Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rondweg14a te Overloon
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0756.BP11OvlRondweg14A-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
De als agrarisch bestemde gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, voor zover geen permanente teeltondersteunende voorzieningen zijnde;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder de volgende op de plankaart aangeduide landschappelijke waarden, vanwege hun abiotisch, cultuurhistorisch en/of visueel-ruimtelijk belang: specifeke vorm van agrarisch – akker’ (sa-a);
  3. het aanbrengen van landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing’ (sa-li);
  4. instandhouding van bestaande paden en wegen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. dagrecreatief medegebruik;
en tevens voor
  1. bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de grondwaterwinning voor drinkwater, voor zover tevens bestemd tot 'Milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied', waarvoor het bepaalde in artikel 5 eveneens van toepassing is; 
  2. instandhouding en/of bescherming van de archeologische waarden, voor zover tevens bestemd tot ‘Waarde –Archeologie’ (dubbelbestemming), waarvoor het bepaalde in artikel 6 eveneens van toepassing is. 
3.2 Bouwregels
Op of in de gronden binnen deze bestemming mag, behoudens ontheffing zoals aangegeven in lid 3.3 uitsluitend worden bebouwd met:
  1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van niet meer dan 1,5 m;
  2. overige teeltondersteunende voorzieningen, waaronder boomteelthekken, met een hoogte van niet meer dan 1,5 m. 
3.3 Afwijking van de bouwsregels
Het college van burgemeester en wethouders kan door omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een functie ten behoeve algemeen nut - zoals ten dienste van verkeer, waterhuishouding, energievoorziening, telecommunicatie, dagrecreatief medegebruik, de wering van milieuhinder en/of gevaar, de bescherming van diersoorten en/of wild, herdenkings- of religieuze doeleinden - gelden de volgende voorwaarden:
  1. de bebouwde oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m²;
  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m;
  5. gebruiksfuncties en natuur- en/of landschapswaarden conform de gebieds- of detailbestemming, mogen niet onevenredig worden belemmerd of aangetast; 
3.4 Gebruiksregels
 
3.4.1 Bestaand gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijvingen volgens dit artikel of past binnen de grenzen van de ontheffingen van dit plan, wordt geacht aan het plan te voldoen en mag als zodanig worden voortgezet.
 
3.4.2 Onder strijdig gebruik als bedoeld wordt in dit plan in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden voor kamperen of andere vormen van verblijfsrecreatie, tenzij daarvoor op basis van de bestemming expliciet (mede)bestemd;
  2. het gebruik van bebouwing en gronden voor bedrijfsmatige uitoefening van detailhandel, horeca, dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, industriële bedrijvigheid, escortbedrijven en/of seksinrichtingen, behoudens voor zover dat rechtstreeks verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
 
3.5.1 Vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college van burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.11 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht, de werken en werkzaamheden, volgens het overzicht en de uitzonderingen (artikel 3.5.3 en 3.5.4) van dit artikel, welke zijn aangeduid met ‘A’ (omgevingsvergunning vereist) en ‘Ae’ (omgevingsvergunning elementgebonden vereist), volgens het toepassingsschema (3.5.5) van dit artikel, binnen de betreffende gebiedsbestemmingen of onderdelen daarvan, uit te voeren, te doen of laten uitvoeren.
  2. Indien een werk of werkzaamheid betrekking heeft op een gebied waarop meerdere aanduidingen van toepassing zijn, geldt de zwaarste regel wat betreft het vereiste van een omgevingsvergunning, waarbij ‘A’ als zwaarder wordt aangemerkt dan ‘Ae’.
3.5.2 Verlening van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
 
Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of er werkzaamheden uitsluitend verlenen indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in de (bestemmingsomschrijving van) de betreffende gebiedsbestemming erkende natuur- en/of landschapswaarden, gebruikswaarden (agrarisch, bosbouwkundig, natuurbehoud of anderszins) niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden tot herstel van genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Hierbij geldt dat:
  1. Zo nodig kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden (mitigatie) of ter compensatie van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren zullen gaan.
  2. Alvorens te beslissen omtrent een aanvraag om vergunning, als bedoeld in lid 3.5.1,  het college van burgemeester en wethouders het advieskan inwinnen van:
    • het Waterschap Aa en Maas inzake waterhuishoudkundige aspecten met betrekking tot oppervlaktewater en/of grondwater.
    • een onafhankelijke adviseur dan wel een gemeentelijke adviescommissie die deskundig is op het (betreffende) vlak van: landbouw, bosbouw, landschap, ecologie en/of ruimtelijke ordening.    
3.5.3 Overzicht van werken en werkzaamheden 
  1. Het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, diepwoelen, diepploegen of het anderszins verzetten van grond voor zover dat, uitgezonderd bij steilranden, meer bedraagt dan 100 m3 of 0,6 m ten opzichte van het maaiveld.
  2. Het aanleggen van ondergrondse leidingen of of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem voor zover die werken dieper dan 0,60 m onder maaiveld plaatsvinden.
  3. Het dempen, graven, verdiepen, vergroten of herprofileren van waterlopen, sloten en greppels of het (anderszins) verlagen van de grondwaterstand, uitgezonderd legale grondwateronttrekkingen.
  4. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem.        
  5. Het vellen of rooien van bos.
  6. Het verwijderen van landschapselementen.
  7. Het aanleggen van landschapselementen.
  8. Het beplanten van gronden met niet hoger dan 1,5 m opgaand houtgewas i.v.m. boom- of vaste plantenteelt of andere tuinbouw of als (agrarische) houtteelt; b. Het beplanten van gronden met hoger dan 1,5 m opgaand houtgewas i.v.m. boom- of vaste plantenteelt of andere tuinbouw of als (agrarische) houtteelt.
  9. Het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar, omzetten van grasland in bouwland.
  10. Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
  11. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
  12. Het aanbrengen van tijdelijke of overige teeltondersteunende voorzieningen, voor zover geen bouwwerken zijnde en voor zover niet hoger dan 1,5 m.  
3.5.4 Uitzonderingen (ten opzichte van artikel 3,5.3)
Van het vereiste van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.5.1, zijn uitgezonderd werken en werkzaamheden zoals genoemd in  artikel 3.5.3 die:
  1. van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting plaatsvindt van de te beschermen natuur- en landschapswaarden, overeenkomstig (de bestemmingsomschrijving van) de betreffende bestemming;
  2. behoren tot ter plaatse normaal onderhoud, beheer, gebruik of exploitatie overeenkomstig (de bestemmingsomschrijving van) de betreffende bestemming;
  3. overeenkomstig een beheersplan o.g.v. artikel 14 van de Natuurbeschermingswet plaatsvinden;
  4. zijn omschreven in artikel 3.5.3 onder a en b, voor zover daarvoor op grond van de Ontgrondingenwet daarvoor een vergunning is vereist;
  5. zijn omschreven in artikel 3.5.3 onder c voor zover daarvoor op grond van de Keur van het waterschap waaronder het plangebied valt een ontheffing of vergunning vereist is, waarbij de betreffende natuur- of landschapswaarden conform de aanduiding op de verbeelding integraal worden meegewogen;
  6. zijn omschreven in artikel 3.5.3 onder b, h en l voor zover het betreft vervanging of voortzetting van dergelijke ter plaatse al bestaande leidingen, drainage, teelten of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  7. zijn omschreven in artikel 3.5.3 onder f en g, voor zover betrekking hebbend op erfbeplantingen of nieuw vrij groen;
  8. zijn omschreven in artikel 3.5.3 onder k voor zover betrekking hebbend op veepaden op huiskavels van weidebedrijven tot maximaal 1.250 m². 
3.5.5 Toepassingsschema omgevingsvergunningen
 
 
Bodem/Water
  Beplanting/Grondgebruik
Infrastructuur/voorzieningen
Werken/Werkzaamheden
(volgens 4.5.4)
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
k
l
Aanduiding
            
sa-a
A
A
A,k
+
0
A
A
+
A
A
A
+
sa-liAAA,k+A--+--------
--
                           
Verklaring toepassingsschema:
A = Omgevingsvergunning vereist
Ae = Omgevingsvergunning elementgebonden vereist (= uitsluitend ter plaatse van en binnen 2 m ter weerszijden van landschapselementen, waterlopen, sloten, greppels en wegbermen
A*) = Omgevingsvergunning niet vereist binnen ‘Agrarisch met natuurwaarden’ indien dat binnen het teeltseizoen plaatsvindt voor minder dan 3 maanden en/of voor meer algemeen in het plangebied voorkomende teelten van asperges en aardbeien;
-- = in principe niet toegestaan i.v.m. doeleinden/bestemming
+ = in principe toegestaan
0 = in principe niet van toepassing of ter plaatse voorkomend
…k = naast omgevingsvergunning kan ook nog een waterhuishoudkundige toets c.q. ontheffing of vergunning volgens de Keur van het waterschap vereist zijn;
 
3.5.6 Wijze van toetsing
  1. De toetsing heeft betrekking op de mate waarin een werk/werkzaamheid inbreuk maakt op de bescherming van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden in relatie tot de functie/het gebruik van de grond. Allereerst zijn daarbij een aantal algemene aspecten belangrijk, te weten: 
    • de locatie van de geplande activiteit;
    • de omvang van de activiteit;
    • de aard van de activiteit;
    • het tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen;
    • de mogelijkheden tot herstel, mitigatie dan wel compensatie;
    • het maatschappelijk belang in relatie tot het economisch belang.
  2. Aanvullend op deze algemene aspecten wordt hieronder per bestemming en voorkomende aanduiding beschreven waarop de genoemde bescherming betrekking heeft. Belangrijk is dat wanneer verschillende natuur- en landschappelijke waarden in combinatie met elkaar voorkomen, bij de toetsing rekening dient te worden gehouden met alle voorkomende aspecten zoals hieronder beschreven.
    1. Akker: Het behoud van de akkers met hun bijzondere combinatie van bodemopbouw, bol reliëf en de vaak nog aanwezige visuele openheid of soms een meer halfopen karakter (met een afwisseling tussen open landbouwpercelen en kleinere bosjes of landschapselementen). Aanbrengen van niet hoger dan 1,5 m opgaand houtgewas of boom- en sierteelt en/of het aanbrengen van nietpermanente teeltondersteunende voorzieningen niet hoger dan 1,5 m worden in dit opzicht echter niet als een onaanvaardbare of onomkeerbare aantasting van deze waarden beschouwd.