direct naar inhoud van Regels
Plan: Boschoven 18 te Baarle-Nassau
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0744.BPboschoven18-d001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Boschoven 18 te Baarle-Nassau'.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0744.BPboschoven18-d001 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig,ontwerptechnisch, consumentenverzorgend of hiermee gelijk te stellen terrein, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

bedrijf:
een bedrijf of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt, danwel voorkomen in de categoriën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten die door hun beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aardkundige waarden

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.

1.6 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde:

  • a. een (vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
  • b. een veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
  • c. een glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • d. een overig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.7 archeologische deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA.

1.8 archeologisch monument:

een terrein zoals bedoeld in artikel 1 onder c van de Monumentenwet.

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingsgrens:

de als zodanig aangegeven lijn, welke door een gebouw of een complex van gebouwen niet mag worden overschreden.

1.13 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van (het deel van) een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, zonder keuken, maar met sanitaire voorzieningen, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt.

1.15 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten daaronder niet begrepen.

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.18 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.19 begane grondlaag:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m boven peil is gelegen.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bestaande situatie:

t.a.v. bouwwerken:

een bouwwerk, dat:

  • a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan legaal bestaat of in uitvoering is;
  • b. nadat dat tijdstip is of mag woren gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvoor de bouwaanvraag of de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor dat tijdstip is ingediend.

t.a.v. gebruik:

het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen.

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.26 bouwperceel:

aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 cultuurhistorische waarde:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdende met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.30 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing:

de als zodanig aangeduide waarden opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW), alsmede gemeentelijke- en rijksmonumenten en de in bestemmingsplannen aangeduide beeldbepalende panden.

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 diepploegen:

het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik.

1.33 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële warden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapstructuren de belevingswaarde.

1.34 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover dit plan een dergelijke inrichting niet verbiedt.

1.35 extensieve recreatie:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.36 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mogen worden gebruikt.

1.39 hoofdgebouw:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn , gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 hervestiging agrarisch bedrijf:

verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwblok naar het andere agrarische bouwblok, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.

1.41 hydrologische waarden:

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.42 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienen voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.

1.43 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0.50 m boven het peil.

1.44 landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde, en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.45 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.46 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.47 nieuwvestiging:

vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.

1.48 ophogen:

het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag.

1.49 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent.

1.50 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.51 perceelsgrens:

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.

1.52 permanente bewoning:

het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als woonruimte op een wijze die ingevolge de bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in het bevolkingsregister waarin dat gebouw is gelegen; of indien betrokkene op meer dan één adres woont het gebruik van het gebouw of ander onderkomen als verblijf waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten met dien verstande dat van permanente of tijdelijke bewoning voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse door betrokkene meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders over een hoofdverblijf kan worden beschikt.

1.53 permanente teeltondersteunende voorziening:

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.55 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

1.56 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.57 recreatiewoning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw bestemd voor:

  • verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft en dat, als onderdeel van een recreatiebedrijf of –tak, bestemd is voor de verhuur aan regelmatig wisselende personen of groepen voor zover niet zijnde een solitaire recreatiewoning;
  • verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft voor recreatieve bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.58 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorzieningen die een onderdeel zijn van de vollegronds bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.

1.60 tijdelijk (teelt)ondersteunend:

het tijdelijk, gedurende maximaal 8 maanden per jaar (afhankelijk van de teelt), bouwen en/of aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

1.61 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning,waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie of kennissen.

1.62 verhard:

een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.

1.63 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de in het plan voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande legaal opgerichte gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in het plan voorgeschreven afstand.

1.64 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

1.65 weg:

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.66 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.67 wet/wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.

1.68 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden.

1.69 woonboerderij:

één gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in dezelfde bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse/achterste bestemmingsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

de afstand tot de weg:
de afstand tot de bebouwing en de as van de weg.

de bouwhoogte van een bouwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de dakhelling:
de hoek van het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. Indien er meerder hoeken zijn geldt de denkbeeldige kortste lijn tussen de nok en het horizontale vlak als dakhelling.

de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de hoogst gelegen goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de lengte, de breedte en de diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de verticale diepte van een gebouw:
het diepste punt van een ondergronds bouwwerk, gemeten van het peil.

het bebouwde oppervlakte:
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, inclusief overkappingen, gemeten op een meter boven de gemiddelde grondslag van het aanslutiende afgewerkte terrein.

het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. behoud en/of herstel van ruimtelijke, landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde is niet toegestaan met uitzondering van:

  • a. erf- en terreinafscheidingen tot een maximale hoogte van 2 m.
  • b. de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van extensief recreatief gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 12 m2.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m2;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • c. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

3.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. vergunningplichtig zijn op grond van de provinciale ontgrondingenverordening en waarvoor een ontgrondingenvergunning is afgegeven;
  • c. reeds legaal mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bestaan uit uitsluitend de vervanging van bestaande drainageleidingen.

