Plan: | Hoek Hokkelstraat-Liempdseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0753.bphoekhokkelliemp-VG01 |
Per 1 mei 2011 is de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf aan Hokkelstraat 50 beëindigd. Het bedrijf was meldingsplichtig in het kader van de AMvB Glastuinbouw.
De eigenaar van het perceel Hokkelstraat 50 heeft het voornemen om naast de bestaande woning een bouwkavel voor een woning toe te voegen. De woning in 1 bouwlaag met kap krijgt een landelijke uitstraling die aansluit bij het bestaande landelijke lint aan de Hokkelstraat en die een passende entree vormt voor de woningen die op dit moment gerealiseerd worden in het plan Steegsche Velden-oost.
De gemeente kan zich vinden in dit voornemen, omdat de locatie behoort tot het stedelijke gebied van de gemeente Best en past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied Steegsche Velden.Het vigerende bestemmingsplan "Steegsche Velden-oost" laat de ontwikkeling van een woning op deze locatie echter niet toe.
Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan 'Hoek Hokkelstraat-Liempdseweg' opgesteld.
Het plangebied ligt ten noorden van de kern Best in het gebied Steegsche Velden op de hoek van de Hokkelstraat en de Liempdseweg en heeft een oppervlakte van ca. 750 m2. Het plangebied bestaat momenteel uit tuin.
Ligging plangebied
Voor het plangebied Hoek Hokkelstraat-Liempdseweg is het bestemmingsplan 'Steegsche Velden-oost' (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 9 mei 2011) vigerend. Het plangebied is hierin bestemd als 'wonen'. De binnen deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven en parkeren en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Een hoofdgebouw mag daarbij uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. In dit vigerend bestemmingsplan is ter plekke van de voorgenomen realisatie van de woning geen bouwvlak geprojecteerd.
Hoofdstuk 2 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader op zowel rijks, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. De uitgangspunten, locatiekeuze en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de voorgestane ontwikkeling komen vervolgens in hoofdstuk 3 aan bod. De economische uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 4 toegelicht. Hoofdstuk 5 gaat vervolgens in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de procedurele aspecten.
De SVIR vervangt o.a. de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Deze Structuurvisie is vastgesteld op 13 maart 2012.
In de nieuwe Structuurvisie (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten hij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. En daarnaast doelen, belangen en opgaven tot 2028.
Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.
De SVIR bevat een kaart waarop de nationale ruimtelijke hoofdstructuur is weergegeven. De kaart geeft een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Op de kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid. Het plangebied is onderdeel van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur in de stedelijke regio Brainport Zuidoost Nederland, met een concentratie van topsectoren. Het doel van dit nationaal belang is de ontwikkeling van een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren te realiseren.
De SVIR zelf is van een zodanige orde dat daaruit geen concrete beleidslijnen voortvloeien die in relatie tot de aard en omvang van het voorliggende plan beleidsmatig van belang zijn.
Het kabinet ziet de structurele versterking van de rol van het ontwerp als voorwaarde voor een mooi en cultureel rijk Nederland: werken aan een mooier en duurzamer Nederland. Een stevige inbreng van het ontwerp is noodzakelijk om Nederland mooier te maken, maar het is niet de enige voorwaarde voor een mooi en duurzaam Nederland. De visie van het rijk op architectuur en stedenbouw maakt deel uit van het rijksbeleid voor een duurzame ruimtelijke inrichting.
Veel mensen hebben behoefte aan een onderscheidende, herkenbare leefomgeving. Gebouwen en gebieden winnen aan belevingswaarde als ze een uitgesproken identiteit hebben. Die kan geworteld zijn in het verleden of in de omgeving, maar ook worden ingebracht door een sterk nieuw ontwerp. Een sterke identiteit draagt ook bij aan duurzaamheid. Een duurzaam ingerichte leefomgeving kan zijn functie in sociaal, economisch, cultureel en ecologisch opzicht gedurende lange tijd blijven vervullen. Het is een leefomgeving die is voorbereid op de verwachte klimaatverandering en het gebruik van schone en vernieuwbare energiebronnen, waarin mensen gezond kunnen leven en waar ze niet te snel op zijn uitgekeken.
Mits goed ontworpen en ingepast, bieden nieuwe ruimteclaims en ontwikkelingen aanknopingspunten voor een ruimtelijke inrichting die duurzaam, functioneel en aantrekkelijk is. Ze kunnen worden benut om nieuwe ruimtelijke verbanden te leggen, karakteristieke elementen te versterken of toe te voegen, kwetsbare kwaliteiten te beschermen en te werken aan een duurzame energie- en waterhuishouding.
Bij de voorgestane ontwikkeling is rekening gehouden met deze visie door een goede inpassing van de nieuwbouw in het bestaande landelijke lint en vormt een passende entree voor het plan Steegsche Velden-oost.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 20 juli 2010 en vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010, is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen.
Eén van de instrumenten is de provinciale verordening. In de verordening ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen en daarmee gelijk te stellen ruimtelijke planvormen.
De structuurvisie is van een zodanige orde dat daaruit geen concrete beleidslijnen voortvloeien die in relatie tot de aard en omvang van het voorliggende plan/initiatief beleidsmatig van belang zijn.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 11 mei 2012 de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012 vastgesteld. De Verordening is op 1 juni 2012 in werking getreden.
De Verordening Ruimte Noord Brabant 2012 bevat regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen.
De ontwikkeling van onderhavig plan, gelegen binnen de planontwikkeling van Aarle-Steegsche Velden, is aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied' (zie onderstaande afbeelding).
![]() |
![]() |
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een stedelijke ontwikkeling, gelegen in het stedelijk concentratiegebied van het bestaand stedelijk gebied (Verordening Ruimte 2012 artikel 3.2 Stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied). De voorgestane ontwikkeling van de woning voldoet hiermee aan de regels van de Verordening Ruimte 2012.
In het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) werken de 22 gemeenten in Zuid-oost-Brabant samen op die terreinen, die om een regionale aanpak vragen. Dat zijn ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme, milieu, sociaal-economische zaken en arbeidsvoorziening, gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn, onderwijs, cultuur en streekarchief.
De gemeenten in de regio Eindhoven werken binnen de volkshuisvesting op een aantal terreinen samen. Het SRE heeft daarbij een sturende rol bij het bepalen van het aantal woningen dat in een jaar in een van de regiogemeenten gebouwd kan worden. Daarnaast geeft SRE steeds meer aandacht aan de diversiteit in het aanbod van nieuwbouw woningen, organiseert het woningmarktonderzoeken en geeft het richting aan het huisvesten van asielzoekers en statushouders.
De voorgenomen bouw van de woning valt binnen het woningbeleid van het SRE. Zie voor een nadere onderbouwing paragraaf 3.1.
De structuurvisie Best 2030 (vastgesteld 9 mei 2011) is een document voor de gemeente zelf, maar zeker ook voor de bevolking van Best. De structuurvisie schetst het toekomstbeeld van de gemeente Best tot 2030. De gemeente beoogt met de structuurvisie verscheidene doelen te bereiken:
- 'bottom-up' voor regionale en provinciale planvorming.
- 'top-down' voor ruimtelijke initiatieven.
De structuurvisie formuleert het ontwikkelingskader en droombeeld voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke plannen.
Tevens wordt het ruimtelijke programma voor de korte en middellange termijn benoemd. Daarnaast formuleert de gemeente in het uitvoeringsprogramma welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht, de manier waarop deze tot uitvoering worden gebracht en hoe de samenwerking met marktpartijen of particulieren tot stand komt. Het uitvoeringsprogramma dient periodiek geactualiseerd te worden.
Best wil als groeiende zelfstandige kern blijven bouwen voor zowel de eigen woningbehoefte als ook voor de opvang van de regionale behoefte. De regionaal gemaakte afspraken worden gerespecteerd. In dat licht wil Best groeien naar een gemeente met maximaal 34.000 inwoners, waarmee de bestaande afspraken worden nagekomen en tegelijkertijd de gemoedelijke en dorps behouden blijft. De geplande woningbouwlocaties Dijkstraten, Schutboom en Aarle-Steegsche Velden en de overige 'harde' en 'zachte' plannen zowel binnen als buiten bestaand bebouwd gebied zijn voldoende om aan de vraag tot 2030 te voldoen.
In de structuurvisie is het gebied Aarle-Steegsche Velden, waar onderhavig plangebied deel van uitmaakt, opgenomen als "ontwikkeling Best-Noord" (groenstedelijk wonen).
