direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verdeelstation Veldweg te Best
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Enexis is voornemens een nieuw verdeelstation op de locatie aan de Veldweg in Best te realiseren. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, koopt Enexis een deel van de grond van de gemeente Best. De ontwikkeling van het plangebied is op basis van het huidige bestemmingsplan 'Naastenbest en Dijkstraten-Zuid' niet mogelijk. Hiervoor dient het verdeelstation planologisch en juridisch te worden geborgd in een nieuw planologisch kader. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid het verdeelstation te realiseren.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Veldweg, in het noordwesten van Best. In het oosten grenst het gebied aan een woning met daaromheen braakliggend terrein, hier worden woningen gebouwd. In het westen grenst het plangebied aan de Ringweg. In het oosten grenst het plangebied aan het woongebied Dijkstraten. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.045 m2. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De omgeving rond het plangebied is ten noorden voornamelijk agrarisch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (rode kader)

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in bestemmingsplan 'Naastenbest en Dijkstraten-Zuid (vastgesteld 19 maart 2012). Het gebied is hierin bestemd als 'Agrarisch met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', ook valt in het noordwestelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding Brandstof'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding weergegeven. Tevens is paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen en archeologie' (vastgesteld op 6 februari 2017) van toepassing op het plangebied. In dit paraplubestemmingsplan zijn de aspecten 'parkeernomen' en 'archeologie' gewijzigd ten opzichte van het moeder plan 'Naastenbest en Dijkstraten-Zuid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Naastenbest en Dijkstraten-Zuid' (pin ligt in het plangebied)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante (milieu)onderzoeken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkeling en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.045 m2. Het plangebied is verhard met daaromheen bomen en bossages. Binnen het plangebied wordt op het verharde oppervlak geparkeerd, het heeft echter geen functieaanduiding voor parkeerterrein. Binnen het plangebied staan momenteel geen gebouwen of andere bouwwerken. Het plangebied grenst ten oosten aan de Veldweg, en ten westen aan de Ringweg. Ten westen van het plangebied is ook een bedrijventerrein gevestigd. Het gebied ten oosten van het plangebied staat momenteel een woning en is ook de woningbouwlocatie Dijkstraten in ontwikkeling. Ten zuiden van het plangebied ligt een stuk agrarisch veld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Zuidelijk aanzicht van het plangebied vanaf de Veldweg (Bron: Google Maps 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Noordelijk aanzicht van het plangebied vanaf de Veldweg (Bron: Google Maps 2021)

2.2 Beoogde situatie

Onderhavig initiatief voorziet in de herinrichting van het plangebied aan de Veldweg. De gronden zijn in eigendom van de gemeente Best. Enexis is voornemens om een nieuw verdeelstation te realiseren om een gedeelte van de nieuwe wijk Aarlesche Erven te kunnen voorzien van stroom. Om het initiatief mogelijk te maken dient Enexis een deel van de gronden over te nemen van de gemeente en dient het bestemmingsplan worden aangepast.

Dit nieuwe station is een verdeelstation waar 10kv binnen komt en 10kv weer uitgaat naar de diverse kleine trafo's. Deze kleine trafo's transformeren het naar een spanning van 380 v. Het verdeelstation heeft 14 velden (schakelaars) voor wijkdistributie en grote toekomstige aansluitingen. Het verdeelstation heeft een oppervlakte van circa 50 m2 en is onder andere voorzien van een kabelkelder en schakelruimte.

Rondom het verdeelstation wordt erfverharding aangelegd ten behoeve van de bereikbaarheid van het verdeelstation. Het perceel van het nieuwe verdeelstation heeft een oppervlakte van circa 264 m2. Parkeren wordt voorzien op eigen terrein. De overgebleven ruimte wordt groen ingericht en het verdeelstation wordt groen ingepast in de omgeving, het verdeelstation zal de de aanduiding nutsvoorziening krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 inrichtingsontwerp

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 impressiebeeld toekomstig bouwwerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0007.png"

Figuur 2.5 impressiebeeld toekomstig bouwwerk

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In Hoofdstuk 4 is het sectorale milieubeleid en -wetgeving vertaald.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en he handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.

