op zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.29 Boomteelthek
Een teeltondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, op percelen waar boomteelt plaats vindt en waarmee dieren van die percelen geweerd worden.
1.30 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.31 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.32 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, zijnde de eerste bouwlaag en met uitzondering van kelder, souterrain, zolder en vliering.
1.33 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.34 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.35 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.36 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren
.
1.37 Depositie van stikstof
Het neerslaan van stikstof op de bodem.
1.38 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.39 Erf-terreinafscheiding
Afscheiding, inclusief poort, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein).
1.40 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 Geluidgevoelig object
Een geluidgevoelig object bij of krachtens de Wet geluidhinder.
1.42 Gemengd landelijk gebied
Multifunctionele gebruiksruimte, gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel.
1.43 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.44 Huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam huishouden voeren of willen voeren.
1.45 Internetverkoop
Het aanbieden van producten via internet, om deze vervolgens te distribueren. Het opgeslagen houden van goederen ten behoeve van de verkoop via internet is toegestaan, evenals het hebben van een afhaalbalie. Het is echter uitdrukkelijk niet toegestaan om detailhandel te bedrijven, dan wel een showroomfunctie te hebben.
1.46 Kwaliteitsverandering van het landschap
Een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
1.47 Landschappelijke inpassing
Een erfbeplantingsplan, (landschappelijk) inrichtingsplan en/ of (landschappelijk) inpassingsplan waarmee de landschappelijk inpassing van een terrein is ingevuld;
1.48 Landschappelijke waarden en kenmerken
Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op de ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
1.49 Mestbewerking
De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
1.50 Milieucategorie
Een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ontworpen classificatie van de belasting die een bedrijfsactiviteit op het milieu kan leggen.
1.51 Nevenactiviteit
Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.
1.52 Nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit alsmede ten behoeve van telecommunicatie en soortgelijke voorzieningen van openbaar nut.
1.53 Ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel
Detailhandel welke aan de hoofdactiviteit productie en/of installatie gerelateerd is, dan wel deze hoofdactiviteit ondersteunt. De detailhandel is voorts ondergeschikt in termen van benutte bedrijfsruimte.
1.54 Ondersteunende horeca
Horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit en de hoofdactiviteit ondersteunen.
1.55 Overig agrarisch bedrijf
Agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt ( bij voorbeeld een paardenhouderij, champignonkwekerij, witlofkwekerij, insectenteelt, etc.).
1.56 Paardenrijbak
Een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout of boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
1.57 Peil
a. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.58 Perceel
Aaneengesloten, bij elkaar behorende en in het gebruik een eenheid vormende gronden.
1.59 Perceelsgrens
Een lijn die een perceel van een ander perceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.
1.60 Statische opslag
Binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.
1.61 Toename van stikstofdepositie
a. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan de stikstofdepositie als gevolg van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologische legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf.
b. Als uitzondering op lid a. is er geen sprake van een toename van stikstofedepositie, indien de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) niet meer bedraagt dan de stikstofdepositie als gevolg van het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarische bedrijf overeenkomstig:
1. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage ‘onherroepelijke Nbv/Wnb-vergunningen; of
2. een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke omgevings-vergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage ‘onherroepelijk omgevingsvergunningen’ , of
3. een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage ‘geregistreerde meldingen’.
1.62 (Vollegronds)teeltbedrijf
Agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.63 Voorgevel
Elke naar de weg of openbaar toegankelijk gebied toegekeerde gevel van een (hoofd)gebouw
1.64 Voorgevelrooilijn
De stedenbouwkundig gezien voorste begrenzing van het bouwvlak en het verlengde daarvan.
1.65 Vormverandering van een bouwvlak
Wijziging van de begrenzing van een bouw- en bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
1.66 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.
1.67 Weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen
.
1.68 Woning
Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Afstand
Tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen waar deze afstand het kortst is, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals goten.
2.2 Bouwhoogte
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.7 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundige peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. één vollegronds teeltbedrijf;
b. één overig agrarisch bedrijf;
c. één agrarisch technisch hulpbedrijf in milieucategorie 1, 2 en 3.1 indien de omliggende gronden de bestemming Agrarisch hebben en 1 en 2 indien de omliggende gronden de bestemming Agrarisch met waarden hebben;
d. één agrarisch verwant bedrijf in milieucategorie 1, 2 en 3.1 indien de omliggende gronden de bestemming Agrarisch hebben en 1 en 2 indien de omliggende gronden de bestemming Agrarisch met waarden hebben;
e. bestaande bedrijfswoning;
f. teeltondersteunende voorzieningen;
h. statische opslag tot maximaal 1.000 m² en bovendien niet meer dan 50% van de aanwezige bedrijfsgebouwen;
i. ondergeschikte detailhandel in eigen en/of streekgebonden agrarische producten;
j. bijbehorende bouwwerken;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
l. aan huis gebonden beroepen;
m. tuinen, erven en terreinen;
p. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.;
q. landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen worden op minimaal 5 meter afstand van de perceelsgrenzen gebouwd;
b. het bestemmingsvlak mag worden bebouwd tot maximaal 80% exclusief de bedrijfswoning;
c. de goothoogte en hoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 5,5 en 10 meter;
d. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m³, of, indien de bestaande inhoud al meer bedraagt dan 750 m³, maximaal die bestaande inhoud.