3.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. niet-agrarische bedrijven in de vorm van:
    • 1. een klusbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - klusbedrijf' tot een maximale omvang van 260 m2;
    • 2. een bed & breakfast als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bed & breakfast' tot een maximale omvang van 305 m2, met dien verstande er maximaal 10 slaapplaatsen zijn toegestaan;
  • b. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak;
  • c. behoud en instandhouding van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • d. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. erfverharding.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

  • a. er mogen binnen het bouwperceel uitsluitend bouwwerken ten behoeve van het bedrijf als omschreven in 4.1 worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan;
  • c. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 565 m2, exclusief de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
  • d. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m;
  • e. gebouwen worden gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 5 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen;
  • f. het slopen van of realiseren van vervangende nieuwbouw van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is niet toegestaan.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de dakhelling mag niet minder dan 12 graden en niet meer dan 45 graden bedragen.

4.2.3 Bedrijfswoningen

a Bouwen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen woonboerderijen in hun geheel als bedrijfswoning worden benut;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de dakhelling dient minimaal 12 graden en maximaal 60 graden te bedragen;
  • f. ondergronds bouwen in de vorm van de bouw van kelders is toegestaan tot een diepte van maximaal 3 m.

b Verbouwen

Voor het verbouwen van de bestaande bedrijfswoning geldt dat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, slechts wordt verleend indien een aanvullend veldonderzoek naar de aanwezigheid van huismussen is uitgevoerd op basis waarvan het bevoegd gezag kan vaststellen of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 2 m en mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • f. de dakhelling dient minimaal 12 graden en maximaal 60 graden te bedragen;
  • g. ondergronds bouwen in de vorm van de bouw van kelders is slechts toegestaan onder bijbehorende bouwwerken tot maximaal 3 m diep.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de afstand van een zwembad tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 m te bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. buitenopslag;
  • b. verhuur van de bed & breakfast eenheden als recreatiewoning;
  • c. detailhandelsactiviteiten, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse geteelde producten.

4.3.2 Gebruik voor ondergeschikt aan-huis-gebonden beroep

Gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning en in de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie dient zowel visueel als qua aard primair te blijven en de activiteit mag niet leiden tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving;
  • b. de activiteit in of het gebruik van de woning mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling of de parkeerbalans. Dat betekent onder meer dat binnen de bestemming 'Bedrijf' moet worden voorzien in de voor de activiteit benodigde parkeerruimte;
  • c. maximaal 40% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken mag tot ten hoogste in totaal 200 m2 worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • d. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • e. geen activiteit mag worden uitgeoefend welke onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, voor zover het een inrichting betreft in de zin van de Wet milieubeheer zijn slechts bedrijven toegestaan welke voorkomen onder categorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels opgenomen Staat van bedrijven mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige publieks- en verkeersaantrekkende werking.

4.3.3 Voorwaardelijke sloopverplichting

Gebruik van het perceel conform de bestemming 'Bedrijf' is toegestaan mits:

  • a. de te slopen bebouwing, zoals weergegeven op de inrichtingsschets in Bijlage 2, is gesaneerd binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  • b. alvorens overgegaan wordt tot sloop van de bebouwing zoals genoemd onder a dient een aanvullend veldonderzoek naar de aanwezigheid van kerk- en steenuilen uitgevoerd te worden op basis waarvan het bevoegd gezag kan vaststellen of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • c. verontreinigde grond, aldus aangetoond middels verkennend bodemonderzoek, binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gesaneerd.