De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Relevantie bestemmingsplan

Het voorliggend initiatief is niet van invloed op de opgenomen nationale belangen uit de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Relevantie bestemmingsplan

Het voorliggend initiatief is niet van invloed op de opgenomen nationale belangen uit de Barro.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Brabantse Omgevingsvisie 2018

Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' opgesteld. Deze is in december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Hierbij draait het om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Voor de periode tot 2030 zet de provincie vol in op het mogelijk maken van zoveel mogelijk zon- en breed gedragen windprojecten binnen de regels die nu in de IOV een plek hebben gekregen. Draagvlak en sociale randvoorwaarden zijn daarbij belangrijk. Ook zet de provincie zich in om de elektriciteitsvraag van de gebouwde omgeving zoveel mogelijke binnen die omgeving op te wekken. Er wordt niet specifiek ingegaan op het belang van ondergrondse infrastructuur voor de energietransitie.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie.

Relevantie bestemmingsplan

De Brabantse Omgevingsvisie 2018 biedt ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling van een verdeelstation. Het verdeelstation draagt bij aan het faciliteren van de groeiende vraag naar elektriciteit en draagt zo bij aan de het voornemen van de Omgevingsvisie voor een goed functionerend en betrouwbaar energiesysteem.

3.3.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant 2019

De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 in werking getreden. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).

De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening vormt het toetsingskader voor ruimtelijke procedures.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in deze verordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 interim omgevingsverordening);
  • b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7 interim omgevingsverordening);
  • c. meerwaardecreatie (artikel 3.8 interim omgevingsverordening).

Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik

De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een nutsvoorziening (verdeelstation) binnen het stedelijk gebied. De bouw van één verdeelstation heeft beperkte gevolgen voor het ruimtegebruik. Door het verdeelstation binnen het stedelijk gebied te realiseren, wordt een bijdrage geleverd aan het doel om het bestaand stedelijk gebied zo optimaal mogelijk te benutten en de openheid en de kwaliteit van het buitengebied te behouden.

Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De gewenste uitbreidingsrichting moet aanvaardbaar zijn. De intensiteit van de afweging hangt af van het gebied en de ontwikkeling. Naarmate een ontwikkeling minder inbreuk maakt op de leefomgeving of de omgevingskwaliteit, is ook de afweging minder indringend. De ruimtelijke ontwikkeling betreft de realisatie van één verdeelstation (nutsvoorziening) binnen het stedelijk gebied. Het gaat om een ontwikkeling met een beperkte inbreuk op de leefomgeving en de omgevingskwaliteit.

Artikel 3.8 meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Het groen inpassen van het verdeelstation en het groen inrichten van de overgebleven ruimte op het perceel vormen de meerwaarde van deze ontwikkeling.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Het plangebied ligt op basis van de interim omgevingsverordening in het stedelijk gebied. In het stedelijk gebied wordt onderscheidt gemaakt in 'stedelijk concentratiegebied' en 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk concentratiegebied. Binnen het stedelijk gebied is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Deze basisregeling is opgenomen in artikel 3.42 van de interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0008.png"

Figuur 3.1 Uitsnede themakaart verstedelijking (interim omgevingsverordening Noord-Brabant)

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Het uitgangspunt voor een duurzame stedelijke ontwikkeling is eerst de mogelijkheid in het stedelijk gebied benutten of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Bij duurzame stedelijke ontwikkeling vormt zorgvuldig ruimtegebruik het uitgangspunt.

