direct naar inhoud van Regels
Plan: Hooiberg 3 te Castelre
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0744.BPhooiberg3-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Hooiberg 3 te Castelre'.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanbouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bestemmingsvlak gelegen hoofdgebouw, dat zowel door zijn afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daarvan niet losstaat.

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aan-huis-verbonden-bedrijf

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.6 Aan-huis-verbonden-beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.7 Afhankelijke woonruimte

een deel van een woning of al dan niet vrijstaand bijgebouw, geen bedrijfsgebouw zijnde, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 Agrarisch bedrijf

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde:

  • a. een glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • b. een veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
  • c. een (vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
  • d. een overig-agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.9 Archeologisch deskundige

een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de ten tijde van het advies of beoordeling geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 Archeologisch onderzoek

onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek).

1.11 Archeologisch rapport

rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.12 Archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.13 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.14 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 Bebouwingsgrens

een op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die door bebouwing niet mag worden overschreden, tenzij dat krachtens deze regels is toegestaan.

1.16 Bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 Bed and breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning dat door de beperkte omvang in een woning, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.18 Bedrijfsgebouw

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van bedrijfswoningen (inclusief daarbij behorende aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen).

1.19 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.20 Behoudsmaatregelenplan

document waarin maatregelen zijn geformuleerd die getroffen worden om archeologische resten in de bodem te behouden en te beschermen tijdens de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de gronden nadien.

1.21 Bestaande bebouwing

bebouwing, zoals die aanwezig is op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, of bebouwing dierechtens mag worden gebouwd op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

1.22 Bestaand gebruik

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.

1.23 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 Bestemmingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 Bewoning

het verblijf c.q. gebruik als woonruimte voor de huisvesting van een huishouden;

1.26 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 Bouwwerk

elke constructie, van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 Caravan

een kampeermiddel op wielen, dat bedoeld is voor een kort verblijf op een bepaalde locatie en dat mede gelet op de afmetingen en vormgeving bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen onder meer over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te wordenvoortbewogen.

1.30 Carport

een overkapping in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag en behorend bij een woning.

1.31 Continuïteit van een agrarisch bedrijf

het behoud van een agrarisch bedrijf, ook op langere termijn.

1.32 Cultuurhistorische waarden

waarden die samenhangen met de nalatenschap die de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, heeft achtergelaten in het huidige landschap; daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historischgeografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (m.n. van oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.33 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en/of afleveren van goederen aan de uiteindelijke verbruiker en/of gebruiker.

1.34 Extensief dagrecreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boerengolf, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.

1.35 Gebouw

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met één of meerdere wanden omsloten ruimte vormt, een carport daaronder niet begrepen.

1.36 Gecertificeerde instantie

instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet.

1.37 Glastuinbouwbedrijf

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een bouwhoogte van 1,5 meter of meer.

1.38 Grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.39 Grondgebonden teeltbedrijf

agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.40 Grondgebonden veehouderij

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.

1.41 Hokdierhouderij

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

1.42 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.43 Kleinschalig kamperen

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik bij een functionerend agrarisch bedrijf, met maximaal 25 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde in de periode van 10 maart tot en met 31 oktober.

1.44 Landschappelijke inpassing

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestande dan wel nog te ontwikkelen landschappelijke (ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische) landschapskwaliteiten. Dit kan door middel van architectuur (vormgeving, situering, bebouwing en materiaalgebruik), aanleg van landschappelijke en/of natuurlijke elementen al dan niet in combinatie met sloop.

1.45 Landschappelijk inpassingsplan

het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.

1.46 Landschaps- of landschappelijke waarden

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.47 Mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.48 Nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten van een beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan de activiteiten worden toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

1.49 Noodzaak in verband met een agrarisch bedrijf

noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling.

1.50 Ondergeschikte functie

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

1.51 Ondergeschikte horeca

het ontplooien van horeca-activiteiten van een beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan de horeca-activiteiten worden toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

1.52 Overig-agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.53 Plangebied

het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft.

1.54 Plan van Aanpak (PvA)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van booronderzoek (verkennende of karterende boringen) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvA door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.55 Programma van Eisen (PvE)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de ten tijde van het onderzoek geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.56 Ruimtelijke plannen

alle bestemmingsplannen, inpassingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen binnen het plangebied die vastgesteld zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.57 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 Stacaravan

een kampeermiddel, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhanger van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.

