Plan: | Dijkstraten, appartementencomplex Gaaibank |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0753.bpGaaibank-VG01 |
De gemeente Best is voornemens om het geplande appartementencomplex langs de Gaaibank van situering te wijzigen. Deze wijziging is noodzakelijk om vorm te geven aan de gewenste stedenbouwkundige invulling van het gebied Dijkstraten. Door deze aanduiding te wijzigen ontstaat een logischere stedenbouwkundige invulling die beter aansluit bij de reeds gebouwde woningen in de directe omgeving.
De gewenste wijziging is niet mogelijk op basis van het op 26 september 2011 vastgestelde bestemmingsplan Dijkstraten 2011. Het doel van het onderhavige bestemmingsplan is een passend juridische-planologisch kader te scheppen op basis waarvan het appartementencomplex met de gewenste ligging kan worden gerealiseerd.
Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van de kern Best in de nieuwbouwwijk Dijkstraten. Het plangebied wordt begrensd door reeds ontwikkelde en in ontwikkeling zijnde woningen. Ten zuiden ligt een braakliggende stuk bedrijfsgrond. De ligging is weergegeven op onderstaande figuur.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in wijk Dijkstraten (bron: Streetsmart 2020)
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is 'Dijkstraten 2011', zoals vastgesteld op 26 september 2011 door de gemeenteraad van Best. Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Woongebied – 5'. Op een gedeelte van het plangebied is de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn ook gestapelde woningen toegestaan. Daarnaast geldt de algemene gebiedsaanduiding 'gezamenlijke woongebieden'. In de regels van het bestemmingsplan is hiermee het minimum en maximum aantal woningen vastgelegd.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Dijkstraten 2011' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De leeswijzer is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van de planontwikkeling en hoe de vertaalslag naar het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. In hoofdstuk 3 komt het geldende beleidskader aan bod. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten aan de orde, waarna het geheel in hoofdstuk 5 wordt vertaald in een juridische planopzet. In hoofdstuk 6 komt tot slot de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod.
In dit hoofdstuk is in een korte toelichting ingegaan op de ruimtelijke- en functionele kenmerken van het huidige- en het toekomstige plangebied.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit onbebouwde en braakliggende gronden die deel uitmaken van het woongebied van Dijkstraten. Het plangebied is gelegen op de hoek van de Gaaibank en Dissel.
Het gebied grenst aan reeds gebouwde of in ontwikkeling zijnde nieuwbouwwoningen. Ten zuiden van het plangebied ligt een bedrijfsbestemming. Houthandel H. van den Boomen BV is op deze locatie gevestigd. Op deze locatie is handel in en bewerking van hout met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Dit terrein is begroeid met bosschages.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Streetsmart 2020)
In de toekomstige situatie dient binnen het plangebied de bouw van een appartementencomplex mogelijk te zijn. Hiervoor is in het huidige bestemmingsplan (Dijkstraten 2011) de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. In de tussentijd zijn er gewijzigde inzichten ontstaan over de gewenste ligging van het appartementencomplex. De nieuwe gewenste ligging ligt evenwijdig aan de ten noorden gelegen Gaaibank, waarbij het parkeren aan de achterzijde van het perceel wordt opgelost.
Ter hoogte van de aanduiding 'gestapeld' mag het bebouwingspercentage niet meer dan 100% bedragen. De goot- en bouwhoogte van het te realiseren gestapelde bouwwerk mag niet meer bedragen dan 12 meter.
In het beeldregieplan (Dorpscode Dijkstraten, februari 2011) dat is opgesteld, wordt beschreven wat de kenmerken zijn van de bebouwing in Best. De dorpscode is opgenomen in Bijlage 4 van onderhavige toelichting. Voor de appartementen die met dit wijzigingsplan gerealiseerd worden, is met name hoofdstuk 4, paragraaf 4.3 'Appartementen' uit de ‘Dorpscode Dijkstraten’ van toepassing. Hierbij gelden de beeldkwaliteitsregels van ‘appartementen’. De Dorpscode is een geschikt instrument om de uitstraling, sfeer en wijze van de inrichting van het (on)bebouwde vast te leggen. Het is een integraal document om de ruimtelijke verschijningsvorm en kwaliteit in de looptijd van het project en in de jaren daarna te waarborgen. De Dorpscode doet uitspraken over de architectonische verschijningsvorm van gebouwen, de inrichting van de openbare ruimte en stedenbouwkundige opzet van het plan. Deze code is dus een aanvulling op het wijzigingsplan, waarin uitsluitend stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgelegd kunnen worden. Toekomstige bouwplannen dienen zowel aan het wijzigingsplan als aan de Dorpscode te worden getoetst. De Dorpscode voor de ontwikkeling van Dijkstraten is als onderdeel van de welstandsnota vastgesteld en is hiermee een formeel toetsingskader.
