direct naar inhoud van Regels
Plan: Steegsche Velden - Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Steegsche Velden - Noord met identificatienummer NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VG01 van de gemeente Best;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;

1.8 achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw/woningblok, zonder aan- en uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen, alsmede het verlengde daarvan;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.10 ander gebouw:

een aanbouw, uitbouw of een bijgebouw;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bestaande situatie:
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen/plafonds is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering/kaplaag;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als gebouw;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Een webwinkel, zonder toonbankfunctie wordt niet als detailhandel aangemerkt;

1.24 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gebouw van openbaar nut:

gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en dergelijke;

1.27 gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit zich, in één hoofdgebouw, boven en/of naast elkaar bevindende zelfstandige woningen;

1.28 grondgebonden woning:

een woning die direct grenst aan en toegankelijk is vanaf de weg;

1.29 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.31 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 10° en ten hoogste 75°;

1.32 kelder:

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk;

1.33 landschapselementen:

punt-, lijn- en vlakelementen die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving;

1.34 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.35 ondergeschikte functie:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

1.36 oorspronkelijk hoofdgebouw/woningblok:

het hoofdgebouw/woningblok zoals dat ten tijde van de afronding vna de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw/woningblok verleende vergunning, is gebouwd;

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.38 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.39 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
1.40 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.41 verbeelding:

de verbeelding met bijbehorende legenda, analoog bestaande uit een blad, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden zijn aangeven;

1.42 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen;

1.43 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.44 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de voorgevel van het hoofdgebouw, zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, alsmede het verlengde daarvan;

1.45 water- en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen; alsmede onderhoudstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud en andere voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit, waarbij gedacht kan worden aan duikers, stuwen infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etcetera;

1.46 webwinkel:

een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, verkoop en levering van goederen ter plaatse, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd;

1.47 wolfseind:

het afgeschuinde deel aan de korte kant van een schilddak;

1.48 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, met dien verstande dat:

  • a. onder een aaneengebouwde woning wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd; ook de "eindwoningen" van een blok van aaneengebouwde woningen wordt als een "aaneengebouwde woning" aangemerkt;
  • b. onder een twee-aaneengebouwde woning wordt verstaan een woning die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  • c. onder een geschakelde woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van één aangebouwd ander gebouw geschakeld is ("één-aan-één-koppeling") met het hoofdgebouw op het aangrenzende bouwperceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelgrens of in de bouwgrens is gebouwd; ook woningen die dezelfde uiterlijke basiskenmerken hebben van een reeks geschakelde woningen en die onderdeel zijn van deze reeks, worden als geschakelde woning aangemerkt;
    afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VG01_0001.png"
  • d. onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
1.49 zadeldak:

dak met twee gelijkhellende dakschilden die aan de bovenzijde van de nok samenkomen;

1.50 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;

1.51 zijgevel:

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.7 meten:

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;
  • b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
  • c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische betekenis;
  • d. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal', tevens voor een geluidwal;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', tevens voor waterberging;
  • h. landschapskunst;
  • i. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  • a. kleinschalige bouwwerken voor het bosbeheer met een oppervlakte van minder dan 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  • b. een geluidwal inclusief topscherm met een bouwhoogte van minimaal en maximaal 8 meter, waarbij de bouwhoogte van het topscherm minimaal en maximaal 2 meter bedraagt;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming met een bouwhoogte van 2 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken als verkooppunt voor brandstoffen.
  • b. Binnen deze bestemming dient te worden voorzien in een waterbergende capaciteit van ten minste 998 m3.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Bos' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • b. het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • c. het graven en dempen van poelen, sloten en greppels;
  • d. het vellen van bos en/of het verwijderen van houtopstanden.
3.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op de aanleg en instandhouding van de geluidwal ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal';
  • d. betrekking hebben op de aanleg en instandhouding van de waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging'.
3.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt verleend indien is gebleken dat de in artikel 3.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden genoemd in artikel 3.1 onder a, b en c.