Relevantie bestemmingsplan

De Interim omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Best

De Structuurvisie Best 2030 is op 9 mei 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie bevat het toekomstbeeld van de gemeente tot 2030. De visie heeft tot doel om ontwikkelingen meer in onderlinge samenhang tot stand te brengen en biedt een toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Met de structuurvisie beoogt de gemeente Best verscheidene doelen te bereiken:

  • Integrale visievorming voor de lange termijn;
  • bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig);
  • toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen;
  • basis voor uitwerking in sectoraal beleid en in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen);
  • basis voor uitvoering: zoals het stellen van locatie-eisen, verhalen bovenplanse kosten, vestigen voorkeursrecht.

In het ruimtelijke fundament van Best (vermeld in structuurvisie) wordt het plangebied aangeduid als 'Gebied voor dorpsuitbreiding'. Deze gebieden komen als eerste in aanmerking om te worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied in de vorm van wonen en daarbij horende voorzieningen. Bij de inrichting van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. De natuurlijke ondergrond en de historisch gegroeide structuur van Best dienen te worden meegenomen bij de planvorming. Het programma moet gerealiseerd worden binnen de maat en schaal van het landschap.

Relevantie bestemmingsplan

Het verdeelstation maakt onderdeel uit van de voorzieningen die horen bij de functie wonen. Het realiseren van een verdeelstation is niet strijdig met de Structuurvisie Best 2030.

3.4.2 Groenbeleidsplan Best 2012

In november 2004 heeft gemeente Best een Groenbeleidsplan, genaamd ‘Het Groene Raamwerk’, opgesteld. In oktober 2012 is dit Groenbeleidsplan geactualiseerd met het Groenbeleidsplan Best 2012. Dit geactualiseerde Groenbeleidsplan heeft tot doel richting te geven aan de ontwikkelingen en het beheer van het openbaar groen in de gemeente. Het plan geeft de visie op groen weer voor nieuwe ontwikkelingen en het bestaande groen.

De gemeente Best is trots op haar groene uitstraling. De opbouw van het groen in de gemeente en de relatie met de groene omgeving maakt dat het groen een belangrijke drager is van het leefklimaat in de gemeente. Om dit leefklimaat optimaal in stand te houden en verder te ontwikkelen, is er een aantal speerpunten die de kern vormen van het groenbeleid:

  • groenstructuur behouden en uitbouwen en verbinding zoeken met de hoofdstructuur in en rond de gemeente;
  • een duurzame inrichting van de openbare ruimte;
  • een duurzame instandhouding, waarbij het groen passend binnen het beschikbare budget en aansluitend op de prioriteiten;
  • het groen is passend binnen het gebruik en de beleving.

Relevantie bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt een verdeelstation planologisch mogelijk gemaakt.

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Best en maakt geen deel uit van het groenhoofdstructuur in en rond de gemeente. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een verhard oppervlak, wat in de bestaande situatie als parkeerterreinwordt gebruikt, met daaromheen bomen en gras.

Het perceel van het toekomstig verdeelstation is reeds groen ingepakt. Ook het gebouw zelf krijgt met een groene gevel aan de Veldweg en een sedumdak een groene invulling. Met een beperkte bouwhoogte kan de groen ingepakte verdeelstation als ondergeschikt aan het groen worden gezien. Het plangebied heeft om deze reden ook de bestemming 'Groen' gekregen. De bomen op het perceel worden behouden.

De groene invulling van het perceel draagt bij aan de belevingswaarde van de omgeving en met name, door de ligging aan de rand van het woongebied van Best, bij binnenkomst van de kern.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Algemeen

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder bevat normen voor de toelaatbare geluidbelasting vanwege wegen, spoorwegen en geluidgezoneerde bedrijventerreinen (‘industrieterreinen’ in de zin van de Wet geluidhinder). Indien een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt geprojecteerd binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein is akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Onderzoek

Het verdeelstation is geen geluidgevoelige object voor geluidbelastende wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Ten oosten van het perceel van de beoogde ontwikkeling van het verdeelstation is een woning. Het perceel van de woning reikt niet binnen 10 meter het aanduidingsvlak van het verdeelstation.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn om de voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie.