Onderhavig plan past vanwege bovenstaande binnen de doelstellingen en het beleid van de structuurvisie.
![]() |
![]() |
Structuurvisie Best 2030
In de Woonvisie 2008 wordt het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid geactualiseerd naar de huidige ontwikkelingen en toekomstverwachtingen. Op sommige thema's zijn de veranderingen dermate ingrijpend dat nieuw beleid nodig is en bij andere thema's kan worden volstaan met een kleine wijziging. De doelgroepen starters en senioren komen als thema terug en ook bijzondere doelgroepen en het beleid ten aanzien van wonen-zorg-welzijn worden beschreven. Actuele onderwerpen zoals (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap en Duurzaamheid worden behandeld.
De woonvisie 2008 gaat nog uit van een bevolkingsgroei van 29.000 inwoners in 2007 naar 35.000 in 2021, waarbij de woningvoorraad zou groeien van 11.400 woningen in 2007 naar 15.400 woningen in 2021. Inmiddels zijn deze cijfers bijgesteld door de provinciale prognoses van november 2008.
Daarnaast is afgesproken dat het woningbouwprogramma input zal zijn voor de bij te stellen BOR-afspraken.
In het raadsvoorstel ‘Gemeente Best: 34.000 inwoners?’ (februari 2010) zijn deze veranderingen uiteengezet. De eerder aangenomen groei in de Woonvisie 2008 van 4.000 woningen extra in 2021 is nu uitgesmeerd over een langere periode tot 2030.
Woningaanbod
Best bouwt voornamelijk voor de eigen woningbehoefte. De opvang van de regionale behoefte is hieraan ondergeschikt, maar reeds gemaakte afspraken worden gerespecteerd. Best speelt in op de veranderende woningvraag. Zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal. Door inbreiding en herstructurering worden bestaande woongebieden intensiever ingevuld.
Deze individuele bouwlocatie past binnen de kaders van het woonbeleid. Zie eveneens paragraaf 3.1.
De beleidsnotitie aan huis verbonden beroepen en bedrijvigheid aan huis dient om uniformiteit te creëren en te zorgen voor een mogelijkheid om middels zorgvuldige belangenafweging de ruimtelijke uitstraling van het gebruik te kunnen bepalen. De beleidsregel dient om de uitgangspunten voor het al dan niet toestaan van activiteiten aan huis eenduidig en helder vast te leggen.
Economische activiteiten in de vorm van een beroep aan huis gaan in beginsel goed samen met de woonfunctie. De vermenging van deze functies mag echter geen afbreuk doen aan het woongebied. Van belang is daarom dat sprake dient te zijn van kleinschaligheid. Hierbij dient ondermeer gedacht te worden aan ondergeschiktheid aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving.
Aan huis verbonden beroep
Dit betreft een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen dienst, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
Kleinschalige bedrijvigheid aan huis
Dit betrefthet verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft. Hieronder valt tevens consumentenverzorging.
De gemeente Best beschikt over een forse ruimtelijke planvoorraad, in allerlei stadia. Het gaat om plannen waarvoor ontwikkelcontracten zijn afgesloten en/of plannen waarbij het bestemmingsplan al is vastgesteld of de omgevingsvergunning is verleend (harde plannen), maar de gemeente heeft ook plannen in de idee- en ontwerpfase. De op dit moment bekende bouwinitiatieven, waar de gemeente Best (in principe) medewerking aan wil verlenen, komen neer op een bouwproductie van 2.404 woningen in de komende 10 jaar. Zelfs als rekening wordt gehouden met planuitval, betekent dit dat er ten opzichte van het regionaal afgesproken bouwprogramma nog maar beperkt ruimte is om nieuwe initiatieven toe te voegen.
Daarom hanteert de gemeente een ‘nee, tenzij-principe’ ten aanzien van nieuwe initiatieven. Met ‘nee’ bedoelt de gemeente temporiseren en uitfaseren tot minstens na 2022, waarbij de locatie achter de hand wordt gehouden als reservelocatie. Met ‘tenzij’ wil de gemeente bewerkstellingen dat plannen die zij uitstekend vindt passen in beleidsambities, kwalitatief aansluiten bij de behoefte in Best en goed scoren op volkshuisvestelijke en ruimtelijke aspecten toch doorgang kunnen vinden.
Bijdrage aan woonbeleid algemeen
Het woningmarktbeleid van de gemeente Best is ondermeer vervat in de Woonvisie Best 2008, het Regionaal Woningbouwprogramma SRE en de afspraken binnen de Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven.
In zijn algemeenheid geldt dat de bijdrage van het project aan deze beleidsdoelstellingen positief scoort.
Bijdrage aan ruimtelijk beleid algemeen
Het ruimtelijk beleid van de gemeente Best is vervat in de Structuurvisie Best (2011), de Milieu Effectrapportages Plan MER Westelijke Stedelijke Regio (Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven, 2007), het besluit MER Woningbouw Aarle, Hokkelstraat en Dijkstraten (gemeente Best, 2010) en een aantal beleidsregels en verordeningen. Ook de majeure ruimtelijke projecten van de gemeente Best – Centrumplan, Dijkstraten, Schutboom, Steegsche Velden en Aarle – vormen de speerpunten van het ruimtelijk beleid.
In zijn algemeenheid geldt dat de bijdrage van het woningbouwproject aan deze beleidsdoelstellingen positief scoort.
De gemeente staat in beginsel positief tegenover bouwinitiatieven in samenhang met de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing en het inleveren van milieurechten.
Het onderhavig plan scoort positief op deze beleidsdoelstelling.
Op 29 september 2003 is de nota ‘Welstand met beleid’ voor de gemeente Best vastgesteld. Hierin is onder meer bepaald dat voor nieuwe ontwikkelingen beleidsregels inzake de beeldkwaliteit worden opgesteld op het moment dat die actueel worden. Voor concrete projecten houdt dit in dat de uitgangspunten voor de uiterlijke verschijningsvorm in samenspraak met de stadsbouwmeester van de gemeente Best tot stand komen, waarna het ontwerp ter beoordeling aan de desbetreffende persoon wordt voorgelegd.
Voor onderhavige locatie is een bijbehorend beeldkwaliteitplan opgesteld dat leidend is bij de voorgenomen ontwikkeling.
Groenbeleidsplan Best
De gemeente Best hecht grote waarde aan het groen en heeft daarom een beleidskader opgesteld in de vorm van een groenbeleidsplan (2004) voor Best. Het groenbeleidsplan bestaat uit twee delen, te weten: "rapportage" en "uitwerking".
Het duurzaam instandhouden en het efficiënt beheren en onderhouden van het openbare groen als basisvoorziening in de openbare ruimte is een van de speerpunten van de gemeente Best. Temeer omdat het openbare groen een van de factoren is die de sfeer van de bebouwde leefomgeving en het imago van de gemeente (mede) bepaald.
Openbaar groen is geen losse versiering of restinvulling maar een wezenlijk onderdeel van de bebouwde omgeving. Openbaar groen dient onderdeel uit te maken van de visie op de openbare ruimte.
De betekenis van groen ligt in de gebruikswaarden, in de belevingswaarden en in de ecologische waarden. Het gebruik van groenvoorzieningen hangt samen met de aard, omvang, inrichting en bereikbaarheid van die voorzieningen vanuit de woningen, scholen, bedrijven etc. De gebruiksmogelijkheden moeten afgestemd zijn op de behoefte van de bevolking.
De algemene beleidsuitgangspunten zijn:
De doelstellingen ten aanzien van het openbaar groen zijn:
Het groenbeleidsplan van Best dient ter borging van bovengenoemde beleidsuitgangspunten en doelstellingen.
Uit de kaart gewenste groen(hoofd)structuur uit het groenbeleidsplan blijkt dat in de overgang van Steegsche Velden-oost (Hokkelstraat) naar de reeds bestaande woonomgeving een groene poort ontwikkeld c.q. verbeterd dient te worden.
Deze groene poorten worden gevormd door corridors, die vanuit het landschap de bebouwde kom van Best binnenkomen en vice versa. Meestal bestaan deze corridors uit oude dreven, wegenpatronen, beken en kanalen.
Langs deze corridors wordt zowel visueel als fysiek de relatie onderhouden tussen het bebouwde gebied en het omliggende landschap. De natuur (zowel flora als fauna) maakt gebruik van deze corridors om tot in de bebouwde omgeving door te dringen.
In dat kader wordt voorgesteld om bij nieuwe stedenbouwkundige ontwikkelingen bewust de relatie te leggen met het aanwezige landschap om daarmee de interactie tussen wonen, recreëren en natuur te versterken.