Verschillende overheden hebben beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid dat relevant is voor het onderhavige bestemmingsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de eerste rijksbrede visie op de fysieke leefomgeving. In de visie komt naar voren dat Nederland voor grote uitdagingen staat die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. Duurzame ontwikkeling is, net als in de Omgevingswet, een belangrijk uitgangspunt in de NOVI. De NOVI brengt de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Het Rijk wil richting geven en sturen op de nationale belangen en heeft daarvoor vier prioriteiten geformuleerd:
Klimaatadaptatie dient onderdeel te zijn van ruimtelijke ingrepen en investeringen die vanwege andere ontwikkelingen en grote transities gedaan moeten worden. Compacte verstedelijking in combinatie met voorbereiding op de gevolgen van klimaatverandering, vragen om een doordachte en afgewogen invulling van het openbare en private ruimtegebruik. Voor nieuwe ruimtelijke plannen, zoals woningbouw, dient een afgewogen locatiekeuze dient te worden gemaakt.
Relevantie initiatief
Onderhavig bestemmingsplan heeft geen doorwerking op nationale belangen, vanwege de kleine schaal van de voorgenomen wijziging. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met de belangen vanuit de Nationale Omgevingsvisie.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden
Sinds 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd in werking getreden. De traditionele drie opeenvolgende treden van 'de ladder' zijn hierbij komen te vervallen. De belangrijkste wijzigingen van de voorgaande regeling betreffen:
Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien vereist.
Relevantie initiatief
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een gewijzigde ligging van de aanduiding 'gestapeld'. Er worden geen extra woningen toegestaan. Ingevolge jurisprudentie is er vanaf de ontwikkeling van 12 woningen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1. van het Bro. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
Conclusie rijksbeleid
Gezien de kleinschalige aard van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen beperkingen vanuit de Omgevingsvisie. Tevens zijn er geen belemmeringen vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking, aangezien er geen extra woningen worden toegestaan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
Op 14 december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld door de Provinciale Staten. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien. En stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie. De provincie Noord-Brabant heeft ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie kwam in de afgelopen jaren, in samenwerking met een groot aantal partijen en inwoners, tot stand.
Brabantse energietransitie
De doelstelling voor de energietransitie is tweeledig: het verminderen van energieverbruik en de verduurzaming van energie om in 2050 energieneutraal te zijn. Voor 2030 is de doelstelling om de reductie van broeikasgassen met ten minste 50 procent te verminderen ten opzichte van de uitstoot in 1990. Daarnaast dient 50 procent van de energie duurzaam opgewekt te worden. De provincie kiest voor een richting gevende en stimulerende rol. De hoofdrol voor de realisering wordt ingevuld door gemeenten en initiatiefnemers. De provincie blijft intensief in gesprek met de regio's om tot een gezamenlijk beeld van de kansen en koers voor een regio te komen en de opgave te realiseren.
Klimaatproof Brabant
Als gevolg van klimaatverandering ontstaan meer extremen in temperatuur en neerslag. Dit heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De doelstelling is om in 2050 klimaatbestendig te zijn met een waterrobuuste inrichting. Dit wil zeggen dat de risico' s vanwege deze weerextremen in 2050 aanvaardbaar, draagbaar en beheersbaar zijn. In 2030 dienen de eerste grote klimaatbestendige en waterrobuuste gebiedsopgaven gerealiseerd te zijn. De provincie stelt samen met andere partijen (gemeenten, waterschappen, bedrijven en maatschappelijke organisaties) een strategie op om het water beheer op te vangen. Grondeigenaren zoals agrariërs en natuurterreinbeheerders spelen een belangrijke rol bij deze strategie.
Slimme netwerkstad
De provincie Noord-Brabant heeft als doelstelling voor 2030 om met Brabantse partijen samen te werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Binnen het netwerk Brabant vragen oplossingen voor een verschillende benadering. Enerzijds het ondersteunen en versterken van het centrale stedelijke netwerk en anderzijds zorgdragen voor de vitaliteit van krimpgebieden en het aanhaken op get centrale stedelijke netwerk. Daarnaast is het van belang rust, ruimte, cultuurhistorie en natuur binnen laag-dynamische gebieden te koesteren. De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de integrale verstedelijkingsopgave is een samenspel tussen gemeenten, marktpartijen, burgers en de provincie. De provincie wil een actieve rol spelen bij de verstedelijkingsopgave door onder andere regionale afspraken, zoals over zorgvuldig ruimtegebruik en prognoses woningbehoefte, te bevorderen en het mogelijk maken van participatie in gebiedsgerichte stedelijke opgaven.
Concurrerende, duurzame economie
De provincie Noord-Brabant wil een top kennis- en innovatieregio blijven. Om dit te blijven zal een omslag gemaakt moeten worden naar een verregaande circulaire economie waarin digitalisering steeds belangrijkers wordt. De transitie is op de eerste plaats een opgave voor de sector en hangt af van gezamenlijke acties met partijen. Om deze transitie te ondersteunen zet de provincie ook haar regulerende bevoegdheden in. Regels moeten geen belemmering vormen voor innovaties en de duurzame, concurrerende en circulaire economie.
Relevantie plangebied
De pijlers van de Brabantse Omgevingsvisie stroken met de voorgenomen wijziging, aangezien met de gewijzigde ligging van de aanduiding gestapeld het appartementencomplex beter in te passen is in de omgeving. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde wijziging.