Onderzoek

De gemeente Best beschikt over een Archeologische Beleidsadvieskaart. Hieruit blijkt dat het plangebied deels onderdeel uitmaakt van een gebied met archeologische waarde. Het beleid is erop gericht om gebieden met een middel- en hoge archeologische (verwachtings)waarde te beschermen. Dit gebeurt door in de regels voor deze gebieden bepalingen met betrekking tot het bouwen en het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op te nemen. Het plangebied heeft dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming blijft gehandhaafd. Op gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht met een oppervlakte van maximaal 250 m². Het verdeelstation blijft met een oppervlakte van circa 50 m² ruimschoots onder deze grens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0009.png"

Figuur 4.1: Archeologische Beleidsadvieskaart

Cultuurhistorie

Algemeen

Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Onderzoek

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant is te zien dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Wel is op de kaart te zien dat het plangebied archeologische landschappen zijn aangeduid. Dit is ook onder het 'Archeologie' aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0010.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (provincie Noord-Brabant)

Het beoogde initiatief is kleinschalig van aard en heeft geen betrekking en/of nadelige invloed op de aanwezige cultuurhistorische waarden. De bebouwing van het verdeelstation wordt aan de zuidzijde van het perceel gerealiseerd. Het bestaande groen, zoals de bomen en bossages, worden behouden.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het beoogde initiatief.

4.3 Bodem

Algemeen

Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik.

Onderzoek

In deze fase volstaat globaal inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Op (historische) kaarten en luchtfoto's uit diverse periodes is op te maken dat het plangebied nooit bebouwd is geweest en enkel als agrarische gronden in gebruik is genomen. Het plangebied is in de bestaande situatie ook onbebouwd en bestaat deels uit verhard oppervlak met daaromheen gras, bomen en bossages. Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Best. Gelet op de aard van het (historische) gebruik van de betreffende gronden mag er op voorhand van uit worden gegaan dat de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik.

In het kader van de activiteit bouwen wordt bezien of de bodemkwaliteit nader onderzocht dient te worden.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:

  • door het toepassen van milieuzonering wordt hinder ter plaatse van woningen of andere gevoelige objecten al in het ruimtelijk spoor voorkomen;
  • door het toepassen van milieuzonering wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.

Onderzoek

De omgeving van het verdeelstation wordt door de ligging aan de rand van het stedelijk gebied, de ligging nabij de nieuwbouwwijk Dijkstraten, de ligging in de nabijheid van de Ringweg en de ligging ten westen van het bedrijventerrein de Zessprong aangemerkt als omgevingstype 'gemengd gebied'.

Het verdeelstation kan worden gezien als een elektriciteitsdistributiecentrum, met een transformatievermogen van minder dan 10 MVA. Het verdeelstation behoort tot de milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter tot een gemengd gebied.

De dichtstbijzijnde woning betreft de woning Veldweg 16 ten oosten van het plangebied. Deze woning valt binnen het aangrenzende Bestemmingsplan 'Dijkstraten' met als enkelbestemming 'Woongebied'. Deze woning ligt op circa 9,5 meter van het plangebied. Het bouwvlak van de woning Veldweg 16 ligt op circa 16 meter tot het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Het verdeelstation wordt tevens niet op de grens van het plangebied gebouwd, maar in het zuidwesten van het plangebied. In de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan is de locatie van het verdeelstation vastgelegd door middel van de functieaanduiding 'nutsvoorziening'. De afstand tussen het verdeelstation en de woning Veldweg 16 zal in werkelijkheid nog groter zijn.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Algemeen

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft drie wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Provincies bepalen voor hun grondgebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes. De wet kent twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. De Wnb richt zich op de bescherming van:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Soorten van de Vogelrichtlijn;
  • Soorten van de Habitatrichtlijn;
  • ‘andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).