Uitbreiding bestaand groenstructuurplan gebieden Aarle en Steegsche Velden
Voor de ontwikkeling van Aarle-Steegsche Velden is als uitbreiding op het bestaande groenstructuurplan een separate rapportage opgesteld (Nationale Bomenbank, 16 september 2008). Deze aanvullende rapportage gaat vooral in op de boomelementen in het plangebied.
Sterk visueel bepalend voor het groene imago van een gemeente is de aanwezigheid van (grote) bomen, zowel alleenstaand als in groepen als in rijen en lanen. De mate waarin bomen een geledende en verbindende werking hebben op het stedenbouwkundige en landschappelijke weefsel is bepalend voor hun bijdrage aan de boomstructuur.
Het gebied Steegsche Velden, waar onderhavig plan deel van uitmaakt, wordt gekenmerkt door aanwezigheid van zowel bomenrijen als bomenlanen. Het overgrote deel van de toegepaste boomsoorten bestaat uit Populier, Es en Zomereik. Dit zijn voor de voor dit deel van Noord-Brabant traditionele soorten, die uit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijn. Populierenhout werd toegepast in de klompenindustrie, Essenhout was typisch in gebruik als geriefhout (stelen, ovenhout) en de schors van de eik werd gebruikt ten behoeve van de leerlooierijen, terwijl het hout als bouwhout fungeerde.
Historische en waardevolle elementen zijn in dit gedeelte van Best niet aanwezig. Geen van de bomen of boomstructuren is minimaal 80 jaar oud en bezit een karakteristieke habitus.
De boomstructuur langs de Hokkelstraat valt onder de primaire boomstructuur van Best. Deze bomenstructuur wordt door onderhavig plan niet aangetast.
Het waterplan Best (2005) dient als input en toetsingskader voor de diverse projecten en processen binnen het gemeentelijke grondgebied. Voor nieuw te ontwikkelen woongebieden moet het waterplan richtinggevend zijn voor de invulling van het (toekomstige) watersysteem.
Streefbeeld stedelijk gebied
In het bebouwde gebied wordt geen (grond)wateroverlast ondervonden. Open water (sloten, beken, waterpartijen) wordt door inrichting en de wijze van beheer als een meerwaarde voor de beleving van het stedelijk gebied ervaren. Bij nieuwe grootschalige (ruimtelijke) ontwikkelingen, alsmede in- en uitbreidingen is water een volwaardig ordenend principe waarbij alle betrokken (beleids)makers intensief samenwerken.
Om het stedelijk gebied te ontwikkelen tot het gewenste streefbeeld is een zeker ambitieniveau nodig. Het benodigde ambitieniveau en de daarmee gepaard gaande doelstellingen zijn in het waterplan beschreven aan de hand van de thema's: waterkwaliteit, verdrogingsbestrijding, wateroverlast en waterbeleving.
Waterkwaliteit
Het thema waterkwaliteit heeft betrekking op het behouden en verkrijgen van schoon grondwater, schoon oppervlakte water en schone waterbodems. Dit wordt bij voorkeur bereikt door de trits: voorkomen - scheiden - zuiveren.
Verdrogingsbestrijding
Water is een schaars goed waar verantwoord mee moet worden omgegaan. Duurzaam gebruik van (drink)water is bekend. Optimalisatie van de waterketen, die bestaat uit waterwinning en -gebruik, riolering en afvalwaterzuivering zijn andere belangrijke onderdelen van dit thema. Waar mogelijk wordt regenwater en oppervlaktewater ingezet om te voldoen aan de waterbehoefte.
Wateroverlast
Met het thema wateroverlast wordt bedoeld dat er in 2020 een natuurlijk evenwicht bestaat tussen water en de gebruiksfunctie bebouwing. Binnen een veerkrachtig watersysteem dient water de ruimte te krijgen. Dit houdt onder meer in dat de volgende trits wordt gevolgd: infiltreren - vasthouden - afvoeren.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op duurzame wijze ingepast in het watersysteem, zodat echt sprake is van water als (mee)ordenend principe.
Waterbeleving
De waterlopen en waterpartijen dienen een belangrijke drager voor de functies recreatie en natuur te worden in de kern, in het groene overgangsgebied en uiteindelijk in Het Groene Woud.
In het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig.
Het Milieubeleidsplan 2012-2016 van de gemeente Best geeft de ambities en de richting aan van het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
Speerpunten
In dit milieubeleidsplan worden voor elk van de negen milieuthema’s de doelstellingen aangegeven die zijn bepaald aan de hand van het door de raad gekozen ambitieniveau. Speerpunten in dit milieubeleidsplan zijn:
Samenhang
In dit milieubeleidsplan wordt ook aandacht besteed aan de samenhang tussen de verschillende milieuthema’s onderling en de milieuthema’s met andere beleidsvelden.
Het speerpunt hierbij is vroegtijdige en integrale benadering van alle aspecten van milieu in de (ruimtelijke) ontwikkeling, realisatie en het beheer van de gemeente te bewerkstellingen zodat deze thema’s elkaar versterken in plaats van belemmeren.
Het milieubeleidsplan heeft tot doel duidelijk richting gevend te zijn voor de thematische milieubeleidsplannen, zoals het luchtkwaliteitsplan, het geluidbeleid en het klimaatbeleidsplan.
Die geven op hun beurt weer richting aan (beleidsplannen op het gebied van) vergunningverlening en handhaving en beslissingen die de gemeente moet gaan nemen over bijvoorbeeld ruimtelijke of duurzame ontwikkeling. Om een maximale milieuwinst te kunnen bereiken is een goede borging en implementatie binnen het gemeentelijk apparaat noodzakelijk. Daarnaast is het belangrijk om doelmatig te communiceren met burgers, bedrijven en andere overheden over de gedeelde verantwoordelijkheid en de meerwaarde van samenwerking voor een beter milieu.
De gemeente Best volgt op het gebied van luchtkwaliteit een tweesporenbeleid. Dit beleid is opgenomen in het gemeentelijk Luchtkwaliteitsplan uit 2009 en bevat onder andere een stappenplan, dat moet worden doorlopen in het geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Enerzijds wordt bij nieuwe ontwikkelingen gekeken naar de ontwikkeling als bron (spoor 1) en anderzijds naar de ontwikkeling als ontvanger (spoor 2).
In paragraaf 3.2.4 wordt nader ingegaan op het aspect luchtkwaliteit van het voorliggend plangebied.
Decentralisatie van de hogere waardeprocedure is onderdeel van de gewijzigde Wet geluidhinder die per 1 januari 2007 van kracht is geworden. De belangrijkste consequenties van de wijziging van de Wet geluidhinder is dat het college van burgemeester en wethouders beleid kan vaststellen of hogere waarden moeten worden toegestaan en zo ja, op welke criteria ontheffingsaanvragen worden beoordeeld.
In paragraaf 3.2.1 wordt nader ingegaan op het aspect geluidhinder van het voorliggend plangebied.
Op 21 maart 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsplan Archeologische Monumentenzorg ‘Ondersteboven. Archeologie in Best’ vastgesteld. In dit beleidsplan is het gemeentelijk beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg opgenomen. De uitgangspunten van het beleid zijn:
Volgens de wettelijke verplichting dient in bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen rekening te worden gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. Als onderdeel van het beleidsplan Archeologische Monumentenzorg is een archeologische verwachtingen en waardenkaart opgenomen.Op deze kaart zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld. Binnen het plangebied komt de volgende archeologische verwachting voor, 'gebied met hoge verwachting’ (categorie 4). Op basis van de landschappelijke, geologische en bodemkundige situatie en de verspreiding van de bekende archeologische vondsten is de trefkans op archeologische relicten in deze gebieden hoog. De terreinen met een hoge verwachting buiten de dorpskernen liggen in zones van het landschap waar de meeste archeologische vindplaatsen verwacht mogen worden.
Volgens het beleidsplan is er onderzoek noodzakelijk indien de bodemingrepen en te bebouwen plangebieden groter zijn dan 500m2 en dieper gaan dan 0,30 meter onder maaiveld.
In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische en archeologische waarden van het voorliggend plangebied.
Aansluitend op het archeologisch beleidsplan is door de gemeenteraad de erfgoedverordening 2010 vastgesteld, waarin de bepalingen van de Monumentenwet en de daarin gekozen systematiek de basis voornemen voor de bepalingen van deze verordening. Op enkele punten, is gelet op de specifieke situatie in Best, afgeweken van de modelverordening. De onderstaande hoofdpunten zijn in deze verordening geregeld:
In paragraaf 3.3.1 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorie.