4.3.4 Voorwaardelijke gebruiksbepaling

Aanleg en instandhouding landschappelijke inpassing

  • a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels bepaald is het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing', overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing maximaal 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden.
  • b. Onder landschappelijke inpassing wordt in deze planregels verstaan de inrichtingsschets zoals opgenomen in Bijlage 2.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Functiewijziging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor functiewijziging van ter plaatse toegestane bedrijven waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. een functiewijziging naar horeca en/of detailhandel is uitgesloten;
  • b. voor zover het een inrichting betreft in de zin van de Wet milieubeheer zijn slechts bedrijven toegestaan welke voorkomen in categorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. de verkeers- en publieksaantrekkende werking mag niet onevenredig worden vergroot in relatie tot de aard van de ontsluitingsfunctie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
  • d. uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat er geen milieuhygiënische en planologische belemmeringenzijn die voortvloeiend uit het vereiste van een goede ruimtelijke ordening danwel andere wet- en regelgeving.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' bestemde gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd tenzij:

  • 1. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 150 m2;
  • 2. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van meer dan 150 m2 en minder dan 40 cm. diep onder het bestaande maaiveld of;
  • 3. door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of;
  • 4. het bouwwerk wordt gerealiseerd binnen een bestaand bouwvlak danwel betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en) mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

5.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

5.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 5.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren.

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kavels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij dit artikel in acht is genomen;
  • b. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • c. worden uitgevoerd binnen een bouwvlak;
  • d. voor percelen waar reeds voldoende archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Burgemeester en wethouders vragen hieromtrent advies aan een ter zake deskundige instantie of persoon
  • e. reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en de betrokken waarden gelet op dit rapport niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden en geen onevenredige schade aan de belangen die de bestemming beoogt te beschermen, wordt toegebracht. Zij zijn bevoegd de volgende voorschriften aan de vergunning te verbinden;
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor ondanks de uitvoering van een aanlegplan monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

5.4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 50 m2 en niet dieper gaat dan 40 cm onder maaiveld, tenzij het slopen plaatsvindt binnen een bestaand bouwvlak.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de archeologisch deskundige, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
  • d. de omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de grond tot gevolg heeft.

5.4.5 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in dit artikel, wordt de deskundige van de bevoegde overheid (Regioarcheoloog) om advies gevraagd.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

5.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

5.5.2 Advies

Alvorens de in lid 5.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde archeologisch deskundige.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' bestemde gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd tenzij:

  • 1. Het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 1.000 m2;
  • 2. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van meer dan 1.000 m2 en minder dan 40 cm. diep onder het bestaande maaiveld of;
  • 3. door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of;
  • 4. het bouwwerk wordt gerealiseerd binnen een bestaand bouwvlak danwel betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en) mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

6.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

6.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 6.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren.

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kavels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij dit artikel in acht is genomen;
  • b. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • c. worden uitgevoerd binnen een bouwvlak;
  • d. voor percelen waar reeds voldoende archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Burgemeester en wethouders vragen hieromtrent advies aan een ter zake deskundige instantie of persoon
  • e. reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en de betrokken waarden gelet op dit rapport niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden en geen onevenredige schade aan de belangen die de bestemming beoogt te beschermen, wordt toegebracht. Zij zijn bevoegd de volgende voorschriften aan de vergunning te verbinden;
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor ondanks de uitvoering van een aanlegplan monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

6.4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 50 m2 en niet dieper gaat dan 40 cm onder maaiveld, tenzij het slopen plaatsvindt binnen een bestaand bouwvlak.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de archeologisch deskundige, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
  • d. de omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de grond tot gevolg heeft.

6.4.5 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in dit artikel, wordt de deskundige van de bevoegde overheid (Regioarcheoloog) om advies gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de bouw- en goothoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan. In de gevallen waarin na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan tot algehele sloop wordt overgegaan, vervalt de toepasselijkheid van het bepaalde in dit artikel.

8.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is slechts toegestaan indien dit elders in deze regels expliciet is bepaald.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. permanente bewoning van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • c. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • d. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan, bewerken of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de ter plaatse toegestane bedrijvigheid;
  • e. het opslaan, storten of bergen van materialen of producten behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen van foliemestbassins en het aanbrengen dan wel oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • g. (motor)crossen;
  • h. (groot)schalige openluchtevenementen en andere vormen van intensief recreatief medegebruik;
  • i. nieuwvestiging niet zijnde hervestiging van een agrarisch bedrijf;
  • j. het houden van een kampeerterrein, waaronder tevens de beoefening van kleinschalig kamperen en natuurkamperen wordt verstaan, maar niet de beoefening van paalkamperen;
  • k. parkeerterrein.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen in- dien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. de bouw openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m2 zal bedragen;
    • 2. de (nok)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen.
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
  • e. kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
  • f. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m met uitzondering van lichtmasten op gronden die niet de bestemming 'Verkeer' hebben.
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van het slopen van en/of realiseren van vervangende nieuwbouw van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', mits de nieuwbouw en/of herbouw qua uiterlijke verschijningsvorm aansluit op het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwen
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd,
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Boschoven 18 te Baarle-Nassau'.