Het Natuur Netwerk Nederland is niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar wordt beschermd via het provinciaal beleid.

Onderzoek

Het plangebied bestaat momenteel uit een verhard oppervlakte waar auto's geparkeerd kunnen worden. Daaromheen is grasveld met bomen en bossages. Voor de beoogde ontwikkeling worden geen gebouwen of andere bouwwerken gesloopt. Tevens blijven de bestaande bomen en bosschages behouden. Hierdoor kan uitgesloten worden dat met de beoogde ontwikkeling beschermde soorten worden gestoord. Het uitvoeren van een natuurtoets is hierdoor niet noodzakelijk.

Conclusie

Ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

De wet- en regelgeving rondom externe veiligheid is gericht op de beperking en beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen als op het transport ervan. Het uitgangspunt is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek

Het verdeelstation betreft een onbemand elektrisch schakelstation. Het verdeelstation is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object als bedoeld in de externe veiligheidswetgeving. Aangezien een onbemand verdeelstation in het kader van externe veiligheid geen bescherming behoeft, is verdere toetsing niet noodzakelijk. Tevens is het verdeelstation is geen risicobron in het kader van externe veiligheid.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het verdeelstation.

4.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:

  • a. er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • b. de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft tenminste gelijk;
  • c. het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Niet in betekenende mate

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekenende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. Als regel geldt dat projecten die minder dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdragen (3% van 40 µg/m3 oftewel 1,2 µg/m3) als ‘niet in betekenende mate’ kunnen worden aangemerkt. Voor deze projecten kan een toetsing aan de grenswaarden dus achterwege blijven. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Onderzoek

Het realiseren van een nieuw verdeelstation valt niet binnen één van deze categorieën. Het verdeelstation heeft een geringe verkeersgeneratie (zoals te lezen in 4.9). Redelijkerwijs kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling met de geringe verkeersgeneratie niet meer dan 3% bijdraagt aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht en dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Ringweg. In het plangebied is een rekenpunt opgenomen, zoals te zien in figuur 4.3.

Ter plaatse van de twee dichtstbijzijnde rekenpunten is voor stikstofdioxide (NO2) een concentratie van 18,6 µg/m3 berekend. Voor stikstofdioxide geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3. Ter plaatse van het rekenpunt is voor fijnstof (PM10) een concentratie van 18,8 µg/m3 berekend. Voor fijnstof geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en een advieswaarde van 20 µg/m3.

Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg, ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er in en rondom het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de NSL-monitoringstool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0011.png"

Figuur 4.3: Uitsnede NSL monitoringstool

Tabel: 4.1: Achtergrondconcentraties stikstofdioxide en fijnstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0012.png"

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit en is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.

4.8 Water

Algemeen

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te agenderen in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

Beleid

Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterschap de Dommel

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied. Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode? Voldoende water voor landbouw en natuur:

  • wateroverlast en hittestress;
  • kringloop denken;
  • steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • vergroten waterbewustzijn.

Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening. De Keur van het waterschap is enkel van toepassing wanneer direct wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam in beheer en eigendom van het waterschap De Dommel.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak vanaf 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Bij een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m² is compensatie voor de afvoer van hemelwater niet noodzakelijk.

Onderzoek

Regionale bodemopbouw

In de volgende figuur is de maaiveldhoogte binnen en rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied heeft een maaiveldhoogte tussen de 15,0 en 15,2 meter + NAP. Het hoogteverschil is in het plangebied zeer beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0013.png"

Figuur 4.4: Uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ter hoogte van het plangebied.