In de periode 2007-2008 heeft de gemeente het Gemeentelijke Verkeers- en VervoersPlan (GVVP) opgesteld met als doel de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid te bevorderen door het ontwikkelen van een visie voor de toekomst voor de gemeente Best op het gebied van verkeer en vervoer, waarbij een eenduidige aanpak van knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer wordt voorgestaan. Het plan is door de gemeenteraad in februari 2008 vastgesteld.
Het GVVP fungeert als toetsingskader voor toekomstige plannen, anderzijds bevat het een uitvoeringsprogramma met concrete maatregelen voor de komende jaren.
De beleidsdoelen van het GVVP zijn:
Het onderhavige plan heeft geen gevolgen voor de verkeer- en wegstructuur. Parkeren vindt op eigen terrein plaats. Daarmee past het plan binnen het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan.
Op 31 oktober 2011 is door de gemeenteraad de nota ‘Parkeernormen, Evaluatie en aanscherping’ vastgesteld. In 2008 heeft de gemeenteraad van Best als onderdeel van het Gemeentelijk Verkeers-en Vervoersplan (GVVP) parkeernormen voor Best vastgesteld. De nota heeft als doel om de toepassing van de parkeernormen inzichtelijker te maken. Bij burgers, bedrijven en ontwikkelaars mag zo min mogelijk onduidelijkheid bestaan over de invulling van de parkeernormen. Ook juridisch dient de invulling van de parkeernormen gewaarborgd te zijn. Bij het opstellen van de nieuwe parkeernormen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In de nota is onder andere opgenomen waar (centrum, schil/overloopgebied of rest bebouwde kom) en wanneer (wat voor functie betreft het) aan welke parkeernormen voldaan dient te worden en op welke wijze aan de parkeernorm getoetst dient te worden.
In de nota wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning.
Het onderhavige plan heeft geen gevolgen voor de verkeer- en wegstructuur. Parkeren vindt op eigen terrein plaats door de realisatie van 2 parkeerplaatsen. In paragraaf 3.6 wordt nader ingegaan op de verkeer-en parkeeraspecten van het voorliggend
projectgebied.
Dit beleidsplan beschrijft de kaders en ambities van de gemeente ten aanzien van duurzaamheid.
De gemeente Best sluit aan bij de regionale ambitie om energieneutraal en afvalloos te worden. De gemeente richt zich hierbij op het jaar 2030. Er wordt gesteefd naar energieneutraliteit, dat wil zeggen dat er sprake is van een hogere ambitie dan de afspraak die door de VNG met het Rijk is gemaakt. De ambitie bestaat uit energiebesparing en duurzame opwekking:
In het beleidsplan worden de volgende speerpunten genoemd:
Als concrete maatregelen om de doelstellingen te bewerkstelligen kunnen worden genoemd de randvoorwaarden voor nieuwbouw:
Onderhavig plan biedt de kaders voor bouwen en gebruik van de in het plan betrokken gronden. Het plan staat de uitvoering van de ambities op het gebied van duurzaamheid uit het Beleidsplan energie- en materiaaltransitie 2012-2015 niet in de weg.
In de vorige paragrafen is een overzicht gegeven van de beleidsdoelstellingen op de verschillende overheidsniveaus. Geconcludeerd kan worden dat de voorgestane ontwikkeling hiermee in overeenstemming is.
De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling en leidt tot een verdere bevordering van het uitgangspunt krachtige steden door versterking van het stedelijke karakter van BrabantStad. Er vindt hierbij geen aantasting plaats van natuurgebieden.
Mede gezien de zeer beperkte ruimtelijke impact van onderhavig voornemen wordt in dit geval, waar mogelijk, gebruik gemaakt van de planologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd. Met name zal daarbij gebruik worden gemaakt van het onherroepelijke bestemmingsplan Steegsche Velden-oost. De voor de locatie spelende omgevingsaspecten zijn in de betreffende plantoelichting al uitvoerig onderzocht, op basis waarvan vervolgens ook de voorgenomen bouw planologisch aanvaardbaar werd geacht.
Op basis daarvan zal ook voor het onderhavige plan worden onderbouwd dat dit ook van toepassing is voor de beoogde woning.
In het gebied Steegsche Velden-oost dient enkel een woningbouwprogramma te worden gerealiseerd. Het programma dient gerealiseerd te worden binnen de maat en schaal van Best en in het bijzonder Aarle-Steegsche Velden met als uitgangspunt uitsluitend grondgebonden woningen.
Voor wat betreft de regionale woningbouwtaak dient de gemeente Best invulling te geven aan de woningbehoefte voor het zogenaamde groenstedelijk woonmilieu. Dit wil zeggen woonwijken met grondgebonden woningen in dichtheden van ca. 25 woningen per hectare. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat woningen gebouwd worden in het stedelijk gebied en als blijkt dat dat niet meer mogelijk is ook zoekgebieden voor verstedelijking kunnen worden benut.
Woningbouwprogramma
Op basis van afspraken, de zogenaamde BOR-afspraken (BOR= Bestuurlijk Overleg Randgemeenten), die de randgemeenten van Eindhoven met Eindhoven hebben gemaakt om te voorzien in de behoefte aan woningbouw had de gemeente Best een taakstellende opgave in de periode 2005-2030 voor de bouw van 5.810 woningen. Dit programma was nog afgestemd op de optelsom van gemeentelijke behoeftes. Om dit programma destijds te kunnen realiseren waren op de plankaart van het RSP op het grondgebied van de gemeente Best uitbreidingslocaties voor woningbouw aangeduid. Het daarin voor transformatie afweegbaar aangewezen gebied ten westen van de A2 bestond uit de gebieden 'Aarle' en 'Steegsche Velden'.
Op 17 december 2009 is het Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 vastgesteld door de Regioraad van het SRE, waarin de daadwerkelijke woningbehoefte als uitgangspunt is genomen. Hierbij is rekening gehouden met de meest actuele demografische ontwikkelingen. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben het Regionaal Woningbouw Programma (RWP) geaccepteerd. Voor de gemeente Best wordt gedurende deze periode een groei van de woningvoorraad voorzien van 2.636 woningen, waarvan 639 sociaal en 1.997 woningen in de vrije sector.
In het regionaal woningbouwprogramma (Zuidoost-Brabant/SRE), alsmede in de verstedelijkingsafspraken die zijn gemaakt in het stedelijk gebied Eindhoven (bestuurscommissie), staat gemeente Best aan de lat voor de realisatie voor 2.779 woningen in een periode van tien jaar.
Ten behoeve van het bestemmingsplan “hoek Hokkelstraat-Liempdseweg “te Best is een onderzoek verricht naar de optredende geluidbelasting van wegverkeer. Deze geluidbelasting is afkomstig van verkeer op de Ringweg en A2. Het rapport is opgenomen in Bijlage 1.
Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van het akoestisch rekenmodel dat ook voor het naastgelegen bestemmingplan Steegsche Velden Oost is gehanteerd. Dit model is aangepast aan de thans vigerende rekenmethodiek (Reken en meetvoorschrift geluid 2012).
Bij de berekeningen is rekening gehouden met de verbreding van de A2 van 2x2 naar 2x3 rijstroken alsmede de aanleg van een geluidscherm langs de A2 en grondwal langs de Ringweg.
Rekenresultaten A2
Op grond van de omschreven uitgangspunten is de geluidbelasting bij de geprojecteerde woning berekend. De rekenresultaten zijn voor de A2 weergegeven in onderstaande afbeelding. In deze afbeelding is de geluidbelasting per verdieping (bg en kapverdieping) vermeld; voor het bijgebouw is alleen de geluidbelasting op de begane grond van toepassing. Dit is de geluidbelasting na zogenaamde aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Geluidbelasting A2 na aftrek
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de A2 niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt. Hier komen geen belemmeringen uit voort. Dit geldt zowel voor het hoofdgebouw als het bijgebouw.
Rekenresultaten Ringweg
Op grond van de omschreven uitgangspunten is de geluidbelasting ten gevolge van de Ringweg berekend. Hierbij is uitgegaan van een rijsnelheid van 80 km/uur. De rekenresultaten zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Geluidbelasting Ringweg (80 km/uur) na aftrek
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Ringweg hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dat wil zeggen dat maatregelen of een hogere waarde noodzakelijk zijn. Dit geldt zowel voor het hoofdgebouw als het bijgebouw.