Artikel 4 Groen - Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. fiets- en wandelpaden;
  • c. parkeren;
  • d. kunstuitingen;
  • e. water;
  • f. waterberging;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. gebouwen van openbaar nut;
  • i. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming toegestaan, met dien verstande dat niet mag worden gebouwd ter plaatse van de watergang alsmede binnen een afstand van 4 meter aan één zijde van deze watergang, gemeten vanuit de insteek van de watergang.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de bebouwde oppervlakte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag per gebouw niet meer bedragen dan 20 m²; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bebouwde oppervlakte van maximaal 4 m².
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

bouwwerk geen gebouw zijnde   bouwhoogte maximaal  
bewegwijzeringen   8 m  
licht- en andere masten   8 m  
antenne-installaties   8 m  
kunstuitingen   6 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   4 m  
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2 aanhef sub 2 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Groen - Water', met inachtneming van de volgende regels:

  • a. voldaan wordt aan de overige eisen zoals vermeld in artikel 4.2.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;
  • b. verkeerstunnels;
  • c. groen;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. gebouwen van openbaar nut;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. parkeren;
  • i. overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de bebouwde oppervlakte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag per gebouw niet meer bedragen dan 20 m²; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bebouwde oppervlakte van maximaal 4 m².
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

bouwwerk geen gebouw zijnde   bouwhoogte maximaal  
bewegwijzeringen   8 m  
licht- en andere masten   12 m  
antenne-installaties   8 m  
kunstuitingen   6 m  
geluidwerende voorzieningen   10 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   4 m  
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 voor:

  • a. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m;
  • b. het bouwen van bewegwijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;

één en ander met inachtneming van de volgende regels:

  • tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met ontsluiting van percelen;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
5.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor wegen geldt dat deze uit niet meer dan 2 rijstroken mogen bestaan, waarbij de breedte per rijstrook niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
  • b. Verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

 

Artikel 6 Verkeer - Verblijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;
  • b. pleinen;
  • c. groen;
  • d. parkeren;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. gebouwen van openbaar nut;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

6.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de bebouwde oppervlakte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag per gebouw niet meer bedragen dan 20 m²; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bebouwde oppervlakte van maximaal 4 m².
6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

bouwwerk geen gebouw zijnde   bouwhoogte maximaal  
bewegwijzeringen   8 m  
licht- en andere masten   8 m  
antenne-installaties   8 m  
kunstuitingen   6 m  
geluidwerende voorzieningen   10 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   4 m  
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 voor:

  • a. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m;
  • b. het bouwen van bewegwijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;

één en ander met inachtneming van de volgende regels:

  • tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met ontsluiting van percelen;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor wegen geldt dat deze uit niet meer dan 2 rijstroken mogen bestaan, waarbij de breedte per rijstrook niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
  • b. Verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;

 

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen, erven en parkeren;
  • c. paden;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor een parkeerterrein.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. voor het bouwen van hoofdgebouwen moet aan de volgende eisen worden voldaan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VG01_0002.png"

Een en ander met dien verstande dat ten minste 12% van de woningen moeten voldoen aan de categorie sociale woningbouw.