Op 6 november 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant in werking getreden. De omgevingsverordening bevat regelgeving die anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening is het projectgebied in de omgevingsverordening net zo aangeduid als in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Relevantie plangebied
In de volgende afbeelding is de themakaart stedelijke ontwikkeling van de interim omgevingsverordening opgenomen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt binnen het stedelijk gebied. Het stedelijk gebied is onderverdeeld in het stedelijk concentratiegebied en de kernen in het landelijk gebied. Het plangebied is aangewezen als een stedelijk concentratiegebied.
Figuur 3.1 Uitsnede van de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' (bron: Interim omgevingsverordening Noord-Brabant)
Duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42)
De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie tot de top van Europese kennis- en innovatie regio's te blijven behoren. Een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat is hiervoor een essentiële voorwaarde. De provincie Noord-Brabant streeft naar duurzame verstedelijking.
Het uitgangspunt voor een duurzame stedelijke ontwikkeling is eerst de mogelijkheid in het stedelijk gebied benutten of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Bij duurzame stedelijke ontwikkeling vormt zorgvuldig ruimtegebruik het uitgangspunt. Tevens dient de stedelijke ontwikkeling te passen binnen de regionale afspraken.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat de ruimte binnen Stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Hierbij past ook dat er wordt gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed, zoals industriële complexen, kloosters, verzorgingshuizen et cetera.
Het bestemmingsplan maakt de gewijzigde ligging van de aanduiding 'gestapeld' mogelijk. In paragraaf 3.2 is aangetoond dat het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.4 is aangetoond dat het initiatief voldoet aan de woningbouwopgave van de gemeente Best. Voor het perceel zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals passend binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving, vastgelegd. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied beschermd. Tevens dient er rekening gehouden te worden met een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. De aanwezige omgevingskwaliteiten van het plangebied komen in hoofdstuk 5 aan bod. Negatieve effecten op de omgevingskwaliteiten zijn niet te verwachten.
Regionaal overleg
Omdat de stedelijke ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit. Voorliggend initiatief gaat in op het realiseren van een gewijzigde ligging voor de aanduiding 'gestapeld'. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is geen sprake. Het initiatief behoeft daarom niet besproken te worden in het regionaal overleg.
Conclusie provinciaal beleid
Het voorliggend initiatief stuit niet op belemmeringen vanuit het provinciaal beleid van de Provincie Noord-Brabant.
Op 31 januari 2022 heeft de gemeenteraad van Best de Omgevingsvisie Best 2040 (gewijzigd) vastgesteld. De Omgevingsvisie bestaat uit drie kernopgaven. Die zijn samengesteld uit een gezamenlijke toekomstbeeld van Best in 2040 en de trends en ontwikkelingen die spelen. Elke kernopgave gaat in op de uitdagingen die de komende jaren worden verwacht. Eén van de kernopgaven is ruimte voor comfortabel wonen.
Kernopgave: ruimte voor comfortabel wonen
Best is met zijn ruime, groene woonomgeving, dorpse karakter en gunstige ligging een aantrekkelijke gemeente om te wonen. De vraag naar woningen is groot, zowel onder Bestenaren als woningzoekenden uit de regio. Vooral starters, lage- en middeninkomens en ouderen vinden moeilijk een passende, betaalbare woning. Het aantal 65-plussers en kleine huishoudens neemt de komende jaren toe en dat vraagt om veel meer kleine woningen dan Best nu telt. Woningen die moeten passen bij Best en de kwaliteiten van het dorp zoals (regionale) bereikbaarheid versterken.
Niet alleen zijn meer en andersoortige woningen nodig, ook aanpassingen aan het veranderende klimaat (meer hitte, droogte en heftige neerslag), verduurzaming van woningen en het veiliger en gezonder maken van de leefomgeving spelen een belangrijke rol.
Figuur 4.1 Ruimte voor comfortabel wonen (Bron Omgevingsvisie Best 2040)
Enkele ambities voor 2040:
Relevantie plangebied
Het onderhavige bestemmingsplan past binnen de kernopgaven van de Omgevingsvisie van de gemeente Best. Door de gewijzigde ligging van de aanduiding 'gestapeld' wordt het appartementencomplex beter ingepast in de stedenbouwkundige opzet van het gebied Dijkstraten.
De Woonvisie van de gemeente Best 'Wonen met visie' is op 6 maart 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Woonvisie zijn keuzes op het vlak van volkshuisvesting gemaakt. De Woonvisie gaat specifiek in op een aantal aandachtspunten, namelijk:
De gemeente Best zet nadrukkelijk in op kwalitatieve toevoeging van woningen. De ruimtelijke koers van Best biedt de mogelijkheid voor kwalitatieve toevoeging in bestaand gebied door herstructurering of transformatie, maar laat ook ruimte voor verdunning en toevoegen van groen of parkeren. Beide kwaliteiten van Best (het stedelijk voorzieningenniveau en de dorpse woonwijken) kunnen nog versterkt worden.