Oppervlaktewater

Op de Legger van het waterschap De Dommel is te zien dat er ten oosten van het plangebied een b-water betreft. In de onderstaande figuur is een uitsnede van de Legger, ter hoogte van het plangebied, opgenomen. Ten westen van het plangebied ligt een a-water, aan de overzijde van de ringweg. Voor de waterloop geldt aan de linkerzijde, gezien met de stroomrichting mee, een beschermingszone van 5 meter en aan de rechterzijde een beschermingszone van 1 meter. Binnen de beschermingszones van de a-waterloop is het realiseren van gebouwen niet toegestaan. Het verdeelstation dient buiten de beschermingszones worden gerealiseerd. De beoogde locatie van het verdeelstation ligt niet binnen de beschermingszone van de a-waterloop. Voor de watergang ten westen van het plangebied, b-water zijn geen beschermingszones opgenomen, deze zal dan ook geen belemmering vormen voor de realisatie van het verdeelstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpverdeelstation-VG01_0014.png"

Figuur 4.5: Uitsnede van de Legger (waterschap De Dommel)

Waterkwantiteit

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het realiseren van een verdeelstation mogelijk gemaakt. In de huidige situatie is er in het plangebied geen verharding aanwezig. Dit houdt in dat de voorgenomen ontwikkeling resulteert in een toename van verharding. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.045 m2. De oppervlakte van het verdeelstation bedraagt circa 50 m2. Daarnaast wordt er nog erfverharding aangelegd ten behoeve van de bereikbaarheid van het verdeelstation. De toename aan verhard oppervlakte bedraagt rond de 250 – 300 m2. Een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is niet aan de orde. Op basis van de algemene regel, behorend bij de Keuren van de drie Brabantse waterschappen is compensatie voor de afvoer van hemelwater hiermee niet noodzakelijk.

Waterkwaliteit

Ten behoeve van de waterkwaliteit wordt geadviseerd om geen gebruik te maken van uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink. Hierdoor wordt de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het verdeelstation.

4.9 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die daardoor ontstaat.

Onderzoek

Het perceel wordt via één in- en uitrit ontsloten op de Veldweg, ten noordoosten van het perceel. Dit is een overzichtelijke en verkeersveilige ontsluiting van het perceel. Het perceel moet bereikbaar zijn voor bedrijfsbussen en vrachtwagens.

Het verdeelstation wordt enkel bij storingen en voor onderhoudswerkzaamheden bezocht. Dit is gemiddeld 4 tot 6 keer per jaar. Hiermee is sprake van een zeer geringe verkeersgeneratie. Daarnaast wordt parkeren wordt op het eigen terrein opgelost.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het verdeelstation.

4.10 Kabels en leidingen

Algemeen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  • 1. Hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • 2. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • 3. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • 4. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • 5. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico’s met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Onderzoek

Aan de voorzijde van het verdeelstation worden kabels, in de vorm van een kabelbed aangelegd. Deze kabels zijn niet planologisch relevant.

In het noordwesten van het plangebied ligt een brandstofleiding van defensie. Deze leiding is in het vigerend bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming ‘Leiding - Brandstof’. Deze dubbelbestemming heeft, conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen, een breedte van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Bescherming van de leiding is geregeld door middel van een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. De beoogde locatie van het verdeelstation ligt niet binnen de dubbelbestemming ' Leiding - Brandstof'.

Verder is binnen het plangebied geen sprake van planologisch relevante kabels en/of leidingen.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de realisatie van het verdeelstation.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Onderzoek

Een verdeelstation is niet opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. In de Bijlage van het Besluit milieueffectrapportage is wel de activiteit 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stroom en warm water' (D22.1) opgenomen.

Het nieuwe station is een verdeelstation waar 10kv binnen komt en 10kv weer uitgaat naar de diverse kleine trafo's. Van productie van elektriciteit is in onderhavig geval geen sprake. Er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht en een vormvrije m.e.r.-beoordeling is eveneens niet noodzakelijk, omdat de activiteit niet in kolom 1 van de D-lijst voorkomt.