  • b. een hoofdgebouw/woningblok mag uitsluitend in of achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd, behoudens het bepaalde onder c van dit lid;
  • c. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, portiek, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 6 m²;
    • 2. de afstand tot de aan de weg gelegen perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, behoudens voor balkons waarvan de bouwhoogte, gemeten vanaf de onderkant van de balkonvloer, niet meer dan 1,5 meter mag bedragen;
    • 4. de afmetingen van een luifel boven de toegang van een woning mag ten hoogste 1,5 m x 1 m bedragen;
  • d. De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 15 meter bij vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 12 meter bij de overige hoofdgebouwen;
  • e. de onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen/woningblokken binnen dezelfde strook bedraagt 0 m of ten minste 3 m;
  • f. indien niet in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1 m;
  • g. de goothoogte van hoofdgebouwen/woningblokken bedraagt ten hoogste 6,5 m, met dien verstande dat:
    • 1. elk hoofdgebouw/woningblok één goothoogte mag hebben;
    • 2. een hoofgebouw/woningblok een andere goot- en nokhooge dient te hebben als het naastgelegen hoofdgebouw/woningblok binnen dezelfde strook; deze laatste bepaling geldt niet voor hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'sw-1';
  • h. hoofdgebouwen/woningblokken dienen met de voorgevel naar de weg gekeerd te zijn;
  • i. hoofdgebouwen/woningblokken dienen te worden afgedekt met een zadeldak; wolfseinden zijn niet toegestaan;
  • j. De nok van het dak van hoofdgebouwen/woningblokken heeft niet meer dan één richting;
  • k. de dakhelling van hoofdgebouwen/woningblokken bedraagt niet minder dan 40° en niet meer dan 60°;
  • l. kelders zijn, voor zover geheel onder het maaiveld gesitueerd, overal toegestaan waar hoofdgebouwen zijn toegestaan.
7.2.2 Aan-/uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-/uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan-/uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 6 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden;
  • b. de gronden buiten het bouwvlak, die zijn gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw, mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan-/uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag:
    • 1. op bouwpercelen tot 300 m², niet meer bedragen dan 70 m²;
    • 2. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 300 m² mag in afwijking van de onder 1 genoemde oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 250m² mag bedragen;
  • d. de oppervlakte per bijgebouw mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  • e. per woning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijgebouwen gebouwd worden;
  • f. de goothoogte van een aan-/uitbouw mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
    • 1. die lager is dan 6 m niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. die hoger is dan of gelijk is aan 6 m niet meer dan 4 m bedragen;
  • g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • h. de bouwhoogte van een aan-/uitbouw mag bij hoofdgebouwen met een goothoogte:
    • 1. die lager is dan 6 m niet meer dan 5 m bedragen;
    • 2. die hoger is dan of gelijk is aan 6 m niet meer dan 7,5 m bedragen;

met dien verstande dat de bouwhoogte van een aanbouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  • i. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.
7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. carports en overkappingen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    • 1. de carports en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 3. de oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen;
    • 4. de gronden die zijn gelegen achter de achtergevelrooilijn, mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • d. ten behoeve van de bouw van een openluchtzwembad mag het in lid 7.2.2 onder c genoemde bebouwingspercentage worden verhoogd tot maximaal 75%, met dien verstande dat de oppervlakte van het openluchtzwembad niet meer dan 100 m² mag bedragen.
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen.
7.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. externe veiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. het na te streven stedenbouwkundig beeld zoals neergelegd in het in bijlage 19 bij de toelichting opgenomen beeldregieplan.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen perceel niet onevenredig wordt geschaad;
    • 2. geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van de gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning van te wijken van de bouwregels in lid 7.2.3 voor:

  • a. het bouwen van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 2 m vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan;
  • b. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m;
  • c. het bouwen van bewegwijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;

één en ander met inachtneming van de volgende regels:

  • tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met ontsluiting van percelen;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Voorwaardelijke verplichting geluidafscherming

De in deze bestemming bedoelde woningen mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat de in artikel 3 (Bos) bedoelde geluidwal is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden. De hoogte van deze geluidwal (eventueel inclusief topscherm) mag niet minder dan 8 meter bedragen.

7.5.2 Parkeren
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren 1' mogen niet minder dan 20 openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gehouden;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren 2' mogen niet minder dan 18 openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gehouden.
7.5.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt gerekend:

  • a. detailhandel;
  • b. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
  • c. het gebruik van de kaplaag voor geluidgevoelige (verblijfs)ruimten, voor zover deze kaplaag is gesitueerd bovenop twee bouwlagen. Dit verbod is niet van toepassing indien het dakvlak waarbinnen de kaplaag zich bevindt als dove gevel in de zin van de Wet geluidhinder is/wordt uitgevoerd dan wel indien het een bestaande woning betreft.
7.5.4 Toegestaan gebruik
  • a. Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep uitsluitend toegestaan in het hoofdgebouw/woning, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
    • 2. het bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de buurt of wijk;
    • 3. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van een beperkte verkoop in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij de woning;
    • 5. geen oneveredige verstoring van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur mag plaatsvinden.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.5.3 onder b voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte binnen de ingevolge dit artikel voorgeschreven maatvoering inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximaal oppervlakte van 80 m²;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 7.5.3 onder c teneinde de kaplaag, voor zover deze kaplaag is gesitueerd bovenop twee bouwlagen, voor geluidgevoelige (verblijfs)ruimten aan te wenden, mits uit akoestisch onderzoek blijkt dat dat de geluidbelasting vanwege weglawaai op het dakvlak niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 7.5.4 voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep in de bijgebouwen en/of aan-huis-gebonden bedrijf in de woning of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
    • 2. het bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de buurt of wijk;
    • 3. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van een beperkte verkoop in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij de woning;
    • 5. geen oneveredige verstoring van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur mag plaatsvinden;
    • 6. maximaal 40 % van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m².

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Binnen het gebied met 'Waarde - Archeologie 5' mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft:

  • a. met een oppervlakte van maximaal 2.500 m2, of;
  • b. met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van minder dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, of;
  • c. dat betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, dan wel niet meer dan 2,5 m uit de bestaande fundering wordt gebouwd.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden voorkomende bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouwplan) monumenten in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.4.2 Bouwverbod

Indien uit het (archeologisch) onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 8.4.1 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

8.4.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een afwijking van de bouwregels als bedoeld in lid 8.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door afwijking van de bouwregels geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verbod

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;

indien de oppervlakte van het werk of de werkzaamheden groter is dan 2.500 m2.

8.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bouwwerk worden uitgevoerd.
8.5.3 Toelaatbaarheid
  • a. de in lid 8.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, en
  • b. vooraf door de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, waarbij:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of;
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  • c. voor zover de in lid 8.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouwplan) monumenten in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.5.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 8.5.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Parkeren
10.1.1 Parkeernormen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2022', wordt gerealiseerd.

10.1.2 Afwijken parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.

10.1.3 Wijzigen parkeernormen

Als de in artikel 10.1.1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - weg
11.1.1 Verbod

Het is niet toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' (50 m-lijn) op te richten.

11.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.1 onder a teneinde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' (50 m-lijn) op te richten mits de belangen vanuit de weg niet in het gedragen komen; hiertoe wordt de wegbeheerder gehoord.

11.2 Geluidzone - weg

Ter plaatse van de aanduiding ‘Geluidzone - weg’ mag uitsluitend worden gebouwd indien de voorwaarden die gesteld zijn in het Besluit hogere waarde (zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels) in acht worden genomen, inclusief het bouwen van dove gevels en/of geveldelen en/of tuinmuur.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen -tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken- bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.

12.1.1 Afwegingskader

Een in 12.1 genoemde afwijking wordt slechts verleend met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • d. de verkeersveiligheid mag niet in gedrang komen;
  • e. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijden bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot. Een en ander met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige landschapselementen;
  • c. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • d. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • e. de verkeersveiligheid mag niet in gedrang komen;
  • f. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
13.2 Wijzigingsbevoegdheid naar bestemming 'Verkeer - Verblijf'

Burgemeester en wet-houders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied', te wijzigen in de bestemming 'Verkeer-Verblijf' indien de ontsluiting van het woongebied uit oogpunt van verkeersveiligheid en leefbaarheid niet meer toereikend is, en met dien verstande dat:

  • a. de verkeersverbinding uitsluitend bestemd is voor de ontsluiting van het plangebied Steegsche Velden;
  • b. het een verkeersverbinding betreft van niet meer dan 1 rijstrook per richting voor het wegverkeer;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het woon en leefklimaat van omwonenden niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 15.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 met maximaal 10%.

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Steegsche Velden - Noord.

Bijlage bij de regels