De gemeentelijke woningbouwopgave bestaat tussen 2020 en 2040 uit het realiseren van 4100 extra woningen. Deze uitbreiding vindt vooral plaats in Steegsche Velden, Dijkstraten, Aarlesche Erven en door particuliere initiatieven (vaak inbreidingslocaties).
Conclusie gemeentelijk beleid
Het voorliggend initiatief stuit niet op belemmeringen vanuit het gemeentelijk beleid van Best.
Het afsprakenkader geeft aan hoe de negen SGE gemeenten omgaan met de afstemming van woning- bouwplannen. Het biedt kwantitatieve en kwalitatieve kaders voor de komende jaren. Onze gezamenlijke opgave is om veel en snel nieuwe woningen te bouwen en deze groei in goede banen te leiden vanuit een scherp kwaliteitsbesef.
Voor alle gemeenten die deel uitmaken van het Stedelijk Gebied Eindhoven geldt dat alle nieuwe woningbouwontwikkelingen dienen te worden ontwikkeld aan de hand van 7 Brainport Principes.
De basis voor deze principes is vastgelegd in het regionale Afsprakenkader Wonen – Stedelijk Gebied Eindhoven (oktober 2017). In 2019 is dit uitgewerkt in een regionale Visie op Wonen.
De Brainport Principes zijn:
Voor alle ontwikkelingen waarbij 75 woningen of meer mogelijk worden gemaakt, wordt getoetst aan de 7 Brainport Principes. Voor deze plannen worden de ambities gevisualiseerd met behulp van de ambitieroos. Dat is bij deze ontwikkeling niet het geval.
Conclusie
Het plan is daarmee niet in strijd met de Brainport principes.
De gemeente Best pakt haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op het gebied van duurzaamheid door een ambitieus doel te stellen: een energieneutraal en afvalloos Best in 2030. Samen met de Metropoolregio Eindhoven streeft Best ernaar om als eerste regio in Nederland energieneutraal te zijn. Dit betekent onder meer dat alle benodigde energie – na energiebesparing – wordt opgewekt uit duurzame, ook wel hernieuwbare bronnen. Daarmee wordt het gebruik van fossiele brandstoffen (aardgas, aardolie, kolen) teruggedrongen. Verder bepaalt de materiaalkeuze in de bouw de mogelijkheid tot circulariteit.
Conclusie
Het bouwplan dat via voorliggend bestemmingsplan tot stand kan worden gebracht voldoet aan diverse eisen die gesteld zijn in het kader van het bereiken van voornoemd doel. Zo worden de woningen gasloos uitgevoerd en wordt voldaan aan voorwaarden voor een duurzame waterhuishouding. Daarmee wordt bijgedragen aan het beperken van hittestress, wordt ruimte geboden voor flora en fauna en wordt een klimaatadaptieve omgeving gecreëerd. Tevens wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke en duurzame bouwmaterialen.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het NWP beschrijf de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Nederland heef te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van het NWP:
• Een veilige en klimaatbestendige delta.
• Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
• Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
Provinciaal beleid
Regionaal Water en Bodem programma (RWP) 2022-2027 van de provincie Noord Brabant in werking getreden. Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen.
Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
Beleid Waterschap de Dommel
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
Bodemopbouw
De bodem bestaat uit zwak tot matig humeus, zwak tot siltig matig fijn zand. In het profiel komen op verschillende dieptes lemige lagen voor.
Grondwaterstandsverloop
Op basis van de bodemkaart en grondwaterkaart van Nederland, gegevens uit de DINO-database van TNO en veldonderzoek is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) geschat op circa 14 m + NAP.
Doorlatendheid van de bodem
Tot circa 1,0 à 1,6 m beneden maaiveld bevindt zich matig fijn zand met een gemiddelde doorlatendheid van circa 2,2 m/dag. Binnen het plangebied is tevens een leemlaag aanwezig vanaf circa 1,0 à 1,6 m beneden maaiveld met een variërende dikte van circa 0,9 m tot 2,5 m. De doorlatendheid van deze leemlaag is slecht te noemen (k-waarde 0,04 m/dag).
Riolering
Op het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig, waar deze ontwikkeling op aan dient te sluiten. Hiervoor het afvalwater en het hemelwater gescheiden aan te leveren.
Waterhuishoudkundige situatie
In het vigerende bestemmingsplan Dijkstraten 2011 is reeds ingegaan op de gevolgen van de ontwikkeling van Dijkstraten. Door middel van onderhavige bestemmingsplan worden geen extra bebouwingsmogelijkheden toegestaan. Hierbij blijft het verhard oppervlakte gelijk. Op grond van bovenstaande zijn er geen bezwaren vanuit het omgevingsaspect water voor voorliggend bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009 (hierna: de VNG-brochure).
De VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
De VNG-brochure bestaat uit verschillende regelingen. Enerzijds bevat de VNG-brochure een lijst met richtafstanden, deze systematiek gaat uit van functiescheiding. Deze richtafstanden geven een indicatie van de benodigde afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van diverse typen bedrijven. Vervolgens is in de lijst op basis van een aantal factoren een indicatie gegeven van de
afstand tussen bedrijfstypen en gevoelige objecten (zoals woningen), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand en is van toepassing op woningen in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype rustige woonwijk wordt het omgevingstype gemengd gebied onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Anderzijds bevat de VNG-brochure specifieke regelingen voor "gebieden met functiemenging". Gebieden met functiemening zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.