In de voorgaande paragrafen zijn de milieuhygiënische aspecten aan bod gekomen die mogelijk een belemmering kunnen vormen op de het milieu. In de voorgaande paragrafen zijn de aspecten geluid, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, ecologie, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, verkeer en parkeren en kabels en leidingen beoordeeld en beschreven op de mogelijke belemmeringen. Uit de onderbouwingen kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelinge gevolgen zijn uit te sluiten en voor de realisatie van het verdeelstation.

Conclusie

Een m.e.r.-beoordeling en het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. Hierdoor stuit de ontwikkeling niet op belemmeringen voor de milieueffecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Verdeelstation Veldweg te Best' bestaat uit een verbeelding, regels en een plantoelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De wijze waarop dit juridisch bindende deel is vormgegeven, wordt de planmethodiek genoemd. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens nader ingegaan op de opbouw van de verbeelding, de regels en de functie van de plantoelichting. Tevens volgt een toelichting op de diverse bestemmingen in het plan zijn opgenomen.

5.2 Planmethodiek

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).

Regels

De regels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de regels in de overige hoofdstukken (begripsbepalingen, meetbepalingen en een bepaling die een beperkte overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen toestaat);
  • hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), waarin per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en eventueel bepalingen omtrent omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden gegeven;
  • hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin een anti-dubbeltelregel en algemeen geldende bouw- en aanduidingsregels, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen;
  • hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), waarin een aantal gebruikelijke slotbepalingen is te vinden, waaronder het overgangsrecht en de slotregel.

Inleidende, algemene en slotregels

De inleidende regels, de algemene regels en de slotbepalingen behoeven hier geen nadere toelichting. Voor zover een toelichting noodzakelijk is, volgt die in de hierna volgende hoofdstukken van deze plantoelichting.

Bestemmingsbepalingen

De bestemmingsbepalingen kennen allen eenzelfde opbouw. Deze opbouw bestaat uit achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De omschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze omschrijving worden limitatief de functies genoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. In een aantal gevallen geeft de omschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een maximaal aantal of een maximale maatvoering.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.

De afwijkingsbevoegdheden zijn gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen van een specifieke regel.

5.3 Regels

5.3.1 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:

Groen

Binnen deze bestemming wordt ruimte geboden aan groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden voor langzaam verkeer, parkeervoorzieningen, erfontsluitingen, en water

en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduidingen ‘nutsvoorziening' zijn de gronden tevens bestemd voor een nutsvoorziening met een maximale bouwhoogte van 4 meter. Binnen deze bestemming mogen alleen gebouwen ten behoeve van de nutsvoorziening en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Leiding - Brandstof

De gronden met de dubbelbestemming ‘Leiding - Brandstof’ zijn mede bestemd voor een ondergrondse brandstofleiding. Binnen deze bestemming geldt een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.

Waarde - Archeologie 3

De gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ (gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern) zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Binnen deze bestemmingen gelden een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid), een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden en een omgevingsvergunningenstelsel voor het slopen van gebouwen. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden niet onevenredig zullen worden geschaad. Bodemingrepen met een oppervlakte van maximaal 250 m2 en 0,3 meter onder maaiveld zijn zondermeer toegestaan.

Hoofdstuk 6 Financiële en maatschappelijke haalbaarheid

6.1 Financieel

6.1.1 Uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

6.1.2 Kostenverhaal

Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Ten behoeve van de in dit plan opgenomen ontwikkeling heeft de gemeente met de ontwikkelende partij een (anterieure) overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op deze ontwikkelende partijen. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijk

6.2.1 Vooroverleg en inspraak

Het concept ontwerpbestemmingsplan Verdeelstation Veldweg te Best is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Verdeelstation Veldweg te Best’ heeft op grond van afdeling 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 10 november 2021 tot en met 21 december 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen en was digitaal raadpleegbaar op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze periode kon een ieder een zienswijze over het bestemmingsplan indienen.

Er is geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Wel is er een ambtshalve aanpassing noodzakelijk voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De aanpassing die is doorgevoerd is opgenomen in de Nota van Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen, zoals opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting.