1. het plan:
het bestemmingsplan Rondweg 14a, Overloon van de gemeente Boxmeer;
2. bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0756.BP11OvlRondweg14A-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. aanbouw:
een (toevoeging van een) ruimte aan een woning die door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk opzicht (zoals constructie, ligging, maatvoering, dakvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en een geheel vormt met de (hoofd)bouwmassa van de woning en daarmee in directe verbinding staat;
6. afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging en in functioneel opzicht een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
7. archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;
8. archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;
9. archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
10. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
11. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde de bedrijfswoning of daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
12. bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op bij een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
13. bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsruimte(n) die wordt gebruikt voor de bedrijfsuitoefening of voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
14. bestaande bebouwing:
bebouwing zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan of zoals die mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen op basis van een nog voor dat tijdstip ingediende ontvankelijke bouwaanvraag;
15. bestaand gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
16. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak
17. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
18. bewoning:
het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf, voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
19. bijbehorend bouwwerk:
een afzonderlijke ruimte aangebouwd aan (de eigenlijke woonruimten van) een woning of een bij een woning (op hetzelfde bouwperceel) behorend afzonderlijk gebouw waarvan de verschijningsvorm in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk opzicht (zoals constructie, ligging, maatvoering, dakvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan de (hoofd)bouwmassa c.q. het hoofdgebouw van de woning;
20. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
21. bouwlaag of verdieping(slaag):
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering;
22. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
23. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
24. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
25. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
26. eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
27. erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;
28. functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
29. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
30. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; in het geval van een woonbestemming is dat altijd het gebouw c.q. de bouwmassa waarin zich de woning(en) bevindt (of bevinden);
31. kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bedoeld om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en/of bedoeld om daarop trekkerstenten, trekkershutten, stacaravans of chalets te bouwen, ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
32. kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
33. landschappelijke beplanting:
begroeiingselement in buitengebied, overwegend bestaand uit opgaande beplanting zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt;
Hieronder worden in ieder geval verstaan bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen;
34. landschapswaarden of landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit abiotische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
35. mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
36. milieucategorie
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009;
37. neven(geschikte) functie of neventak:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
38. niet-agrarisch bouwvlak:
een bouwvlak dat is bestemd voor andere dan agrarische doeleinden;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
- een bouwvlak van een paardenhouderij;
- een bouwvlak van een niet-agrarisch bedrijf en/of functie;
- een bouwvlak of bouwperceel van een (burger)woning.
39. onderbouw/kelder:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
40. ondergronds:
beneden het peil;
41. ondergeschikte functie:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
42. overdekt bouwwerk/overkapping:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet kan worden aangemerkt als een gebouw;
Hieronder worden in ieder geval verstaan: carports.
43. overige teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die gedurende langere tijd of soms/deels permanent op dezelfde locatie wordt gebruikt en die tevens een relatie met het grondgebruik c.q. het telen in de volle grond heeft, en als zodanig niet (eenduidig) als teeltondersteunende kas, een permanente dan wel een tijdelijke teeltondersteunende voorziening is aan te merken;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
stellages of ondersteunende constructies voor regenkappen, schaduwhallen of hagelnetten waarvan de folies, doeken of netten na de oogst worden verwijderd maar de stellages of constructies aanwezig blijven (en die veelal als een bouwwerk zijn aan te merken);
hekken of andere afrasteringen ter voorkoming van wildvraat of wildschade (die afhankelijk van de aard van de constructie als bouwwerk zijn aan te merken), zoals boomteelthekken;
anti-onkruiddoek in combinatie met meerjarige teelten in de volle grond.
44. peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
45. perceelsgrens:
de grens van een perceel in de zin van een aaneengesloten kadastraal eigendom met een perceel met een ander kadastraal eigendom.
46. ruimtelijke kwaliteit:
het behoud en de versterking van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten alsmede verbetering van de gebruiks-, ruimtelijke en milieukwaliteiten van de bebouwde omgeving;
47. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
48. silo:
een normaliter niet voor mensen toegankelijk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor de opslag van bepaalde stoffen, zoals veevoeders, mest, bouwgrondstoffen, e.d.;
49. standplaats:
een zichtbaar gemarkeerd(e), afgescheiden of aangegeven kavel, terreingedeelte of plaats op een kampeerterrein, met per plaats eventuele eigen nutsen of sanitaire voorzieningen, bestemd voor het oprichten of plaatsen van niet meer dan één chalet, één stacaravan, één trekkershut, één trekkerstent of één kampeermiddel, bijzettentjes daarbij niet meegerekend;
50. statische binnenopslag:
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
(seizoens)stalling van (antieke) auto’s, motoren, caravans, campers e.d.
51. uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in c.q. aan een woning;
52. verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
53. verkoopvloeroppervlakte (vvo):
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
54. verwevingsgebied:
het, op basis van de begrenzing in het reconstructiegebied Peel en Maas, op de verbeelding als zodanig aangeduide gebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur waar hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit en functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
55. voorgevelrooilijn:
de (denkbeeldige) lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven minimum afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde begrenzing van bestemming/perceelsgrens c.q. de grens van de bestemming ‘wegen’ ter plaatse van de weg waaraan wordt gebouwd;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen, op het betreffende bouwperceel, tot de as van de weg of de naar de weg gekeerde begrenzing van bestemming/perceelsgrens, indien die afstand kleiner is dan de onder 1 genoemde afstand;
56. voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet Geluidhinder, de Luchtvaartwet, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit geluidhinder spoorwegen, het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart en/of het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart;
57. woning:
een complex van ruimten c.q. (een gedeelte van) een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;