Bij een rijsnelheid van 50 km/uur is de geluidbelasting (afgerond, na aftrek) niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het verschil in geluidbelasting wordt veroorzaakt door de lagere rijsnelheid en grotere aftrek ex artikel 110g.
Conclusie
Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is het noodzakelijk om maatregelen te treffen of een hogere waarde vast te stellen voor deze woning.
Maatregelen
Het verlagen van de geluidbelasting tot minder dan de voorkeurswaarde vergt een reductie van bijna 6 dB. Een aanpassing van het wegdek is niet voldoende om een dergelijke reductie te bewerkstelligen.. Qua kosten voor een wegdekaanpassing is te rekenen op zeker € 150.000,-- hetgeen niet haalbaar is voor een enkele woning, daarnaast wordt hiermee onvoldoende reductie gerealiseerd.
Een aanpassing van de rijsnelheid (naar 50 km/uur) is op dit moment om verkeerstechnische redenen voor de gemeente niet aan de orde.
Dat wil zeggen dat maatregelen aan de bron ondoelmatig zijn, financiële bezwaren ontmoeten of verkeerstechnische bezwaren ontmoeten.
Om de geluidbelasting te reduceren zou de grondwal langs de Ringweg verder verhoogd kunnen worden. Deze wal is echter in het kader van het bestemmingsplan Steegsche Velden Oost al verhoogd en ook verlengd.
Door het verder verhogen van de grondwal of plaatsen van een scherm op de wal ontstaat een visuele barrière die landschappelijk niet toelaatbaar is. Daarnaast is een verhoging niet doelmatig en zal de wal ook verlengd moeten worden . Een verlenging is echter niet mogelijk is vanwege de aanwezigheid van een viaduct over de Hokkelstraat. Ter plekke van het viaduct zou dan een scherm aangebracht moeten worden, dit is evenwel om constructieve redenen niet mogelijk. Vanwege de extra belasting van het viaduct zou het viaduct en de fundering namelijk verzwaard en/of vervangen moeten worden. Dat is echter financieel en praktisch niet haalbaar.
Los van de praktische onhaalbaarheid van overdrachtsmaatregelen zijn deze financieel niet haalbaar omdat het slechts een enkele woning betreft.
Geconcludeerd moet worden dat maatregelen ter reductie van de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde ondoelmatig of anderszins niet haalbaar zijn. Dat wil zeggen dat een hogere waarde van 53 dB vastgesteld dient te worden voor het hoofdgebouw en 51 dB voor het bijgebouw. Zoals aangegeven in de volgende paragraaf is dat voor deze enkele woning mogelijk binnen het beleidskader van de gemeente Best.
Hogere waarde
Het plan betreft feitelijk een zorgvuldige inpassing van één enkele woning op de hoeklocatie van een bestaand lint binnen de bebouwde kom en is daarom als inbreiding in de bestaande bebouwde structuur beoordeeld. Daarnaast is de planlocatie ook in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
Het voorgaande betekent dat hogere waarden mogelijk zijn, tenzij er maatregelen ter reductie van de geluidbelasting mogelijk zijn. Deze maatregelen blijken echter niet haalbaar te zijn.
Op grond van gemeentelijk beleid kan een hogere waarde in principe alleen verleend worden indien er sprake is van een geluidluwe gevel. Indien de geluidbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde, is er zonder meer sprake van een geluidluwe gevel. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de A2 ter plekke van alle gevels lager is dan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting ten gevolge van de Ringweg is aan de noordoost- en noordwestgevel ook lager dan de voorkeursgrenswaarde zodat deze beide gevels als geluidluwe gevel aangemerkt kunnen worden. Dit geldt zowel voor het hoofdgebouw als het bijgebouw.
Geconcludeerd kan worden dat een hogere waarde van 53 dB (51 dB voor het bijgebouw) voor een enkele woning vastgesteld kan worden.
Er is geen sprake van cumulatie van geluid omdat alleen de geluidbelasting ten gevolge van de Ringweg meer dan de voorkeursgrenswaarde is.
Daarnaast gelden er bij de vaststelling van een hogere waarde en op grond van het Bouwbesluit wel eisen aan het binnenniveau in de woning c.q. de geluidisolatie van de gevel. Omdat er geen sprak is van cumulatie is alleen de geluidbelasting c.q. hogere waarde ten gevolge van de Ringweg relevant. Een geluidbelasting van 53 dB (na aftrek) leidt in de praktijk nauwelijks tot een verzwaring van de gevelopbouw. Door het vaststellen van een hogere waarde zijn dove gevels niet noodzakelijk.
In opdracht van de gemeente Best heeft de SRE Milieudienst een onderzoek uitgevoerd of ter plaatse van een nieuwbouwlocatie voor een woning op de hoek Hokkelstraat-Liempdseweg sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Zie daartoe het rapport "Wet geurhinder en veehouderij, Omgekeerde werking en leefklimaat; Realisatie van een woning aan de Hokkelstraat te Best" van 14 maart 2012 (rapportnr. 507520). Het rapport is opgenomen in Bijlage 2.
De gemeente Best heeft een geurverordening met andere normen vastgesteld. Deze geurverordening stelt de volgende normen en afstanden:
De normstelling is onderbouwd in de gebiedsvisie geurhinder en veehouderij. Voor de overige situaties, die niet zijn vermeld in de verordening, gelden de wettelijke standaardnormen en vaste afstanden. In het overige buitengebied geldt een norm van 14 ouE/m3.
In de bebouwde kom geldt een vaste afstand van 100 meter bij het houden van meer dan 56 dieren waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgelegd. In het buitengebied geldt hiervoor een vaste afstand van 50 meter
Uit het rapport blijkt dat de realisatie van de woning op grond van het aspect geurhinder kan worden toegestaan.
De geurcontour van 7 ouE/m3 en de vaste afstandcontour van 100 meter van de veehouderij aan de Hokkelstraat 25 liggen niet over het plangebied. Verder is op kortere afstand van de veehouderij dan het plangebied reeds een geurgevoelig object gelegen waarvoor een geurnorm van 7 ouE/m3 en de vaste afstand norm geldt. De conclusie is dat de belangen van de veehouderij bij de ontwikkeling van het plangebied niet worden geschaad.
Het leefklimaat op basis van de geurbelasting wordt beoordeeld als redelijk goed. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
In opdracht van de gemeente Best heeft Lankelma Geotechniek Zuid B.V een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de actuele bodemkwaliteit ter plaatse vast te stellen. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen zoals beschreven in de Nederlandse norm NEN 5740:2009 “Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek”. Het rapport is opgenomen in Bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat in de vaste bodem geen verhoogde concentraties zijn aangetroffen. In het grondwater is alleen barium aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde. De normen voor barium zijn echter tijdelijk ingetrokken, waardoor toetsing van barium voorlopig niet plaatsvindt. Derhalve dient de onderzoekshypothese “onverdacht” te worden aanvaard.
Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de handhaving van de huidige bestemming, dan wel een wijziging hiervan.
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen; deze eisen zijn gebaseerd op Europese regelgeving. Conform artikel 5.16 van de Wm zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen. In dit artikel is tevens opgenomen dat, zolang normen niet overschreden worden (lid 1 sub a) of plannen "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen (lid 1 sub c), bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen en de planontwikkeling dus doorgang mag vinden. Om welke bevoegdheden het gaat is expliciet vastgelegd in de Wm. Om de invloed van het plan te beoordelen is gebruik gemaakt van het "nibm-criterium".
In het verlengde van voornoemde wetgeving is het gemeentelijk luchtkwaliteitsplan uit 2009 opgesteld ten behoeve van het ontwikkelen en uitvoeren van en communiceren over maatregelen die getroffen dienen te worden om de luchtkwaliteit op leefniveau te verbeteren en blijvend te laten voldoen aan de grenswaarden, zoals gesteld in de Wet luchtkwaliteit. De gemeente Best volgt op het gebied van luchtkwaliteit een tweesporenbeleid.
Ontwikkelingen als bron (spoor 1)
Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, die zijn vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Voor kleinschalige projecten is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Ten aanzien van woningbouwlocaties is in de regeling gesteld dat de volgende situaties niet in betekenende mate bijdragen:
Omdat de planontwikkeling 1 woning betreft, draagt deze niet in betekende mate bij. Vanwege spoor 1 (ontwikkeling als bron) zijn er derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ontwikkelingen als ontvanger (spoor 2)
Inventarisatie van de locatie in het kader van spoor 2 houdt in dat wordt gekeken of redelijkerwijs te verwachten is dat er sprake is van een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen ter plaatse van een ontwikkeling, zonder de bijdrage van die ontwikkeling. Dit is het geval als er op korte afstand een drukke weg, of een veehouderij is gelegen. Als dit het geval is, is er sprake van een verdachte locatie. Als omschrijving van de begrippen ‘drukke weg’ en ‘korte afstand’ hanteert de gemeente voor een ‘drukke weg’ snelwegen, provinciale wegen en wegen met een dreigende overschrijding van de grenswaarden (vanaf 3% onder de grenswaarde).