1.59 Teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

teeltondersteunende voorzieningen kunnen een permanent karakter hebben of een tijdelijk karakter. In het laatste geval zijn de voorzieningen < 6 maanden per jaar aanwezig. voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn:

aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels,ondersteunende kas, schaduwhallen, regenkappen en vraatnetten. Een specifiek voorbeeld van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn wandeltunnels.

1.60 Ter zake deskundige commissie of instantie

een commissie of instantie bestaande uit deskundigen die de gemeente adviseert over allerlei onderwerpen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan zoals,

  • de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, voor onder andere advies inzake volwaardigheid, continuïteit en noodzaak in verband met een agrarisch bedrijf, paardenhouderij, agrarisch-technisch hulpbedrijf en agrarisch verwant bedrijf;
  • de Gemeentelijke Monumentencommissie voor advies inzake de monumentale, (cultuur)historische en/of daarmee verband houdende architectonische waarden en beeldbepalende kwaliteiten;
  • de Adviescommissie Toerisme en Recreatie voor advies inzake de uitbreiding en nieuwvestiging van toeristischrecreatieve bedrijven in de Groene Hoofdstructuur en de Agrarische Hoofdstructuur-landschap;
  • de gemeentearcheologe van het Regioburo Breda voor advies inzake archeologische waarden.

1.61 Tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.62 Veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.63 Volwaardigheid van een agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in bedrijfseconomisch opzicht.

1.64 Voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de in het plan voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande legaal opgerichte gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in het plan voorgeschreven afstand;

1.65 Vrijstaand bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel door zijn afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daarvan losstaat.

1.66 Wet ruimtelijke ordening

de wet van 1 juli 2008, Staatsblad 197, zoals deze luidt ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

1.67 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.68 (Woon)boerderij

één gebouw dat bestaat uit een voormalige agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen voormalige agrarische bedrijfsruimten.

1.69 Woonunit

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, , geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dagof nachtverblijf van een of meer personen.

1.70 Zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven, grondgebonden teeltbedrijven, overige agrarische bedrijven en grondgebonden veehouderijen met dien verstande dat niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
  • b. één bedrijfswoning;
  • c. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  • d. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  • e. kleinschalig logeren, waarbij de bruto-vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  • f. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. opslag, bewerking en verwerking van dierlijke mest, afkomstig uit de eigen bedrijfsvoering tot maximaal 25.000 m³ op jaarbasis;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak voeropslag' zijn uitsluitend voorzieningen voor de opslag van ruwvoer toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

  • a. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m. Bij vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning is deze afstand 3 meter.
    • 2. De afstand van kassen tot woningen van derden mag niet minder dan 20 meter bedragen.
    • 3. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijven voor de uitoefening van een veehouderij niet is toegestaan.
  • b. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reële agrarische bedrijven worden gebouwd.
  • c. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van (teeltondersteunende) kassen die ook op het bestemmingsvlak mogen worden gebouwd.
  • d. Ondergronds bouwen is toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. Kelders uitsluitend onder de bedrijfsgebouwen en aanbouwen mogen worden gebouwd en de diepte beneden peil niet meer mag bedragen dan 3 m.
    • 2. Onder bedrijfsgebouwen voorzien mag worden in de aanleg van mestkelders, tunnels en andere voorzieningen die behoren tot een normale agrarische bedrijfsvoering.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De oppervlakte aan teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan 5.000 m², waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
  • d. De dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°.

3.2.3 Bedrijfswoningen met aanbouwen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:

  • a. De inhoud van de woning, het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³; indien de bestaande inhoud meer bedraagt dan 750 m³ mag de bestaande inhoud niet worden uitgebreid.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen woonboerderijen in hun geheel als bedrijfswoning worden benut.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • e. De dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 60°.