3.2.2 Bij de bedrijfswoning behorende bouwwerken
Voor het bouwen van bij de bedrijfswoning behorende bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:
a. de bijbehorende bouwwerken worden binnen het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de woning gebouwd;
b. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat vóór de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van de woning een bouwwerk mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 1,5 meter bedraagt;
2. de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt;
3. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van de woning;
4. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf de voorgevel van de woning;
c. de goothoogte en hoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 3 meter en 5,5 meter;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte bedraagt maximaal 3 meter, uitgezonderd schoorstenen en silo’s waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt, erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten;
b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel van de woning maximaal 1 en voor het overige maximaal 2 meter;
c. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter.
3.2.4 Paardenrijbakken
Paardenrijbakken zijn maximaal 1.200 m² groot, worden alleen binnen of aansluitend aan het bestemmingsvlak opgericht op minimaal 25 meter afstand van woningen van derden en worden niet verlicht.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afstand tot de perceelsgrenzen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a. voor het bouwen op een kleinere, maar minimaal 3 meter, afstand tot de perceelsgrenzen.
3.3.2 Hoogte van bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder c. en in 3.2.3 onder a. tot een goothoogte van 7,5 meter en een hoogte van respectievelijk 15 en 20 meter indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
3.3.3 Paardenrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.4. voor het plaatsen van maximaal 6 lichtmasten met een hoogte van maximaal 8 meter bij paardenrijbakken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan huis gebonde beroep
Bij woningen zijn aan huis gebonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
b. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
d. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
3.4.2 Ondergeschikte detailhandel
Ondergeschikte detailhandel in eigen en/of streekgebonden agrarische producten is toegestaan, mits:
a. de agrarische hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft;
b. de verkoopoppervlakte voor detailhandel niet meer dan 200 m² gaat bedragen;
c. de detailhandel geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
3.4.3 Mestbewerking
Bij agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven is mestbewerking toegestaan indien:
a. de mest met pijpleidingen wordt aangevoerd vanaf de locatie waar de mest geproduceerd wordt;
b. ten minste 50% van het volume van de mest wordt omgezet in loosbaar water;
c. de opslag, overslag en verwerking van producten niet in de openlucht plaatsvindt;
d. de mestbewerking vanuit het oogpunt van een goede leefomgeving en gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid, inpasbaar is in de omgeving;
e. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;
f. de locatie buiten de aanduiding ‘gebied beperkingen veehouderij’ ligt;
g. de landschappelijke inpassing ten minste 15% van de omvang van het bouwperceel bedraagt;
h. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de ontwikkeling.
3.4.4 Landschappelijke inpassing
a. De landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ moet zijn gerealiseerd uiterlijk één jaar na vaststelling van het bestemmingsplan.
b. De nieuw aan te brengen landschappelijke inpassing dient te bestaan uit streekeigen beplanting, zoals meidoorn, sleedoorn, vlier, kornoelje en grauwe wilg.