Als ‘korte afstand’ geldt een afstand van 300 meter van de snelweg en 50 meter vanaf een provinciale weg of andere ‘drukke weg’. Het plangebied ligt binnen de genoemde richtafstanden van snelwegen (ca. 225 meter) en niet binnen de richtafstanden van een andere 'drukke weg' (Ringweg = ca. 75 meter).
Gezien het bovenstaande wordt het projectgebied daarom conform het stappenplan uit het gemeentelijk Luchtkwaliteitsplan aangemerkt als een ‘verdachte locatie’, zodat er ook uit oogpunt van spoor 2 (de ontwikkeling als ontvanger) belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling kunnen bestaan.
Uit de bijgaande kaartjes blijkt echter dat in 2012 langs onder andere de Hokkelstraat, waaraan de woning is gelegen, er wat betreft stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) sprake was van jaargemiddelde concentraties van 0 - 35 µg/m3, waarmee er geen sprake is van een overschrijding van de daarvoor geldende luchtkwaliteitsnormen c.q. grenswaarden van 40 µg/m3.
![]() |
![]() |
Luchtkwaliteit (jaargemiddelde NO2) gemeente Best 2012
![]() |
![]() |
Luchtkwaliteit (jaargemiddelde PM10) gemeente Best 2012
Tot slot is reeds in het kader van de voorgenomen ontwikkeling van Steegsche Velden-oost onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. In dat onderzoek is geconcludeerd dat de concentratie van de maatgevende stoffen ter plekke van het plan ruimschoots minder dan de norm bedraagt. Daarnaast is het plan in het NSL opgenomen waardoor de invloed van het plan op de luchtkwaliteit via maatregelen in het NSL wordt gecompenseerd. Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder d van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) kan het plan Steegsche Velden-oost daarom doorgang vinden.
Geconcludeerd kan worden dat er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan dient het groepsrisico verantwoord te worden indien het boven de Oriënterende Waarde Inrichtingen (OWI) uitstijgt of indien het groepsrisico significant toeneemt.
Er is onderzoek verricht naar de aspecten van externe veiligheid. Het onderzoek van Oranjewoud (d.d. oktober 2009) betreft het plangebied Aarle-Hokkelstraat. Het plangebied Steegsche Velden-oost, en daarmee ook onderhavig plangebied, maakt onderdeel uit van het plangebied Aarle-Hokkelstraat in het onderzoek externe veiligheid van Oranjewoud.
Voor het bestemmingsplan Steegsche Velden-oost ligt het groepsrisico in de huidige situatie onder Oriënterende Waarde Inrichtingen (OWI). Het groepsrisico neemt nauwelijks tot niet zichtbaar toe als gevolg van de ontwikkeling.
Risicobronnen
Brandstofleiding
De brandstofleiding ligt buiten het invloedsgebied van het plangebied. Om deze reden wordt de brandstofleiding hier niet meer verder beschouwd.
Spoorlijn
In de gemeente Best vindt over de spoorlijn Boxtel-eindhoven vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Aan het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn risico's verbonden.
Van het spoortraject Eindhoven-Boxtel is berekend wat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is.
Uit berekening in het risicoberekeningsmodel RBM II blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen een plaatsgebondenrisicocontour van 10-6 per jaar oplevert van circa 14 meter. De contour reikt niet over het plangebied.
Voor het gebied Steegsche Velden-oost is het groepsrisico van de huidige en toekomstige situatie over de meest risicovolle kilometer berekend. Het groepsrisico van het spoor stijgt niet omdat het buiten het invloedsgebied van het scenario warme BLEVE valt.
Snelweg A2
Uit de berekening voor de A2 blijkt dat geen PR 10-6 contour aanwezig is. Aan de basisveiligheidsnorm wordt voldaan.
Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Door het bestemmingsplan Steegsche Velden-oost neemt het groepsrisico nauwelijks tot niet zichtbaar toe.
In het onderhavige geval van de ontwikkeling van 1 woning in het woongebied Steegsche Velden-oost neemt het aantal personen in de omgeving van de betreffende risicobronnen niet of niet noemenswaardig toe en zal ook het groepsrisico niet, of verwaarloosbaar, en zeker niet significant, toenemen.
Op grond van het voorgaande mag er, mede in relatie tot de externe veiligheidaspecten inzake het woongebied Steegsche Velden-oost, vanuit worden gegaan dat er in dit opzicht ook voor het voorliggende planinitiatief geen belemmeringen zijn en een en ander in dit opzicht eveneens verantwoord kan worden geacht.
De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geeft richtafstanden aan tussen bedrijvigheid en gevoelige objecten. De publicatie geeft inzicht in de richtafstanden met betrekking tot geur, stof, geluid en gevaar voor verschillende bedrijfssoorten. Redelijkerwijs kan worden gesteld dat indien deze richtafstand wordt aangehouden er geen knelpunten tussen de verschillende functies optreden.
Indien voldoende gemotiveerd is het mogelijk een kleinere afstand dan de richtafstand te hanteren. Nadere onderzoeken per bedrijf zijn daarvoor noodzakelijk. Bij deze motivering dient rekening gehouden te worden met de milieugebruiksruimte die een bedrijf mag gebruiken. Vanuit zijn vergunning heeft een bedrijf rechten verkregen ten aanzien van zijn milieugebruiksruimte. Deze rechten worden gerespecteerd.
In de omgeving van het plangebied zijn, buiten het veehouderijbedrijf Hokkelstraat 25, geen milieubelastende functies en bedrijven gelegen.
afstanden in meters | |||||
omschrijving | geur | stof | geluid | gevaar | grootste afstand |
fokken en houden van overige graasdieren | 50 | 30 | 30 (continu) | 0 | 50 |
fokken en houden van varkens | 200 | 30 | 50 | 0 | 200 (divers) |
Overzicht uit bedrijvenlijst "bedrijven en milieuzonering
Van dit bedrijf is de geurhinder de bepalende factor. Voor het aspect geurhinder wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.
Conclusie
Wat betreft hinderlijke bedrijvigheid is gebleken dat het in de omgeving aanwezige bedrijf geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling vormt.
Ook omgekeerd vormt de geprojecteerde woning geen belemmering voor de betreffende bedrijvigheid, omdat binnen kortere afstand tot het bedrijf in de huidige situatie al een woning aanwezig is die, als hindergevoelig object, maatgevend zijn in relatie tot de (eventueel) voor het bedrijf (nog) aanwezige milieuruimte.
Het plangebied lag in de eerste helft van de negentiende eeuw in een groot, ongeveer oost-west georiënteerd akkergebied rondom o.a. Spoordonk, Oirschot, Aarle en Best. Het gebied Steegsche Velden was in deze periode grotendeels in gebruik als bouwland, dat bekend stond als Aartens Laag Eind, De Groote Straat en De Naasten Bestsche Steegjens. Langs de noordgrens van het plangebied bevond zich de De Nieuwen Dijk (de huidige Nieuwe Dijk). De zone langs De Nieuwen Dijk was grotendeels in gebruik als grasland. Het gebied ten noorden van De Nieuwen Dijk was nog grotendeels onontgonnen.
Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich de doorgaande Straatweg van 's-Hertogenbosch naar Leijlo (de huidige A2/E25).
In de jaren zestig van de negentiende eeuw is ten westen van het plangebied de spoorlijn Boxtel-Best aangelegd. Bij de kruising van de spoorweg met de Nieuwe Dijk ontstond een klein cluster bebouwing. Ook bij de kruising van de Nieuwe Dijk en de Straatweg van 's-Hertogenbosch naar Leijlo was in de loop van de negentiende eeuw een gebouw verrezen. In de loop van de twintigste eeuw heeft de bebouwing zich uitgebreid. Alleen de huidige Nieuwe Dijk was nog vrijwel onbebouwd. In de jaren vijftig is in het oostelijke deel van het gebied Steegsche Velden de Krimpweg aangelegd, waarlangs bij de kruising met de Nieuwe Dijk en de spoorbaan bebouwing is verrezen. In het laatste kwart van de twintigste eeuw is de Hokkelstraat aangelegd.