Voor dit bestemmingsplan wordt de benadering voor functiescheiding toegepast.
Functiescheiding rondom het plangebied
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Het plangebied grenst aan de zuidkant aan een bedrijfsbestemming, aan de andere kanten grenst het plangebied aan woningen.
Ten zuiden van het plangebied ligt een bedrijfsbestemming. Houthandel H. van den Boomen BV is op deze locatie gevestigd. Op deze locatie is handel in en bewerking van hout met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Houthandel H. van den Boomen BV is conform de VNG-brochure een bedrijf in milieucategorie 3.1.
Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor bedrijven in milieucategorie 3.1 een afstand tot gevoelige bestemmingen van 50 meter. Het bedrijfsperceel bevindt zich op enkele meters van het bouwvlak binnen het plangebied. Derhalve wordt ter plaatse van de woningen niet voldaan aan de richtafstanden. Specialistisch onderzoek is benodigd om de kwaliteit van het woon- en verblijfklimaat ter plaatsen van de beoogde woningen te bepalen.
Om te bepalen of het aspect 'Bedrijvigheid en voorzieningen' een belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling is specialistisch akoestisch onderzoek benodigd
Conform de Wet geluidhinder (verder Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van geluidgevoelige bebouwing die binnen de zone van een bron is gelegen of een nieuwe weg met bijbehorende zone wordt aangelegd. Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk worden gemaakt of de geluidsinvloed van de omliggende (spoor)wegen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wgh. Een uitzondering hierop geldt voor wegen in een 30 km-zone.
Op 18 maart 2010 heeft Arcadis een akoestisch onderzoek (spoor)weglawaai uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Dijkstraten 2011', Bijlage 2. Hierbij is de geluidsbelasting ten gevolge van het (spoor)verkeer ter plaatse van het plangebied onderzocht.
Het plangebied valt binnen de geluidzone van de Oirschotseweg en de Ringweg. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een grotere ontwikkeling zijn diverse andere wegen eveneens meegenomen in het onderzoek. Daarnaast is het plangebied gelegen in de zone langs het spoortraject 771.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting en de hoogst toelaatbare geluidbelasting binnen de geluidszone staan beschreven in artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh). De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB (artikel 82 lid 1 Wgh). Mocht niet aan deze grenswaarde kunnen worden voldaan, dan kan eventueel ontheffing worden verkregen voor een hogere waarde (artikel 83 Wgh).
Het plangebied ligt in de bebouwde kom. De hoogst toelaatbare geluidbelasting vanwege een zoneringsplichtige weg bedraagt 63 dB. Conform artikel 110g van de Wgh mag voor de Oirschotseweg en de Ringweg 5dB worden afgetrokken.
De geluidniveaus door wegverkeerlawaai ter plaatse van het plangebied zijn allen gelegen onder de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De geluidniveaus door spoorweglawaai zijn gelegen tussen de 45 dB en 50 dB. Gecumuleerd komt de geluidbelasting is het plangebied neer op 48 dB tot 53 dB. Met behulp van van de 'kwaliteitsindicatie geluid' van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) kan de kwaliteit van het woon- en verblijfklimaat beoordeeld worden, zie tabel 4.1.
Tabel 4.1: Classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving
Op 9 mei 2023 heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van de naastgelegen bedrijvigheid, Bijlage 3. Het plangebied is gelegen in de zone waar de geluidbelasting ten aanzien van de bedrijvigheid ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. De gecumuleerde geluidbelasting vanwege beide bedrijfsbestemmingen c.q. bedrijven bedraagt minder dan45 dB(A) etmaalwaarde. Gesteld kan worden dat er vanuit het aspect Geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten gelden wettelijke geurnormen. Voor een concentratiegebied geldt een maximale geurbelasting van 3 odour units per kubieke meter lucht (oue/m³) binnen de bebouwde kom en een norm van 14 oue/m³ buiten de bebouwde kom. Ten aanzien van bedrijven waar dieren worden gehouden waarvoor in de Wgv geen geuremissie is vastgesteld (paarden en rundvee) dient een vaste afstand aangehouden te worden. Voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom geldt een vaste afstand van 50 meter tot een dergelijk veehouderijbedrijf.
De gemeenteraad van de gemeente Best heeft in aanvulling op de Wgv de Verordening geurhinder en veehouderij (16 juli 2008) vastgesteld. Anders dan voorheen is het middels een geurverordening mogelijk maatwerk te leveren, niet per bedrijf of object, maar per gebied. De gemeente kan zo een balans vinden tussen de gewenste ruimte voor de veehouderijen enerzijds en de bescherming van gevoelige objecten anderzijds. De Verordening geurhinder en veehouderij kent een andere normen aan het plangebied toe. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een maximale geurbelasting van 7 oue/m³.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Gelet op de ligging van het plangebied, omgeving en afstand ten opzichte van de meest dichtbijgelegen veehouderij vormt dit aspect geen belemmering voor het plan. Op grond van bovenstaande kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Op grond van artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming kunnen natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna, door de Minister worden aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn, de zogeheten Natura 2000-gebieden. Bij de aanwijzing van een Natura 2000-gebied worden voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen voor te beschermen soorten en/of habitats vastgesteld. Conform artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming is het verboden om projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op deze instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Verder geldt dat een plan, dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, door een bestuursorgaan pas vastgesteld kan worden indien een passende beoordeling is gemaakt (artikel 2.7 lid 1 Wet natuurbescherming).
Voor alle Natura 2000-gebieden geldt verder, op basis van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming, een zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze gebieden. Dit houdt onder meer in dat men negatieve gevolgen voor deze gebieden zoveel mogelijk beperkt door het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat de Wet natuurbescherming, buiten de zorgplicht, al voldoende instrumenten bevat om schadelijke handelingen in Natura 2000-gebieden te beperken. Deze zorgplicht is daarmee primair bedoeld om de eigen verantwoordelijkheid vast te leggen, die eenieder heeft voor een zorgvuldige omgang met de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. De
meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden liggen op erg ruime afstand. Het gaat om bijvoorbeeld:
Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Daar de voorgenomen ontwikkeling de bouw van woningen betreft, is een verandering aan stikstofuitstoot gedurende de gebruiksfase op voorhand niet met zekerheid uit te sluiten. Uit een volledig stikstofonderzoek bij een vergelijkbaar aantal te realiseren woningen binnen Dijkstraten blijkt dat er bij de gebruiksfase en de aanlegfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Bovendien is de bouw van gestapelde woningen op deze locatie al rechtstreeks voorzien in het moederplan Dijkstraten; met deze bestemmingsplanherziening wordt het bouwvlak gewijzigd.
Figuur 5.1 geeft de ligging van het plangebied weer ten opzichte van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden.
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie. Op 21 maart 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsplan Archeologische Monumentenzorg 'Ondersteboven. Archeologie in Best' vastgesteld. In dit beleidsplan is het gemeentelijk beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg opgenomen.
Volgens de wettelijke verplichting dient in een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. Als onderdeel van het beleidsplan Archeologische Monumentenzorg is een archeologische beleidskaart opgenomen. Op deze kaart zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld, variërend van archeologische monumenten tot gebieden zonder archeologische verwachting.
In 2017 is het bestemmingsplan 'Parkeernomen en archeologie' door de gemeenteraad van de gemeente Best vastgesteld. Middels dit bestemmingsplan zijn uniforme regels met betrekking tot archeologie opgenomen voor de gehele gemeente Best.
Voor het plangebied is geen archeologische dubbelbestemming van toepassing. In het kader van de totale ontwikkeling van Dijkstraten is archeologisch onderzoek uitgevoerd. het plangebied is daarna archeologisch vrijgegeven.
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Voorliggend plangebied brengt geen wijzigingen aan in de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het initiatief past binnen de stedenbouwkundige opzet en er is geen sprake van de aantasting van cultuurhistorische waarden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat deze kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Uitgangspunt is dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op schone grond dienen te worden gerealiseerd.
In onderhavig bestemmingsplan vindt geen bestemmingswijziging plaats. De bestemming 'Woongebied - 5', zoals nu op het plangebied ligt, blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd. Er is dus sprake van een gelijkblijvend bodemgebruik. Uit het oogpunt van bodemkwaliteit zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen wijziging is te verwachten.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de nabijheid van het plangebied is de spoorlijn Eindhoven – Boxtel gelegen. Deze spoorlijn is in het kader van het vigerende bestemmingsplan 2011 reeds beschouwd. Onderhavig plan voorziet uitsluitend in de wijziging van de aanduiding 'gestapeld'. Er worden geen extra woningen of andere functies toegevoegd. Er is daarmee sprake van een gelijkblijvend aantal personen, waardoor er geen toename is van het groepsrisico. De bebouwing wordt daarnaast enkele meters verder van het spoor af gesitueerd.
In het vigerende bestemmingsplan is de bouw van woningen reeds toegestaan. Vanuit externe veiligheid zijn er daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen wijziging.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft drie wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Provincies bepalen voor hun grondgebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes. De wet kent twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. De Wnb richt zich op de bescherming van:
Het Natuur Netwerk Nederland is niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar wordt beschermd via het provinciaal beleid. In deze paragraaf wordt ook getoetst aan de verwachte effecten voor stikstofdioxide.
De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Beschermde soorten
Het plangebied bestaat uit een stuk omgeploegde zandgrond zonder planten of bomen. Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er geen beschermde planten of andere natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn.
Gezien de vele bouwwerkzaamheden is het voor beschermde soorten onmogelijk om naar het plangebied te migreren. Gezien de bestaande situatie is het redelijkerwijs uit te sluiten dat beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
De dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en ligt op een afstand van circa 8,7 kilometer tot het plangebied. Gesteld kan worden dat gelet op de afstand en omvang van het initiatief er geen sprake is van negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden. Gelet op de beperkte omvang en afstand kan ook voor stikstof gesteld worden dat er geen negatieve effecten ontstaan
Natuur Netwerk Brabant
Het plangebied ligt niet binnen een gebied behorend bij het NNB (Natuur Netwerk Brabant). Ook in de (directe) omgeving zijn geen NNB gebieden gelegen. Door de grote afstand en de beperkte omvang van het initiatief kan gesteld worden dat negatieve effecten op het NNB zijn uitgesloten.
Houtopstanden
Binnen het plangebied zijn geen bomen of andere houtopstanden aanwezig. Het kappen van bomen is hiermee niet aan de orde.
Natuurinclusief bouwen
Het plangebied biedt in de huidige situatie geen vaste nest- en verblijfsmogelijkheden voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Met een geringe inspanning, bijvoorbeeld door het inbouwen van neststenen of vleermuiskasten en/of de dakranden/spouwmuren toegankelijk te maken, kan de nieuwbouw wel gaan fungeren als vaste rust- en verblijfplaats voor huismussen, gierzwaluwen en/of vleermuizen. De ontwikkeling zet in op het gemeentelijke doel om natuurinclusief te bouwen door het toepassen van neststenen voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen in de te realiseren nieuwbouw, zoals opgenomen in de factsheet ‘Woonruimte voor vogels en vleermuizen in vijf Brabantse steden’ dat tevens is opgenomen in Bijlage 5 Factsheet natuurinclusief bouwen van onderhavige toelichting.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de gewenste wijziging.
Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen
In juli 2014 is de 'Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen in Best als beleidsregel ingevoerd. De handreiking is een aanvulling op het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Ook geeft hij invulling aan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij speelt zowel de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen een rol. De handreiking heeft als doel een betere leefomgeving te realiseren voor kwetsbare groepen. Daarom beperkt de handreiking nieuwvestiging van 'lucht'-gevoelige objecten binnen 300 meter van een Rijksweg en binnen 50 meter van drukke provinciale en gemeentelijke wegen. Gevoelige objecten zijn scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen.
Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan moet de invloed van het plan op de luchtkwaliteit worden getoetst. Wat betreft de bijdrage van een ruimtelijk plan aan de luchtkwaliteit is het 'Besluit Niet in Betekenende Mate' (NIBM) van belang. Plannen die op jaarbasis niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer.
Onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Er is daarmee geen sprake van extra verkeersbeweging ten aanzien van het plan. Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen belemmeringen voor de gewijzigde ligging van de aanduiding gestapeld die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Het toevoegen van woningen kan negatieve gevolgen hebben op de verkeerseffecten. Door een toename van verkeersbewegingen kunnen mogelijk knelpunten of verkeersonveilige situaties ontstaan.
Het plangebied is gelegen aan de Gaaijbank en wordt ontsloten middels de 'Rond de klomp' en de 'Biezentrekker' richting de Ringweg. De straten in de directe omgeving van het plangebied zijn ingericht als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/u.
Verkeersgeneratie
In het plangebied zijn maximaal 30 appartementen voorzien. Een woning in deze wijk genereert conform het vigerende bestemmingsplan ongeveer 7 autoverplaatsingen per woning per etmaal. Het plangebied genereert daarmee maximaal 210 motorvoertuigbewegingen pet etmaal.
De wijziging van het bouwvlak van de beoogde woningen heeft geen invloed op het aantal motorvoertuigbewegingen. De reeds aanwezige infrastructuur kan deze motorvoertuigbewegingen probleemloos verwerken.
Parkeren
Voldoende parkeren is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. Daarom dient getoetst te worden of er bij een bouwplan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. In het plangebied zijn maximaal 30 appartementen voorzien. Bij appartementen zullen per woning 1,4 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Aanvullend wordt hiervoor conform de gemeentelijke norm 0,3 parkeerplaatsen per woning aangelegd in het openbaar gebied. Het plangebied dient daarmee, in het geval van 30 appartementen, te voorzien in 42 parkeerplaatsen op eigen terrein en 9 parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
De wijziging van het bouwvlak van de beoogde woningen heeft geen invloed op het aantal woningen. Bij de ontwikkeling van de woonwijk rondom het plangebied is al rekening gehouden met de ontwikkeling in het plangebied, derhalve zijn de parkeerplaatsen in de openbare ruimte al voorzien. Bij de aanvraag omgevingsvergunning (voor de bouw) wordt getoetst aan de dan geldende parkeernormen van de gemeente Best. In de regels van het onderhavige bestemmingsplan is dit vastgelegd.
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Er liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen in de directe nabijheid van het plangebied.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Activiteit en drempelwaarden
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Geen van de drie genoemde betrekkingen zijn van toepassing. De activiteit is dus niet m.e.r.- beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De criteria vallen uiteen in criteria betreffende de:
Kenmerken van het project
Het plan Dijkstraten, appartementencomplex Gaaibank voorziet in de gewijzigde ligging van de aanduiding gestapeld. Deze wijziging is benodigd, omdat de gewenste stedenbouwkundige invulling op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk is. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er wordt bijvoorbeeld geen grondwater onttrokken of grondstoffen in de omgeving gedolven. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval.
Plaats van het project
De locatie ligt in het bestaand bebouwd gebied van Best en maakt onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Dijkstraten. Binnen het plangebied is geen sprake van bijzondere landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden die de gewijzigde ligging van de aanduiding gestapeld in de weg staan.
Kenmerken van het potentiële effect
De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande, beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. Er is geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.
In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Gemeente Best heeft een grote ambitie op het gebied van duurzaamheid: energieneutraal en afvalloos. Samen met de Metropool Regio Eindhoven streeft Best ernaar om als eerste regio energieneutraal te zijn. Dit doel is door de Raad vastgesteld op 23 mei 2017 aan de hand van het 3-sterrendossier duurzaamheid. Energieneutraal betekent dat alle benodigde energie duurzaam wordt opgewekt. Dit omvat alle maatregelen op het gebied van energiebesparing en opwekking van duurzame energie, gericht op het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen (aardgas, aardolie, kolen). Voor de ambitie van een energieneutraal Best betekent dit dat alle benodigde energie, ná energiebesparing, in de hele gemeente wordt opgewekt uit duurzame, ook wel hernieuwbare, bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte, waterkracht, etc.).
In het bouwbesluit zijn eisen gesteld aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. De belangrijkste eisen bij nieuwbouw zijn de eisen voor Bijna Energie neutrale Gebouwen (BENG) welke sinds 1 januari 2021 de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) vervangt.
De BENG stelt andere eisen aan nieuwe woningen en gebouwen om deze energiezuinig te maken. Daarnaast komt er een eis om het risico van oververhitting te beperken. BENG heeft als doel het terugbrengen van de CO2 uitstoot van nieuwe gebouwen op drie manieren:
Naast de BENG zijn in het Bouwbesluit eisen opgenomen ten aanzien van de ventilatie, luchtdichtheid en isolatie van woningen. Ook deze aspecten zijn van belang in het kader van duurzaamheid. Zo zorgt een goed ventilatiesysteem voor de juiste balans in luchtkwaliteit, wooncomfort en energieprestatie van gebouwen en wordt door 'kierdicht' te bouwen voorkomen dat lucht, vocht of warmte ongewenst het gebouw binnenkomt of verlaat. Een goede isolatie zorgt daarnaast voor meer comfort en lagere energiekosten.
Het bouwbesluit stelt ook eisen aan de milieuprestaties van gebouwen. Hierbij geldt als voorwaarde dat bij nieuwbouw de belasting van het milieu wordt beperkt door de in het bouwwerk toe te passen materialen. Voor nieuwbouwwoningen groter dan 100 m² geldt dat een zogeheten Milieuprestatieberekening (MPG) bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te worden ingediend. In het kader van circulariteit kan hierbij onder andere gedacht worden aan de omgang van bouw- en sloopafval, de herkomst van materialen en de toekomstwaarde van materialen.
Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het plan.
De gevolgen van klimaatverandering in de samenleving worden steeds vaker zichtbaar. Hittestress, droogte en wateroverlast zijn enkele voorbeelden van de klimaatverandering. Om in te kunnen spelen op de aspecten van klimaatverandering wordt de inrichting van de (openbare) ruimte afgestemd op deze extremen, dit noemt men klimaatadaptatie.
Veel binnenstedelijke gebieden hebben last van hittestress, dit is veelal te relateren aan een gebrek aan groen en daarmee schaduw en verkoeling. Echter kan de positie van gebouwen ook ingezet worden om schaduwwerking in openbare ruimte te bevorderen en zo hittestress te bestrijden. Droogte en wateroverlast zijn veelal gerelateerd aan de mate van verharding en waterberging.
De wijziging van het bouwvlak van de beoogde woningen is minimaal. De wijziging van het bestemmingsplan leidt daarmee niet tot noemenswaardige verschillen ten opzichten van het aspect klimaatadaptatie.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de voorgenomen wijziging van de ligging van de aanduiding 'gestapeld' binnen de bestemming 'Woongebied – 5'.
In het bestemmingsplan is aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), de planregels van het bestemmingsplan 'Dijkstraten 2011' en de diverse parapluplannen. Tenslotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
Woongebied – 5
In het vigerende bestemmingsplan Dijkstraten 2011 is deelgebied Donk, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, voorzien van de bestemming 'Woongebied – 5'. In onderhavig bestemmingsplan is deze bestemming voor het plangebied overgenomen.
Ter plaatse van deze aanduiding mag het bebouwingspercentage van het aanduidingsvlak niet meer bedragen dan 30%. Bij de bouw van een grondgebonden woning mag de goothoogte maximaal 7 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 11 meter. Voor een gestapelde woning geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 21 meter.
In de regels zijn daarnaast nog aanvullende regels opgenomen die ingaan op het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsvoorzieningen. Ook zijn er regels opgenomen die gaan over aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven.
De kosten die met voorliggend bestemmingsplan gemoeid zijn, zijn volledig voor rekening van de gemeente. In haar begroting is met deze kosten rekening gehouden. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Het concept - ontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Na vooroverleg doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. In het kader heeft het ontwerpbestemmingsplan voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.