3.2.4 Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn en ten minste 1 m van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m².
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De dakhelling bedraagt minimaal 0° en maximaal 60°.
  • f. De afstand van de vrijstaande bijgebouwen tot aan de bedrijfswoning met aanbouw bedraagt minimaal 1 meter.
  • g. De afstand van de vrijstaande bijgebouwen tot aan achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning met aanbouw dan wel in of achter het verlengde daarvan bedraagt 3 meter.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van silo's en windmolens mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • c. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • d. De oppervlakte van carports en overkappingen mag niet meer dan 25 m² bedragen.
  • e. De bouwhoogte van carports en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • f. De afstand van carports, overkappingen en een zwembad achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning met aanbouw, dan wel in of achter het verlegnde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • g. De afstand van een zwembad tot aan een zijdelingse bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • h. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 onder a en b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, met een hogere goothoogte tot maximaal 8 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. lid 3.2.5 onder h voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m.

3.3.2 Afwijken ten behoeve van tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning op het agrarische bedrijf. Een tweede agrarische bedrijfswoning uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. De oprichting van de nieuwe bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, dat betekent dat het bedrijf op langere termijn niet te exploiteren is zonder de nieuwe woning.
  • b. Er dient sprake te zijn van een bedrijf met een omvang van twee volwaarde arbeidskrachten.
  • c. Er kan voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie over tenminste de voorgenoemde voorwaarden vragen.
  • d. Er mag geen sprake zijn van onevenredige belemmeringen voor het huidig functioneren en/of de ontwikkelingsmogelijkheden van andere agrarische bedrijven.
  • e. De afstand tot kassen van een (ander) glastuinbuwbedrijf mag niet minder dan 30 m bedragen.

3.3.3 Vergroten oppervlakte dierenverblijven veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder a, sub 3, voor de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijven voor de uitoefening van een veehouderij onder de volgende voorwaarden:

  • a. er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
  • b. de maatregelen onder a. voldoen in ieder geval aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regels als bedoeld in artikel 5.11 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
  • c. de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving inpasbaar in de omgeving;
  • d. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief;
  • f. binnen gebouwen worden dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag mag worden gebruikt.

3.3.4 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het plaatsen van stacaravans en woonunits of het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders onder de volgende voorwaarden:

  • a. De huisvesting kan niet plaatsvinden in reguliere woningen (koop-/-huurwoningen), andere reguliere verblijfsvormen (hotel of pension), wooneenheden in gebouwencomplexen/grotere gebouwen (MOB complexen, oude scholen, oude kloosters) en/of de eigen bedrijfswoning.
  • b. Huisvesting in bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan gedurende maximaal 8 maanden per kalenderjaar waarbij er geen separate wooneenheden mogen worden ingericht.
  • c. Stacaravans en woonunits zijn toegestaan gedurende maximaal 8 maanden per kalenderjaar. Ze dienen de rest van het jaar verwijderd te zijn.
  • d. De stacaravans en woonunits dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  • e. De stacaravans en woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bestemmingsvlak.
  • f. Per bestemmingsvlak zijn maximaal 10 stacaravans en woonunits toegestaan.
  • g. De huisvesting plaatsvindt in een of meer woonunits of stacaravans, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m²;
  • h. De bouwhoogte van een stacaravan of woonunit mag maximaal 3,5 m bedragen.
  • i. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • j. Voorzien is in een doelmatige landschappelijke inpassing.
  • k. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Specifiek strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. de omschakeling van de bestaande in lid 3.1 sub a en sub b genoemde agrarische bedrijfsvorm in een andere op die plaats genoemde bedrijfsvorm, met uitzondering van de omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij:
    • 1. dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf of uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
    • 2. dit plaatsvindt ten behoeve van een specifiek toegestane ondergeschikte functie zoals opgenomen in 3.4.2;
  • c. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. (motor)crossen;
  • e. grootschalige openluchtevenementen en andere vormen van intensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. natuurkamperen;
  • g. een seksinrichting;
  • h. het gebruik van de woning en/of al dan niet vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • i. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • j. het gebruik van bestaande gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor nachtverblijf en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid;
  • k. het gebruik van gronden en gebouwen voor het plaatsen van en/of geplaatst houden van (sta)caravans, tenten en andere onderkomens;
  • l. niet kleinschalig kamperen bij een functionerend agrarisch bedrijf;
  • m. het gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning;

3.4.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 3.4.1 wordt in ieder geval niet verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de navolgende functies, mits het gaat om een ondergeschikte functie ten opzichte van de agrarische functie zoals omschreven in 3.1:

  • a. wonen in bedrijfswoningen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de bebouwing of het terrein noodzakelijk is;
  • b. het gebruik van de bedrijfswoning en bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf/beroep, doch uitsluitend indien die activiteit wordt uitgeoefend op de wijze als hieronder begrepen:
    • 1. de woonfunctie dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving;
    • 2. de activiteit in of het gebruik van de woning mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
    • 3. de activiteit in of het gebruik van de woning mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat binnen het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
    • 4. de activiteit of het gebruik mag in de woning en/of een bijgebouw worden uitgeoefend;
    • 5. degene die de activiteiten zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 6. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van de aan huis gebonden bedrijf/beroep in gebruik mag zijn, tot een gezamenlijk maximum van 200 m²;
    • 7. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte activiteit en wel in verband met het aan huis gebonden bedrijf of beroep;
    • 8. geen activiteit of gebruik mag worden uitgeoefend welke onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren; voor zover het een inrichting betreft in de zin van de Wet milieubeheer zijn slechts bedrijven toegestaan welke voorkomen onder categorie 1 en 2 zoals gesteld in de 'Brochure bedrijven en milieuzonering', editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. detailhandel in door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten of agrarische streekproducten tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m² of zeer beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
  • d. gebruik van bestaande bouwwerken voor stalling van caravans en/of kampeerauto's tot een maximale oppervlakte van 1.000 m²;
  • e. bewerking en/of verwerking van door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten in maximaal 30 % van de aanwezige bedrijfsgebouwen en tot maximaal 300 m²;
  • f. kleinschalig kamperen bij een functionerend agrarisch bedrijf;

3.4.3 Veehouderij
  • a. Binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
  • b. Het in gebruik nemen van gebouwen die niet in gebruik zijn voor de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan.

3.4.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld onder 4.1 lid b, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, maximaal 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

3.4.5 Hokdierhouderij

Het exploiteren van een hokdierhouderij is niet toegestaan.

3.5 Afwijking van de gebruiksregels
3.5.1 Gebruik bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.3, onder b, voor het gebruik van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij onder de volgende voorwaarden:

  • a. er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
  • b. de maatregelen onder a. voldoen in ieder geval aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regels als bedoeld in artikel 5.11 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
  • c. de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving inpasbaar in de omgeving;
  • d. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief;
  • f. binnen gebouwen worden dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag mag worden gebruikt.

3.5.2 Afwijken kleinschalig dagrecreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 teneinde kleinschalige vormen van intensief dagrecreatief medegebruik toe te staan op een bestemmingsvlak. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  • a. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een beplantingsplan;
  • b. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • c. de oppervlakte aan bebouwing welke wordt aangewend voor de nevenactiviteit mag niet meer bedragen dan 150 m²;
  • d. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  • e. de activiteit mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
  • f. de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  • g. de afstand tot ten tijde van de aanvraag reeds aanwezige locaties waar verblijfs- of dagrecreatie plaatsvindt dient minimaal 250 meter te bedragen.

3.5.3 Afwijken Bed and Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 teneinde een verblijfsrecreatief medegebruik in de vorm van Bed and Breakfast toe te staan op een bestemmingsvlak doch uitsluitend indien die activiteit wordt uitgeoefend op de wijze als hieronder begrepen:

  • a. de woonfunctie dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving. Ook dient de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming te zijn met de woonfunctie;
  • b. de oppervlakte aan bebouwing welke wordt aangewend voor de Bed and Breakfast mag per bestemmingsvlak niet meer dan 40% van het oppervlak aan gebouwen bedragen met dien verstande dat het maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m²;
  • c. de activiteit mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
  • d. de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat binnen het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  • e. het verblijfsrecreatief medegebruik is uitsluitend toegestaan indien dit wordt geëxploiteerd door de bewoner van de bedrijfswoning;
  • f. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bestemming van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd in een andere bestemming.

3.5.4 Afwijken mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder h en toestaan dat een deel van de woning en/of een al dan niet vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  • a. een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit een oogpunt van mantelzorg en op grond van een medische indicatie te worden aangetoond. Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het te nemen besluit advies aan een ter zake deskundige instantie;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. indien de afhankelijke woonruimte geheel wordt gesitueerd binnen een vrijstaand bijgebouw dient de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake vrijstaandebijgebouwen te worden ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • d. indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is:
    • 1. trekt het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in;
    • 2. wordt door de aanvrager een garantieverklaring afgegeven waarin is opgenomen dat indien de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de bouwkundige voorzieningen hiertoe ongedaan worden gemaakt.

3.5.5 Afwijken tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers in bestaand gebouw

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder j ten behoeve van nachtverblijf voor de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers mits:

  • a. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • b. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten;
  • c. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;
  • d. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf niet meer bedraagt dan 250 m²;
  • e. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  • f. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing die geschikt wordt gemaakt voor het bieden van nachtverblijf voor zover nodig met het oog op bescherming van de belangen van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

3.5.6 Afwijken zorgboerderij

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 teneinde een zorgboerderij als nevenactiviteit bij een in bedrijf zijnd agrarisch bedrijf toe te staan op een bestemmingsvlak, doch uitsluitend indien die activiteit wordt uitgeoefend op de wijze als hieronder begrepen:

  • a. het agrarisch bedrijf dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot belemmering van agrarische bedrijven. Ook dient de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming te zijn met agrarische functie
  • b. de oppervlakte aan bebouwing welke wordt aangewend voor een zorgboerderij mag per bestemmingsvlak niet meer dan 40% van het oppervlak aan gebouwen bedragen met die verstande dat het maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 400 m²;
  • c. de activiteit mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
  • d. de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat moet worden voorzien in voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  • e. de zorgboerderij is uitsluitend toegestaan indien dit wordt geëxploiteerd door de bewoner van de bedrijfswoning;
  • f. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bestemming van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd in een andere bestemming.

3.5.7 Afwijken kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder l teneinde kleinschalig kamperen bij een functionerend agrarisch bedrijf toe te staan op een bestemmingsvlak. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  • a. de activiteiten moeten leiden tot een verrijking c.q. verbreding van het toeristisch product in de streek;
  • b. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een beplantingsplan;
  • c. de activiteit mag niet leiden tot onevenredige publieksaantrekkende werking;
  • d. de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans. Dit betekent onder meer dat binnen het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  • e. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bestemming van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd in een niet-agrarische bestemming.

3.5.8 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het onder 3.4.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen – Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap;
  • b. onder landschappelijk inpassingsplan wordt in deze regels verstaan het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. onverharde fiets- en wandelpaden;
  • e. extensief dag recreatief medegebruik.

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • g. erf- en terreinafscheidingen moeten als open constructie worden opgericht.

4.3 Specifeke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor:

  • a. het realiseren van parkeerplaatsen;
  • b. het gebruik als kampeerterrein;
  • c. buitenopslag;
  • d. het lozen en/of opslaan van stoffen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of instandhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage;
  • d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • f. het aanbrengen van voorzieningen van geringe omvang ten behoeve van extensieve recreatie;
  • g. het aanbrengen van halfverhardingen.

4.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, als afzetten, knotten, dunnen, waarbij de in 4.1 sub a genoemde waarden duurzaam worden veiliggesteld;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning,

4.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de landschappelijke waarden van de landschapselementen.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder b, indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals bedoeld in lid 4.1 onder b en bijlage 1 van deze regels, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het landschap inpassingplan opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het inrichtingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • b. hetgeen onder a beschreven kan worden aangetoond met een waarde berekening inclusief toelichting en beplantingsplan;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde- Archeologie 2' mede bestemde gronden.

5.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 100 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 5.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

5.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

5.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 5.3.2, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

5.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

5.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

5.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

5.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

5.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

5.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

5.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde- Archeologie 3' mede bestemde gronden.

6.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 500 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 6.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

6.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

6.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 6.3.2, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

6.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

6.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

6.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,4 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

6.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

6.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.4, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
8.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak of binnen het aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'.
  • b. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
  • c. In aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. Het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens.
    • 2. Het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 3.2.4 in acht wordt genomen.
    • 3. Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
    • 4. Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
  • d. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
  • e. Bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.

8.2 Ondergeschikte bouwdelen
8.2.1 Overige ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

8.2.2 Dakkapellen

Voor dakkappellen geldt dat wanneer deze niet meer dan 2/3 van het dakvlak beslaan de bouwhoogte van de dakkapel niet als goothoogte wordt aangemerkt.

8.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
8.3.1 Maximale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.3.1 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

8.4 Specifieke bouwregel
8.4.1 Waterberging

Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend: minimaal 60 liter per m2 afwaterend verhard oppervlak, met dien verstande:

    • 1. met de realisatie van de waterberging dient rekening gehouden te worden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
    • 2. talud van de waterberging dient 1:1,5 te zijn.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch vlak' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van:

  • a. de aanwezige bodemopbouw;
  • b. geomorfologie (meso- en microreliëf) en verkaveling;
  • c. de aanwezige oude cultuurhistorische waardevolle beplantings- en bebouwingsstructuren;
  • d. architectonisch waardevolle boerderijen en landschapselementen;
  • e. openheid van de oude akkercomplexen;
  • f. inpassen van nieuwe bebouwing in het bestaande cultuurhistorisch landschapspatroon.

9.1.2 Bedreigende werkzaamheden

Onder bedreigende werkzaamheden worden verstaan: ingrepen die de bodemopbouw, de geomorfologie en verkaveling bedreigen, verwijderen van landschaps- en beplantingselementen, aanbrengen van beplantingen en toestaan boomteelt op de open akkers, toestaan van nieuwe ontwikkelingen die het oude cultuurhistorische landschapspatroon aantasten, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen. Binnen een agrarisch bouwlak, binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak voeropslag' en binnen de enkelbestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' zijn deze werkzaamheden wel toegestaan.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.2.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op de onderhavige gronden, uitgezonderd binnen het bouwvlak, binnen de functie aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak voeropslag' en binnen de enkelbestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ten aanzien van bodemopbouw en reliëf:
    • 1. afgraven,
    • 2. ophogen,
    • 3. vergraven,
    • 4. diepploegen,
    • 5. egaliseren;
  • b. ten aanzien van waterhuishouding:
    • 1. aanleg van draineringsstelsel;
    • 2. aanbrengen van onderbemaling;
    • 3. aanleggen van dammen;
    • 4. aanleggen van stuwen;
    • 5. aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 6. dempen van sloten en greppels;
    • 7. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • c. ten aanzien van beplantingen:
    • 1. vellen / rooien van houtgewas en beplanting;
    • 2. aanplanten van houtgewas en beplanting, exclusief erfbeplanting en houtgewassen die gebruikt worden voor de agrarische productie (fruitbomen, bomen ten behoeve van teelt e.d.);
    • 3. blijvend omzetten naar boomteelt en vaste plantenteelt;
  • d. ten aanzien van infrastructuur:
    • 1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
    • 2. aanbrengen van ondergrondse leidingen;
    • 3. wijzigen van de perceelsindeling.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, of bouwvlakken worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat voorzieningen van algemeen nut, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw maximaal 50 m³ bedraagt;
  • d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een gebouw wordt gebouwd ten behoeve van het houden van dieren of het kweken van planten, zoals een volière of een groente-kas, mits:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw maximaal 10 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 4,50 m bedraagt;
    • 3. achter de bebouwingsgrens wordt gebouwd;
  • e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van communicatievoorzieningen, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • f. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 6 meter mits de gebruiksfunctie op de aanliggende percelen niet wordt beperkt en de belangen van derden niet worden geschaad.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het oprichten van transformatorgebouwen, gemaalgebouwen en andere gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut met een inhoud van ten hoogste 35 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 meter, welke in het kader van de voorzieningen van algemeen nut nodig zijn en welke op grond van het bepaalde in de voorafgaande artikelen niet kunnen worden gebouwd;
  • c. de Lijst van bedrijven te wijzigen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van: een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan; dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Baarle-Nassau 2011' als vastgesteld op 4 januari 2011;
  • b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
    • 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
    • 2. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b punt 1. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
    • 3. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.

13.2 Overtredingen

Overtreding van het bepaalde in artikel 7 en is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hooiberg 3 te Castelre'.