De boerderijen in het gebied zijn (met name) in deze periode uitgebreid met grote loodsen/ stallen. Aan het einde van de twintigste eeuw is langs de oostgrens van het gebied een afrit van de A2/E25 aangelegd.
De nieuwbouwwijken van Best zijn tot de Ringweg aan de zuidzijde van het plangebied opgerukt. Hoewel de bebouwing langs de bestaande wegen in de loop van de twintigste eeuw wel sterk verdicht is en er ook langs enkele nieuwe wegen bebouwing is verrezen, is de oude structuur van het gebied grotendeels bewaard gebleven.
Voor zover bekend hebben in het gebied geen grote bodemverstorende activiteiten plaatsgevonden, zoals ontgrondingen. Wel heeft er in de jaren 70 een ruilverkaveling plaatsgevonden die de structuur van het gebied heeft gewijzigd.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied niet gekarteerd als een gebied met een bijzondere cultuurhistorische waarde. In het bestemmingsplan is hier dan ook geen regeling voor opgenomen.
In opdracht van de gemeente Best is in het gebied Best – Hokkelstraat (Steegsche Velden geheten), waar onderhavig plangebied deel van uitmaakt, het hele proces binnen de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) doorlopen. Aanleiding is de geplande nieuwbouw waardoor mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond zouden worden aangetast.
Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek in 2009 en 2011 is vastgesteld dat in het onderzochte gebied Steegsche Velden geen waardevolle archeologische vindplaats aanwezig is. SRE Milieudienst heeft de gemeente Best geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.
Voor het onderzochte gebied Steegsche Velden, inclusief de niet onderzochte delen onder de voormalige kassen van de Hokkelstraat 50, zijn volgens SRE dan ook geen vorm van vervolgonderzoek of maatregelen ten behoeve van behoud in situ vereist. Het gebied Steegsche kan daarmee vrijgegeven worden voor ontwikkeling en daarmee dus ook het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.
Het Inventariserend veldonderzoek met proefsleuven Best-Hokkelstraat 2011 is opgenomen in Bijlage 4. Het selectiebesluit archeologie plangebied Aarle-Hokkelstraat IVO-P 2011 2011 is opgenomen in Bijlage 5.
In het kader van de voorgenomen bouw van een 2e woning op het perceel Hokkelstraat 50 is het noodzakelijk dat ter plekke een Flora- en faunawet onderzoek uitgevoerd wordt, teneinde vast te kunnen stellen of er beschermde natuurwaarden in het geding zijn bij de herinrichting.
Het beoogde perceel maakt deel uit van het privéterrein van Hokkelstraat 50 en betreft een tuin.
Het perceel is op 3 juli 2013 bezocht en is vanaf de straatkant in zijn geheel te overzien. Het onderzoek is uitgevoerd door een ervaren ecoloog van ARCADIS. De ecoloog heeft in het verleden veel onderzoek in de ontwikkelingsgebieden Aarle en Steegsche Velden verricht en heeft dan ook een brede, specifieke gebiedskennis opgedaan hier.
Onderzoeksresultaten en effecten op beschermde soorten
Op het perceel komen geen bijzondere en/of beschermde natuurwaarden voor. Het terrein is grotendeels begroeid met algemeen voorkomende planten.
Op het terrein staan geen bomen die eventueel een broedfunctie of verblijfsfunctie hebben voor broedvogels en vleermuizen.
Door het ontbreken van enerzijds schrale vegetatiestructuren (ruigtestroken e.d.) en water en anderzijds natuurlijk ogende habitats is het voorkomen van zwaar beschermde soorten planten, vlinders, libellen, vissen, ongewervelden, grondgebonden zoogdieren niet aan de orde.
Negatieve effecten zijn vanwege het ontbreken van beschermde soorten uitgesloten. De werkzaamheden kunnen wel effecten veroorzaken op broedende vogels in de directe nabijheid van de bouwlocatie. Effecten zijn te voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten de actieve broedperiode van vogels.
Het gebied kan door diverse algemeen voorkomende (maar wel beschermde) soorten gebruikt worden als leefgebied (foerageergebied). Voor deze soorten geldt dat werkzaamheden uitgevoerd mogen worden zonder ontheffing (vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen).
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt in onderstaande tabel de toetsing gegeven aan de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Flora- en faunawet | ||||||
Soort (status Ffwet) |
Effecten | Art.8 | Art.9 | Art.10 | Art.11 | Art.12 |
Algemeen voorkomende soorten zoogdieren, vaatplanten, amfibieën, vlinders en libellen (Tabel 1) | Vernietiging van marginaal geschikt leefgebied | X | X | |||
Broedvogels (Vogels) | Verstoring van broedbiotoop | X |
Op basis van de toetsing blijkt dat in principe mitigatie voor met name broedende vogels nodig is om de effecten te voorkomen.
Mitigatie om effecten op broedende vogels te voorkomen, is niet noodzakelijk omdat de werkzaamheden buiten het actieve broedseizoen worden uitgevoerd (dus werken buiten de periode half maart tot half juli). Overige maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden. In deze wet is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) geïmplementeerd. De gebieden die hieronder vallen, vormen samen met het Natura2000-netwerk. Onder Natura2000 worden gebieden verstaan die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Deze gebieden zijn van grote betekenis voor de bescherming van de Europese biodiversiteit en dienen gezamenlijk met alle andere aangewezen gebieden in Europa een ecologisch netwerk te vormen.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtsbijzijnde beschermde gebied ligt op een afstand van tenminste 8 kilometer ten noordwesten van het plangebied en betreft het Natura2000-gebied "Kampina & Oisterwijkse Vennen".
Eindconclusie
Het nieuw te bebouwen perceel op de hoek Hokkelstraat-Liempdseweg (naast bestaande woonhuis) heeft nauwelijks ecologische waarden. Het voorkomen van beschermde soorten planten en dieren is geheel uit te sluiten. Overtredingen op deze soorten treden dan ook niet op.
De werkzaamheden worden, om broedende vogels in de omgeving niet te verstoren, buiten het broedseizoen uitgevoerd.
Onderhavig plan heeft geen invloed op het Natura2000-gebied "Kampina & Oisterwijkse Vennen". Gelet op het feit dat er slechts sprake is van het toevoegen van 1 woning die een beperkte verkeersaantrekkende werking met zich meebrengt en waarvan de aanrijroute niet door het Natura2000-gebied loopt alsmede het feit dat tussen de voorgenomen woning en het Natura2000-gebied de nodige infrastructuur (woningen en wegen) aanwezig is en de afstand zeker 8 kilometer bedraagt, is uitgesloten dat de voorziene ontwikkeling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het betreffende Natura2000-gebied kan verslechteren of een significant effect kan hebben op de soorten waarvoor dit gebied is aangewezen.
Door ARCADIS is in 2009 een waterhuishoudkundig plan opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het totale plangebied Aarle-Steegsche Velden.
Hoewel Aarle-Steegsche Velden in verschillende fasen wordt gerealiseerd, is het waterhuishoudkundig systeem voor het nieuwe woongebied in zijn geheel bezien. Uitgangspunt is een goed functionerend watersysteem voor het gehele woongebied. Bij het ontwerp van het watersysteem dient rekening gehouden te worden met de fasering van Aarle-Steegsche Velden. Natuurlijk dient vanaf het begin van de realisatie een watersysteem aangelegd te worden wat voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.
Algemeen
De Watertoets is een procesinstrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met het beleid om water in Nederland meer ruimte geven. De Watertoets is sinds 1 november 2003 verplicht bij onder andere het opstellen van bestemmingsplannen. Bij de Watertoets gaat het om vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Beleid
Waterschap de Dommel en gemeente Best zijn verantwoordelijk voor het waterbeheer ter plaatse van het plangebied. Onderstaand zijn de relevante beleidsuitgangspunten opgesomd van beide waterbeheerders. Deze uitgangspunten zijn afgeleid uit beleidsnotities en een overleg met gemeente en Waterschap.
Woning Hoek Hokkelstraat-Liempdseweg
Voor kleine op zichzelf staande ruimtelijke plannen (postzegelplannen) waarbij sprake is van een toename van verhard oppervlak tot maximaal 250 m2 wordt vanuit waterschap de Dommel geen bergingseis gesteld. Wel dienen in deze gevallen kansen voor hydrologisch neutraal ontwikkelen te worden benut waar mogelijk (bij goed infiltreerbare ondergrond: hemelwater infiltreren, indien in de nabijheid open water aanwezig: hemelwater na buffering hierop aansluiten).
Het perceel van onderhavig plan is circa 750 m2. Het verhard oppervlak voor dit perceel ten behoeve van de ontwikkeling van 1 woning komt niet boven de 250 m2 uit.
Bij de ontwikkeling van het plan wordt wel rekening gehouden met hydrologisch neutraal bouwen. Wat betreft de afvoer van afvalwater wordt de woning aangesloten op de ter plaatse aanwezige riolering.
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een watertoets voor dit ruimtelijke plan niet aan de orde is.
Rondom Steegsche Velden-oost, waarvan onderhavig plangebied deel uitmaakt, liggen twee belangrijke wegen: de A2 en de Ringweg. De ontsluiting van Steegsche Velden-oost zal plaatsvinden via de bestaande onderdoorgang onder de Ringweg van de Hokkelstraat naar De Wilg.
Op het gebied van de interne ontsluiting gaat het om het realiseren van een duurzaam veilig verkeerssysteem. De wegenstructuur en dimensionering voldoet hierbij zowel aan de eisen van veiligheid als aan de eisen van functionaliteit. De geprojecteerde woning hoek Hokkelstraat-Liempdseweg wordt op een veilige manier ontsloten vanaf de bestaande infrastructuur (Hokkelstraat). Deze woning genereert ca. 6 verkeersbewegingen per dag.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het realiseren van een eigen parkeeroplossing, waarbij het plan geen parkeerproblemen in de openbare ruimte veroorzaakt c.q. vergroot. Conform de Nota parkeernormen worden daarom op eigen terrein 2 parkeerplaatsen gerealiseerd .
Conclusie
Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat een woning die ca. 6 verkeersbewegingen per dag genereert geen aanleiding vormt om aanvullende infrastructurele maatregelen te nemen. Door het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein wordt er geen parkeerprobleem in de openbare ruimte veroorzaakt.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Aangezien voor onderhavig plan het verhaal van kosten tussen gemeente en initiatiefnemer afdoende is verzekerd kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
De ontwikkeling heeft voor de gemeente Best geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Bij het bestemmingsplan worden planregels en een verbeelding toegevoegd. Hieruit blijkt wat de mogelijkheden zijn voor de realisering van het initiatief voor dit plan. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verbeelding en de planregels.
Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemmingen voor de gronden geldt
en. Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.
Opbouw planregels
De opbouw van de planregels sluit aan op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De SVBP 2012 is de opvolger van de SVBP 2008 en regelt, net zoals zijn voorganger, de opzet en vormgeving van onder meer een bestemmingsplan. Conform de SVBP 2012 is het onderhavige bestemmingsplan als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Deze paragraaf bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten moeten worden bepaald.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk is de bestemming 'Wonen' opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In deze paragraaf staan de algemene regels vermeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de anti-dubbeltelbepaling, de algemene afwijkings- en wijzigingsregels en de procedureregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In dit laatste hoofdstuk staan de overgangsregels en de slotregel.
Opbouw bestemmingsbepalingen:
Voor de enkelbestemming geldt een vaste opbouw. De volgende elementen zijn in de bestemming 'Wonen' opgenomen:
Bestemmingsnaam
Aangesloten is bij de voorgeschreven benaming 'Wonen' uit de SVBP 2012.
Bestemmingsomschrijving
Hierin komt tot uiting welke doeleinden aan de betreffende gronden zijn toegekend. Het betreft een verdere uitwerking van de bestemmingsnaam.
Bouwregels
Hierin zijn de situerings- en maatvoeringseisen opgenomen voor bouwwerken.
Nadere eisen
Via het stellen van nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders in specifieke situaties sturing geven aan ontwikkelingen.
Afwijken van de bouwregels
Onder dit kopje worden mogelijkheden geboden voor kleine afwijkingen in maatvoering en situering.
Specifieke gebruiksregels
Deze regeling geeft een nadere invulling aan de gebruiksmogelijkheden.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder dit kopje zijn regels opgenomen onder welke voorwaarden van verboden gebruik kan worden afgeweken.
Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd.
Allereerst op de verbeelding nagaan welke bestemming(en) en aanduiding(en) voor de gronden zijn opgenomen. Voor het onderhavige bestemmingsplan is dat uitsluitend de bestemming 'Wonen'. Daarna in de regels kijken naar de bepalingen van het/de artikel(en) met de bestemming(en) die voor de gronden geldt/gelden.
Past het aangevraagde of geconstateerde binnen de bestemmingsomschrijving en de nadere detaillering hiervan (hierbij ook kijken naar de bepaling inzake strijdig gebruik)?
Is het antwoord nee, dan kan het in ieder geval niet zonder meer volgens het bestemmingsplan. Eventueel (indien wenselijk) kan worden nagegaan of de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden soelaas bieden.
Is het antwoord ja, dan moet vervolgens bij de bouwregels worden bekeken welke nadere situerings- en maatvoeringsregels van toepassing zijn. Is de functie niet op de betreffende plaats toegestaan of klopt de maatvoering niet, dan kan ook in dit geval eventueel (indien wenselijk) gebruik worden gemaakt van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Tenslotte moet worden gekeken of voor de activiteit geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijn de, of van werkzaamheden vereist is.
Artikel 1. Begrippen
In artikel 1 is een aantal begrippen nader uitgelegd. Door het opnemen van definities wordt geprobeerd voldoende inzicht te geven in de betekenis van de gebruikte term. Het doel is het scheppen van duidelijkheid en eenduidigheid. De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan.
Artikel 2. Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is het doel het trachten weg te nemen van onduidelijkheden. De termen zijn in alfabetische volgorde opgenomen.
Artikel 3 Wonen
Binnen deze bestemming zijn de gronden opgenomen waar een vrijstaande woning mag worden gerealiseerd. Er mogen daarnaast aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken ( geen gebouwen zijnde) worden opgericht volgens de in het plan aangegeven bouwregels. Via een afwijkingsbevoegdheid mag in bepaalde gevallen afgeweken worden van de bouwregels. In de specifieke gebruiksregels is een regeling opgenomen voor de rechtstreekse toegestane uitoefening van aan huis verbonden beroep in de woning. Via een afwijking kan kleinschalige bedrijvigheid toegestaan worden. Ook is in de afwijkingsregeling mantelzorg toegestaan, mits voldaan wordt aan de bepaalde voorwaarden.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of een mededeling op een meldingplichtig bouwwerk is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen of het doen van een mededeling mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een bouwvergunning/ omgevingsvergunning voor het bouwen onder een vorige bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Artikel 5 Overige regels: Werking wettelijke regelingen
Voor zover het gaat om wet- en regelgeving wordt in de begripsbepalingen aangegeven dat het handelt om de regeling zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan.
Artikel 6 Overgangsrecht
In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan en mits niet strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan met de daaronder begrepen overgangsbepaling. De regeling is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het strijdig gebruik mag worden gecontinueerd. Hierop zijn echter twee uitzonderingen gemaakt.
Gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden gecontinueerd. Hetzelfde geldt voor gebruik dat voor een periode van langer dan een jaar is onderbroken; dan mag het niet meer worden gecontinueerd.
In dit artikel is voorts bepaald dat de bestaande bouwwerken en vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze van de overige bepalingen af. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel opnieuw op te bouwen. Evenmin is het geoorloofd om een bouwwerk geleidelijk aan geheel te vernieuwen. In geval een bouwwerk door een calamiteit geheel verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Deze bouwwerken mogen voorts, via afwijking, eenmalig met maximaal 10% worden uitgebreid.
Artikel 7 Slotregel
In dit artikel is de benaming van het plan opgenomen.
Conform artikel 1.3.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best kennis gegeven overeenkomstig artikel 3:12 Awb (Algemene wet bestuursrecht) dat het voornemens is onderhavig bestemmingsplan voor te bereiden.
Aangezien het plangebied is gelegen binnen de aanduiding "bestaand stedelijk gebied" (Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012) en de woning past binnen de regionale afspraken, heeft de gemeente in overleg met de provincie besloten om het vooroverleg over te slaan.
Tevens heeft de gemeente overleg gehad met het waterschap De Dommel en besloten om het vooroverleg over te slaan, omdat het verhard oppervlak minder dan 250 m2 bedraagt.
Het ontwerp bestemmingsplan Hoek Hokkelstraat-Liempdseweg heeft ingevolge artikel 3.8 Wro (Wet ruimtelijke ordening) in de periode van 25 september 2013 tot en met 5 november 2013 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid (schriftelijke) zienswijzen in te dienen tot en met 5 november 2013. Er zijn geen zienswijzen ingediend.