c. Indien de nieuwe aan te brengen beplanting, zoals voorzien in het landschappelijke inpassingsplan van Derks Advies d.d. 06 juni 2018 (bijlage 1,) niet gerealiseerd is binnen één jaar na vaststelling van het bestemmingsplan en vervolgens niet in stand wordt gehouden, dan levert het gebruik van de gronden en de zich daarop bevindende gebouwen een strijdig gebruik op.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gestelde in 3.1 onder c. en d. voor het toestaan van bedrijven die in de meest recente handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG niet of in een hogere milieucategorie opgenomen zijn, mits:
a. de aantasting van het woon- en leefklimaat niet onevenredig toeneemt;
b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Burgerwoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, mits:
a. er een bedrijfswoning aanwezig is en het bestemmingsvlak verkleind wordt tot maximaal 3.500 m²;
b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen teruggebracht wordt tot maximaal 200 m² indien het bestemmingsvlak een oppervlakte heeft van maximaal 1.500 m² of tot maximaal 500 m² indien het bestemmingsvlak groter is dan 1.500 m²;
c. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden;
d. voldaan wordt aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
e. de woning milieuhygiënisch aanvaardbaar is in relatie tot geurhinder van andere agrarische bedrijven;
f. de woning aanvaardbaar is uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat en wat betreft externe veiligheid;
g. een goede landschappelijke inpassing van het bouwvlak is en blijft verzekerd, waarbij leidend is de meest actuele “Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Boxmeer”.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde – Archeologie - 3” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
4.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
4.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de vergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden aan de vergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de vergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door het verbinden van voorwaarden aan de vergunning veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeervoorzieningen en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoord wordt tot een grotere diepte dan 50 centimeter;
c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoord wordt tot een grotere diepte dan 50 centimeter;
d. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe ook wordt gerekend mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in het vorige lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.3.3 Toelaatbaarheid
a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, wordt verleend indien is gebleken dat de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b. Voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.4.1 Voorschriften
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
4.4.2 Deskundige
Aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en waardoor de bodem verstoord wordt tot een grotere diepte dan 50 centimeter, kunnen burgemeester en wethouders het voorschrift verbinden dat het slopen begeleid wordt door een gekwalificeerde deskundige.
4.4.3 Melding
Indien tijdens het slopen vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van het bouwwerk.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde – Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. ondergronds bouwen is toegestaan binnen het bouwvlak;
b. de verticale diepte mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;
c. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik.
Een en ander met dien verstande, dat:
1. de waterhuishoudkundige situatie niet verstoord mag worden;
2. er geen onevenredige afbreuk gedaan mag worden aan archeologische waarden;
er geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten uitgeoefend mogen worden dat ten gevolge daarvan verkeersoverlast ontstaat of kan ontstaan en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk zijn, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen.
6.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, vluchttrappen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
7.1 Overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied
7.1.1 Bestemmingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ´overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied´ zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
7.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.1.2.1 Werken en werkzaamheden
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ´overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied´ is boomteelt verboden en verder is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. het (geheel of gedeeltelijk) slopen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
b. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
c. het graven, dempen of verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren of veranderen van open wateren, zoals waterlopen, grachten, vijvers, poelen en dergelijke;
d. het vellen of rooien van landschapselementen, hagen, bomen of ander, hoger dan 1,5 meter, opgaand houtgewas;
e. het verwijderen van onverharde of verharde wegen, paden of het wijzigen van het wegprofiel of de inrichting daarvan;
f. het aanleggen, verharden of veranderen van wegen, paden, bermen, parkeerplaatsen, of andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 200 m².
7.1.2.2 Uitzonderingen
Het verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
a. van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting
plaatsvindt van de te beschermen cultuurhistorische waarden;
b. behoren tot ter plaatse normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming;
c. reeds in uitvoering zijn of krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.1.2.3 Toelaatbaarheid
Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, onder voorwaarde dat door de werken geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, of door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast of de mogelijkheden tot herstel van genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;
b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, glas- en/of afvalcontainers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter bedraagt;
c. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of noodzakelijk en/of wenselijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
d. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio en televisiesignalen, alsmede voor telecommunicatie doeleinden voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik, niet zijnde C-2000-infrastructuur;
e. het houden van evenementen, voor zover de in de bestemmingsomschrijving beschreven gebiedswaarden niet onevenredig worden aangetast;
f. het toestaan van de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
1. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
2. het bedrijf valt onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’;
3. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;
4. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende bedrijf;
5. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
6. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
9.1 Gebruiksregel
a. De gronden en gebouwen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, mogen slechts worden bebouwd en/of gebruikt indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid zal het bevoegd gezag bij de verlening van een omgevingsvergunning toetsen aan de in de meest recente Nota Parkeernormen Boxmeer opgenomen normen.
b. Indien er behoefte is aan ruimte voor laden of lossen van goederen, dan moet die ruimte op het betreffende perceel gecreëerd en in stand gehouden worden.
9.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 indien:
a. er voldoende parkeer- en of laad- of losruimte aanwezig is in de directe omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de locatie en de functie van de voorziening, of
b. er niet voldoende parkeerruimte aanwezig is in de directe omgeving en het voldoen aan de parkeereis de haalbaarheid van het bouwplan onder druk zet, terwijl het bouwplan maatschappelijk of economisch gezien een belangrijke ontwikkeling vormt voor de gemeente Boxmeer.
Artikel 10 Waterberging
De gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, mogen slechts worden bebouwd indien op eigen terrein een ondergrondse waterberging is gerealiseerd met een capaciteit van 60 mm/m² verhard oppervlak bij een toename verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m².
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in a. met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik als bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.